| |
| |
| |
J. Kortenhorst en J.J. Oversteegen
Multatuliaanse streken: scheppend vertalen
Er zullen niet veel Multatuli-fanaten zijn, die nog nooit op een papiertje hebben genoteerd: nagaan of Marie Anderson de waarheid spreekt over de vertaling van ‘Maria Theresia’.
Die vertaling Maria Theresia en de vrijmetselaars. Historische novelle door Sacher-Masoch verscheen (zonder de naam van een vertaler) in Arnhem in 1876.
In 1888 kwamen in Amsterdam onder het pseudoniem ‘Veritas’ een paar losse herinneringen aan Multatuli uit, van de hand van de vriendin van Mimi en de schrijver, Marie Anderson. Daarin zegt zij: ‘Eens, toen hij zoo vriendelijk was, aan 't vertalen van een verhaal van Sacher-Masoch behulpzaam te zijn, ...’
Noch in de vorige eeuw, noch na het uitkomen (in 1911; onder haar eigen naam) van Marie Anderson's Uit Multatuli's leven heeft iemand de vertaling en het origineel naast elkaar gelegd. En dat, terwijl zij in dat laatste boekje in een noot zegt: ‘Geheel door Multatuli vertaald’.
Meer dan een eeuw ging voorbij vóór twee auteurs bijna tegelijkertijd een artikel op de schrijftafel van de redactie-secretaris van ‘Over Multatuli’ deponeerden. Zij besloten hun beide opstellen tot één artikel te verenigen. Het ligt hier voor U.
Een van de redenen voor het wonderlijke feit dat het 104 jaar moest duren vóór mensen uit de Multatuli-kring het fenomeen gingen onderzoeken van een compleet boek van 153 pagina's waarvan de vertaling aan Multatuli werd toegeschreven, ligt in de schaarste van exemplaren én van het oorspronkelijk werk, én van de Nederlandse vertaling.
Beide auteurs van dit artikel hebben er jarenlang naar gezocht. Beiden kregen aanvankelijk van alle Nederlandse bibliotheken nul op het rekest. Tenslotte vond de één toch een exemplaar in de Amsterdamse UB en de ander ontving het van de heer Croiset van Uchelen, de onvolprezen bibliothecaris en archivaris van de Vrijmetselarij in Den Haag.
De oorspronkelijke novelle bleek in Duitsland (tot nog toe) totaal onvindbaar. De ene auteur van deze bijdrage zocht in de 50-er jaren in Wenen: zonder succes, maar jaren later verschafte de K.K. Hofbibliothek hem ‘Maria Theresia und die Freimaurer’ in de 7. Auflage van Sacher-Masoch's Wiener Hofgeschichten, een bundel in Berlijn uitgegeven (zonder jaartal) waarin naast ‘Maria Theresia’ nog twee andere novellen voorkomen.
| |
| |
De andere auteur kreeg hetzelfde werk door bemiddeling van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Dat instituut wist ook te vermelden dat deze drie novellen voor het eerst in 1873 in Leipzig waren uitgegeven.
| |
Vertaling van Scherr
Al in de Max Havelaar komen vertaalde stukken voor, en misschien wil iemand zich eens de moeite geven alle vertalingen van Douwes Dekker te onderzoeken. Als bij zoveel onderzoekingen zal het dan wel nodig zijn dat de Volledige Werken compleet zijn, én dat de nodige indexen deze ook toegankelijk maken.
Voorzover bekend - en hiertoe wil dit opstel zich beperken - heeft Multatuli zich slechts met twee wat omvangrijker uit het duits vertaalde teksten bezig gehouden. De eerste is van Scherr. ‘... ik (vertaalde) dezer dagen iets van Scherr’, schrijft hij midden december 1866 aan Busken Huet, dan redakteur van de Opregte Haarlemmer Courant. In die brief betoogt hij zelf niets te kunnen schrijven, alleen commentaren. En wellicht een vertaling.
