| |
| |
| |
1937
Vijftig jaar na Multatuli's dood
De figuur van Multatuli is vandaag-de-dag nauwelijks een minder omstreden verschijning in onze letterkunde dan een halve eeuw geleden bij zijn dood. Schrijvers wier werk levend blijft gedurende een volle vijftig jaren, zijn er maar weinig, en zij behoren onmiskenbaar tot de groten. Doch schrijvers, die vijftig jaar na hun dood nog in staat zijn hartstochten wakker te roepen en de lezers te dwingen partij te kiezen, zijn bovendien groot in een ánder opzicht dan het strikt literaire: de betekenis van Multatuli gaat dan ook buiten de letterkunde uit, en geldt onze nederlandse beschaving in haar geheel. Tijdens zijn leven heeft een kleine groep hem vereerd, een grotere groep hem verguisd, en de meerderheid hem doodgezwegen. Maar in de loop der jaren zou het duidelijk worden, dat zijn stem gesproken had tot geheel een komende generatie, en dat zijn werk invloed oefende, direct en indirect, op zeer verscheidene terreinen. De letterkundige stijl der Nieuwe Gidsbeweging, en de daarmee gepaard gaande literaire kritiek is zonder Multatuli evenmin te begrijpen, als de ethische richting in de koloniale politiek, of de sfeer van de socialistische arbeidersbeweging tegen het begin van onze eeuw. Wie de eigen tijd wil leren begrijpen, is verplicht kennis te nemen van het onmiddellijke verleden. In dat verleden is Multatuli een der stuwende krachten geweest, en het zou voor ons volk niet slecht zijn, indien hij het nóg zou zijn. Want hoe zeer de verhoudingen thans ook anders liggen dan omstreeks 1860, in verschillende opzichten zijn misstanden en misverstanden blijven bestaan, waartegen Multatuli op geniale wijze heeft gestreden: wie zijn werken herleest, weet dat ongetelde bladzijden vandaag ontstaan konden zijn.
Deels geldt deze uitspraak zelfs van zijn eerste werk, de Max Havelaar, al zijn de maatschappelijke toestanden, daarin beschreven, ook in hoge mate gewijzigd. Het verháal zou thans onmogelijk wezen, en een belangrijk deel van de strekking nl. het persoonlijke eerherstel van Douwes Dekker, is uiteraard volkomen zonder zin geworden. Zelfs het ándere deel van de strekking, nl. de Javaan wordt mishandeld!, is in de vormen en feiten die Multatuli geeft, verouderd. Maar niet verouderd, en o.i. onverouderbaar, is de diepere waarde en het literaire gehalte van dit boek, dat een pleidooi wilde zijn, en een kunstwerk wérd, en daardoor juist zijn pleitende kracht onverzwakt bleef bezitten. Als er éen boek in onze taal geschreven is met het bloed van de schrijver, dan de Max Havelaar. Hoeveel kleinigheden er door latere snuffelaars en exactelingen ook als onjuist en onnauwkeurig worden opgesomd - de vergiftiging die
| |
| |
geen vergiftiging, en het ravijn dat geen ravijn was - en hoeveel half of driekwart houdbare kritiek men ook kan hebben op het gedrag van de gouvernementsambtenaar Douwes Dekker: éen ding is onbetwistbaar: dat deze man wist wat een offer was, en dat hij geléden had, zoals geen andere onder zijn tijdgenoten. Er zijn kunstenaars, ook belangrijke en grote, wier leven ternauwernood iets met hun kunst te maken heeft. En al zou ik ongaarne beweren, dat de literaire persoonlijkheid Multatuli en de civiele persoon Douwes Dekker volkómen dezelfde waren, toch is er een zo voortdurende wisselwerking en een zo nauwe samenhang, dat men slechts via de mens de kunstenaar geheel begrijpt. Echter ook omgekeerd.
