| |
| |
| |
Garmt Stuiveling
Uit het Multatuli-museum
IX. Een verrassende aanwinst
Wie ieder kladje dat hij schrijft en elk briefje dat hij krijgt bewaart, komt erin om. En waarom zou men het nageslacht opzadelen met de residuen van onze alledaagsheid? Men moet al zo ijdel zijn als Van Deyssel om zelfs telefoonbriefjes en nota's voor vernietiging te behoeden. Prullemanden zijn er toch niet voor niks. Ook verhuizen is een afdoende correctief op al te veel behoudzucht. Multatuli was niet zo ijdel, had stellig een goede prullemand en heeft vaak moeten verhuizen. Er is van zijn concepten, afschriften, drukproeven en ook van zijn ingekomen post dus maar weinig over, behalve voorzover het belangrijke correspondenten als Busken Huet, Roorda van Eysinga, Funke en Vosmaer betreft. Er moeten honderden, zo niet duizenden brieven aan hem zijn verscheurd.
Maar zelf was hij als de auteur van Max Havelaar en van Vorstenschool een zó beroemd man geworden, dat men brieven van hem bewaarde, ongeacht wat erin stond; als curiositeit, als relikwie. Ook dat moeten er honderden, zo niet duizenden zijn geweest. De veronderstelling dat deze bij zijn dood allemaal nog in de eerste hand waren, miskent de menselijke sterfelijkheid. En de veronderstelling dat erfgenamen altijd respect hebben voor wat hun wordt nagelaten, miskent de menselijke eigenwaan. Iedere generatie ruimt opgeruimd alles weer op. Het is een voortdurende slijtageslag. Van geen tijdvak, van geen kunstenaar is alles bewaard. Het mooiste museum, de rijkste bibliotheek bevat maar fragmenten. Volledigheid is een grensbegrip. Wat er door, aan en over Multatuli was geschreven, lag anno 1887 in Nederland, Vlaanderen en elders verspreid, tot eerst Mimi, daarna het Multatuli-museum en allerlei archieven en bibliotheken het gingen verzamelen. Daar zijn ze aardig in geslaagd. Maar de sporadische autografen op veilingen bewijzen ten overvloede dat er zich nog restanten in particulier bezit bevinden: bij collectioneurs die hun schatten met geheimzinnigheid omschermen, of bij families die wel wat ánders aan hun hoofd hebben dan een curieus papiertje ergens in een la. Tot de een of andere aanleiding hen eraan herinnert.
Zo'n aanleiding was in dit geval mijn 75ste verjaardig. Ik kreeg een telefoontje van professor Veldstra, een oude vriend die ik in geen twintig, dertig jaar had gesproken. Hij feliciteerde mij niet alleen, hij beloofde mij bovendien een Multatuli-document dat hij op korte termijn zou komen brengen. Ik ken Haaije Veldstra van zo'n 55 jaar geleden en zijn vrouw,
| |
| |
Anneke Schilstra, van nog eerder, de een uit Maarsen, de andere uit Apeldoorn, lang voor hun huwelijk. We waren lid van dezelfde jeugdbond, dezelfde studentenverenigingen, rood en blauw, maar de wegen van een biochemicus uit Utrecht en een neerlandicus uit Groningen lopen nu eenmaal niet parallel. En als hoogleraar, de een in Leiden, de ander in Amsterdam, hadden wij weinig reden tot contact. Specialiatie isoleert. Maar toen ze hier zaten, mét hun bijzondere verjaargeschenk, dat ik met hun volle instemming onmiddellijk heb overgedragen aan het Multatuli-museum, werd de vriendschap niet zozeer vernieuwd als wel voortgezet.