Kent gij Dr. I. Scherr, professor te Zürich? Hy is, als schryver, eene zeer eigenaardige persoonlijkheid. Als ik zyn hoofdfout er aftrek - de zeldzame fout van exuberatie van rykdom in uitdrukking - stel ik hem boven alle schryvers die ik ken. Hy haalt nu en dan Shakespeare aan, en ik geloof waarachtig uit coquetterie om den lezer te doen zeggen dat hy (Scherr) toch ryker is.
Als gy hem leest - ik recomm. U Blücher u seine Zeit - meen dan niet dat ik alles mooi vind, maar zeker bestaan zyn schryversondeugden in overmaat van deugd. De natuur is gul geweest, toen ze dien Scherr maakte, ze had met niet meer moeite uit zyn stof een paar geschiedschryvers kunnen daarstellen, plus een wysgeer, plus een dichter, en nog een en ander op de koop toe. Maar nog eens, juist daardoor is Scherr te vol.)
De vertaling van een werk van Scherr van de hand van Multatuli kennen wij niet. Het moet wel een afgerond geheel geweest zijn, want hij wil dat Huet het ergens bij een uitgever onderbrengt. ‘... maar ik wil niet dat men 't wete dat ik vertaal. Men zou 't aanzien als een testimonium paupertatis.’
Wellicht zijn er aldus in Nederland in de jaren 1867 en later stukken uitgegeven die, door ons ongeweten, door Multatuli zijn vertaald.
Wat nu Prof. Dr. Johannes Scherr betreft, deze ‘Kultur- und Literaturhistoriker’ alsmede schrijver van korte verhalen leefde van 1817 tot 1886. Hij werd in 1848 in het parlement van Würtenburg gekozen en behoorde daar tot de leiders van de democratische partij van Zuid-Duitsland. Wegens zijn ‘grossdeutsche’ ideeën moest hij in 1849 naar Zwitserland vluchten, waar hij in 1860 tot hoogleraar in de geschiedenis aan het Polytechnikum in Zürich werd benoemd. Zijn werken worden ingedeeld in vier categorieën: geschiedenis, literatuurgeschiedenis, bellettrie en diversen.
| |
| |
In Nederland is van Scherr na 1866 uitgekomen De jeugd van Goethe in een vertaling ‘vrij naar het Hoogduits’ van J.W. van der Leeuw. Het oorspronkelijke werkje kwam uit in 1874 en de Nederlandse vertaling in 1879. In 1875 werd in Sneek De kruisiging te Wildesbuch uitgegeven in een vertaling van J. Visscher Jr. In Arnhem in 1876 Het roode kwartaal in de vertaling van S.H. ten Cate en tenslotte de Geschiedkundige schetsen uit de menschelijke tragikomedie in 1888. Hoewel niet onmogelijk achten wij het toch niet waarschijnlijk dat een vertaling van Multatuli's hand van een werk van Scherr hier te lande is uitgegeven.
| |
De ‘Maria Theresia’-vertaling
In een brief van 25 december 1875 uit Wiesbaden aan zijn uitgever Waltman schrijft Multatuli dat hij al een week de laatste (hartelijke) brief op zijn tafel heeft liggen maar niet in de stemming was en geen tijd had om te antwoorden.
Zijn stemming is bedorven door een brochure van J.W.T. Cohen Stuart en de persoonlijke aanvallen van Van Vloten waarvan Cohen Stuart gebruik maakt. En dan vervolgt hij:
En zie, daar kwam me dezer dagen iets voor de voeten dat me èn stemming èn tijd kost. Ook dàt zal ik U by gelegenheid eens vertellen, maar om 't goed te doen, en in al zijn kleuren, zou ik te lang moeten uitweiden. Herinner me maar eens, liefst mondeling, aan ‘Maria Theresia en de vrijmetselaars’. Dat is een zaak die me zo dagen lang m'n avond kost, en op veel ergernis te staan komt. Ik had aan iemand die doodarm is, of op 't punt staat het te worden, den raad gegeven aan 't vertalen te gaan, en toen die persoon ... och, 'n vervelende historie! Daar ik hulp had toegezegd, meenend dat 't om 'n kleine korrektie zou te doen zijn, moet ik nu dóórbyten! Maar er blykt dat m'n beschermeling geen twee regels, redelyk hollands schrijven kan, en ook 't duitsch niet verstaat. Nog een avond of 4, 5, dan ben ik er door, en dan basta!