Deze mens, geboren uit een burgerlijk gezin waarin voor zijn dagdromen niet al te veel plaats was, had in zijn karakter een zeer romantische trek, die door lectuur van de heersende europese romantiek nog was versterkt. Dat iemand zich op achttien- of twintigjarige leeftijd overgeeft aan fantasieën van onbegrensde grootheid, of zich waagt aan hoogdravende poëzie, is niet abnormaal. Merkwaardiger reeds is een persoon, bij wie deze uitingen niet eindigen met de jeugd, maar een wezenlijk bestanddeel blijven vormen van zijn volwassen manlijke jaren. Doch uiterst zeldzaam zijn zij, die ondanks smaad, teleurstellingen en nederlagen, hun droom tot werkelijkheid willen dwingen, en de wanhopige strijd van éen tegen allen wagen te voeren.
Toen Eduard Douwes Dekker, omstreeks zijn twintigste jaar, naar Indië ging, ontkwam hij vanzelf aan de heersende burgerlijke sfeer in het moederland. Op méer dan éen manier is Indië voor hem van invloed geworden. Daar vond hij een ruimer atmosfeer, een groter kans, een onbeperkter vrijheid, dan Holland hem zou hebben toegestaan, en in de handen van de zeer jonge ondergeschikte ambtenaar werd al gauw een macht gelegd, die zijn eerzucht meer aanwakkerde dan bevredigde. Van het nederlandse leven, toentertijd vreselijk van verveling en tevreden leegheid, raakte hij totaal vervreemd. Het is zijn tragedie geweest, dat hij nimmer heeft ingezien, hoe ver hij en zijn land- en tijdgenoten van elkaar verwijderd waren; want bij herhaling heeft hij gehoopt en verwacht, dat zij iets van zijn Don Quichot-achtige ridderlijkheid zouden hebben, en zij waren enkel Droogstoppels en Kappel-lui. Als Douwes Dekker en zijn jong gezin, na een op waarlijk niet bezonnen en degelijke wijze doorgebracht verlof, in 1856 te Lebak aankomen, vangt bijna onmiddellijk het drama aan, dat over zijn leven zou beslissen. In het archief van zijn voorganger heeft hij overtuigende gegevens gevonden aangaande knevelarij en misbruik van gezag, gepleegd door het inlandse hoofd van dit gebied. De juistheid van deze gegevens is later officieel erkend. Douwes Dekker wenst ten spoedigste in te grijpen: hij wordt voorgelicht door een persoonlijke vijand van het hoofd, hij vermoedt nog méer dan het vele dat hij inderdaad weet, hij acht zich door zijn ambtenaarseed verplicht om boven alles rechtvaardig te zijn zonder aanzien des persoons, en wanneer bij zijn pogingen om de ambtelijke weg te bewandelen hem blijkt, dat zijn directe chef weigert medewerking te verlenen, kiest
| |
| |
Douwes Dekker de niet-ambtelijke, vertrouwende op zijn vriendschappelijke verhouding tot de Gouverneur-Generaal. Maar deze, die ondanks de Raad van Indië Dekker reeds had verdedigd en hem tegen hun wensen in had gehandhaafd als ambtenaar, laat hem thans in de steek: hij weigert hem te ontvangen en repatrieert, zonder dat hij Douwes Dekker heeft te woord gestaan. Het genomen ontslag, zonder twijfel bedoeld als een krachtige, haast symbolische en zeker niet onherroepelijke daad, wordt plotseling definitief: Douwes Dekker is geen gouvernements-ambtenaar meer, hij heeft zijn positie, de levenszekerheid van zichzelf en zijn gezin opgeofferd, omdat hij geen onwettige handelingen wenste te dulden, ook al werden deze verricht door een geliefd inlands hoofd. Zijn droom van macht, rechtvaardigheid en goedheid, was in botsing gekomen met het starre ambtenaars-systeem en met het belang van de overheersende nederlandse burgerij. Het systeem en het belang waren sterker gebleken: Dekker stond zonder geld, zonder inkomsten, zonder vooruitzichten.
