Over Multatuli. Delen 9-10
(1982)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1950
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de ambtenaar en niet de kunstenaar betreft, begaat een dubbele fout. In de eerste plaats immers zaagt hij een levend mens, of althans een mensenleven, middendoor, zonder te begrijpen dat hij daardoor twee helften zónder leven krijgt. Maar in de tweede plaats, en dat is ernstiger, ontneemt hij zichzelf en Multatuli de noodwendige argwaan voor de vraag, óf het genoemde feit eigenlijk wel zo wáar is als men beweert. Hoe goed het is, de deurwaarders iedere toegang te ontzeggen tot gebieden waar ze onbevoegd zijn, beter nog is het de tekorten van hun bevoegdheid aan te tonen op hun eigen terrein. | |||||||||||||||||||||||||||||
IIDe wijze waarop P.M.L. de Bruyn Prince in 1910 zijn onvervangbare bundel Officiële bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar heeft verdeeld naar de vindplaats en naar de verschillende onderwerpen, maakt het onmogelijk om zonder ingrijpende herordening der vele documenten, Dekkers leven te Natal van dag tot dag na te gaan, al onthult zulk een chronologisering door het snelle verspringen der briefnummers eveneens, hoeveel er ons ontbreekt. Een nadere beschouwing der punten die voor het befaamde kastekort van belang zijn, is enkel mogelijk na een schetsmatig overzicht der achtereenvolgende feiten. 23 juni 1842: Eduard Douwes Dekker, tweede kommies bij de Algemene Rekenkamer, verzoekt de Gouverneur-Generaal plaatsing ter Westkust van Sumatra. 9 juli 1842: G.-G. Merkus benoemt Dekker tot kontroleur tweede klasse voor de dienst der Westkust van Sumatra, op een salaris van f 3.300 's jaars. 15 juli 1842: Dekker verzoekt de G.-G. te bepalen, dat maandelijks op zijn salaris f 55 zal worden gekort ter afdoening van een particuliere schuld van ruim f 1.000. Dekker vermeldt in zijn verzoekschrift, dat deze schuld nog bestaat ‘na aanwending van het hem volgens de bestaande bepalingen toegekend voorschot’; daar dit een bedrag van drie maanden bezoldiging beliep, had hij dus reeds f 825 betaald. 19 juli 1842: Dekkers verzoek wordt ingewilligd; een afschrift van dit besluit wordt gestuurd aan Generaal Michiels te Padang. 7 oktober 1842: Dekker arriveert te Padang, na schipbreuk te hebben geleden. 10 oktober 1842: Michiels plaatst Dekker in de residentie Ayer Bangies, en adviseert resident Weddik aldaar, Dekker niet met administratie te belasten. 7 november 1842: Weddik benoemt Dekker tot civiel gezaghebber te Natal, het noordelijkste punt van de toenmalige machtsontplooiing der Nederlanders op Sumatra, een grotendeels vervallen nederzetting met geringe handel. De totale bevolking der zeven landschappen met een gemengd maleis-battaks karakter bedroeg ongeveer 16.000 zielen.Ga naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||
30 november 1842: Dekker neemt het bestuur over van I.H. van Meerten, de schoonzoon van de kort te voren door Michiels geschorste assistent-resident van Mandheling en Angkola, T.A.C. van Kervel. Van de 32 brieven, door Dekker tussen 1 en 15 december 1842 geschreven, zijn er vijftien bewaard. Dekker vraagt daarin: opsporing van twee weggelopen schuldenaren en een slaaf, toezending van buskruit, van papier en pennen, van een reçu betreffende verzonden deurhengsels; machtiging tot de aanmaak van geldkistjes; hij verzendt dokumenten, en een wissel; hij meldt de aankomst van twee vrouwelijke ballingen, de ontscheping van zout met een groter spillage dan is toegestaan, en de verkoop van rijst; hij nodigt de militaire commandant uit tot bijwoning van een officieel feest. 25 december 1842: Dekker vraagt de assistent-resident van Mandheling inlichtingen over een in te stellen maatregel om een aantal personen te verplichten de mohammedaanse dienst bij te wonen: ‘zoudende het gedwongen gebed niet in het minste verband staan met opruijing en politieke roeringen.’ 25 december 1842: Dekker vraagt Weddik goedkeuring, dat hij de fuselier-woekeraar Spiess beboet heeft met f 25 wegens heling van gestolen goed. Met weglating van de gewone ambtelijke correspondentie, omvat het eerste kwartaal van 1843 de volgende feiten: 5 januari 1843: Caroline Joanna Versteegh, Dekkers meisje te Batavia, totdat haar vader in de zomer van 1842 de omgang verbood, huwt te Salatiga met de 39-jarige Nicolas Guillaume. Het bericht hiervan zal niet vóor midden februari tot Dekker zijn doorgedrongen. 25 januari 1843: Weddik vraagt Dekker opsporing van de voortvluchtige dief Jan Potan. 31 januari 1843: De secretaris der residentie Ayer Bangies, A. van der Ven, vraagt Dekker toezending der verantwoordingsstukken over het jaar 1842. De gevraagde stukken worden op 6 februari gestuurd. 7 februari 1843: Van der Ven dringt aan op scherper controle bij de aflevering van zout, wegens te grote spillage. 14 februari 1843: Weddik deelt mee, de pepertuinen te hebben geïnspecteerd, en draagt Dekker op, aandacht te wijden aan de slechte toestand daarvan. 