Over Multatuli. Delen 5-6
(1980)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||
Eep Francken
| |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
hem er toe dat hij een lezing gaf op hun bijeenkomst. Op 13 augustus 1864 schrijft Dekker aan Mimi: Er was iets primitief-evangelies in die vergadering. De geest was iets alsof ze dankbaar waren. En ik zal 't weer doen. Honderd maal liever dan voor geld. Deze mensen veracht ik niet, weet je. Er zat een man die doof was. Men had hem een plaatsje digi by my gegeven, en hy luisterde met een hoorntje. Ik schreeuwde zoo hard ik kon dat-i me hooren zou.Ga naar voetnoot2. Multatuli deed graag iets zonder betaling en in dit zeer modest burgerlyk gezelschapje van mensen die naar waarheid zoeken, van mensen die hem waarderen en ook wel tegen hem opzien, treedt hij met voldoening op als leermeester, 't Lykt wel wat op een gemeente. Ja zeker, zoo zijn alle gemeenten ontstaan, schrijft hij, steeds in dezelfde brief. Zonder twijfel kan hij zich hier meer dan elders voelen: de zaaier die uitgaat om te zaaien.
Eind juni van dat jaar had Multatuli moeten besluiten om bij d'Ablaing op zolder te gaan wonen. Hij is er meteen tevreden mee, al hindert het hem verschrikkelijk dat allerlei geschilder, gemetsel en getimmer losbarst om er iets moois van te maken. Mevr. d'Abl. doet wat ze kan. Ze wil gedurig myn zolder opknappen, maar ik wou alles maar zoo laten. Ik zit hier zeer goed, bericht hij Mimi op 4 juli.Ga naar voetnoot3. In onderling overleg zal men de werkzaamheden beperkt hebben tot het allernoodzakelijkste. Er was natuurlijk ook geen geld. Maar als Multatuli in het najaar zijn in raadsels gehulde bezoek aan Parijs brengt, maken de zorgzame lieden in zijn omgeving gebruik van de gelegenheid. Alsnog slaan ze toe. Vriendelijk maar precies reageert Dekker op de berichten over deze goedbedoelde activiteiten: Siet schryft me dat myn zolder een mooie kamer geworden is. Ik verlang er naar, en zou er naar verlangen al was 't een zolder gebleven.Ga naar voetnoot4. Dan zit hij ook in Parijs volkomen aan de grond, hij kan niet eens meer stookhout kopen. De twee verbouwingen, in juli en oktober-november, zijn in Mimi's geheugen en in haar verslag kennelijk door elkaar gelopen. Over de Dageraad zegt zij: ‘In het bestuur van die vereeniging was ook Huisman, een vroegere katechiseermeester en Christiaans, ik meen een timmerman. Toen deze en eenige andere goede menschen nu hoorden, dat Multatuli wel op Meyer's zolder zou willen wonen, schoten zy als handwerkslieden met elkaar voor hun rekening een paar kamers van dien zolder af, en die verwden ze, en plakten er papier op. en zoo maakten zy voor Dek een paar vriendelyke vertrekjes gereed.’Ga naar voetnoot5. | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
Deze Huisman was secretaris van de Dageraad. Fragmenten uit zijn notulen zijn in de Volledige werken afgedrukt. Maar er zijn daar meer gegevens over zijn contacten met Multatuli te vinden. Op woensdag 17 augustus, dus een paar dagen na Dekkers eerste optreden voor de Dageraad, bezoekt Huisman de zolder van de firma Meijer aan de Kalverstraat. Multatuli vertelt Mimi: Vanmorgen had ik een kromme kreupele aamborstige katechiseermeester by me, dood arm. Hy is op straal gezet door de kerk, omdat-i 't geloof niet goed onderwees. Ik heb beloofd iets voor hem te bedenken.Ga naar voetnoot6. Het onmiddellijk vervolg op deze regels - En dan al die mensen van die voordragt verleden Zaturdag! - wekt de indruk dat Multatuli Huisman niet tot die mensen rekende en onbekend was met diens functie in de Dageraad. Zelfs heb ik mij even afgevraagd of er wellicht een tweede godsdienstleraar in het spel is, maar dat valt nauwelijks aan te nemen nu alle details - ook de vermelding over het lichaamsgebrek - precies kloppen. De meeste inlichtingen over Huisman geven de biografische aantekeningenGa naar voetnoot7.: ‘Huisman, Hendrik Hendricus -: geb. Amsterdam 13 maart 1821, overl. ald. 6 februari 1873. Godsdienstonderwijzer bij de Nederlands Hervormde Kerk. Hoewel door een zwakke gezondheid en een lichamelijk gebrek (hij had een hoge rug) op dit beroep aangewezen, kon hij zijn ondogmatische overtuiging niet loochenen; in 1854 nam hij afscheid met een ‘Adres’ aan de Amsterdamse kerkeraad. Hij poogde als boekhandelaar aan de kost te komen en kreeg omstreeks 1860 van bevriende zijde een liniëermachine met knecht tot zijn beschikking, maar hij kon nauwelijks werk vinden. In 1858, bij het bezoek van Johannes Ronge in Nederland, was hij enige tijd sekretaris van de eerste ‘Vrije Godsdienstige Gemeente’ in ons land. Hij was lid, later sekretaris van ‘De Dageraad’, sprak zich in 1863 voor het materialisme uit, werd op 25 juni 1865 voorzitter, en bleef dit tot aan zijn dood. Begin 1867 oordeelde Huisman dat ‘De Dageraad’ ook in het belang van de handwerksman kon optreden, maar dat deze daartoe eerst van het geloof moest worden losgemaakt. In augustus van dat jaar stond hij aan het hoofd van een afvaardiging van ‘De Dageraad’ naar de algemene vergadering van de Maatschappij tot nut van den Javaan in Arnhem. In 1869 speelde hij een rol in de arbeidersbeweging (de ‘Eerste Internationale’ in Nederland). Enkele van zijn pseudoniemen, o.a. in het tijdschrift ‘De Dageraad’, zijn: Timotheus (vgl. Idee 482), Esopus, 3 × 3, Philoverax. | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
HENDRIK HENDRICUS HUISMAN
| |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
De toekomstige schrijver van een dergelijke studie kan gebruik maken van de collectie Multatuli-handschriften van de Leidse universiteitsbibliotheek, want daar is sinds mei 1903 een vrij uitgebreide verzameling brieven van Dekker aan Huisman aanwezig. Het gaat om 33 brieven van uiteenlopende lengte: 31 met data van 2 april 1869 tot 3 januari 1872, één niet en één nauwelijks gedateerd. Die laatste, met s Hage Zaterdag 27 houd ik voor de oudste bewaarde brief, nl. van 27 maart 1869. In Des verstokten Ninevieten open zendbrief aan dr Jona C. Zaalberg (Amsterdam 1869) vertelt Huisman dat op 26 maart zijn hele inboedel verbrandde. ‘Dáár had ik de schriften van den eenigen Multatuli. Die werken en het portret van den auteur, waren een geschenk van hem aan mij, en hadden benevens zijne brieven, althans voor mij, een onschatbare waarde,’ deelt ‘Philoverax’ mee - de brochure is ook nog ‘opgedragen aan den grooten dichter en denker Eduard Douwes Dekker.’ De ongedateerde is een begeleidende brief bij de aanbieding (aan de uitgever Günst, Huisman is tussenpersoon) van De Maatschappy tot nut van den Javaan. Omdat dat stukje op 5 oktober 1869 gedateerd is, en er een schrijven van 8 oktober op volgt, kunnen we de ongedateerde brief op de vijfde of zesde stellen. Multatuli schreef Huisman vaak maar niet regelmatig. Er vallen grote leemtes in de reeks, en die gaten zijn hooguit voor een klein deel veroorzaakt doordat brieven zijn zoekgeraakt of vernietigd: in Dekkers brieven gaat hij bij herhaling in op klachten van Huisman die aandringt op antwoord. Rekening houdend met vijf ‘zwijgperioden’ kun je de brieven als volgt indelen:
