J. Kortenhorst
Fruin's oordeel over de Max Havelaar
Robert Jacobus Fruin (1823-1899) leeftijdgenoot van Multatuli, die als neerlandicus zijn studies maakte, een Egyptologisch onderwerp voor zijn dissertatie koos en via de klassicistische historie in de contemporaine geschiedenis belandde, was (en bleef) een gematigd liberaal.
Toen de Max Havelaar verscheen was hij al elf jaar leraar geschiedenis aan het gymnasium te Leiden (opvolger van Matthijs de Vries sedert diens benoeming als hoogleraar te Groningen).
Hij had toen al (1857/58) zijn meesterwerk: ‘Tien jaren uit den 80-jarigen oorlog’ gepubliceerd. De Havelaar werd hem toegezonden door de oudminister Mr. L.C. Luzac (1786-1861), die zich na zijn terugtrekking uit officiële ambten met literair-historische zaken bezig hield. Fruin had Luzac zeer hoog. Bij zijn overlijden (18 februari 1861) schreef hij twee dagen later aan Prof. G.W. Vreede (1809-1880): ‘Aan Luzac zullen wij, als het eerste verdriet gesleten is, met onverdeelde ingenomenheid, met vreugde bijna, gedenken. En ik voor mij zal het altijd als een groot voorregt beschouwen dat ik hem althans eenige jaren van nabij heb mogen kennen. Helaas, hij behoorde tot een geslacht dat uitsterft, en dat nooit voor ons vervangen kan worden ...’
Luzac dus had aan Fruin (die inmiddels op 1 juni 1860 hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis te Leiden was geworden) de in mei 1860 uitgekomen Max Havelaar ter inzage toegezonden.
Fruin dankte Luzac daarvoor op 13 juli 1860(briefaanw. in de Univ. Bibl. Leiden; B.P.L. 1560) en hij blijkt reeds P.J. Veth's beoordeling in ‘DeGids’ gelezen te hebben.
De jonge Leidse hoogleraar schrijft uit Leiden op die datum: Hoogedel gestrenge heer. Met vriendelijke dankbetuiging den Max Havelaar terug. Het is gevaarlijk voor een auteur, als hij zoo geroemd wordt: alligt valt hij dan tegen. Mij ten minste is het boek van Multatuli erg uit de hand gevallen. Het is wel niet tegen te spreken, dat het flink en boeijend geschreven is, maar het boezemt niet veel achting voor de schrijver in. Zelden heb ik zulk een ingenomenheid met zich zeiven aangetroffen als bij Max Havelaar. De schrijver is in verrukking met alles, wat zijn held doet en denkt, en het is toch al vrij duidelijk, dat de held niemand is dan hijzelf. En dan nog, wat een wild doorslaan! Ik kan mij ligt begrijpen, dat het Indische gouvernement aan zulk een ambtenaar gaarne het gevraagde ontslag verleend heeft. Hoe is het mogelijk, dat iemand als Veth zoo schrijven kan over zulk een boek! Ik zend U hierbij opzettelijk het nummer van den Gids, waarin zijne aankondiging staat; misschien wil U het wel eens in zien -.