14-15 februari 1843: Generaal Michiels bezoekt Natal ter herziening van het vonnis tegen Si Pamaga: een zaak met een sterk politiek karakter, daar Michiels het machtige mandhelingse hoofd Jang di Pertoean begunstigde, terwijl Van Kervel, Van Meerten, Weddik en Douwes Dekker van diens ontrouw overtuigd waren.Ga naar voetnoot3. De niet geheel toerekenbare, wegens moordaanslag op de jonge Toeankoe Beasar op 14 mei 1842 tot geseling, brandmerking en verbanning veroordeel- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de Si Pamaga wordt nu vrijgesproken, de vroegere voogd van de Toeankoe, Soetan Salim, gearresteerd en weggevoerd. In welke mate Dekker, die Soetan Salim voor onschuldig hield, Michiels bij deze rechtspraak heeft ‘gekontrarieerd’, valt uit de dokumenten niet af te leiden: er hebben te Natal dertien getuigenverhoren plaats gehad; bij elf daarvan heeft Dekker, blijkens zijn handtekening, geassisteerd; éen hiervan werd afgenomen door Michiels, de andere door Mr. Arie Prins, fiskaal bij de Raad van Justitie te Padang en als zodanig geen ondergeschikte van Michiels. Onbeantwoord blijven echter de volgende vragen: Waarom was Dekker bij twee verhoren niet aanwezig? Waarom heeft Michiels zich tot éen verhoor beperkt? Is het verslag hiervan ook een verbeterde lezing van een tekst waartegen Dekker aanvankelijk bezwaren had? Heeft Michiels nog andere verhoren afgenomen, waarvan er, al dan niet door Dekkers optreden, géen verslag bestaat? Bij deze gelegenheid moet ook het gesprek hebben plaats gevonden, door Dekker vermeld in het dertiende hoofdstuk van de Max Havelaar, en waarin hij tot Michiels zeide bevreesd te zijn, dat hij na onderzoek van de verantwoording op de bureaus te Padang, veel te betalen zou hebben. Hij kan daarbij hebben gedoeld op te hoge prauwhuur, te grote zout-spillage, ongeautoriseerde uitgaven voor een bewaker van het pakhuis, boetes voor achterstalligheid bij het opzenden van stukken, en dergelijke op zichzelf vrij kleine bedragen. Zij zouden gezamenlijk, helaas, al gauw tot in het onbetaalbare stijgen. 20 februari 1843: Dekker zendt Weddik een verzoekschrift van de Hoofden, om Soetan Salim met clementie te willen behandelen. 25 februari 1843: Dekker meldt zich ziek en vraagt assistentie. Ofschoon hij enkele bezigheden verricht, schrijft hij op 2 maart opnieuw, ziek te zijn. 5 maart 1843: Weddik machtigt Dekker om de klerk Hesselink tijdelijk aan te stellen, wanneer deze op doortocht te Natal komt. 8 maart 1843: Weddik stuurt een lijst met veertien aanmerkingen op Dekkers verantwoording over februari. 10 maart 1843: Dekker meldt zich als genezen. Hij vraagt inlichtingen, of de natalse rappat bevoegd is tot het ontslaan van een Datoe die ongunstig bekend staat. 12 maart 1843: Weddik draagt Dekker op, Hesselink, zodra deze arriveert, door te zenden naar Ayer Bangies. 16 maart 1843: Dekker inspecteert de pepertuinen; op deze reis van enkele dagen wordt hij begeleid door Si Oepi KetehGa naar voetnoot4. en haar vader, het inlandse meisje aan wie hij ‘De Japanse Steenhouwer’ vertelt. Zij kwam kort daarna bij hem te Natal en ging later ook nog voor enige tijd mee naar Padang. 21 maart 1843: Dekker zendt Weddik een omstandig en indrukwekkend rapportGa naar voetnoot5. over de ellendige staat van de pepertuinen en de onvoldoende ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zorging der inlanders: ‘Men moet voor den arbeider eene meer lagchende toekomst, een vrolijker vooruizigt daarstellen, en in dit geval een aanvang maken met hem te voeden.’ 23 maart 1843: Weddik wordt door Michiels in verband met de Si Pamagazaak geschorst ‘wegens voorbedachtelijk misbruik van gezag, kwade trouw en bedrog in zijne ambtsbetrekking’.Ga naar voetnoot6. Het feit dat de heer Weddik tussen 1846 en 1849 gouverneur is geweest van Bornéo en onderhorigheden, en van 1851 tot 1855 secretaris-generaal bij het Departement van Koloniën, rechtvaardigt wellicht enige twijfel aan de objectiviteit der meningen en beslissingen en aan de betrouwbaarheid der mensenkennis van Generaal Michiels, ook als het straks een ander van zijn vele slachtoffers betreft. | |||||||||||||||||||||||||||||
IIIDe benoeming, eerst tijdelijk, later vast, van A. van der Ven tot Dekkers directe chef te Ayer Bangies, vormt een beslissend feit. Was de verhouding tussen Dekker en Weddik ondanks zekere wrijvingen, welwillend, die met Van der Ven was van het eerste ogenblik af onaangenaam. Maning volgde op maning: er moesten betalingsbewijzen worden opgestuurd, en verantwoordingsstukken over maart en over het eerste kwartaal, en opgaven van de sinds 1839 kosteloos door de bevolking geleverde gereedschappen, en gegevens omtrent zegels en passen in het laatste kwartaal van 1842. Zelfs na meer dan honderd jaar maken deze missives de argeloze lezer tureluurs en kopschuw, al heeft Van der Ven, naar de inhoud gezien, stellig gelijk. 22 april 1843: Dekker antwoordt dat hij door voortdurende afwezigheid geen tijd heeft, de stukken gereed te maken. Zijn klerk, Krijgsman, heeft ziekteverlof; de heer Hesselink, juist gearriveerd, zou geschikt zijn voor waarneming. 26 april 1843: Hesselink wordt voor een maand geplaatst op de bureaus te Natal. Van Dekkers uitgaande correspondentie uit mei, die blijkens de nummering zeker een dertig, veertig stuks moet hebben bedragen, is slechts éen brief bewaard; wel kent men de boekingen in het wisselregister, waaronder die van 3 mei, welke nog uitvoerig zal worden besproken. 6 mei 1843: Michiels deelt Van der Ven mee, dat Dekker met f 5 per dag vertraging moet worden beboet, indien hij nalatig blijft bij de inzending der verantwoordingsstukken. 14 mei 1843: Nota van aanmerkingen op Dekkers kasrekening over maart; de schuld aan het Gouvernement wegens ongeautoriseerde uitgaven bedraagt reeds f 500. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||