Het handschrift blijkt geen autograaf te zijn, maar toch een belangrijk, zij het wat raadselachtig document. Het is een dubbel velletje postpapier, geheel beschreven, en zó lang in een portefeuille meegedragen dat de vier vouwen tot scheuren zijn gesleten, gelukkig zonder tekstverlies. De onbekende hand, uitstekend leesbaar, is te vlot om schools te mogen heten: de slot-n van woorden als aan, den, van en vele meervouden vormt met de voorafgaande klinker vaak een soort ligatuur. Het papier is eigendom geweest van Veldstra's vader, Pieter Haaije Veldstra, die het heel lang geleden van een zekere Van Dijk had gekregen. Hier houden de gegevens op. Aangezien de Veldstra's afkomstig zijn uit Akkrum, mag men aannemen dat Multatuli zijn inlichtingen eens aan een friese geestverwant zal hebben verstrekt, en dat deze een van zijn vrienden in de gelegenheid heeft gesteld er kopie van te nemen. Wanneer dat is gebeurd, direkt in 1865 of in december 1868 toen Multatuli op tournee was in Friesland, is een open vraag: en waar het origineel mag zijn gebleven, al evenzeer.
De tekst heeft betrekking op de toespraak, door Multatuli op 1 oktober 1864 in het Koninklijk Paleis te Amsterdam gehouden tijdens het Internationaal Congres voor de Sociale Wetenschappen, en volgt hieronder; de paar verschrijvingen: to (voor toe), zwaar (voor waar), gelag (voor gelach) en ook wier i.p.v. wiens zijn ongecorrigeerd gehandhaafd, al ligt het niet voor de hand dat ze van Multatuli zelf afkomstig zijn.
Ziehier wat ik gezegd heb volgens de officiële berichten van de Internationale Vergadering tot bevordering van de Sociale wetenschappen, Derde Zitting, Congres te Amsterdam.
Mynheer Douwes Dekker te Amsterdam: Ik houd niet van redevoeringen, ik geloof dat zy gewoonlyk meer dienen om veel woorden voort te brengen dan om de waarheid te doen doordringen, en ik heb daar zooeven een nieuw bewys voor kunnen constateeren. De laatste zoo welsprekende redenaar had my byna verleid en aangetrokken om my te scharen onder de banier van de liberale party als ik my niet liever schaarde onder de banier van het goede (gemompel). Ik heb niet
| |
| |
gesproken van de liberalen, heeren, ik heb gesproken van de liberale party, ik val de politiek aan, niet de personen, en ik behoef niet te zeggen, dat ik de redenaar hoogschat, die voor my het woord heeft gevoerd. Integendeel, ik heb hem zooeven de hand gereikt, het is zeer moeilijk in deze ruimte te spreken, en ik ben er niet ver af te gelooven, dat de treffende zorg van het comité van Amsterdam dit locaal heeft gekozen om te verhinderen dat de waarheid, die men niet kan dooden, er toe kome hare stem te doen hooren. (Interruptie) Ik kom tot de vraag: wat is geweest, en wat moet zyn de invloed van de staatshuishoudk. wetenschappen op het koloniale stelsel. Gy begrypt dat, in deze ruimte en in de korte tyd waarover ik kan beschikken, gedreven door opmerkingen, die my weldra zullen gedaan worden door het bestuur ik deze questie niet in al hare uitgestrektheid kan behandelen. Op de vraag antwoord ik, my tot Holland bepalende, de staatk. wetenschappen hebben in 't geheel geen invloed uitgeoefend op het koloniale stelsel. Ik vraag U wat kon de invloed zyn voor 1830 van de staathuishoudk. wetensch. op de wyze van het behandelen van zaken op de divan van den Bey van Algiers? Wat ik zeg, heb ik geschreven en men heeft my niet geantwoord. Men vraagt my bewyzen. Wilt gy, dat ik U het bloedige beheer verhale, zoo er van beheer sprake was van de O.I. Comp. van die gewapende kruideniers die met den bybel in de eene hand en den degen in de andere aan de inboorlingen den hemel toonden door ze van de aarde te verdelgen! Wilt gy, dat ik U de feiten aanhale, die zich in myn geheugen verdringen, wilt gy, dat ik U de beschryving geve van de dorpen, vernietigd en verbrand door de helden van het Ned. leger? Wilt gy, dat ik U de lyken der vrouwen en kinderen toone, vermoord onder de vlag van Neêrlands God? Neen, met zulke feiten zal ik U niet bezig houden, want er kon hier iemand opstaan die, wel in Indie geweest zynde, en de dingen niet gezien hebbende by