De ‘iemand die doodarm’ is, de ‘beschermeling’ was Multatuli's 35-jarige vriendin Marie Anderson die hij als 20-jarige in Den Haag had leren kennen, nadat zij hem had geschreven en hij haar bij het ‘Legioen voor Insulinde’ had ingelijfd. Marie woonde in het midden van de 70-er jaren ook in Wiesbaden en zij schreef 13 jaar later in haar brochure Multatuli-Wespen dat haar vriend zo vriendelijk was geweest haar behulpzaam te zijn bij het vertalen van ‘Maria-Theresia’.
Zij schrijft ook over de ‘vermakelijke inlasschingeri’ die niet van Sacher-Masoch maar alleen van Multatuli zijn. Is dat wel zo? Het elfde hoofdstuk waarbij Marie Anderson zulk een inlassing van Multatuli constateert behelst het dramatisch gesprek tussen de beide hoofdpersonen, de edele journalist Sonnenfels, ‘der Mann ohne Vorurteil’ en keizerin Maria Theresia.
Aan het einde van het avondlijke gesprek staat de Keizerin Sonnenfels toe zonder door de censuur lastig gevallen te worden te schrijven in de geest van hun beider gesprek.
| |
| |
Sacher-Masoch laat het gesprek (en het hoofdstuk) als volgt eindigen:
‘Majestät’ stammelte Sonnenfels überrascht.
‘Dass Er so für die Moral ist,’ sprach die Kaiserin weiter, ‘hat Ihm mein Herz erst ganz gewonnen. Man kann nicht genug moralisch sein, besonders in der Ehe, Sonnenfels! da darf Er niemanden schonen, niemanden sag ich Ihm, sonst hat Er das Herz nicht auf dem rechten Flecke; selbst hohe Personen nicht, ja diese am wenigstens. Ihr Beispiel verdirbt das Volk, und Er weisz, Sonnenfels -’
‘Nicht die Völker’, fiel dieser lächelnd ein, ‘die Monarchen machen die Revolutionen!’
Die Uhr schlug elf.
‘Es ist spät’ sagte Maria Theresia, Sonnenfels verabschiedend, ‘Er kann gehen.’ Sonnenfels verneigte sich tief vor dem schönen, genialen Weibe, das er von dieser Stunde an aus ganzer Seele liebte und bewunderte.
‘Schreib Er daraus los,’ sprach die Kaiserin noch einmal, ‘wie Er es am besten meint, und ich will regieren, so gut ich es kann, und wenn wir beide unsere Schuldigkeit gethan haben,’ fügte Sie schalkhaft hinzu, ‘ich mit den Scepter und Er mit seiner Feder dann -’
‘Dann giebt uns wohl die Weltgeschichte’ fiel Sonnenfels ein, ‘einmal den Fleizzettel, Majestät!’ Damit empfahl er sich.’
Multatuli vertaalt dit als volgt:
‘Majesteit!’ stamelde Sonnenfels verrast.
‘Ik zie dat gij een braaf man zijt, een eerlijk man, iemand die op zedelijkheid gesteld is ... daarmede hebt ge mijn hart gewonnen. Bescherm de moraal, Sonnenfels, de moraal, weet ge, de ware zedelijkheid. Wijd uw pen aan zedigheid, kuischheid, ingetogenheid, matigheid, huiselijkheid en vooral ... aan huwelijkstrouw. De echte-staat is de grondslag der maatschappij. Duld in dat opzicht niet de minste afwijking van plicht, trouw, deugd en eer. Ontzie niemand, Sonnenfels ... ook niet hooggeplaatsten ... zelfs niet de hooger geplaatsten, ja zelfs de allerhoogst geplaatsten niet. Wie den troon bekleedt, is aan zijn volk een voorbeeld schuldig, en waar vorsten misdoen ...’
‘Juist, Majesteit, zij zijn het die de revolutiën maken, en niet de volken,’ viel Sonnenfels haar in de rede.
De klok sloeg elf.
‘'t Is laat,’ zei Maria Theresia, ‘ge kunt vertrekken.’