22 mei 1843: Ter vervanging van Krijgsman en Hesselink wordt de heer Gout aan Dekker toegevoegd als surnumerair. 25 mei 1843: Van der Ven meldt Dekker Michiels' beslissing van f 5 boete per dag vertraging. 3 juni 1843: Van der Ven bezoekt Natal en laat Jan Potan gevangen nemen, overeenkomstig de opdracht, door Weddik op 25 januari aan Dekker verstrekt. Tijdens dit bezoek zou de ongeloofwaardige anekdoteGa naar voetnoot7. moeten spelen, als had Dekker, bewust van een kastekort, zijn chef ontvangen met twee geladen revolvers, éen voor moord, éen voor zelfmoord. Denkelijk heeft Van der Ven zijn ondergeschikte in een heel wat minder theatrale houding aangetroffen: klagend over ziekte van zijn medewerkers Krijgsman en Hesselink, klagend over het slopende klimaat, de roerigheid onder de bevolking, en zijn eigen ongeschiktheid voor kantoorwerk, en tegelijk waarschijnlijk zich aanbevelend van een werkdadiger taak. Wanneer Van der Ven, te Ayer Bangies teruggekeerd, zich op 9 juni tot Michiels richt, is er geen spoor van revolver-romantiek; integendeel, de grote achterstalligheid leidt tot een emotieloze, zakelijke klacht en zelfs heeft Van der Ven, blijkbaar nog onder de indruk van de persoonlijke ontmoeting, aan het einde een humaner toon dan zijn ambtelijke stijl veelal kent: ‘De controleur voornoemd brengt in deze tot zijne verontschuldiging bij, dat hij voor de administratie minder geschiktheid bezit, eene verontschuldiging die echter in deze niet aanneembaar kan worden geacht, zoowel uithoofde van de onbelangrijkheid der administratie te Natal op zich zelve, die alleen eenige oplettendheid vordert, als omdat het den Heer Douwes Dekker bij goeden wil, geenzins aan ijver en bekwaamheid ontbreekt. ‘Wat echter mij betreft, ik gevoel mij over de handelwijze van den controleur te Natal bezwaard in dier voege dat ik UHEdG. bescheiden doch ernstig moet voorstellen eenen ambtenaar te verplaatsen, die nalatig in de opvolging mijner bevelen is geweest, terwijl ik de vrijheid neem UHEdG. aandacht te vestigen op de omstandigheid, dat de verwarring in de administratie, welke hier voorzeker zal volgen, geenzins aan mij kan worden geweten.’ Van dit voorstel tot overplaatsing, op 9 juni door Van der Ven aan Michiels gedaan, is Dekker uiteraard onkundig gebleven; maar zelfs indien hij het vermoed heeft, dan nog namen andere, menselijker zaken hem geheel in beslag. 12 juni 1843: Dekker meldt, dat Hesselink bij voortduring te zijnen huize ziek ligt. Op 17 juni is hij overleden. Wij zien uit de stukken alleen, dat Dekker allerlei maatregelen te treffen krijgt omtrent de nalatenschap van deze man, die nog geen twee maanden tevoren in Natal was gearriveerd. Maar wát moet er in de romantische, vaak zwaarmoedige drie-en-twintig-jarige zijn om- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gegaan bij dit ziekbed van éen der weinige Europeanen, bij deze eenzame dood? Is het verwonderlijk, als Dekker in deze dagen de ambtelijke correspondentie niet zó belangrijk vond? Te Ayer Bangies dacht men er anders over: 24 juni 1843: Van der Ven zendt aan Michiels afschrift van de voorlopige aanmerkingen op Dekkers kasrekening over april. De schuld is nu gestegen tot f 750. 26 juni 1843: Dekker beantwoordt uitvoerig en principieel de op 8 maart gemaakte aanmerkingen op zijn rekening over februari, Aangezien de officiële bepalingen inzake koelieloon niet aansluiten bij de werkelijkheid, is men verplicht óf te liegen, zoals de voorgangers hebben gedaan, óf de afwijkende cijfers als onvermijdelijk te erkennen. Blijkbaar is hij zich in deze dagen de wankelheid van zijn positie bewust geworden. Misschien ook zijn uit Ayer Bangies of Padang geruchten omtrent zijn overplaatsing tot Natal doorgedrongen. Dat uit eigen beweging de Hoofden van Natal zouden hebben gepoogd om zulk een dreigende overplaatsing te voorkomen door een verzoekschrift aan Michiels, lijkt onwaarschijnlijk; maar al is hun argumentatie ook door Dekker zelf geïnspireerd, ze wordt daardoor niet waardeloos of onwaar: ‘zij vrezen een kommandeur te zullen krijgen die handel drijft of niet goed recht spreekt’.Ga naar voetnoot8. Van rechtvaardigheid immers, als bij uitstek de roeping van de heerser, getuigt niet enkel het Salomo's oordeel, door Multatuli in Idee 1048a beschreven, maar heel Dekkers openbare arbeid, ook literair. En dat hij zich te goed geacht heeft om zoals talrijke collega's zich door de gemakkelijke rijkdommen van de smokkelhandelGa naar voetnoot9. uit zijn financiële moeilijkheden te redden, is karakteristiek voor zijn hele loopbaan. De overheid, hetzij Michiels of Duymaer van Twist geheten, stelde op dit soort ideaal heerserschap in haar ambtenaren geen prijs: zolang men de voorgeschreven administratie openlijk in orde hield, mocht men heimelijk wel een beetje corrupt zijn. Het rekest van de Hoofden heeft Dekkers overplaatsing zeker eer bevorderd, dan geremd. 30 juni 1843: Van der Ven stuurt Michiels een opgave van de aanmerkingen op de rekening van Natal over de maand mei; hij noemt Dekker ‘weigerachtig’; de schuld aan het gouvernement is tot f 860 gestegen. 3 juli 1843: Michiels beslist, dat Dekker te Natal zal worden vervangen indien hij verder nalatig blijft. 3 juli 1843: Van der Ven antwoordt Dekker, dat niet van de bestaande bepalingen inzake koelie-loon etc. mag worden afgeweken en evenmin andere uitgaven in rekening gebracht dan die er werkelijk zijn gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||