Zijn persoonlijke ellende is dus een gevolg van een politieke daad: in zijn verdere leven blijven zijn persoonlijk eerherstel en de bescherming van de Javaan twee onscheidbare zaken. Door zijn daad had hij zich opgeworpen als kampioen van de verdrukte inlanders; hij zou de verdediging voeren van hun belangen, waartoe zij zelf niet in staat waren; hij voelt dat zijn roeping groter is, dan ergens in een uithoek ondergeschikt ambtenaartje te zijn. Maar zijn pogingen om volledig recht te verkrijgen mislukken: vier jaren verlopen, hij is arm, opgejaagd, alleen. Dan, als alle officiële middelen zijn uitgeput, doet hij opnieuw, onofficieel, een poging: hij schrijft de Max Havelaar, die hij opdraagt aan koning Willem de Derde. In dit opzicht gelijken de daad van Lebak en de daad van dit boek op elkander, dat zij beide een beroep zijn, buiten de ambtelijke hiërarchie om gedaan, op de hoogste instantie. Doch weer zou Douwes Dekker worden teleurgesteld: ondanks de successen van zijn werk en de rilling, die het door ons land deed gaan, bleef iedere daadwerkelijke actie voor zijn persoonlijk belang achterwege. Eerst dan, onwillig en noodgedwongen, wordt Eduard Douwes Dekker de schrijver, zoals wij die kennen, de man van een vlijmscherpe pen en een indrukwekkende veelheid en veelzijdigheid van onderwerpen en stijlen, een geniaal prozaist met de profetische hartstochtelijkheid van de boetgezant.
De grillige bouw van de Max Havelaar heeft aan Douwes Dekker gelegenheid gegeven, zichzelf uit te beelden in drie tijdvakken van zijn leven: hij komt onder drie namen in zijn boek voor: Havelaar, Sjaalman en Multatuli. Havelaar is de centrale gestalte, de Douwes Dekker van zijn indische jaren, enigszins geromantiseerd doch ook stellig niet zonder scherpe zelfkritiek en een verbluffende zelfkennis weergegeven. Sjaalman is de ex-ambtenaar, zwervend en armoedig, die op straat zijn welgestelde schoolmakker Droogstoppel ontmoet. Multatuli is de laatste incarnatie, ná de Sjaalman-tijd: de Douwes Dekker die niet langer wacht en vraagt, doch vecht en eist. Eerst gedurende het schrijven van de Max Havelaar, op een zolderkamertje van een café in
| |
| |
Brussel, wordt het hem bewust, over welk een macht hij beschikken kan door zijn virtuoze taalgebruik. Zijn brieven van die dagen bewijzen, dat hijzelf het als een verrassing onderging: ‘'t Is een geheel nieuw genre, dat op niets lijkt - t lijkt: op mijn toasten. Humor, gevoel, scherpte, alles dooreen, men weet niet of men lachen of schreien moet.’ Maar desondanks gaf hij nog niet prijs zijn hoop, om met literaire middelen een buiten-literair doel te bereiken; nog altijd wil hij geen schrijver-van-beroep worden. Hij, die in zijn jeugd aarzelde, of hij Rousseau of Napoleon tot voorbeeld zou kiezen, blijft dromen van een napoleontische rol, ook nu hij reeds een rousseause daad heeft gedaan. Wij kunnen het noodlot gelukkig prijzen, dat hem dwong als dictator te mislukken om als kunstenaar te slagen; mensen die als kunstenaar mislukten en helaas als dictator slaagden, hebben aan onze beschaving minder belangrijke diensten bewezen!