Sonnenfels boog diep voor de schoone, geniale vrouw, die hij van dat uur af aan met de geheele ziel liefhad en bewonderde.
‘Schrijf er maar flink op los,’ zeide de keizerin nog eens, ‘zoals u het best dunkt, en ik wil regeren zoo goed als ik kan. Wanneer wij beiden dan onzen plicht hebben gedaan,’ voegde zij er schalkachtig bij, ‘ik met den schepter, en gij met de pen, dan ...’
‘Dan zal de wereldgeschiedenis onze nagedachtenis zegenen, Majesteit!’ Maria Theresia gaf haar goedkeuring te kennen met een knik, die tevens voor afscheid dienen kon. Zoo nam dan ook Sonnenfels de beweging die zij met het hoofd maakte, op. Hij verliet het vertrek, en stond
| |
| |
reeds in de deurpost, toen Maria Theresia hem staande hield met de woorden:
‘Huwelijkstrouw, weet ge, dát is de zaak! Schrijf dáárover ... het kan niet te kras!’
Sonnenfels boog en vertrok.
De groote keizerin was alleen, en geschiedschrijvers zijn noch alwetend noch onbescheiden. Maar mocht het ons vergund zijn te gissen, wat er omging in haar hart, dan zouden we niet ongeneigd zijn de meening te koesteren, dat ze op het punt heeft gestaan den bekwamen auteur nog eenmaal terug te roepen om hem met keizerlijken nadruk in het oor te donderen:
‘Huwelijkstrouw! Dàt is de zaak. Tegen echtbreuk kan met niet te hevig optreden, vooral in hooge en hoogere kringen. Ja, in de allerhoogste!’
Marie Anderson schrijft in haar Multatuli-memoires dat Multatuli Maria Theresia tot Sonnenfels dingen liet zeggen, die Sacher-Masoch zeker niet had kunnen dromen, dat haar in de mond zouden worden gelegd.
Uit het voorgaande is wel duidelijk dat de stijl geheel van Sacher-Masoch is en dat Multatuli maar weinig heeft toegevoegd.
Er is nog een passage die Marie Anderson aanhaalt. Het gaat hier om het laatste hoofdstuk waarin alle dramatis personae - zonder dat van elkaar te weten - gemaskerd in de vrijmetselaarsloge ‘Zu den drei Kanonen’ tezamen komen. Stuk voor stuk worden de maskers afgerukt. Het laatste is Elisa, de grote liefde van Sonnenfels, aan de beurt.
‘Was ist das?’ schrie die Kaiserin aus, ‘eine Dame?’
Sie risz ihr den Schleier herab - ‘Elisa? - so bin ich doch betrogen!’
Sie stampfte im höchsten Zorne mit dem Fusze auf.
‘Mais’ - begann der Kaiser.
‘Schweig!’ gebot Sie.
‘Mutter!’ flehte Joseph.
‘Schweig!’
‘Majestät!’ riefen zu gleicher Zeit Kaunitz, Sonnenfels und Elisa.
‘Schweigt!’ schnitt ihnen Maria Theresia empört das Wort ab, ‘ich mache euch allen den Prozesz. Hier ist Gefahr für die Moral, die Basis der menschlichen Gesellschaft, also für den Staat; alle bleiben verhaftet in der Burg; Sie Elisa, geht in ein Kloster.
De Nederlandse vertaling luidt:
‘Wat?’ riep de keizerin, ‘een dame?’ Zij scheurde haar de sluier af.
‘Eliza!’
In den hoogsten toorn stampte zij met den voet.
‘Men heeft me dus toch bedrogen!’
‘Mais’ ... begon de keizer.
‘Zwijg!’ gebood ze.
‘Moeder!’ ... smeekte Jozef.
| |
| |
‘Zwijg!’
‘Majesteit’ ... stamelden Kaunitz, Sonnenfels en Eliza te gelijk.
‘Zwijgt. En jij ook ... zwijg! Zwijg jij! zwijgt, zwijgt, zwijgt!’ Zoo sneed Maria Theresia hen in woede het woord af. ‘Ik zal jelui allemaal voor 't gerecht brengen! Hier is gevaar voor de moraal ... de basis der maatschappij... dus ook voor den staat! Allemaal in arrest! en jij, Eliza, je gaat in een klooster! Verstaan?’