13 juli 1843: Van der Ven stuurt Dekker de aanmerkingen op zijn kasver-antwoording over juni; de schuld aan het gouvernement bedraagt nu bijna f 1.350, waaronder begrepen f 545 boete wegens achterstallige indiening van periodieke gegevens. 13 juli 1843: Van der Ven vraagt inlichtingen, waarom de op 3 juni gevangen genomen Jan Potan nog niet is opgezonden naar Ayer Bangies. De opzending vindt 28 juli plaats. 18 juli 1843: Van der Ven schrijft Michiels, dat hij Dekker ongeschikt, halsstarrig en kwaadwillig acht, en stelt voor, hem uit Natal te verwijderen. Onder de bijlagen is een lijst van veertien onbeantwoord gebleven aanschrijvingen, waarvan éen van januari, de overige van 12 maart en later. 22 juli 1843: Michiels besluit Dekker te ontslaan uit het civiel gezag te Natal en hem ter beschikking te stellen van de resident der Padangse Bovenlanden, met de verplichting om eventueel na de overgave van het bestuur de administratie bij te werken tegen halve bezoldiging. 27 augustus 1843: Dekker leent f 500 van de Toeankoe Bezaar. 28 augustus 1843: Dekker houdt vendutie; de opbrengst is f 2.172,50 zilver = f 2.577,63 koperGa naar voetnoot10.. Na aftrek van de gebruikelijke korting resteert f 2.461,65 koper, welk bedrag de vendumeester aan de verkoper uitbetaalt. Toevallig waren hier vendumeester en verkoper éen. 31 augustus 1843: Proces verbaal van de overdracht der functie aan de heer Diepenhorst. De administratieve achterstand was ingehaald. De kas klopte niet met het kasboek: ‘spruitende deze tekortkomst van f 2.070,47 kopergeld uit het niet voldoen van venduschulden (Soetan Salim en Toeankoe)’. Ofschoon de eerstgenoemde door Michiels was weggevoerd, werd dit bedrag spoedig daarna geïnd. | |||||||||||||||||||||||||||||
IVHoe moet men verklaren, dat Dekker die toch aan de Rekenkamer gunstig bekend stond en daar een goede leerschool had doorlopen, de eenvoudige administratie te Natal zo verwaarloosd heeft? Het is waar, dat hij talrijke functies in zijn 23-jarig personage verenigde: hij was civiel gezagdrager, hoofd van de politie, voorzitter van de plaatselijke rechtbank, vendumeester, opzichter van de pepertuinen, onderkashouder, agent der wees- en boedelkamer, beheerder van het zout- en rijst-pakhuis, postmeester, ontvanger van tolrechten en zegel-kosten, en ook had hij nog voorzieningen te treffen voor de kleine bezetting van het fort en voor militaire eenheden in het achterland. Maar zelfs met erkenning van de tijd en de aandacht, die al dit werk hem vroeg, kan men toch niet geloven dat een uitgaande correspondentie van ongeveer 320 nummers in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de negen maanden van zijn ambtsvervulling, d.w.z. nauwelijks acht brieven per week, onoverkomelijk was. Het is duidelijk, dat er andere oorzaken zijn geweest dan tijdsgebrek. Deze oorzaken liggen deels in Dekkers aard, deels in de toestanden daar en toen. In zijn rekest van 23 juni 1842 noemt Dekker zich voor zijn betrekking bij de Rekenkamer minder geschikt en vraagt hij ‘eenen meer levendigen en werkdadigen werkkring’. De ‘Losse bladen uit het dagboek van een oud man’, te Natal geschreven,Ga naar voetnoot11. wijzen met hun voorkeur voor Napoleon boven Rousseau in dezelfde richting. Zijn eerzucht, van nature groot, was door de verbroken verloving met Caroline Versteegh mateloos aangewakkerd: ‘Ik beminde een meisje en verloor haar. Wat anders dan een kroon kan mij eenigs-zins schadeloos stellen?’Ga naar voetnoot12. Hij was 22 jaar, impulsief, excentriek, romantisch, en werd opeens de hoogste machthebber in een uitgestrekt, nauwelijks door Europeanen bewoond gebied, waar het bestaan niet zonder gevaren was. Wat hem daar het meest heeft gehinderd en gegriefd, was niet de tegenstelling tussen zijn heerszuchtige droom en zijn ondergeschikte werkelijkheid, maar het verschil tussen de doortastende maatregelen die op korte termijn noodzakelijk waren en de onmacht waartoe hij van hogerhand veroordeeld bleek. Men kan in dit geval zich niet onverschillig afmaken van de verhalen over telkens dreigende politieke beroering in die uiterste streken van het toenmalige nederlandse territorium, op de grens welke ons door een geheim tractaat met Engeland was voorgeschreven, vlak ten zuiden van het onafhankelijke en krijgszuchtige Atjeh: immers, juist wegens de voortdurende onrust had men een wilskrachtig militair als Generaal Michiels daarheen gestuurd. Maar ook als men zich alleen tot Natal bepaalt, wordt de situatie uit de officiële bescheiden duidelijk genoeg. Natal,Ga naar voetnoot13. even benoorden de linie gelegen en met een berucht ongezond klimaat, had als engelse bezitting tussen 1751 en 1825 onder het beheer van een handelsvereniging die er een resident benoemde, een zekere welvaart gekend: er waren enige europese gebouwen, waaronder een hospitaal, en men had een gouvernementstuin aangelegd in de vorm van een botanisch park. Nadat de nederlands-indische regering het gebied had overgenomen, ging de betrekkelijke welvaart snel achteruit: de riviermonding verzandde, zodat het naderen van de rede allengs levensgevaarlijk werd; de handel kreeg ernstig te lijden van de Padrie-oorlogen, en werd tenslotte in 1839 door het nederlands-indische bestuur vrijwel verboden: alleen indische schepen mochten te Natal nog laden, alleen goederen uit indische havens aangevoerd, mochten er worden gelost. De europese gebouwen werden verwaarloosd; het