Uit deze brieven heeft Mimi niets opgenomen in haar bekende tiendelige uitgave. Misschien vond zij deze correspondent, of de inhoud van de brieven, niet van het eerste belang. Ze noemt Huisman en zijn vrienden ‘deze en eenige andere goede menschen’ en de Dageraad, in dezelfde passage, ‘zoo ik my niet vergis destyds een vereeniging van meest ongeletterde lieden’. Aan de andere kant is het voor iedere lezer duidelijk dat zij de in 10 delen beschikbare ruimte aanvankelijk verkeerd (of helemaal niet) geschat heeft: in de latere delen kan zij nog maar een gering deel opnemen van wat zij zelf belangrijk acht. | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
Hoe dit alles ook zij, in wat hier volgt wil ik graag een paar onderwerpen waarover Multatuli aan Huisman schreef aanstippen en met behulp van brieven en brieffragmenten enigszins uitdiepen. Daarbij komen nog aanvullende documenten ter tafel. De brieven tot 26 maart 1870 zijn geschreven vanuit Den Haag. Zoals men weet leefde Multatuli toen in het befaamde ménage à trois, of eigenlijk à cinq: naast Tine en Mimi spelen Nonnie en zeker Edu, die op 1 januari 1870 zestien wordt, hun rol in dit samenleven. Sommige lezers van de Volledige werken zijn zo geïnteresseerd in de details van deze droevige geschiedenis dat zij er al in deel 11 naar gezocht hebben. En toen sukses uitbleef de tekstverzorger de schuld gaven, al loopt dat deel maar tot en met 1866. Deze belangstellenden worden hier opnieuw teleurgesteld, want over deze kant van zijn privéleven schreef Multatuli aan Huisman niet. Toen Multatuli eind mei 1870 in Mainz was, reisden Tine en de kinderen (via diezelfde stad en zonder hem te bezoeken) terug naar Italië waar zij al eerder gewoond hadden. Nog maanden later klinkt de verbittering hierover in zijn brieven door: De mededeeling hoe men't altyd heeft aangelegd hen van my te verwyderen. zou my te ver voeren. Er is altyd gezorgd voor reiskosten om van my weg te gaan, nooit voor middelen om by my te blyven. En daar ginds in Italie laat men hen ook aan hun lot over. Maar ze lyden liever dáár gebrek dan in Holland, t Is er warm (14 oktober). Mimi reisde naar Dekker, maar door de Frans-Duitse oorlog werd een voortdurend verblijf in Mainz nog slechts toegestaan aan mensen die konden aantonen dat zij voor drie maanden eten in huis hadden.Ga naar voetnoot8. Tot die groep heeft Multatuli maar zelden behoord. Boven de eerste twee brieven van oktober 1870 schrijft hij wel Mainz, maar in feite zal hij toen al gewoond hebben in het ‘Wirtshaus zum Gustavsburg’Ga naar voetnoot9., enkele kilometers buiten de stad, in een allergemeenste huishouding waar hij het ondragelyk vindt (29 oktober 1870). Kort daarop verhuist hij naar Wiesbaden, waar alle volgende brieven zijn geschreven. | |||||||||||||
GeldEen constante in bijna alle brieven vormt het chronische geldgebrek. In welke periode van Multatuli's leven is het anders? Al op 27 maart 1869 moet hij van een derde geld lenen om bij te springen als Huisman brand heeft gehad, en op 2 april komt hij hierop terug. Huisman had bij lezing waarschijnlijk met gemengde gevoelens te kampen toen hij las: Waarde Huisman, Het verbranden van uw boêltje is eigenlyk zoo erg niet als de | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
tegenspoedjes die ik sedert 2 maanden heb. Er zijn namelijk voordrachten uit- of afgesteld waardoor verwachte inkomsten uitblijven. Maar: het al gestuurde (geleende) bedroeg toch f30-, d.i. in onze tijd zeker het tienvoudige. Minder hartelijk is dat Multatuli een afgesproken bezoek van Huisman juist nu afzegt. De brief besluit met een toezegging: Zoodra ik me eenigzins roeren kan, zal ik U te hulp komen. Nu kan ik niet, en praten zonder daden is me een gruwel. Het doet denken aan de al aangehaalde belofte van 17 augustus 1864, en dergelijke formuleringen komen steeds terug. Huisman had een zwakke gezondheid en Douwes Dekker maakt zich voortdurend zorgen over de gevolgen die voortdurende armoede voor zijn vriend kan hebben. Als een antwoord langer dan vijf dagen uitblijft, vreest hij al voor Huismans leven. Op 18 oktober vraagt Multatuli bemiddeling bij een lening van f300-, en ook dit moet natuurlijk met een inflatiefactor vermenigvuldigd worden: Ik moet huishuur en rekeningen en belasting betalen! Ik ware gaarne zelf in Amsterdam gekomen, maar heb zelfs daartoe 't geld niet. Nu besluit hij: Binnen één jaar hoop ik ruimte van geld te hebben en dan zal ik myn pligt doen. D.w.z.: Huisman helpen. En als die in de volgende brief is bedankt voor de - natuurlijk vergeefse - moeite, lezen we na Dekkers ondertekening weer een variatie op het inmiddels bekende thema: Zoodra ik kan, zend ik U reisgeld om eens hier te komen (23 oktober). Ook op 8 december: Zoodra mogelyk, hoop ik U eenig geld te zenden. Kort daarna kan hij iets doen. Op de 20e stuurt Dekker f10-, Weinig maar uit n goed hart, als een kermiskoek. Dan doet hij een verrassend verzoek: Zou het u schikken my over een paar dagen een paar dozyn harde of stroo bokkings te zenden? Ik bedoel van die heele gemeene zooals men op straat verkoopt, geen engelsche. Of is 't nu de regte tyd niet? (22 december 1869). Inde volgende (maar veel latere) brief komt hij op deze boeiende kwestie terug: Myne vrouw had de bokking grootendeels bewaard en ze smaakten my precies als toen ik een kind was. dat wil zeggen zeer lekker. Ik heb er zeven in eens van gegeten. Hartelyk dank. Maar dat is byzaak. De hoofdzaak is dat ik hoop heb op iets zeer goeds. Loopt het weer mis - in godsnaam, ik kan 't niet helpen! Maar ik denk over 'n dag of 10, eenig geld los te krygen en dan zal ik U terstond daarvan meedeelen. 't Is me bitter dat ik tot nog toe zoo weinig voor U deed. Ik heb al den tyd dat ge niets van my hoordet, vreesselyk getobd. | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
Neem 't my niet kwalyk, als ik U over tien, twaalf dagen weer te leur stel - stel 14 dagen! Dan is 't myn schuld niet. Dit is zeker dat ik hoop heb, U redelyk goed te helpen in 't financiele, en dan volgt de gezondheid vanzelf. (26 maart 1870)
Je ziet, je hoeft niet ver te lezen om Multatuli's beloften over hulp aan Huisman weer tegen te komen. Wanneer ik nog wat varianten laat volgen hoop ik niet dat men gaat twijfelen aan Multatuli's goede bedoelingen. Zijn eigen teksten zijn in dit opzicht overtuigend genoeg, en dat hij meer weggaf dan hij bezat, is hem juist altijd verweten. Deze herhalingen in de Huisman-brieven verduidelijken waarom het gebrek aan geld hem zo dwars zat. Natuurlijk omdat hij zijn gezin niet kon onderhouden. Vanzelfsprekend omdat hij zich geen goede huisvesting kon permitteren. En uiteraard omdat hij gebukt ging onder schulden en achtervolgd werd door schuldeisers. Maar naast dat alles komt hier een andere kant van de zaak naar voren: de grote behoefte die hij voelde om als weldadig groot heer rond te gaan en berooide medestanders als Huisman de helpende hand te bieden. Dat is - je komt het met zoveel woorden in de brieven tegen - voor Multatuli een genoegen. Voor mensen als Dekker behoorde geld geen rol te spelen. Ik verwacht myn totale ‘opstanding’. Dag houd moed, kon hij nog schrijven op 26 maart 1870. Maanden is er geen contact wanneer Dekker zich in Duitsland vestigt. Als de correspondentie hervat wordt, duikt de bekende belofte weer snel op: ook ontving ik brieven die veel hoop geven dat ik weldra eenigzins ruimer zal zitten. Ja, 't zal wel gaan. Dan schryf ik u terstond. Dat zou ik toch gedaan hebben, al hadden we nu niet weer aangeknoopt. (...) De heden ontv. brieven geven my weer hoop. Als ik maar geruster was over Uwe gezondheid! Alle andere dingen kunnen nog beter hersteld worden, schoon het verlies van tyd ook bitter is. Of Job ook z'n verloren jeugd weerkreeg? Dat meldt de Schrift niet. (...) Nu, ik heb weer wat hoop. Als my iets gelukt zult gy er in deelen dat is eenvoudig pligt, en tevens een genoegen voor my. (20 oktober 1870). Een reeks van dergelijke passages is heel makkelijk bijeen te zoeken: Maar wat helpen de Ideën! Gy hebt àndere hulp noodig. Ik heb 'n vreesselyke hekel aan praatjes als die in-plaats van wat anders worden gegeven. | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