Na aanhaling van deze Nederlandse passage - die zoals te zien is bijna letterlijk het Duits volgt - schrijft Marie Anderson: ‘Daar hoort men Multatuli uit! Ook die drie puntjes telkens, zijn z'n cachet’.
Het is begrijpelijk dat Marie Anderson na zoveel jaar - en zonder er de Duitse tekst naast te leggen - meende dat deze passage Multatuliaans aandeed. Er is met name verwantschap met De Bruid Daarboven en met Vorstenschool. En het is daarom zeer aannemelijk dat Multatuli deze novelle van Sacher-Masoch ‘herkend’ heeft en daarom Marie Anderson adviseerde tot vertaling over te gaan.
De levendigheid van de novelle wordt vooral bepaald door de vele dialogen. Het is dan ook niet te verwonderen dat Sacher-Masoch dit thema ook, onder de titel Der Mann ohne Vorurteil in de vorm van een ‘Historisches Lustspiel in 5 Akten’ heeft gegoten. Het kwam één jaar na de novelle in Leipzig (in 1874) uit. Maar het staat voor ons niet vast of het blijspel het eerst tot stand kwam of de novelle. Om de volledige verwevenheid van beide stukken te illustreren volgt hier een stuk uit de 5de scene van de 5de acte.
Maria Theresia, (heftig) Was ist das? Eine Dame? (reiszt Elisa den Schleier herab)
Elisa (im Zorn). So bin ich doch betrogen (stampft mit dem Fusze) betrogen und wiederum betrogen!
Kaiser, (beschwichtigend) Mais -
Maria Theresia, schweig!
Josef. Mutter -
Maria Theresia. Schweig!
Elisa. Sonnenfels. Salm. Bethlen. Majestät!
Maria Theresia. Schweig! (im groszer Zorn). Ich mache Euch allen den Prozesz. Hier ist Gefahr für die Moral, die Basis der Gesellschaft, also Gefahr für den Staat. Alle bleiben verhaftet in der Burg. Sie Elisa geht in ein Kloster.
| |
Leopold von Sacher-Masoch
Er bestaat geen goede biografie van Leopold von Sacher-Masoch (1836-1895). Wie zijn leven en werk bestuderen wil, moet zich behelpen met een aantal voorlopige of twijfelachtige beschouwingen, aldus schrijft Alfred Kossmann in zijn studie Martelaar voor een dagdroom (Antwerpen-Rotterdam 1962).
Aan zijn essay is het volgende ontleend.
Al jong verhuisde hij van Galicië naar Praag, dat hij later zijn geestelijke
| |
| |
geboorteplaats zou noemen. Daar leerde hij Duits en ontwikkelde zich tot intellectueel.
De dood van zijn zusje Rosa maakte hem tot dichter. Hij moest na het overlijden van dit beminde kind op school een opstel schrijven over de werking van de muziek, zette de pen op papier en was als eerste klaar. Een paar dagen later volgde de pedagogische kritiek. Alle opstellen werden behandeld behalve het zijne. En toen, na lang zwijgen, stond de leraar Cupr op, schraapte zijn keel en zei: ‘Ik heb hier nog een opstel, maar ik ben niet in staat om daarover een oordeel te geven. Het is geen schoolwerk meer, het is het werk van een dichter. Het is van Sacher-Masoch’.
Zo werd hij zich dan door verdriet van zijn roeping bewust. En zette zich snel aan het vervaardigen van een toneelstuk over de wellustige, mystiekwrede sekte van de Wederdopers.
In Praag begon hij aan zijn universitaire studies: rechten. In Duitse stijl duelleerde hij en dronk, dweepte en las. Chemie, alchemie, geschiedenis, astronomie, filosofie, rechtswetenschappen, anatomie, literatuur behoorden tot zijn belangstellingen en in zijn lectuur wisselden Homerus, Vergilius, Ossian, Schiller, Goethe, Shakespeare, Cervantes, Voltaire, Molière, de Koran, de Bijbel, Balzac en Casanova elkander vurig af. ‘Ik werd met iedere dag verwarder’ constateerde hij later. Ter verpozing speelde hij met de papieren soldaten die tussen de borstbeelden van Poesjkin en Lermontow op zijn schrijftafel stonden.