hospitaal verviel; | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het park verdween; de controleurswoning ‘van planken’ verkeerde volgens het proces-verbaal van 31 augustus 1843 ‘in slechte staat’, het provisie- en zoutpakhuis ‘in zeer slechten staat’. De pepertuinen die als ‘teelt van Produkten voor de markt van Europa’ onder overheidstoezicht stonden, sedert Van den Bosch in 1833 zijn verordening had uitgevaardigd, werden slecht verzorgd en de arbeiders aldaar leden gebrek. Letterlijk niets was in orde: het pakhuis beschermde noch de voorraad rijst tegen de ratten noch het zout tegen de instromende moessonregens; op 11 augustus door een hevige storm beschadigd, stortte het op 3 november totaal verrot ineen. Terwijl Dekker in verscheidene missives pakhuisbedienden onmisbaar had genoemd en er éen had aangesteld wiens loon niet was goedgekeurd, werden er op 23 juli 1843 twee toegestaan, dus vijf dagen nadat Michiels tot Dekkers overplaatsing had besloten. Bedragen, van overheidswege voorgeschreven voor loon of vervoer, klopten niet met de plaatselijke gebruiken en omstandigheden, zodat geknoei onvermijdelijk was voor wie niet uit eigen zak bij wou passen. De Si Pamagazaak en de rechtspraak, daarin door Michiels gepleegd, heeft Dekker diep geschokt, misschien door de vorm, zeker door de afloop: toen hij drie jaar later in Tjanjor was, bezocht hij de daarheen verbannen Soetan Salim.Ga naar voetnoot14. De schorsing, juist in verband met déze zaak, van zijn chef, Weddik, éen van de velen overigens, moet zijn indruk van volslagen rechteloosheid hebben bevestigd. Het is een interessante bijdrage tot de psychologie van de gewóne ambtenaar, indien het als excentriek geldt, de bevordering van de welvaart hoger te achten dan het administreren van de armoede; als excentriek, de waarheid te stellen boven een voorschrift. Wélke factoren men verder wil onderkennen, en er zijn er nog vele: de meest wezenlijke oorzaak van het conflict te Natal is van typisch multatuliaanse aard: het is Dekkers ongemeen vermogen om de politieke en juridische vormen als vormen te doorzien, en aan de sociale, dat is ménselijke noden de hun toekomende, eerste plaats te geven. Wie daaraan twijfelt, heeft het rapport over de pepertuinen nooit goed gelezen. Maar er is meer. Er is het feit van de teleurgestelde liefde, dat van de aanvang af op Dekker van invloed is geweest. Het onverwachte bericht dat Caroline Versteegh in januari 1843 met een ander was getrouwd, heeft in de toenmalige omstandigheden misschien een week of zes nodig gehad, eer het tot Natal dóordrong. Wanneer Multatuli later zegt, dat hij krankzinnig was toen hij de aankondiging van Carolines huwelijk gelezen had, mag men misschien in de data van zijn ziekte: 25 februari tot 10 maart een merkwaardige bevestiging zien. In ieder geval begint eerst na 10 maart de achterstand in zijn administratie. De ontmoeting met Si Oepi Keteh enkele dagen later, en de sexuele verhouding die daaruit voortkwam, zal eveneens voor de juist 23-jarige jongeman van ingrijpende betekenis zijn geweest en verkrijgt in verband met het vorige een zeer bijzondere psychologische waarde. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het derde, nimmer in volle omvang erkende feit, is de wekenlange ziekte en de dood van Hesselink, tussen 22 april en 17 juni 1843, waardoor Dekker, toch reeds onevenwichtig, een gehele reeks nieuwe en schokkende gedachten en gevoelens moet hebben doorleefd. De gedichten en het proza, in deze natalse maanden ontstaan, bewijzen stuk voor stuk hoe zeer hij innerlijk beheerst werd door emoties van eenzaamheid, teleurgestelde liefde, heimwee, doodsoverpeinzingen en begeerte naar grootheid: hij was in die zomer van '43 krachtens de onbedwingbare innerlijke noodzaak van vormgeving en zielsopenbaring zeker soms wel meer kunstenaar dan ambtenaar. Dat zijn superieuren hiervan niets hebben begrepen, is hun nauwelijks kwalijk te nemen: zij misten nu eenmaal de vonk die in hem later zou oplaaien tot het verterende vuur dat Multatuli heet. Maar wél is het hun schuld en hun schande, dat zij hem hebben gestraft - en hoe onmenselijk! - voor een feit, waarvan juist hun eigen administratieve nauwkeurigheid had moeten ontdekken, dat het niet bestond. | |||||||||||||||||||||||||||||
VIn het najaar van 1843 en het voorjaar van 1844 is Dekker het onderwerp geweest van een uitvoerige briefwisseling tussen Ayer Bangies, en Batavia, maar hijzelf, inmiddels te Padang gearriveerd, heeft daarvan niets bemerkt, behalve de tragische gevolgen. 2 oktober 1843: Michiels verklaart dat Dekker ‘roekeloos is te werk gegaan met 's lands gelden’ en Padang niet mag verlaten vóor de betreffende punten, tot een gezamenlijk bedrag van bijna f 6000, zijn opgehelderd; hieronder zijn twee posten wegens nog niet geïnde vendutie-gelden, elk van ruim f 2000. 3 oktober 1843: Dekker verweert zich in een uitvoerige en principiële beantwoording, waarvan vooral de paragrafen 7 en 8 belangrijk zijn, aangezien hij hier terecht opmerkt, dat men óf hem óf de kopers aansprakelijk moet stellen voor de nog te innen vendutie-gelden, maar niet beiden tegelijk. 10 oktober 1843: Michiels besluit de kwestie van de venduacceptatie in handen te geven van de Fiscaal bij de Raad van Justitie te Padang. 19 november 1843: Dekker meldt de Fiscaal en Michiels, dat blijkens officiële mededeling uit Natal de vendu-gelden tot op f 300 geïnd zijn, terwijl de rest betrouwbare schuldenaars betreft, en vraagt derhalve vrijstelling van betaling ten deze. Dit verzoek wordt met bijvoeging van gegevens op 30 november herhaald. 4 december 1843: Michiels weigert vrijstelling van betaling, daar inmiddels een verschil van f 2.106 is ontdekt bij een wissel, geboekt op 3 mei. 18 december 1843: Michiels weigert Dekkers certificaat van ophouding van betaling goed te keuren, zodat Dekker van september af geen bezoldiging meer ontvangt. 30 december 1843: Michiels stelt de wisselkwestie in handen van de Fiscaal. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||