vergeef het hun, is dan ook maar een niet-gemeende klank. Jezus wist heel goed dat de ‘Vader’ hem niet aan 't woord zou houden, en den Joden een duchtige rammeling zou laten geven door Titus en de Christenen. En nu, al kryg ik geld in handen, van reizen is nu geen kwestie. In die kou zou 't geen pleizier zyn. Ik had er my een feest van gemaakt, U Mainz en Wiesbaden te laten kyken. Vooral, toen er gespeeld werd. Dan had ik U 't tooneel vertoond, waarop de Millioenen-Studiën werden opgevoerd! Nu is alles dood en koud. Maar ... in April! Dan begint het weer. Als we dan leven, zal ik myn best doen. Ja, zéker weet ik, wat daartoe noodig is! t Is juist myn ... vak om zulke dingen te begrypen. Nu, dit was juist myn voorgenomen pleizier, al die bykomende hindernissen uit den weg te ruimen! Enfin, 't kàn nog goed komen. Dus alweer: moed houden! (20 december 1870). beste Huisman, Uwen brief van 23 ontv. ik heden tot myn groot genoegen. Ik had er al over getobt of gy nog zieker waart. Gy houdt uit. Des-te-beter! Ik ook. En by wat licht, zult gy 't weten, terstond. Ja, ook ik hoop U in April eens uit uw roer te zien loopen, en zal er 't myne toe doen, als ik maar kàn. Ik hoopte het altyd. Kerel, ik durf 't je haast niet meer te zeggen, maar... ik heb weer hoop! Sedert jaren had ik een bepaald plan dat telkens mis liep, en waardoor gy ook zoudt geholpen zyn, (f50 smaands, vast inkomen, en arbeid naar uwe vermogens.) | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
Zoodra 't een beetje lukt, en ik daardoor wat vlot raak, zal ik U 1o helpen, en 2o als het kan in de gelegenheid stellen eens hier te komen, hetgeen voor Uwe gezondheid zeker goed zou zyn. Ach, dit wilde ik reeds zoo lang! Ge schreeft eens dat daartoe meer noodig is dan de reis alleen. Dit weet ik. Ik ken de ordinaire dingen! Al te goed helaas! (...) Eén ding is zeker, ik zal uwen toestand beschouwen als my aangaande. Maar wat helpt dit! Ook de toestand van myn kinderen gaat my aan, en die lyden ook gebrek (23 maart 1871)
Het is al lang aandoenlijk geworden, en ik haast me dan ook om een wat minder vriendelijk gedeelte te laten volgen uit die laatste brief: Toch verzoek ik u, indien ge eens door een buitengewoon toeval in-staat waart de reis te doen, niet hier te komen voor ik 't weet. Het kòn zijn dat uwe komst my een moeielykheid veroorzaakte. Dit doet denken aan de - bovengenoemde - afzegging van 2 april 1869, en het is een van de plaatsen die laten zien dat, bij alle hartelijkheid, de afstand blijft. Vrienden die altijd welkom waren had Multatuli maar weinig, en Huisman hoorde er niet toe. Dekker blijft in al zijn brieven de leidende partij. Het wordt juist zichtbaar in een uitnodiging tot gemeenzaamheid als: Schryf me toch niet zoo ... fatsoenlyk. Zoo iemand dan hebt gy 't regt, eigen met my te zyn, en ik sla U voor my Dek of Mult te noemen, maar zonder heerigheid. (29 oktober 1870). Het is ook duidelijk in de verzoeken en opdrachtjes van Dekker aan Huisman.
Multatuli bedankt op 20 oktober 1870 voor een hem toegestuurd tientje en op de 29e voor nog eens dezelfde som. De tweede keer heeft Huisman geld van een ander Dageraadslid doorgezonden. In maart 1870 bedankt Dekker nog voor een ongenoemd bedrag dat hij al enige tijd eerder heeft ontvangen. In de volgende brief, van 23 maart, vraagt hij of Huisman verontschuldigingen wil overbrengen aan den heer Keller dat ik nog niet schreef. Die naam is ook al gevallen op 1 februari. Multatuli heeft dan van de Werkl. Vereeniging f25- ontvangen, en Keller daarvoor bedankt. Misschien gaat het hier om opbrengsten van een van de minder bekende bedelacties voor Multatuli, die van de eerste Internationale.Ga naar voetnoot10. In hun weekblad De werkman was de volgende oproep verschenen:Ga naar voetnoot11. | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
‘Nederlandsche werklieden! Veel heeft Huisman niet aan Multatuli kunnen sturen. En om de fragmenten over het slijk der aarde voorlopig af te ronden: omgekeerd ontving Huisman (na het genoemde) nog maar één maal f20-. En dat was dan van de uitgever Waltman, als aandeel in Dekkers honorarium. | |||||||||||||
Vrijdenkers en godsdienstZoals we zagen zijn tekenen van hoop overal in de brieven aanwijsbaar, maar het is meestal een vertwijfelde hoop, overstemd door somberheid en pessimisme. Ook in deze tijd zien we dat Multatuli niet meer gelooft aan werkelijke invloed van zijn publikaties, aan concrete veranderingen in de samenleving. Maar dit ongeloof leidt nog niet tot de uit zijn laatste brieven bekende opmerkingen over geweld en brengt hem er allerminst toe, het schrijven op te geven. Integendeel. Wanneer je bekijkt wat hij in deze tijd allemaal op papier bracht, blijkt zijn productiviteit verrassend groot. De brieven bevatten een paar vinnige uitvallen over geestverwanten, meestal n.a.v. door Huisman toegezonden stukken uit het blad De Dageraad.Ga naar voetnoot12. Een uitgebreide weerlegging krijgt b.v. J. v.d. Vliet uit De Rijp, die Multatuli dan ook wel op het hart getrapt had met een ontkennend antwoord op de vraag: ‘Is het voortdurend aanvechten der modernen noodig en nuttig?’Ga naar voetnoot13. Natuurlijk gaat het hier om de zg. moderne richting, een groep gelovigen die de resultaten van de weten- | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
schap accepteert zonder daarbij het christelijk geloof te laten varen. Multatuli heeft hen vooral in de persoon van ds. Zaalberg bestreden omdat hij meende dat hun standpunt innerlijk tegenstrijdig was, en alleen ingegeven door eigenbelang. Zij volgden naar hun zeggen het eigen geweten door bij de christenen te blijven, maar volgens Multatuli ging het hun vooral om de mooie baantjes. Je ziet maar weer hoe duidelijk zijn werk is verouderd: dergelijke radicalen zijn immers tegenwoordig nergens te vinden. Over het artikel van V.d. Vliet schrijft hij op 14 oktober 1870: Dat stuk in den Dageraad uit de Ryp is weer zeer komiek. De menschen verstaan zoo min wat zy zeggen, als wat 'n ander zegt. | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
zyn. Weldra zal 't een geldwinning worden de wonderen wegtecyferen, maar de rest pas te knoeien voor dagelyks gebruik.