Hij had geen aanleg voor kamergeleerde, hij maakte zowel kennis met het theater als met de toneelspelers, zowel met de ideeën als met hun vertolkers, zowel met de literatuur als met de literaten. De auteurs en journalisten die hij in Praag ontmoette, schijnen niet bijzonder voornaam of integer te zijn geweest, maar zij konden in elk geval vlot en boeiend schrijven. De jongen zag van hen de kunst af en bleef met hen in contact ook toen zijn vader in 1853 met zijn gezin als politiedirecteur van Praag naar Graz verhuisde. Daar promoveerde hij in 1855, negentien jaar oud, in de rechten, verzette zich echter tegen de wens van zijn vader, werd geen ambtenaar maar studeerde verder. In 1856 werd hij privaat-docent in de Duitse geschiedenis aan de universiteit van Graz. Hij presenteerde zich voor een overvol auditorium met een college over de reformatie dat hij enigszins vermoeid voorlas, een tere, slanke jongeling, bijna jongensachtig, volkomen onbevangen, zonder een spoor van verwaandheid of gewichtdoenerij. Hij had spirituele trekken, prachtige ogen, donker haar, een bleke teint en was een beetje slordig gekleed.
In 1857 publiceerde hij een uitvoerige studie over de opstand in Gent tegen Karel de Vijfde. Deze is vooral curieus omdat hij in het lange eerste hoofdstuk vele citaten bijeenlegt tot een kleurig mozaïek waarop de Nederlanden van die tijd zijn afgebeeld en omdat hij verderop Maria van Hongarije als een despotische vrouw beschrijft. In vakkringen werd het
| |
| |
boek evenmin gewaardeerd als een later werk over de heerszuchtige Maria. Deze ijver in studie en omgang, dit haastige bestaan van grootsteeds student, vond geen basis in zijn verleden van kind in Galicië. Gretig en kritisch met toneelspelers en journalisten converserend, zinnelijk aangetrokken en redelijk afgestoten door de oppervlakkige wreedheid van fatale diva's, zelf een eerzuchtige, veelbelovende jongen, gaf hij zich gaarne aan die moderne wereld over, maar bleef met heimwee denken aan de enige wereld die hij waarlijk kende: die van de provincie. En in die hartstocht van heimwee schreef hij in 1858 zijn eerste letterkundige werk: Eine Galitische Geschichte. Met dit werk begon een carrière van broodschrijver. In het enorme oeuvre van een tachtigtal boeken dat hij sedertdien vervaardigde toont Sacher-Madoch zich in drie gestalten: Galiciër, masochist en man met ideeën. Natuurlijk leiden deze personages geen onafhankelijk bestaan. Dikwijls worden verhalen, die geen andere taak hebben dan een of andere stelling te bewijzen, in een Galicisch milieu geplaatst of pretendeert een masochistische scène iets principieels mee te delen over het huwelijk.
Sacher-Masoch was geen groot denker, maar wel een geestdriftig theoreticus die de gedachten van zijn tijd even gehoorzaam als oppervlakkig onder woorden bracht en in zijn romanfiguren tot leven poogde te wekken. Nu toonde zijn eeuw gelijk Janus een dubbel voorhoofd. Diep pessimisme, een wijsgerige, poëtische en muzikale liefde voor de nacht en de dood vond zijn tegenwicht in een bot-materialistische levensopvatting, in natuurwetenschappelijke eigenwaan en vooruitgangsoptimisme. Sacher-Masoch, gemakkelijk te beïnvloeden, is in beide denkwijzen thuis, aanhanger van Schopenhauer en van de vooruitgang.
Tussen het jaar 1870 waarin het eerste deel van Das Vermächtnis Kains en het jaar 1877 waarin het tweede verscheen, veranderde Sacher-Masoch's leven en denken, zo zegt Kossmann.
Het is in deze periode, dat Maria Theresia und die Freimaurer moet zijn ontstaan.