4 januari 1844: Dagvaarding van de Fiscaal aan Dekker, om binnen acht dagen f 2.106 te betalen. 6 januari 1844: Dekker verzoekt Michiels het bedrag van f 2.106 te mogen betalen door een passende inhouding op zijn inkomsten. 8 januari 1844: Michiels besluit Dekker wegens de wisselkwestie, ‘grover en misdadiger dan alle zijne overige fouten tezamen’, te schorsen. Men bedenke dat dit geschreven werd, toen die ‘overige fouten’ reeds gebleken waren administratieve onjuistheden te zijn, zonder enige financiële consequentie. 16 januari 1844: Dekker verzoekt Michiels, op eigen kosten naar Natal te mogen gaan om de wisselzaak te onderzoeken. 20 januari 1844: Michiels weigert Dekkers verzoek, mede omdat de betreffende stukken inmiddels naar de Algemene Rekenkamer verzonden zijn. Daar kreeg men dus nu te lezen, hoe het hun vroegere collega was vergaan. 4 april 1844: Dekker protesteert bij Michiels tegen het feit dat hij verplicht wordt te Padang te blijven, terwijl alle inkomsten hem ontnomen zijn. 25 mei 1844: Michiels stelt de door de Rekenkamer teruggezonden stukken omtrent de wisselkwestie in handen van de Fiscaal. 6 juni 1844: De Raad van Justitie te Padang verklaart zich op formele gronden incompetent. Alleen door dit hachelijke toeval dus is Dekker aan een strafrechtelijke veroordeling ontkomen. 18 juni 1844: Michiels richt zich met een rapport met 20 bijlagen tot de Gouverneur-Generaal. Blijkens de rekening-courant bedraagt Dekkers schuld aan het gouvernement nu ongeveer f 3500 koper, waaronder het bedrag van f 2106 voor de wissel, en ongeveer f 750 aan boetes wegens achterstalligheid. 11 juli 1844: De Fiscaal bij de Raad van Justitie te Padang krijgt ongevraagd ontslag ‘tengevolge van particuliere berigten’.Ga naar voetnoot15. 18 september 1844: Michiels meldt de assistent-resident van Padang de wens van het gouvernement, ‘dat de gesuspendeerde controleur E. Douwes Dekker naar Batavia overkome’. Enkele dagen hierna vertrekt Dekker met de brik ‘Orestes’. Een vol jaar dus, van september tot september, heeft deze gruwelijke tragedie van verdenking, ambtelijke willekeur, juridische dreiging, armoede, rechteloosheid, honger, laster, angst en volslagen onzekerheid geduurd. Dat zijn gestel dit heeft doorstaan, is wel allereerst te danken aan het zékere bewustzijn van zijn zedelijke waarde, en ten tweede aan zijn talent dat hem de mogelijkheid schonk zijn spanningen te objectiveren in de hoofdfiguur van het drama ‘De Eerlooze’ dat ons enkel in de omgewerkte vorm, als ‘De Bruid daarboven’, bekend is. Maar de feiten bleven ontzettend genoeg. Niemand kan vaststellen welke invloed zij op Dekkers uiterst gevoelige karakter hebben gehad, nie- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||
mand nagaan hoe vaak de vele rapporten nog zijn geraadpleegd bij latere benoemingen, en mogelijk zelfs in de kritieke dagen van Lebak. En dat alles om niets! Want het enige wat wij met zekerheid kunnen weten, sinds in 1910 de documenten zijn gepubliceerd, is dat al die officiële termen van voorbedachtelijk bedrog, opzettelijke valsheid, fraudulentie, ontrouwe administratie, misbruik van 's lands gelden, en wat niet méer, in de werkelijkheid geen steviger steun vonden dan een rekenfout. Neen, niet de fout die in de ogen van Michiels, Van der Ven en van verscheidene latere beschouwers in het geheel geen fout was, maar een misdaad: de onjuiste wisselboeking van 3 mei 1843. Doordat de berekening die tot deze vergissing aanleiding gaf, in Dekkers eigen handschrift bewaard bleef op het omslag van zijn wisselregister,Ga naar voetnoot16. kan men precies nagaan, hoe hij eerst een bedrag van f 5688,27 zilver door toevoeging van 20% of f 1137,65 heeft omgerekend in f 6825,92 koper. Daarna heeft hij op een afzonderlijke plaats, iets meer naar links, deze f 6825,92 vermeerderd met de aparte bedragen die men stortte, van f 1056, f 650 en f 400, zodat er als eindcijfer f 8931,92 ontstond. Terwijl nu dit bedrag op de wissel staat, heeft Dekker bij de inboeking per ongeluk het meest rechtse cijfer, dus f 6825,92 overgenomen. Zó is de zaak, ondanks diepzinnige psychologische en morele beschouwingen van wie zich blijkbaar nooit hebben vergist. Maar natuurlijk is het óok zo, dat het kasboek nu op 31 augustus 1843 f 2106 te weinig aangaf, en dat het reële kastekort dus f 2106 groter moet zijn dan het scheen. Inderdaad, als Dekker niet nog een tweede fout had gemaakt, hieraan juist tegengesteld. Maar dáar heeft geen zijner vele argwanende tegenstanders, toen of later, op gelet. Het vendu-systeem, destijds in gebruik, maakte het mogelijk dat iemand die bij zijn vertrek zijn inboedel verkocht, de opbrengst onder enige kortingen direkt uitbetaald kreeg, indien althans de vendu-meester, die dan in de eerstvolgende zes maanden zorg droeg voor de inning der verschuldigde bedragen van de kopers, bereid was het risico op zich te nemen. Al mag het waar zijn, dat de overheidskas en de vendukas formeel gescheiden dienden te blijven, het feit lag er nu eenmaal, dat ze door Dekker waren gecombineerd: denkelijk had hij ze aldus van zijn voorganger overgenomen, en in ieder geval heeft hij ze zo aan zijn opvolger overgedragen, die dit zonder protest heeft geaccep- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||