Huisman krijgt voor zijn eigen artikelen meestal Multatuli's bijval, al waarschuwt Dekker tegen pogingen om er iets kunstigs van te maken. Hij dringt aan op nauwkeurige weergave van feiten. Opsieringen geven de tegenstanders maar de kans om je af te doen als mooischrijver. Huisman heeft meer dan andere Dageraad-schrijvers recht van spreken: hij weet wat armoede is. Zoo'n welvarende meêprater als die H.H. v ZGa naar voetnoot14. moest het eens ondervinden! (...) Het doet my zeer, dat zulke luî... tot de vryzinnigen behooren. Ik zag hen liever in de kerk. (14 oktober 1870). Als altijd worden bij Multatuli de personen op de eerste plaats gezet, keus van het ene of het andere stelsel acht hij van minder belang. Hij bekritiseert enkele medewerkers aan een blad waarin ook Huisman veel schreefGa naar voetnoot15. en signaleert in hun werk: veel valsche democratie. Als democraat keur ik veel democratisch dryven af. Men moet regtvaardig zyn zelfs tegenover koningen en ryken. (al verdienen zy, gelyk meestal 't geval is, stokslagen. Ook is veel zoogenaamde democratie niet in't belang van den werkman. Zijn kritiek op ‘liberalen’ en vrijdenkers slaat ook op de tweedracht in die kringen, de geringe bereidheid om geestverwanten te steunen. In het volgende fragment verbaast hij zich erover dat een bijdrage van Huisman, voorzitter van de vereniging ‘de Dageraad’, in het blad van die naam is geweigerd.Ga naar voetnoot16. Het is duidelijk dat dit stukje slechts in het begin handelt over de onvriendelijke daad tegen zijn vriend Huisman, en dat aan het eind aan een zeer bepaalde voorganger en apostel gedacht is: | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
Ik vind die weigering van Gunst niet zeer vriendelyk, noch voor U noch voor my. Ik zie niet in, dat de Dageraad zich met de plaatsing van Uw stuk zou gecompromitteerd hebben. Zooveel invloed dus gunt men in 't ‘Orgaan’ vàn den Dageraad, den President van datzelfde Genootschap niet. Eene verzameling van vromen zou dat niet hebben geweigerd aan den Dominé die aan't hoofd stond. Er is véél in de vromen, waaraan vrydenkers een voorbeeld moesten nemen. Al liegen zy vaak in hun geloof, ze handelen iets beter naar wat zy zeggen. En ... ze houden hunne voorgangers en apostelen in't leven. (6 december 1870) Niemand heeft god en de goddienery zoo ruiterlyk aangetast als ik, schrijft Multatuli op 3 januari 1872. Dat blijft bij alle kritiek op halve medestanders toch centraal staan, en dat ziet hij uiteindelijk als hoofdoorzaak van zijn maatschappelijke mislukking: In godsnaam! Wie 'r geen ‘Heer’ op nahoudt, moet tobben. Weet je wel, dat het wáár is: ‘Wien God vreest zullen alle dingen medewerken ten-goede’? t Spreekt van zelf. Wie god vreest doet meê met de mode, wie de mode volgt is wèl met de rest die óók mode volgt, en wie wèl is met de kliek, wordt voort geholpen. Dus: wie God vreest &c. Moraal: vrees God! Nu, dàt beloof ik hem, zoodra hy me iets van zich laat zien. Tot nu toe ben ik banger voor den duivel, die meer bewyzen van z'n bestaan geeft, en actiever schynt dan z'n confrater in den hemel. (6 december 1870) | |||||||||||||
Eigen werkAls gezegd, dit alles bracht hem er niet toe de pen neer te leggen. De brieven bevatten allerlei meldingen over werk dat Multatuli zojuist heeft voltooid, werk waaraan hij bezig is, werk waarvan het effect bedorven wordt door laksheid van de uitgevers en werk waarvoor hij helemaal geen uitgever kan vinden. Bovendien toont hij een heel levendige belangstelling voor reacties op reeds verschenen publikaties. Hier en daar kan je beter zeggen dat hij er vurig naar verlangt. Hij schreef dan ook kort tevoren in de Ideën dat de kunst zich ter voeding o.a. moet spiegelen in haar werking.Ga naar voetnoot17. Huisman werkt voor hem als een soort knipselbureau, en Multatuli is dankbaar voor alles wat hij stuurt. Tot een van de hevigste reacties kwam Multatuli overigens op een stuk dat hem langs andere weg bereikt had, uit de NRC van 13 november 1869. Een foto van dat artikel vindt men hierbij afgedrukt. De relativerende woorden van het Bataviaasch handelsblad, de verwijzing naar de pas in Indië aangekomen redacteur van de Java-bode, of de gedachte dat die laatste ook vanuit persoonlijke belangstelling extra aandacht had voor Lebak - het gaat | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
hier om niemand minder dan Cd. Busken Huet - dat alles krijgt in Dekkers reactie weinig plaats. Hij stuurt Huisman een brief om hem of anderen als SchookGa naar voetnoot18. aan te zetten tot artikelen over de Havelaarzaak. Een tweede brief gaat naar de hem niet bekende Sentot, van wie hij iets heeft gelezen dat hem bevalt. Korte tijd later krijgt hij één antwoord, want Sentot blijkt een pseudoniem van Huisman te zijn. Hier volgt de eerste brief:Ga naar voetnoot19. | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
den Haag 17 Nov 69Waarde Huisman, | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
Neen, ik zend U den gister aan vTwist geschreven brief nog niet. Ik heb daar eene reden voor. Hy volgt over weinige dagen. Intusschen geef ik U en onzen Schook in overweging de zaak te agiteren. [Het gedeelte vanaf ‘Tot Uw amusement’ t/m ‘moet van U zyn’, alsmede de woorden ‘met bylaag’ in de daaropvolgende zin, zijn doorgestreept] Op de 24e komt Multatuli er nog op terug. Hij meent dat het systeem van doodzwijgen tegen hem zo ver wordt doorgevoerd dat publikaties van Schook of een brochure van Huisman weinig kans hebben op de aandacht van het publiek. ‘Toen van den Hoëvel en anderen een rilling door het land deden gaan’ is het inderdaad veelzeggende citaat dat hij heeft opgetekend uit de mond van de liberale voorman Fransen van de Putte.Ga naar voetnoot20. Met nadruk vraagt Multatuli nog, om zijn persoonlijke omstandigheden buiten de brochure te houden: Ze zouden zeggen dat ik geld vroeg. Ook dat hij zelfs zijn papier nog maar moeilijk kan betalen moet Huisman ongenoemd laten. Hij wil slechts zijn recht bepleit hebben, en alles vermijden wat kan doen denken aan een actie van liefdadigheid. Op 22 december 1869 blijkt Multatuli het ‘bestelde’ stuk te hebben ontvangen, maar dan wijst hij het af. Dit negatieve oordeel over werk van Huisman is in de brieven nogal uitzonderlijk. Was Multatuli kritischer omdat het nu over hemzelf ging of haalde Huisman zijn gewone niveau niet? Hoor eens, ik heb over uw al of niet schryven en uitgeven niets te commanderen, maar als ge my m'n opinie vraagt, dan moet ik u zeggen dat uw stuk my schaden zou, en dat ik dus liever heb dat het niet verschijnt (...) | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
behandeld werd: logisch, eenvoudig, bondig! Dàt zou de ware scherpte zyn. Multatuli aan Huisman 22 december 1869. (iets verkleind) De foto werd ter beschikking gesteld door de Leidse universiteitsbibliotheek.