Tegelijk beroemd en berucht, gezocht en gemeden, verguisd en geprezen, voelde hij zich zowel verheven als vernederd, gewaardeerd als miskend.
Het was een situatie die hem tegelijk zinde en niet zinde. Voorzien van zeer veel kunstenaarsijdelheid snakte hij naar publiciteit, lof, door geen enkel bezwaar vertroebelde bewondering en nauwgezet begrip voor wat hij bedoelde. Aan de andere kant besefte hij, dat zijn theorieën en beschrijvingen lang niet iedereen zouden kunnen bekoren en was hij gaarne bereid tot debat, wanneer hij zijn idealen daardoor nader tot verwezenlijking kon brengen. Bij zijn heftige aanvallen en verweren kan men niet onderscheiden wat gekwetste ijdelheid en wat verdediging van zijn standpunt is.
Nu had een schrijver in de tweede helft van de negentiende eeuw een
| |
| |
andere functie, zo zegt Kossmann, dan schrijvers op het ogenblik hebben. Tolstoi streed voor de menslievendheid, Dostojewski voor het panslavisme, Multatuli voor de Javaan, Ibsen voor huwelijksemancipatie. Zij waren niet uitsluitend vervaardigers van bellettrie, zij waren tevens publicisten, die zich in dienst stelden van een of andere opvatting. Hun werk was veel directer met de maatschappij verbonden of tot de maatschappij gericht dan dat van moderne auteurs. Hoe realistisch zij ook waren, het was altijd het realisme van wereldverbeteraars, die meenden dat hun schrifturen een positieve uitwerking moesten hebben. Dit natuurlijke engagement maakte de literatuur van betekenis voor mensen die zich om artistieke kwesties niet bekommerden, maar leidde ook tot machtsstrijd, tot praktijken die meer in de politiek dan in de kunst schijnen thuis te horen: verdachtmakingen, hoon, doodzwijgen.
Bij Sacher-Masoch, die de wereld het masker wilde afrukken, werd de situatie gecompliceerd door zijn erotische ongegeneerdheid. Maar de erotiek speelt in ‘Maria Theresia’ een ondergeschikte rol.
| |
De structuur van de novelle
In deze novelle die in 1765 in Wenen is gesitueerd, wordt door de ambtenaar Sonnenfels (het ‘von’ heeft hij laten vallen) een blad uitgegeven onder de titel ‘Der Mann ohne Vorurteil’. Een weekblad voor politiek, literatuur en kunst, dat ‘de waarheid’ schrijft. In het eerste nummer worden de Jezuïten over de hekel gehaald.
De Keizerin blijkt vóór het blad te zijn (omdat het zich openlijk durft te vertonen) maar tegen de vrijmetselaars (waarmee het blad vereenzelvigd wordt) omdat die in het verborgene werken. De keizerin heeft als biechtvader Pater Maus s.j. die haar jalouzie weet op te wekken met een verhaal hoe haar man, die grootmeester van de vrijmetselaars is, ook knappe dames als zuster-vrijmetselaar inwijdt.
Het complot van Pater Maus en de beide hofdames, de oude gravin Fuchs en de jonge gravin Montesanto bestaat behalve uit het jaloers maken van de Keizerin uit het vernietigen van Sonnenfels. Hier komt toch even de aberratie van Sacher-Masoch om de hoek. In het eerste gesprek tussen de beeldschone Italiaanse gravin en Sonnenfels laat zij zich als heerseres kennen die Sonnenfels voor zich wil laten knielen. Hij heeft bij zich zelf al geconstateerd dat zij hem wil vernietigen: ‘Die will mich fangen, dachte Sonnenfels, und es wird ihr gelingen’.
‘Ja ich will Ihre Seele retten’, entgegnete die schone Gräfin die Lippen spotlich kräuselnd. ‘Beichten Sie mir also.’
‘Meine Laster?’ scherzte Sonnenfels.
‘Nein Ihre Tugenden,’ sprach die Italienerin, ihm mit einer stolzen Bewegung ihren Schemel mit dem Fusze zuschiebend.