teerd. Uiteraard verloor het formele bezwaar ieder belang, zodra de betaling door de kopers had plaats gevonden of voldoende verzekerd was. Dekker nu had uit 's lands kas aan zichzelf een venduacceptatie ad f 2461,65 koper uitbetaald, maar hiermee is geen rekening gehouden bij de overdracht. Een document, door Dekker en Diepenhorst beiden ondertekend,Ga naar voetnoot17. vermeldt terecht, dat het vendu-departement heeft uitstaan aan ‘goede schulden’ twee bedragen van tezamen f 4030,41 zilver, te weten een vordering van een vroegere vendutie ad f 2070,47 koper, én de vorderingen tengevolge van Dekkers eigen vendutie. Maar dan had ook dit gehele bedrag van f 4030,41 zilver aan het kasgeld moeten ontbreken, en niet enkel de f 2070,47 koper, waarvan het proces verbaal melding maakt. Met andere woorden: de kas die Dekker op 31 augustus overdroeg bevatte, afgezien van de wisselkwestie, ongeveer f 2000 te véel. Het onbegrijpelijke feit, dat noch Dekker noch Diepenhorst dit hebben bemerkt, wordt minder bevreemdend als men ziet dat de wisselkwestie en de vendutie twee ongeveer gelijke bedragen betreffen, die elkaar in het resultaat dus ophieven. Van de hogere instanties evenwel: Van der Ven, Michiels en de Rekenkamer, moet men zeggen dat zij eenvoudig het elementaire begrip hebben gemist om de financiële zaken in samenhang te onderzoeken: zij hebben de beide vendutie-schulden en het wisseltekort ten onrechte behandeld als feiten op zichzelf, onafhankelijk van de kas die te Natal was overgedragen.Ga naar voetnoot18. Wijst het kasboek volgens de officiële cijfers f 24624,30 koper, zo moet dit f 2106 groter zijn, en dus f 26730,30. Wijst de kas volgens de officiële cijfers f 22553,83 koper, zo moet dit wezen f 26730,30, op de oude venduschuld van f 2070,47 en op de aan Dekker uitbetaalde som van f 2461,65 na, derhalve f 22198,18. Bij de overdracht was er dus wezenlijk f 355,65 te véel in kas. En toen het gouvernement aan Dekker, bij zijn spoedig gevolgde herplaatsing, de verplichting oplegde tot betaling van de bekende f 2106, ontving het, uit Tine's geld, een bedrag waarop het geen enkel recht had. Dat Nederland jegens Multatuli een grote morele schuld heeft, is voor velen sinds lang buiten discussie; maar dat het aan hem ook een financiële schuld heeft, door samengestelde interest inmiddels ettelijke tienduizenden guldens groot, mag een nieuw feit heten, zelfs voor degenen die inzake de beruchte wisselkwestie nooit getwijfeld hebben aan zijn goede trouw.Ga naar voetnoot19. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
|
Het Landskas-boeksaldo volgens proces-verbaal kasovergaaf wees uit | 24.624,30 |
hetgeen, waren bovenbedoelde | 2.106,- |
_____ | |
die niet als ontvangsten waren geboekt, wèl ingenomen, zou zijn geweest | 26.730,30 |
In kas werd aangetroffen | 22.553,83 |
_____ | |
Verschil | 4.176,47 |
Er waren echter aanwezig goede vorderingen tot bedragen van f 2.070,47 en f 2.461,65 is te zamen | 4.532,12 |
_____ | |
Multatuli had mitsdien een ‘over’ in kas van | 355,65 |
Onder bepaalde - overigens niet waarschijnlijke - omstandigheden t.a.v. het bedrag van f 2,462,65 zou prof. Stuiveling's voorstelling van zaken op kunnen gaan. Over het hoofd gezien (tot dusver door iedereen!) is, dat Multatuli niet éen, maar twee ontvangstposten niet boekte, t.w. vorenbedoelde f 2.106, maar ook nog een bedrag van f 2.732 (de Bruijn Prince: Off. Bescheiden 2e druk, blz. 248 wisselregister, 251 copy kasstaat N.H. Mij., 256/7 Kasmemoriaal) In prof. Stuiveling's gedachtengang zou M. dan nog een belangrijk kastekort hebben gehad, n.l. f 2.732 min f 355,65 = f 2.376,35.
Gaat men uit van de aanname (waarvoor meer dan één reden pleit): M. had geen kastekort, de kwestie is, dat hij een boekingsdenkfout moet hebben gemaakt (die harerzijds de niet-boekingen van de twee gesignaleerde posten ophief), dan kan de oplossing welhaast geen andere zijn, dan dat M. het boeksaldo van zijn neven- (i.c. vendu-) kas ad f 4.755,45 (= opbrengst ener vendutie ad f 6.825,92 min het nog achterstallige ad f 2.070,47 - de Br. Pr. blz. 256 en 159), welk bedrag hij reeds boekhoudkundig naar de Landskas had overgeheveldGa naar voetnoot1., liet doorlopen.
Volgen wij analoge redenering als prof. Stuiveling, dan verkrijgen wij het volgende beeld:
Het Landskas-boeksaldo | 24.624,30 |
hetgeen, indien de niet geboekte ontvangsten van f 2.106 en f 2.732 of samen | 4.838,- |
_____ | |
wèl geboekt waren, ten rechte zou zijn geweest | 29.462,30 |
In kas | 22.553,83 | |
_____ | ||
Verkschil | 6.908,47 | |
Verklaring:
Dubbel te boek staande ontvangst |
4.755,45 | |
Geboekt, doch in feite nog te ontvangen | 2.070,47 | |
_____ | ||
6.825,92 | ||
_____ | ||
Tekort in kas | 82,55 |
zijnde het Land ± toekomende venduprocenten, tenzij die als afzonderlijke post bereids (eerder) in de Landskas zouden zijn gestort, hetgeen niet recht duidelijk is. In elk geval op het geheel een te verwaarlozen bedrag, hetgeen de Lands-contrôle tenslotte dan ook aldus geaccepteerd heeft.
