De pocketuitgave van Max Havelaar
In zijn inleiding tot de Spaanse Havelaaruitgave citeert Francisco Carrasquer enkele passages uit mijn inleiding tot de Rotterdamse pocketuitgave van 1958. Voor mijn ijdelheid is het natuurlijk strelend dat mijn woorden zo ver doordringen; mijn bezwaar geldt alleen de passage ‘Dr. G.W. Huygens, die jaarlijks de populaire uitgave en heruitgave van de Max Havelaar verzorgt’ (Over Multatuli 8, Blz 41). Was het maar zo!
De zaak heeft zich als volgt toegedragen. In 1958, toen de pocketrage op een hoogtepunt was, moest ook de Havelaar eraan geloven. Mijn toenmalige stadgenoot Donker verzocht mij, een eenvoudige editie met voetnoten en inleiding persklaar te maken. In verband met de omvang moesten de aantekeningen van Multatuli maar vervallen en de spelling moest worden gemoderniseerd. Het was een ‘eenmalige’ opdracht, wat ik helaas als zodanig accepteerde. Om er toch nog een eigen karakter aan te geven ging ik (anders dan Stuiveling in Volledige Werken I) uit van de vijfde druk, de laatste die Dekker zelf verzorgd had, met verbeteringen en aanvullingen naar de handschrifteditie. De vermaarde bijbelvragen komen er wel degelijk in voor.
Het was tevens haastwerk: het boekje moest en zou najaar 1958 uit. De drukproeven werden mij nagezonden naar Zuid-Frankrijk, waar ik mijn zomervakantie doorbracht. Aan het strand van Nice verrichtte ik het werk, tussen het zwemmen door. Waarschijnlijk ben ik nogal eens afgeleid of speelde de zon mij parten, want het resultaat ‘knetterde’ naar het woord van Du Perron van de drukfouten. Dus in zekere zin toch nog een laat-Multatuliaanse traditie.
De tweede druk ging aan mijn aandacht voorbij, maar voor de derde (1960) kreeg ik gelegenheid, nog snel enige verbeteringen aan te brengen. In de volgende jaren nu werd deze tekst keer op keer herdrukt, volgens modern fotografisch procédé. Enkele malen heb ik de uitgever, bij toevallige ontmoetingen, aangeboden de zaak helemaal op de helling te nemen en de inleiding te herschrijven met gebruikmaking van belangrijke recente studies, o.a. die van Sötemann. Maar telkens als er een herdruk nodig was werd mijn aanbod blijkbaar vergeten, zodat het boekje (dat ook als goedkope schooluitgave bruikbaar was gebleken) steeds maar weer in dezelfde vorm het licht zag. En dat met een literatuuropgave die niet verder ging dan 1960. Ik heb er niets meer mee te maken gehad, en de laatste herdrukken kreeg ik zelfs nooit onder ogen. Van mijn boekhandelaar weet ik dat ze bestaan.
Een vervelende zaak, die ten dele aan mijn eigen nalatigheid te wijten is.
Den Haag, december 1981
G.W. Huygens