De Max Havelaar is een der meest gelezen boeken gebleven uit onze gehele literatuur, en vanzelfsprekend ook het meest gelezen boek van Multatuli. Toch komt het mij voor, dat eerst in zijn latere werk de schrijver op volle kracht is en zichzelf als denker en als stilist geheel gevonden heeft. Zijn Minnebrieven, twee jaar na de Max Havelaar, ontstaan uit een liefdesverhouding met zijn jongere nichtje Sietske Abrahams, bevatten gedeelten, die onovertroffen zijn in zijn gehele oeuvre, maar ook in onze gehele proza-literatuur. Van een uiterst scherpe kijk op de maatschappelijke toestanden getuigen de geschiedenissen van gezag, waarvan niet énkel ‘de dadels van Hassan’ op onze eigen tijd toepasselijk blijkt. Voor de emancipatie van de vrouw treedt hij in het krijt in de vertelling over Thugatèr, voor vrijheid van denken tegen een dogmatisch geloof in, vindt men hem pleiten in andere parabels. ‘Muziek en onweer’ heeft hijzelf in een brief aan Tine zijn stijl genoemd: inderdaad, nóg wisselender en virtuozer dan in de Max Havelaar, beheerst hij hier zijn instrument. De toespraak tot de hoofden van Lebak, de Droogstoppelhoofdstukken, het verhaal van Saidjah en Adinda, het meeslepende slotstuk, zij allen liepen ver uiteen, doch tenslotte werden zij samengehouden binnen een enigszins overzichtelijk kader. Verder uiteen liggen de brieven van Tine, van Fancy, van alle mogelijke familieleden en burgerlijke heren, onderling én vergeleken met de ingevlochten korte verhalen en voorbeelden. De Minnebrieven gelijken op het eerste oog een chaos, ze zijn in werkelijkheid een volkomen evenwichtig en weloverwogen kunstwerk, waarin precies staat wat er behoort te staan, en waarvan de onderdelen elkander op voortreffelijke wijze verduidelijken en aan betekenis doen winnen. Maar het hollandse publiek en de hollandse letter-kindigen waren niet
in staat deze uiterst grillige fantasie te waarderen: het succes bleef uit.
Steeds duidelijker moest het Multatuli worden, dat de tegenstelling tussen Nederland en hem volkomen was, doch hij voelde zich Nederlander en wist dat zijn taak temidden van dit volk lag. De deugden van dit volk miste hij: nuchterheid, degelijkheid, spaarzaamheid, huiselijkheid; maar óok miste hij
| |
| |
de ondeugden: schrielheid, benepenheid, vormendienst, bekrompenheid, huichelarij. De gemiddelde Nederlander en Multatuli gelijken op elkaar, zoals negatief en afdruk bij een foto elkaar gelijken. Voortgekomen uit de burgerij, was hij door aard en omstandigheden daarvan losgeraakt; voor hem was in deze klasse geen plaats meer, zomin als er in de bourgeoisie plaats is geweest voor de Tachtigers. Ontworteld, teruggestoten op eigen kracht, komt hij te staan tegenóver de nederlandse burgerij, doch geheel anders dan de arbeidersklasse ertegenover stond en staat. In Batavus Droogstoppel schept hij zijn eerste caricatuur, fel en onvergetelijk. In de Minnebrieven treft men een gehele reeks psychologische portretjes van de burger aan. Doch rechtstreeks, bijna als van man tegen man, zal hij strijden in zijn Ideën. Sinds 1862 verschijnen op ongeregelde tijden in losse afleveringen deze belangrijke notities over alle mogelijke onderwerpen. De gehele lijst van titels, in de Max Havelaar afgedrukt, kan men in de zeven bundels Ideën weer aantreffen. De maatschappelijke vraagstukken krijgen bij herhaling een beurt; de moraal op het gebied van recht, van huwelijk, van bestuur, van opvoeding wordt kritisch beschouwd; de godsdienst ondergaat een reeks heftige aanvallen; de literatuur krijgt in enkele van haar algemeen erkende grootheden, o.a. Bilderdijk, haar vonnis gestreken. ‘Omkeren is mijn métier’ had Multatuli gezegd. En waarlijk; wat hij in zijn Ideën doet, is het omkeren van het bestaande, het aantasten van het traditionele, het vernietigen van de sleur. Het gezag, of dit zich voordoet in politieke, godsdienstige, wetenschappelijke, artistieke of morele vorm, vindt in hem een ongenadig bestrijder. Zo de burgerij hem de geschreven kritiek misschien nog vergeven zou hebben, onvergeeflijk was het, dat hij zijn afwijkende
opvattingen daadwerkelijk uitleefde. Onvergeeflijk waren zijn liefdesverhoudingen, waarover de onzinnigste verhalen werden rondverteld, onvergeeflijk voorál waren zijn vele schulden. Hij ging stellig op vreemde wijze met geld om en toonde de noodzaak van een zekere economie niet te erkennen; maar zijn critici kenden de koninklijke breedheid van gebaar niet, de ontroerbaarheid van gemoed, de goedheid des harten, de gulheid van gift, de spontane mildheid en uitstromende liefde, die hij bezat. Wie kiezen moet tussen Multatuli met zijn grote deugden en zijn tegenstanders met hun kleine, huisbakken moraal, kiest onvoorwaardelijk de enkeling, die de moed had zichzelf te zijn, zélfs in zijn tekorten.