Er zijn aanwijzingen, dat M. eigener beweging het tweede door ons genoemde - niet geboekte - bedrag (f 2.732) later toch nog heeft geboekt, zodat hij (zijn t.v. veronderstelde boekings-denkfout van f 4.755,45 niet bemerkend) een vermeend tekort ging krijgenGa naar voetnoot2., doch in feite een overschot had tot gelijk bedrag (f 2.732). Van Landswege werd later nog f 2.106 - het eerste niet geboekte bedrag - op hem verhaald, zodat hij..............4.838,- bijpaste, terwijl in werkelijkheid geen kastekort aanwezig zou zijn geweest.
Als straf kwam M. op wachtgeld en volgde bij herplaatsing terugstelling in rang - schade..........................7.922,-
_____
12.760,-
Dit getal is minimum. De schade voor Multatuli is beslist veel groter geweest. Maar, uitgaand van f 12.760, zou het Gouvernement van Indonesia, moreel gesproken, rente op rente gerekend, aan (de erven) M. schuldig zijn een dikke 3 millioen.
Prof. Stuiveling komt op grond van zijn becijferd (onjuist) ‘over’ in kas van f 355,65 uiteraard slechts tot enkele tienduizenden.
- voetnoot1.
- - P.M.L. de Bruyn Prince: Officiële bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar; tweede, vermeerderde druk, Amersfoort 1910. Vrijwel alle gegevens, waarop mijn studie is gebaseerd, zijn ontleend aan deze omvangrijke documenten-bundel, die echter door z'n niet-chronologische indeling hoogst onoverzichtelijk is.
- voetnoot2.
- - Idem bl. 16.
- voetnoot3.
- - Idem bl. 310-341: een uitvoerig rapport met vele bijlagen van Michiels aan de Gouverneur-Generaal.
- voetnoot4.
- - Max Havelaar, elfde hoofdstuk; en Brieven, deel I, Uitgave Wereldbibliotheek Amsterdam 1912, bl. 37.
- voetnoot5.
- - De Bruyn Prince, bl. 49-52.
- voetnoot6.
- - Idem, bl. 340; voor Weddiks verdere levensloop, zie bl. 9, noot 2.
- voetnoot7.
- - Meegedeeld door Ds. K. Vos: ‘Het Natalsche tekort’ in Vragen van den Dag, jrg. 1921. Van een polemiek tegen dit ondeskundige en karakterloze geschrijf heb ik mij uiteraard onthouden. De anecdote is o.a. geciteerd door E. du Perron: De Man van Lebak, tweede druk, bl. 62.
- voetnoot8.
- - De Bruyn Prince, bl. 126.
- voetnoot9.
- - In zijn energieke verdediging van 3 oktober 1843 schrijft Dekker aan Michiels: ik ‘bepaal mij tot de eenvoudige verklaring dat ik niets bezit; eene verklaring welke vreemd luidt doch niet ten nadeele kan strekken van een ambtenaar die eene plaats verlaat, waar alle zijne voorgangers fortuin gemaakt hebben.’ De Bruyn Prince, bl. 180-181.
- voetnoot10.
- - Er waren twee soorten geld in omloop, die in waarde tot elkaar stonden als 100:120.
- voetnoot11.
- - Brieven, deel I, Amsterdam 1912, bl. 37-63.
- voetnoot12.
- - Idem bl. 52. Het is waar, dat deze uitlating staat in een stuk proza dat in velerlei opzicht fictie is, maar juist hier lijkt het autobiografische nogal duidelijk zichtbaar.
- voetnoot13.
- - Deze gegevens zijn ontleend aan De Bruyn Prince, bl. 16-21.
- voetnoot14.
- - Max Havelaar, veertiende hoofdstuk.
- voetnoot15.
- - De Bruyn Prince, bl. 286, noot I. Het spreekt vanzelf, dat die ‘particuliere berigten’ afkomstig waren van Michiels, die niet de chef was van de Fiscaal en hem dus niet zelf kon schorsen.
- voetnoot16.
- - Facsimile hiervan bij De Bruyn Prince, tussen bl. 248 en 249. Van der Ven merkte dienaangaande in een brief van 26 februari 1844 op: ‘Deze cijfers zijn kennelijk eigenhandig door den gewezen controleur E. Douwes Dekker gesteld en mogt zulks door Experts gegrond bevonden worden, dan zoude die omstandigheid welligt het gevorderde regterlijk bewijs opleveren tot staving van het feit in mijn missive van den 15 december ll. no. 456 vermeld.’ Van der Ven bedoelde ‘voorbedachtelijk bedrog en opzettelijke valschheid.’ In De Gids 1910, deel 2, bl. 227, heeft Mr. C. Th. van Deventer met méer recht opgemerkt: ‘Een dief houdt geen aanteekening van zijn fraudes op het register-zelf dat zijn ambtelijke verantwoording bevat!’
- voetnoot17.
- - De Bruyn Prince bl. 159.
- voetnoot18.
- - Kasboek en kas - Idem bl. 157.
- voetnoot19.
- - De verplichting tot betaling - De Bruyn Prince: Officieele Bescheiden, Jogjakarta 1900, bl. 79. Het geld werd ultimo december 1845 te Poerwakarta in 's lands kas gestort.
- voetnoot1.
- Zelfs de f 2.070,47, die ‘nog te ontvangen’ waren.
- voetnoot2.
- Hiervoor diende de opbrengst van de vendutie van M.'s huisraad (f 2.461,65 ) + deel opgenomen lening ad f 500 van de Toeankoe Bezaar - de Br. Pr. 199. Vóór dien had M. wanhopige pogingen aangewend 4000 à 5000 gld. te lenen, mede in verband met de omstandigheid, dat hij als vendumeester formeel aansprakelijk was voor de door een 2-tal particulieren nog niet betaalde, overigens ‘goede schulden’ ad f 2.070,47, boven vaker genoemd.