welke ik ben tegenwoordig geweest, my zou antwoorden, dat is niet waar, want ik heb het niet gezien. Ik zal U dan niets zeggen van myne persoonlyke ondervinding. Ik heb gezegd, vier jaar geleden in een boekje dat ik hier heb, dat de Javaansche Hoofden zich het goed der inboorlingen toeeigenden en dat de residenten, ads. residenten en anderen in plaats van die misdaden te straffen, zich om zoo te zeggen tot medeplichtigen maken van die boosdoeners. Men mag my gelooven of niet, maar het volgende jaar heb ik de lyst van alle buffels gepubliceerd, die gestolen zyn in den loop van de maand Februari 1857 toen ik de residentie bestuurde onder de bevelen van het gouvernement van den Koning van Holland. Men heeft my niet geantwoord. Is dit een bewys? Ik heb hier een dagorder van den generaal Van Swieten, waarby hy zegt, dat toen twee eeuwen geleden, het Fransche leger de Paltz verwoeste, er zich overal een kreet van verontwaardiging verhief, en hy beval zyn officieren een einde te maken aan deze manier van handelen, omdat, zeide hy, wy heden niet kunnen
| |
| |
doen wat reeds voor twee eeuwen werd veroordeeld. Ziedaar de menschelykheid tot rang van nieuwtje gebracht. Dat is nu drie jaren geleden. Wat de manier aangaat, waarop de politieke partyen in Holland zich verdeelen, daar weet ik niet veel van. Ik hoor spreken van conservatieven en liberalen. Mynheer Bake zeide zooeven dat de Javaan niet werkte, dan als hy er to gedrongen wordt. Er is iets zwaars in deze bewering. Maar als de Javaan niet mondig is op dit oogenblik dan bewyst dat nog niet dat hy het niet zou kunnen worden onder een menschelyk bestuur. Maar men begrypt dat zoo niet. Alle staathuishoudk. is in Indië gebaseerd op de ingekankerde eerbied van de inboorling voor zyn natuurlyk hoofd. De vreeze ‘des hoofds’ van zyn stam is voor hem byna hetzelfde als de vreeze des Heeren. Zyn Hoofd is zyn God, zyn geloof. Ook heeft het koloniaal bestuur, zoogenaamd conservatief, volmaakt begrepen, welk een party men kon trekken van deze omstandigheid. Men heeft gezegd, dat om zich meester te maken van het goed der inboorlingen, het voldoende was het Javaansche Hoofd een deel van den buit te geven, en alzoo heeft men gedaan. Veroorloof my nu, na dit gezegd te hebben, het eenige verschil aan te geven, dat er naar myn gevoelen bestaat tusschen conservatieven en liberalen. De conservatieven willen de Javanen laten werken en ten hunnen koste de schatkist van de Holl. natie vullen terwyl de liberalen willen dat het de Holl. industriëelen zelf zyn, die van het werk der Javanen voordeel trekken (Applaus). En daarom is het, dat ik die slechts wil behooren tot de party der eerlyke lieden my tot nog toe niet heb kunnen aansluiten by een van deze beide partyen. Om U een denkbeeld te geven van den eerbied der Javanen voor zyn Hoofd veroorloof my U een feit te verhalen. Een misdaad, een ongeluk liever, dat plaats gehad heeft omstreeks 20 jaar geleden en dat U zal in de gelegenheid stellen te oordelen over de beschaving die de Hollanders aan hunne
kolonien geven in ruil voor de rykdommen die zy er uit trekken. Een pangerang behoorende tot het hof van den keizer van Soerakarta, kwam op een avond in zyn kraton terug (een kraton is noch een paleis, noch een kasteel het is zoo iets als van dat alles te zamen een soort van sterkte. Hy kwam uit een Europische club, 't was een beschaafde Javaan: - hy droeg laarzen (gelag). In zyn kraton teruggekomen was hy in een staat van een weinig te - beschaafd. Hy beveelt aan zyn jongen bediende (een kleine jongen van aanzienlyken huize wier titel overeenkomt met die van ridder in Frankryk geloof ik). Hy beveelt aan dien jongen hem zyn laarzen uit te trekken. Het kind buigt zich, de prins zegt tot hem, weet je dat ik je kan dooden? Ja, heer. - Dat is waar, ik heb het recht van leven en dood over U - Zooals gy zegt, heer - De vorst, buiten zich zelven over die kalmte (hy zou misschien liever gehad hebben, tegengesproken te worden) beveelt den page hem zyn kris te brengen. Het kind neemt het wapen, geeft het zyn heer met het hecht vooruit en biedt hem zyn borst
| |
| |
aan. De pangerang neemt het wapen uit de handen van zyn page en doodt hem oogenblikkelyk (Beweging). Welnu, deze pangerang heb ik op Menado gekend, en ik moet het zeggen, ik heb dien man lief gehad. Uit zyne oogen heb ik voor de eerste en laatste maal van myn leven Javaansche tranen zien vloeien (sensatie). Verwondert U niet, myne Heeren, de tranen zijn een uitvinding van het Westen, van het Westen, zoo vruchtbaar in uitvindingen om het gevoel te vervangen door uiterlykheden. Om mynheer de president niet te noodzaken my tot de orde te roepen breek ik af.