Gedurende vijftien jaar heeft Douwes Dekker zijn Ideën gepubliceerd en met striemende spot degenen achtervolgd, die hij onwaardig achtte voor hun taak. Voor duizenden, vooral onder de vrouwen, de jeugd en de proletariërs is hij een leidsman geweest, wiens woord gezag had uit eigen kracht. In de Ideën vindt men verspreid het ontroerend verhaal van Woutertje Pieterse, dat in de Wouterfiguur een groot aantal eigen jeugdherinneringen bewaart, en in de tekening van het gezin Pieterse met de onuitstaanbare broer Stoffel opnieuw een stuk nederlandse burgerij, zij het ditmaal zéer kleine burgerij, in caricaturaal beeld brengt. Naast de Camera Obscura is geen ander
| |
| |
boek zo belangrijk voor de kennis van het burgerlijke leven uit de eerste helft der negentiende eeuw als de Woutertje Pietersefragmenten. Eveneens vindt men in de Ideën het gehele drama Vorstenschool, dat ondanks zekere dramatische tekorten een zeer speelbaar stuk is, en door strekking en spot nog zeer genietbaar is gebleven. De opvoeringen, ook voor modern publiek, hebben de waarde duidelijk bewezen. Men bedenke, dat dit drama, zoals al het andere werk van Multatuli, geschreven werd in éen der diepste vervalperioden, die onze literatuur heeft gekend!
In de laatste tien jaren van zijn leven heeft Multatuli, wonend in Duitsland, weinig meer geschreven, doch nog wel door enkele voordrachten-tournees contact met Nederland gehad. Zijn levenswerk was voltooid: aanvangend op bijna veertigjarige leeftijd, had hij onder de ellendigste omstandigheden en tegen de vreselijkste weerstanden in, binnen de twintig jaren een arbeid verricht, die onberekenbaar in zijn gevolgen was. Het is voor ons volk een zegen geweest, dat éen zijner zonen heeft durven leven uit andere krachten, voor andere doeleinden, in andere stijl, dan hier gebruikelijk was. Duizenden heeft hij gewekt uit hun sleur, en hen gewezen op de taak van onafhankelijk denken en van onbevreesd handelen. Multatulianen, d.w.z. mensen die zijn woord als waarheid, zijn inzicht als onfeilbaar beschouwden, zijn er maar enkelen geweest, omdat hij niet in navolging van hém, doch in zelfstandigheid van henzelf die juiste houding zag. Wie Multatuli klakkeloos aanvaardt, heeft van Multatuli niets begrepen. Maar wie menen mocht aan hem voorbij te kunnen gaan, als aan een verouderde grootheid, heeft niets begrepen van de waarden, die hij heeft toegevoegd aan onze cultuur, en zonder welke het moderne Nederland ondenkbaar is.
Geheel beschouwd van huidig standpunt uit, moet men vaststellen: dat éen gedeelte van Multatuli's arbeid inderdaad onkruid is - zoals Van Vloten lang geleden reeds schreef - een ander deel is onmiddellijk ontstaan uit en bestemd geweest voor zijn eigen tijdvak en heeft zijn taak dus gedaan; een verder gedeelte is volkomen opgenomen in onze beschaving, zoals voedsel wordt opgenomen door het lichaam. Doch een laatste deel ligt nog krachtig en krachtwekkend, en wacht zijn tijd. Het is verheugend te constateren, dat de aandacht voor deze onontgonnen terreinen stijgende is: het is inderdaad onze taak, Multatuli niet langer te beschouwen als éen der grote doden uit onze letterkundige geschiedenis, maar hem te lezen als éen der grote levenden uit onze eigentijdse literatuur.
|
|