Multatuli werkte gedurende de tijd van deze correspondentie aan niet minder dan zeven titels. De voornaamste gegevens over data van ontstaan en publikatie zijn bekend.Ga naar voetnoot22. De causerieën, die Multatuli schreef voor het Indische blad De locomotief, worden even genoemd in een financiële kwestie. Dekker blijkt een honorarium van f600- per half jaar te hebben ontvangen.Ga naar voetnoot23. Bovendien klaagt hij over de verminkingen die de redaktie van het blad aan zijn werk toebracht. Kort hierop heeft hij zijn medewerking beëindigd. Inmiddels was wel zijn ‘blaadje’ De Maatschappy tot nut van den Javaan bij Günst verschenen. De tekst is voorzien van de datering 5 October 1869, en hij blijkt al op de zevende van die maand auteursexemplaren te hebben gekregen. De zomer van 1870 brengt hem voornamelijk problemen in de relaties | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
met uitgevers en de weerklank daarvan is op veel plaatsen in de Huismanbrieven waar te nemen. Het meest kwetsend is de staking van twee feuilletons: Millioenenstudiën in Het noorden, dat toen in Amsterdam verscheen, en de Divagatiën over zeker soort van liberalismus in het maandblad Nederland. Van het laatste werk verschenen drie afleveringen waarvan alleen de eerste door de schrijver gecorrigeerd was.Ga naar voetnoot24. Toen had het blad geen geld meer om Multatuli te betalen. De Divagatiën zijn nooit voltooid en - net als de Causeriën - pas in 1952 voor het eerst in de V.w. herdrukt. Eerst begon Nederland iets als ruzie. Ik maakte korte metten. In dezelfde brief spreekt hij nog over dat vuile Noorden. Later acht hij het wel mogelijk dat men zijn stukken inderdaad niet begreep. Maar dat was dan te wijten aan de grote tussenpozen waarmee men - tegen de zin van Multatuli - had gepubliceerd.Ga naar voetnoot26. Bij deze teleurstellingen kwam nog dat de uitgever Van Helden allerlei financiële moeilijkheden kreeg bij de uitgave van de derde bundel Ideën. Die firma kan zich niet houden aan gemaakte afspraken en moet door Multatuli voltooide kopij lang laten liggen. Dat aan de schrijver in die situatie niets betaald wordt, spreekt voor zichzelf. En wanneer Van Helden veel later zijn achterstand heeft ingehaald, is Multatuli zijn ‘stemming’, de inspiratie van zomer en najaar 1870Ga naar voetnoot27. kwijtgeraakt. Dan moet hij het op zijn beurt laten afweten. In het voorgoed staken van de feuilletons en de vrijwel tegelijk optredende haperingen bij het zetten en drukken van de eerste afleveringen Ideën 3 heeft Dekker eene beschikking van den Satan, waarin ieder verstandig mensch zou moeten beginnen te gelooven gezien (14 oktober 1870). De situatie is hem weer eens volkomen uit de hand gelopen. In de zomer lijden Mimi en hij in Gustavsburg letterlijk honger, en een paar | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
maal vinden we de uit andere perioden van spanning bekende klachten over zijn gezichtsvermogen. Van Helden lijkt af en toe mededeling van de werkelijkheid - uitblijven van enige voortgang - niet aan te durven. Zijn te optimistische berichten moet Dekker dan door Huisman laten controleren, het is inderdaad een sombere geschiedenis. Op 20 oktober 1870 meent Multatuli dat er nog niets verschenen is, hoewel Van Helden al op 27 september verzending van presentexemplaren van de eerste zes velGa naar voetnoot28. had gemeld. De schrijver heeft dan de correctie van vel 11 voltooid. Nog op 10 november lezen we: vertel me dan met een of ge nu eindelyk present Ex. van de Ideën ontv. hebt? Ja, òf zy verschenen zyn? VanHelden schreef my dat de present Ex. verzonden waren. Maar ik geloof het niet. Op 20 december blijkt Huisman 10 vel te bezitten. Vel 16 moet dan volgens Multatuli gedrukt zijn en Van Helden heeft hem verschijning van 11 t/m 15 nog voor de jaarwisseling toegezegd. Maar pas op 8 januari 1871 krijgt Dekker schone proeven van 14 en 15. Tenslotte nog een vermelding van vijf maanden later: Ik gis dat v. Helden u binnen weinig dagen vel 16-20 Ideën zenden zal. Dat is kopy van god weet hoe lang geleden. Het staakte toen by hèm en de drukkery. Nu dringt hy aan op voortgaan en - 't lukt niet. Ik voel dat myn arbeid slecht wordt, en dat hy de blyken dragen zal van de smart waaronder ik gebukt ga. Ik verscheur dan ook 10 maal 't weinige dat ik voortbreng. En toch moet het! (12 juni 1871). De derde bundel kon in de herfst van dat jaar worden voltooid.
In de brieven van begin 1871 komt het oude plan van Multatuli, zijn werk zelf uitgeven voor eigen rekening, weer eens naar voren. Huisman (Gy oude boekenwurm) moet voor hem een uitgebreide onkostenberekening maken, maar daarbij blijft het. Inmiddels was Dekker via ene A.L. Baron van PlettenbergGa naar voetnoot29. in contact gekomen met de Delftse uitgever Waltman, er is voor het eerst sprake van op 10 november 1870. Dit leidt vrijwel onmiddellijk tot de publikatie van Nog-eens Vrije-Arbeid in Nederlandsch-Indië in december, en tot grote activiteit van Multatuli in het begin van januari 1871. Hij schrijft dan in enkele dagen de eerste vellen van de Specialiteiten. Een hoofdstukje uit Huismans levensgeschiedenis blijkt Multatuli in dat laatste boek te hebben verwerkt. Het gaat om een passage in het tweede hoofdstuk waar Multatuli verslag uitbrengt van zijn belevenissen aan een table-d'hôte in Den HaagGa naar voetnoot30., waar een ouderling mee aanzit die niets moet hebben van vrijdenkers. | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
... ik verhaalde hoe een eerlyk man in Groningen gedrukt ging onder gewetensvroeging omdat hy - door fielten meêgesleept in eene ‘handelszaak’ - zich een tyd lang... De ouderling blijkt later een ‘specialiteit’ te zijn in wijnvervalsingsmiddelen. In deze versie, die geringe verschillen vertoont met die van de eerste druk, legt Multatuli het fragment op 15 januari 1871 voor. De correspondentie maakt volkomen duidelijk voor welke zondaar Multatuli hier zijn Jezusachtige vergeving van schulden neerschrijft: | |||||||||||||
Wbden 6 January 71beste huisman. Druk aan 't werk, heb ik op eens noodig te weten van welke bladen men die valsche thee fabriceerde? Wanneer hij het fragment toezendt (Schryf me of daarin iets is dat u stuit? Dan haal ik 't door, want ik wil u geen verdriet doen.) geeft hij nog uitleg van het citaat uit Lafontaine, in feite een parafrase van een paar regels uit de fabel ‘Les animaux malades de la peste’.Ga naar voetnoot32. Op 15 januari kan Dekker | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
schrijven dat het fragment ter perse wordt gelegd, maar in de brief van 23 maart 1871 blijkt het boek dat hij in januari met veel werkkracht was begonnen sedert maanden onaf te liggen. Zijn aandacht is in dat voorjaar van de Specialiteiten afgeleid, onder meer door de reacties op de tweede brochure over vrije arbeid die, het is al vermeld, in december bij Waltman was verschenen. In de herfst van 1870, toen Multatuli zat te springen om een uitgever die hem kon helpen aan geld voor eerste levensbehoeften, was deze brochure feitelijk het enige werkstuk dat hij kon aanbieden. Tot het voltooien van de nog lang niet voltooide Millioenenstudiën of Divagatiën voelde hij zich niet in staat, voor werken in afleveringen voelden de uitgevers niet omdat men na de ervaringen met die twee feuillletons (en misschien ook met de ‘Causeriën’) meende dat Multatuli eenmaal begonnen series niet afmaakte. Dat de schuld van het afbreken lang niet altijd bij Dekker lag, bleef onbekend: in Het noorden werd de reden, dat de lezers het niet begrepen, natuurlijk niet vermeld en Nederland verzweeg dat men geen honorarium meer kon betalen. Het stuk over Vryen Arbeid - hebt ge 't al? - was zoo goed als gereed. Het dateerde van Hasselmans tyd, toen ik hem wilde steunen als minister. Maar de lammeling trad - onnoodig, als hy naar my had willen luisteren - af. Nu, dat stuk over Vryen arbeid kon ik leveren. Maar andere dingen nièt. (26 december 1870) In deze passage verwijst Multatuli naar de tijd rond de jaarwisseling 1867-'68, toen hij zijn nieuwe brochure over de Indische problemen schreef, in een poging te bewijzen dat zijn pen van nut zou kunnen zijn voor de toenmalige conservatieve regering. Van Hasselman, de minister van koloniën, verwachtte hij eerherstel voor zichzelf. Publikatie van de brochure, de scherpe afwijzing van de vrije arbeid - het systeem van de liberalen - en de voorkeur voor het cultuurstelsel die toen naar voren kwamen, heeft geleid tot beschuldigingen als de volgende, nog uit 1870: Multatuli heeft een nieuwe brochure tegen den vrijen arbeid uitgegeven, waarin hij alléén den heer Rochussen opvijzelt, maar alle liberalen verguist. Is die arbeid wel ‘vrij’ geweest? | |||||||||||||
Multatuli tegen de NRCDekker zou het cultuurstelsel dus tegen betaling hebben verdedigd. De brieven aan Huisman laten zien dat twee andere reacties de schrijver meer hebben geïrriteerd. Ze stonden dan ook niet in een humoristisch-satiriek weekblad, maar in de waardige Nieuwe Rotterdamsche courant. Ik geef ze | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
hier in de omgekeerde volgorde, de volgorde waarin ze Multatuli bereikten. En meteen erbij, wat Huisman erover kreeg te horen.