Van alle kanten: neen, neen, spreek!
Ik dank U uit het diepst van myn hart voor uwe welwillendheid, maar U alles willende zeggen, zou ik te veel zeggen.
Tot zover de nieuwe aanwinst. Dat het een tekst is van Multatuli zelf, lijdt geen twijfel. De inleidende zin geeft direkt een dubbele informatie: 1. dat hijzelf meedeelt wat hij op dat congres heeft gezegd; 2. dat hij zich daarbij houdt aan de officiële berichten.
Het congres nu had het Frans als voertaal, Multatuli heeft er in het Frans gesproken, de officiële verslagen zijn in het Frans. Bij het samenstellen van het desbetreffende deel van de Volledige Werken is het stuk over Multatuli's optreden dan ook ontleend aan de Annales de l'association pour le progrès des sciences sociales (Bruxelles-Paris, 1865); zie V.W. XI, blz. 386-390. De redevoeringen zullen volgens gebruik wel zijn gepubliceerd overeenkomstig de door de sprekers voorgelezen en daarna ingeleverde teksten, zij het met enkele aanpassingen inzake de reactie van het publiek. Dat moet bij Multatuli ook het geval zijn geweest, al behoorde hij niet tot de officiële sprekers; zijn handschrift moet voor de franse secretaris dan toch moeilijk leesbaar zijn geweest, gezien de absurde fouten: de javaanse prins wordt Pancyrien genoemd, en de plaats waar Multatuli hem gekend heeft heet Malte. In zijn eigen exemplaar van dit gedrukte verslag, dat inmiddels tussen de sinds 1975 langzamerhand geordende boeken, knipsels, kranten, brochures van het Multatuli-museum is teruggevonden, heeft Multatuli ze met potlood verbeterd in Pangerang en Menado. Het franse verslag is overigens iets langer; daar wordt ook vermeld dat Multatuli na zijn toespraak nog op aandrang van zijn toehoorders het slot van Max Havelaar heeft voorgelezen en de pathetische vragen aan koning Willem III in diens eigen paleis heeft voltooid met de conclusie: ‘Men heeft niet geantwoord. De hollandse natie, vertegenwoordigd door haar regering, wordt veroordeeld bij verstek’.
De verhouding tussen de beide teksten, de franse en de nederlandse, roept een paar problemen op. Een officieel verslag in het Nederlands is er nooit geweest. Dan had Multatuli trouwens kunnen volstaan met daarnaar
| |
| |
te verwijzen. Dat hij een officieel verslag volgde, betekent niet dat hij het zich gemakkelijk wou maken; integendeel: uit het geheugen schrijvende zou hij licht iets anders kunnen zeggen dan destijds. Het ging om een openbaar verslag van een openbaar optreden. Men moet dan ook concluderen dat hij terwille van zijn friese geestverwant de franse tekst woord voor woord heeft vertaald, natuurlijk wel met Pangerang en Menado. Maar het onjuiste jaartal 1857 (i.p.v. 1856) staat ook hier, en zelfs heeft hij Lebak ten onrechte een residentie genoemd (het Frans heeft province).
Het grote belang van deze nieuwe aanwinst is tweeledig: we bezitten nu een voortreffelijke vertaling van Multatuli's toespraak, geheel in zijn eigen stijl. En: door het officiële verslag te vertalen heeft hij dit meteen geautoriseerd.
|
|