Overdiep, niet speciaal met Multatuli bezig gehouden. Het waren de drie grote perioden: de middeleeuwen, de tijd van Vondel en de Nieuwe Gids die mij in beslag namen, deels misschien omdat ik toen estetischer gericht was, deels omdat het duurzaam-menselijke in Multatuli in de jaren vóor 1930 tijdelijk verdrongen werd door het heersende optimisme, het idealisme, de nog-net-ontragische sfeer van jeugdbeweging, pacifisme en vooruitgang. Men is zo vaak geneigd te zeggen dat die sfeer van een gelukkig Europa in 1914 te gronde ging. Ik moet dat, althans voor Nederland, ontkennen: de werkelijke grens ligt omstreeks 1930 in de tijd van crisis en opkomend fascisme. Maar het is ook mogelijk dat geheel andere factoren, van toevallige aard, Multatuli tijdelijk uit mijn gezichtskring hebben gebannen. Heel tijdelijk toch maar, want nog vóor mijn doctoraal examen kocht ik een compleet stel blauwe bandjes: een dubbele désillusie overigens wegens de onvolledigheid van die uitgave en de gruwelijke hoeveelheid drukfouten.
De activiteit betreffende Multatuli dateert van kort voor 1937, vijftig jaar na Dekkers dood. De artikelen die ik toen schreef verplichtten mij wel tot enige nadere specialisering, zij het nog voornamelijk van de literair-historische en niet van de biografische kant. Maar toen Du Perron dat jaar zijn Man van Lebak uitgaf, werd het mij bewust dat heel de relatie Multatuli-Havelaar eigenlijk een nog ondoorzocht gebied was. De tijd van zijn ambtsperiode werd gezien met de ogen van de latere koloniale ambtenaar, de leidse en ethische ambtenaar, en niet onder het aspect van 1840, 1850, 1856. In de kritiek die ik over De man van Lebak schreef, moet een opmerking staan die Du Perron blijkbaar getroffen heeft. Want toen hij Multatuli, tweede pleidooi uitgaf, haakte hij bij die opmerking aan en leverde enkele documenten die het algemene beeld van de ambtenaar uit Dekkers tijd konden tonen, een beeld waarmee Douwes Dekker eerst vergeleken moest worden alvorens men zou kunnen zeggen wat hem werkelijk onderscheidde in zijn tijd.
Toen Du Perron mij dit boek stuurde, in 1939, begon een correspondentie die kort daarna werd voortgezet in een reeks ontmoetingen. De eerste daarvan vond plaats in de U.B., in het zaaltje dat Multatuli toen broederlijk deelde met Vondel. Van Du Perron was het grote plan afkomstig om alles wat Multatuli geschreven had geheel chronologisch te laten herdrukken, even volledig als ik dit kort tevoren met de Briefwisseling Vosmaer-Perk had gedaan. Hij vond zulke authentieke gegevens eigenlijk veel boeiender dan literaire teksten; hij had een sentiment van onmiddellijk erbij betrokken te zijn, als hij een aanstellingsakte of een missive in handen had, zoals het Multatuli-museum die bewaarde. Van de werkelijke arbeid die zo'n plan zou vergen, had Du Perron, ook na de publikatie van zijn paar studies, geen flauw idee; en evenmin van de risico's die de uitgever moest wagen, wilde hij overgaan tot de druk.
Ik ben er niet zeker van hoe Du Perron en ik de enorme moeilijkheden samen zouden hebben opgelost, indien het contract dat wij begin april 1940 met een uitgeverij sloten, zou zijn uitgevoerd. Ik heb wel eens gedacht dat zijn