Nog eens: Vrye-arbeid in Nederlandsch-Indië, door Multatuli. Delft J. Waltman Jr., 1870.
‘Wie inderdaad het goede wil, verdraait de gegevens niet.’ Multatuli
Weder heeft Nederland Multatuli eenige bladzijden te danken, zooals er slechts weinige geschreven worden. In de bovengenoemde brochure komen passages voor, waar de schrijver met het groot talent, door hetwelk hij bij zijn eerste optreden het publiek verbaasde, den lezer meêsleept. Of hem dit ook met 't geheele werk gelukken zal, betwijfelen wij zeer. Wel gaat des schrijvers oogmerk verder dan enkel kunstgenot den lezer te bereiden; wel is de kunst voor hem slechts middel tot het bereiken van een zeer bepaald doel - maar voor het bereiken van dit oogmerk is, naar onze meening, het eigenaardig talent van den schrijver ongeschikt; het middel past zoo weinig bij het doel, dat zijn pogen ongetwijfeld vergeefs, zijn inspanning vruchteloos zal zijn. De kracht van Multatuli is niet gelegen in degelijke, heldere, overtuigende redeneering, in nauwkeurige waardeering van feiten, volledige verzameling van gegevens en consequente, logische deductie, voor welke de tegenstander buigen moet. In schetsen, voorstellen is hij een meester. Naarmate zijn verhaal een dramatisch karakter krijgt, des te aangrijpender wordt het. Zijn Max Havelaar had zoo buitengewoon succes, omdat hij dit karakter in buitengewone mate draagt; zijn 't niet de meest dramatische gedeelten: Saïdja, de toespraak aan de hoofden, enz. die 't hoogst staan aangeschreven en 't meest worden vermeld? Multatuli doet dan ook zichzelf, evenzeer als anderen ongelijk, wanneer hij denkt, dat ‘Max Havelaar hemelhoog verheven werd, omdat men meende dien te kunnen gebruiken als partijwapen.’ Dit moge van enkelen waar zijn, die enkelen konden Max Havelaar zijn populariteit niet bezorgen. Deze dankt hij aan de sympathie van 't groote, beschaafde publiek, dat met partijstrijd, vooral met den koloniaal-politieken, zich zeer weinig bezighield en daarin eerst begon belang te stellen toen Max Havelaar 't uit zijn onverschilligheid had opgewekt. Ook bedriegt Multatuli zich, wanneer hij aan partijbelang het zwijgen toeschrijft, dat zijne latere werken trof. Die klacht is ten deele onbillijk: de herdrukken van zijne Ideeën bewijzen dat ook dit werk met ingenomenheid ontvangen is. Maar zijn eerste brochure over vrijen arbeid dan? Daarvan werd toch weinig vernomen? Deze vraag brengt ons terug op het punt, vanwaar wij zijn uitgegaan. 't Is waar, van die brochure is weinig notitie genomen - en, 't zij in éénen adem er bijgevoegd, het zal ons verwonderen, als dit ook niet het geval zal zijn met de tweede brochure over hetzelfde onderwerp. Immers | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
beiden staan uit letterkundig oogpunt veel lager, dan de Max Havelaar. De schrijver is dit waarschijnlijk niet met ons eens; hij zegt uitdrukkelijk, dat zijne latere werken ‘uit een letterkundig oogpunt veel hooger’ staan. Toch - kende hij den aard van zijn talent beter, dan zou hij die stelling niet hebben neergeschreven. Deze brochures zijn staatkundige geschriften: gewichtige politieke vraagstukken worden er in behandeld. Nu kan zeker Multatuli's letterkundig talent, zijne gave van dramatiseeren, van ironie en satire in een politiek geschrift uitstekende diensten bewijzen, maar deze gaven zijn op zich-zelven niet genoeg. Om op politiek terrein een stem te doen hooren, die aandacht vindt, overtuigt en medesleept, moet men - vooral bij ons kalm, wel-wikkend volk - degelijke kennis en de gave van logisch betoogen bezitten. Dáárin nu is Multatuli's kracht niet gelegen. Zijne Ideeën munten niet uit door nieuwheid, zij getuigen niet van intelligentie, welke beter dan die van anderen begrippen scheiden, verbinden en beoordeelen kan - het is de wijze van inkleeding en voorstelling, die, behalve het grillige en paradoxale, den lezer treft. Zoo ook deze brochure: de inkleeding der stof bewijst hoe groot 't litterarisch talent van den auteur is en toch, hoe menige bladzijde, waar dat talent blijkbaar gebogen gaat onder 't opgelegde juk der politieke strekking. Ook paradoxen ontbreken hier niet - maar zelden vinden wij voor eene stelling de noodige gronden aangevoerd en telkens missen wij juiste gevolgtrekkingen, wier afwezen niet vergoed wordt door de zeer vele, halfjuiste of geheel verkeerde. Niemand vergrijpt zich ongestraft aan zijn natuur. Als Multatuli philosophisch of politiek pamfletschrijver wordt, bezondigt hij zich aan zijn talent. Immers niet met Mirabeau of den schrijver der ‘brieven van Junius’ is hij te vergelijken, eer met Daniel de Foe, Thackeray of Sterne. Er is nog iets anders waarom de werken, die na den Havelaar verschenen, uit letterkundig oogpunt veel lager staan. In den Havelaar trad de schrijver op als held en martelaar met een zeldzame naïviteit en zonderlinge ijdelheid. Door den kunstvorm werden echter deze gebreken deugden. De schrijver maakte zichzelf tot den held van 't boek, maar in den derden persoon. De deugden van Max Havelaar, zijne smartelijke miskenning en pijnlijk lijden, met schitterende kleuren gemaald, maakten hem tot een held, die beurtelings de bewondering en het medelijden van den lezer wekt. Hier en daar was de schrijver wat verliefd op zijn product; hier en daar werd de sluier, die Havelaar's waren naam verborg, wel wat al te doorzichtig - doch dit schaadde niet. Met Havelaar kon men dwepen en den onbekenden auteur kon men gelooven, dat hij iets op Havelaar geleek. Sedert is veel veranderd. Den auteur trof het lot der groote mannen: ook zijne gebreken werden bekend. In de oogen van het publiek won zijn gelijkenis op Havelaar daardoor niet. Men vond Multatuli alles | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
