en met Tine en vader Hamminck Schepel, waarbij Tine een goed woordje voor Dekker doet. De opstellen nakijkende meester Pennewip en het salieavondje zijn natuurlijk altijd prijs-helaas had men geen oplossing gevonden voor de wippende pruik en deze maar weggelaten. Een brief aan de mannen van de Vlaamse beweging mocht staan voor Dekkers hoop op onze Zuiderburen. De dramatiek van het gezin kon tot uiting komen in een scène waarin dat hele gezin roulette-systemen van de vader probeert en een scène waarin zoon Edu zijn vader slaat. Na Het gebed van den ontwetende sloot ‘Sjaalman’ af met diezelfde Sjaalman die Droogstoppel op de knieën dwingt.
Het is heel wat en wie bedenkt dat de 24 in deze scènes voorkomende figuren door slechts vijf spelers ten tonele worden gevoerd, van wie één, Ad van Kempen, ook nog de regie doet, die kan wel nagaan wat voor zware opdracht Splien zichzelf heeft gesteld. ‘Sjaalman, Een spel rond Multatuli’ zag er keurig uit; wat dat betreft had Van Kempen zichzelf en zijn vier medespelers (Henk van Loenen, Tatiana Radier, An de Donder en René Verheezen) voortreffelijk in de hand gehouden. Te keurig echter, want al geeft ‘Sjaalman’ een tamelijk overzichtelijk overzicht van ruim tien jaar Douwes Dekker-leven, het woelige schrijversbestaan dat die tien jaar eigenlijk waren, wordt geen ogenblik in ‘Sjaalman’ zichtbaar.
Dat ligt vooral aan de geschetste structuur, die te veel aandacht van spelers en regie heeft geëist, zodat dynamiek in het spel vrijwel uitgesloten is. De scènewisselingen verliepen kalm en de scènes zelf waren eerder instructief dan inzicht gevend: ‘Sjaalman’ vormde meer de plaatjes bij het levensverhaal dan dat het de bijzondere schrijverspersoonlijkheid van Douwes Dekker duidelijk maakte. Geen moment heb ik begrepen waarom Dekker gebrek leed, waarom hij roulette-systemen probeerde, waarom hij Het gebed van den onwetende schreef of waarom hij de menage à trois probeerde. Het slot met de op de knieëen gedwongen Droogstoppel bleef dan ook een in de lucht hangend effect. Exemplarisch voor dit gebrek aan inzicht bleek de spelopvatting van regisseur van Kempen, die Dekker, Sjaalman, Havelaar en Multatuli speelde. Als Van Kempen Droogstoppel, of liever nog dominee Wawelaar of Stoffel Pieterse -want Droogstoppel is in zijn Droogstoppeligheden nog wel een sappig figuur- had moeten voorstellen, dan had ik niet vreemd opgekeken, zo bezadigd en vol waardigheid bewoog hij door het stuk, een 19e eeuwse, Hollandse dominee gelijk. Men hoeft Dekker, alias Sjaalman, alias Multatuli, alias Havelaar niet persé als een romantisch bevlogene te spelen, maar een beetje zenuwachtig en onrustig moet de man van Lebak toch wel geweest zijn.
Slechts de ambivalente houding van Tine en Edu tegenover Dekker werkte bij mij enigszins verhelderend: hun onmacht om met hem samen te leven in combinatie met hun bewondering en ontzag voor de Dekker-