behalve een man om mede te dweepen. Doch - wat ging Multatuli het publiek aan? Maakte dit zich weer schuldig aan de bekrompenheid, die met vreugde hoort dat ook de zon vlekken, groote zwarte vlekken heeft? Verried 't weer de zielelaagheid van den kamerdienaar, voor wien de grootste man klein wordt omdat hij hem aanschouwt in zijn nachtgewaad? Neen, het publiek was niet onbescheidener of kleingeestiger dan gewoonlijk. Multatuli zelf drong zich op, altijd sprak hij over zichzelf, presenteerde zichzelf, en wel als .... held, apostel, uniek en universaal genie, onbaatzuchtige zelfopofferende heilige, te groot voor deze aarde en ver verheven boven gewone aardwurmen, mensch geheeten. Hij stelde zich boven en buiten de, door die kleinen gehuldigde, moraliteit. En hoe meer hij zoo sprak, des te meer vroeg men naar daden, die zijne aanspraken op zielegrootheid en verheven roeping legitimeerden. Allermeest vroeg men naar de zedelijke overwinningen op uiterlijke omstandigheden, tegenspoeden en hartstochten, welke, naar de gewone moraal, iemand zedelijk verheffen. Doch uit elk geschrift, dat van Multatuli verscheen, spraken haat en ijdelheid steeds luider, bleek, dat hij hoe langer zoo dieper in hunne slavernij verzonk. Inderdaad, zijn hartstocht kent geen grenzen. Zijne oordeelvellingen over anderen gaan wij voorbij, ze zijn al te bittere vruchten van den feilen haat, die, als een voortvretende kanker zijn oordeel bederft, zijn zin voor waarheid en recht verteert. De uitbarstingen daarvan bederven, uit letterkundig oogpunt, zijne geschriften; ze zijn zóó hevig, dat ze den goeden smaak beleedigen. Maar ook zijne ijdelheid is onbegrensd: zij wordt bijna monomanie. Hij, die optreedt als de pleitbezorger van den Javaan, hemel en aarde tot getuigen roept bij diens lijden, hij kan zoo weinig zichzelf vergeten, dat hij, door ijdelheid ten eenenmale zijn idée fixe vergetend, recht eischt, herstel van gekrenkte eer, vergoeding voor ondergane straf - in de eerste plaats voor zijn eigen persoon. Ook in deze brochure wordt wel met groote letters het motto nogmaals gedrukt: ‘besteel den Javaan niet, vermoord hem niet, dan zal er blijken of hij vrijwillig arbeiden wil ... dàt is de quaestie!’ maar het blijft een motto. ‘Hoofdzaak’ is, dat hem, Multatuli ‘recht wordt gedaan.’ En 't geheele boekje loopt uit op den voorslag, dat zijne, Multatuli's ‘beschouwingen grondig worden wederlegd.’ De behouders worden verzocht ‘zich bij ministerieele crises en in kamerdebatten niet in te laten met vruchteloozen strijd’ (hoe nederig!) vóórdat aan dezen eisch is voldaan. De ‘chefs der liberale partij’ moeten ‘ten plechtigste’ daartoe gesommeerd worden door hunne volgelingen. Overwinnen zij Multatuli niet, dan mogen ‘de volgelingen eischen dat hunne hoofden de vlag strijken.’ Nog een andere eigenaardigheid van Multatuli, eerst kenbaar gewor- | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
den uit zijne latere geschriften, komt hier in aanmerking. Verandering van meening en dientengevolge van richting kan iemands bevoegdheid om op staatkundig gebied mede te spreken evenzeer in het licht als in de schaduw stellen. Dit hangt geheel af van den weg, waarlangs die verandering tot stand kwam. Is die weg onbekend, liggen de oorzaken in 't verborgen - dan zal, minst genomen, het vertrouwen in de oprechtheid en eerlijkheid van die verandering geheel in de lucht hangen. Kan men niets beter dan paradoxen en machtspreuken tot verklaring der verandering aanvoeren, dan heeft men alle recht om aan de bekeering te twijfelen. Multatuli nu trad in den Max Havelaar op voor de vrijheid van den Javaan; de exploitatie, welke de Javaan van zijne Hoofden en van 't Gouvernement ondergaat, teekende hij met schrille kleuren; bescherming eischte hij voor den inboorling tegen de plunderzucht zijner Hoofden, vrijheid tegenover den ‘Roofstaat’, die zich meester maakte van de vruchten van zijn arbeid. In de eerste brochure over ‘Vrijenarbeid’ trad hij half terug, en in de tweede ... verdedigt hij het stelsel van Regeering, pleit hij voor het cultuurstelsel, dat Nederland tot roofstaat maakt, treedt hij op voor het gezag der Hoofden. Te voren klaagde hij bitter over de Java'sche toestanden - nu roemt hij het cultuurstelsel, omdat het ‘de wettelijk beschreven regeling’, de ‘reglementeering’ van die toestanden is, nu verlangt hij de ongeschonden handhaving van dat stelsel, nu ziet hij slechts enkele misbruiken, die juist door dat stelsel kunnen worden weggenomen. Verandering in de Java'sche toestanden is, volgens hem, onmogelijk, en de weg, waarlangs de liberalen die verandering willen bewerken, wordt door hem geteekend met de onheilspellende kleuren, waarmede het Dagblad gewoon is dien te malen: Multatuli bedient zich van het palet, waarop de heer van Herwerden de verven wreef. Het eenige nu, dat Multatuli zegt tot rechtvaardiging van deze omkeering in zijne politieke denkwijze, toont ten duidelijkste dat hij volstrekt geen aanspraak maken kan op den naam van politiek denker. Het eenige argument, door hem aangevoerd, luidt: Max Havelaar is niet goed begrepen, het publiek kan niet lezen. Men zou kunnen vragen: wat is waarschijnlijker, dat Multatuli alléén goed las, òf van Lennep, die den Havelaar niet in handen van 't volk wilde zien, zeker niet om zijn conservatieve richting, en duizenden met hem? 't Is een uitvlucht, welke alweder toont hoe oppervlakkig Multatuli, gelijk over alles, ook over het publiek oordeelt. Ten slotte een wensch. Het is gebleken waartoe Multatuli in staat is en wat door hem na zijn Havelaar is gepraesteerd. Wij eindigen met de verzuchting: Och! dat hij afzag van de polemiek, waardoor hij zijn talent geweld doet en bederft, dat hij de politiek liet varen, en zijn hartstochten meester werd, dan groeide misschien uit hem Nederland's grootste dramatist! (NRC 6-1-1871) | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
N. Rotterdammer 6 January! ‘Over Multatuli's Nogeens - Vryen Arbeid’. | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
‘Mult. is niet nederig.’ Zeer juist! 't Zou me ook mal staan, vooral indien ik me vergelyk by &c | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
Weet je wat me in dat stuk 't meeste hindert? Dat raad je nooit! | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
Al eerder had men in de NRC kunnen lezen:
Mijnheer de Redacteur!
Op bladzijde 28 van Multatuli's ‘Nog eens: Vrije arbeid in Nederlandsch-Indië’ leest men in eene noot: ‘En - als scherpe tegenstelling - de zeer liberale voorstander van vrijen arbeid Duymaer van Twist voerde de afgeschafte wijze van werving voor het leger weder in. Onderofficieren worden van geld voorzien, om in de dorpen den onnoozelen inlander tot spelen te verleiden. Zoodra deze meer verloor dan hij betalen kon, werd hem geld geleend om door te spelen, en het geleende als handgeld beschouwd. Men knipte zijne haren af en hij was soldaat. Voor den 10en keer noodig ik den heer V.T. uit mij tegen te spreken. Het is mogelijk dat hij, lastgevende de oude wijze van werving weder oogluikend toe te laten - ik weigerde die vuiligheid in mijne afdeeling toe te laten - niet wist hoe de zaak zich toedroeg. Maar zijne raadgevers wisten het wel, en een hunner, de Waal, is tegenwoordig liberaal minister.’ Toen ik deze woorden las, was ik verbaasd den Gouverneur Generaal Duymaer van Twist beschuldigd te zien van een misbruik te hebben ingevoerd, dat hij in tegendeel heeft afgeschaft. De heer D.v.T. zal vermoedelijk niet voldoen aan de oproeping van Multatuli, om zijne bewering tegen te spreken; maar ik zal het doen door de eenvoudige vermelding van de bevelen door den heer D.v.T. ter zake gegeven, waaruit elk onpartijdige zelf eene conclusie kan nemen, en zien hoe de waarheidsliefde van Multatuli is. Kabinet No. 61. Buitenzorg, den 9den April 1852. Kort na de aanvaarding van het bestuur vernam ik, dat de werving van inlandsche soldaten voor het Indisch leger gemeenlijk plaats had door middel van kunstgrepen, welke den toets der zedelijkheid niet kunnen doorstaan, en zelfs van zoogenaamde speelhuizen, waar de openbare verordeningen op de dobbelspelen overtreden worden. Zulks gaf aanleiding tot eene briefwisseling, welke geëindigd is met het besluit van heden, no. 15, waarvan Uw Ed. Gestr. extract ontvangt. Het stelsel van kunstgrepen bij de werving is daarbij bepaaldelijk afgeschaft, en een gedeelte der werving aan de hoofden van gewestelijk bestuur opgedragen. Onder aanteekening. dat een krachtig leger in Indië niet denkbaar is zonder goede inlandsche soldaten, en dat alzoo de onderwerpelijke zaak ten onrechte beschouwd zou worden als uitsluitend militair, heb ik de eer UwEdGestr. nadrukkelijk uit te noodigen, om tot bereiking van het oogmerk, waarheen het besluit streeft, naar best vermogen mede te werken. De Gouv.-Gen. van Ned.-Indië, (w.g.) Duymaer van Twist. | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
No. 15 bijlagen twee Gelezen de missives van het militair departement van 27 December en 15 Maart jl no, 1 en 8; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Ten aanzien van de werving van inlandsche soldaten voor het Indische leger, het volgende vast te stellen: 1o. Geene andere personen worden tot een engagement toegelaten, dan vrijwilligers, die wegens goed gedrag bekend staan en de vereischte lichamelijke eigenschappen bezitten: 2o. Kunstgrepen, welke ook, om den inlander tot een engagement te brengen, zijn verboden. 3o. De voorwaarden, onder welke een engagement wordt aangegaan, worden behoorlijk aan de bevolking bekend gemaakt. 4o. Op plaatsen, waar garnizoen ligt, geschiedt de werving door middel van geschikte inlandsche onderofficieren, wier schriftelijke vergunningen worden verleend, om zich buiten den militairen rayon te begeven. 5o. Elders zijn de hoofden der gewestelijke besturen met het toezicht over de werving belast. Zij bezigen voor het werven de kommandanten der djayang secors, de instructeurs der pradjoerits, dan wel andere personen. Het geneeskundig onderzoek, waarvan de aanneming af hangt, wordt in de thans bedoelde gewesten bewerkstelligd door dengenen, wien de burgerlijke geneeskundige dienst is opgedragen. Hij volgt hierin de militaire voorschriften. De door hem goedgekeurden worden dadelijk aangenomen en vervolgens naar het naaste garnizoen gebracht. Derwaarts worden mede gebracht de recruten, die in het gewest, waar zij zich aanmelden, niet geneeskundig onderzocht kunnen worden. 6o. De betaling van het handgeld heeft plaats terstond na de aanneming, en zulks in de gewesten bij 5o. bedoeld door eenen ambtenaar namens het hoofd van het gewestelijk bestuur. 7o. Jaarlijks zendt het Militair Departement aan den Gouverneur-Generaal een uitvoerig en beredeneerd verdrag over de werving. Ten tweede. Naar aanleiding van 3o. in art. 1 hierboven te bepalen, dat in het laag Javaansch, Maleisch, Madureesch en Soendasch vertaald zal worden het aan dit besluit gehecht kort overzicht van eenige personeele verordeningen, omtrent het inlandsch gedeelte des legers, en dat aan het militair departement en de hoofden van gewestelijke besturen het vereischte getal exemplaren van de vertalingen zal gezonden worden, ten einde die zooveel mogelijk te verspreiden. Ten derde. De hoofden der gewestelijke besturen aan te schrijven, om er inzonderheid voor te waken, dat al de betrokkenen, op staanden voet, | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
en voorts zonder eenige beperking, het genot ondervinden van de bepaling, in het evengemeld kort overzicht opgenomen, luidens welke gepensioneerde of gedécoreerde ontslagen militairen vrij zijn van heerendiensten. Ten vierde. Aan te teekenen:
Ten vijfde enz. Extract dezes zal worden verleend aan het Militair Departement, enz. Accordeert met voorschreven register, De Adjunct-Secretaris van het Gouvernement, (w.g.) Wijnmalen.
[Hierop volgt het kort overzicht van personele verordeningen: meer dan 2 blz., vnl. over de beloningen die de inlandse soldaat kan verwachten. Tenslotte de ondertekening:]
's-Gravenhage, 10 December 1870. EEN OUD OFFICIER VAN HET O.-I. LEGER. (NRC 2 januari 1871)
Op dit alles reageert Multatuli: | |||||||||||||
Wiesbaden 12 Januari 1871beste Huisman, Als 't u schikt, schryf dan (in de toekomst) een korte vraag of die Oud-officier die my in de R Courant van den 2 van onwaarheid beticht, in zyn regt is? Gy Sentot, verlangt dit te weten. Tot nog toe hebt gy opgemerkt dat ieder zich heel voorzigtig onthield my een dementi te geven, en 't zou u dus bedroeven nu te ontwaren dat ik gelogen en dus in dit geval gelasterd had? In den naam der billykheid die men ook D v. T. schuldig is sommeert gy my om op de aanklagt van dien Oud-officier te antwoorden, om Uw vertrouwen in my niet te verliezen. &c &c’ | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
(onder ons: ik heb de zuivere waarheid gezegd En myn antwoord aan dien Oud-off. is al onder weg.) Zijn antwoord was al onderweg, in drie afschriften, maar de uitval over bescheidenheid staat maar in een. Als Dekker op 15 januari 1871 weer een brief aan Huisman geschreven heeft, ontvangt hij bericht van de NRC. Hij draait zijn papier een kwartslag en schrijft in grote letters dwars door de al voltooide brief heen: Men telegrafeert my dat de Rotterdammer Ct myn antwoord heeft aangenomen te plaatsen tot myn spyt. Ik had namelyk een tweede Expeditie gezonden, die scherper was, en die gaat nu naar andere Couranten Ik had liever dat de Rotterdammer de eerste geweigerd had. Ook weet ik niet of men wèl gedaan heeft zich aan Noorden te wenden. Dat moet ik afwachten. De publikatie van het antwoord is weer een geschiedenis op zichzelf, want toen de latere - scherpere - versie de NRC bereikte kreeg Multatuli alsnog zijn zin: men weigerde het | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
op te nemen. Dan komt het (ironisch genoeg) als ingezonden stuk in Het noorden dat kort tevoren publikatie van de Millioenenstudiën had gestaakt. Dit antwoord zal (in Over Multatuli 7) het eerste zijn van een tweede (en laatste) serie documenten rond Multatuli's relatie met de kreupele katechiseermeester. |
|