‘Ich bin noch nie vor einem Weibe gekniet,’ sagte Sonnenfels sich vergebens gegen die Künste Armidas wehrend.
| |
| |
‘Um so besser,’ erwiderte die Montesanto lächelnd, ‘oder ist das ein Vorurteil? - Auf die Knie, ‘Man ohne Vorurteil!’ gebot sie herrisch.
‘Sie wirft die Schlinge geschickt,’ dachte Sonnenfels, indem er langsam vor ihr niederkniete - ‘Sie sehen’, sprach er dann, ‘ich habe keine Vorurteile.’
‘Und Sie gestatten auch keines?’
‘Nein’.
‘Ach! Und ich sagte Ihnen schon, wir Frauen haben so viel Vorurteile.’
‘Zum Beispiel?’ fragte Sonnenfels.
‘Zum Beispiel,’ gab die gefährliche Schöne zur Antwort, ‘das Vorurteil geliebt zu werden, allein zuerst. Wir haben da Vorurteil, den Mann, den wir lieben, zu unseren Füszen sehen zu wollen, aber ihn dafur über alle anderen zu erheben.’
Sonnenfels fühlte jetzt die Schlinge um den Hals: sein Herz schlug heftig, sein Kopf glühte - Elisa war vergessen, er war vom stolzen Kokette gefangen.
‘Aber dieser Mann musz uns vertrauen,’ fuhr die Gräfin fort, ihren Arm um seinen Nacken legend.
‘Lieben!’ flüsterte Sonnenfels, berauscht ihre kleine Hand an sein Herz drückend.
‘Und sich leiten lassen,’ sprach die schöne Kokette voreilig.
Het verhaal ontwikkelt zich op zeer romantische wijze met persoonsverwisselingen, briefjes die aan anderen dan de geadresseerden in handen vallen e.d. Sonnenfels moet gevangen genomen worden maar zowel de jonge hofdame Elisa als de minister-president trachten hem te helpen. Het is echter de kroonprins die zijn keizerlijke moeder wijs maakt dat hij het staatsgevaarlijke artikel geschreven heeft waarop men Sonnenfels wil grijpen. Het is nu de kroonprins die in arrest gesteld wordt.
In de vroege ochtend na deze gebeurtenis komt de Keizerin bij Pater Maus om te biechten. Zij vertelt hem dat de Sociëteit van Jezus door de Paus zal worden opgeheven, dat alle hoven van Europa zich verbonden hebben deze opheffing in hun land te effectueren en dat alleen haar handtekening nog gezet moet worden om de dubbelmonarchie in het plan te betrekken. Zij belooft de Pater haar handtekening niet te zetten.
Een jonge Jezuïet, door Pater Maus in zijn boekenkast verborgen, heeft het hele verhaal opgeschreven. Hij wordt daarmee naar Rome gezonden, maar de Eerste Minister, vorst Kaunitz, is al door zijn geheime politie op de hoogte gebracht en laat de Pater op de postweg naar Rome onderscheppen.
's Avonds laat weet Sonnenfels toegang tot de Keizerin te krijgen en overtuigt haar dat niet de Kroonprins maar hij de schrijver van het artikel was. Hij verhaalt haar zijn hele leven, zijn ontwikkeling, zijn lectuur en zijn ideeën.
Als het gesprek op het artikel komt blijkt dat zij het niet gelezen heeft. Zij draait als een blad aan de boom om en zegt hem voort te gaan met zijn tijdschrift. Dan komt die hogervermelde passage waarin zij hem vraagt ook over de huwelijkstrouw te schrijven.
De ontknoping komt als die nacht de hofheren onder leiding van de gemaal van de Keizerin zelf in de vrijmetselaarsloge bijeenkomen en de Keizerin - menende dat er ‘zusters’ bij gevraagd zijn - met haar
| |
| |
hofdames binnenkomt. Zij vindt echter geen ‘zusters’, zoals Pater Maus haar heeft voorgespiegeld ... tot het moment dat Eliza te voorschijn wordt getoverd met masker vóór. (Eliza was om Sonnenfels te waarschuwen vooruit gegaan). Op het hoogtepunt van de klucht der vergissingen blijkt dat Eliza niet op de echtgenoot van de Keizerin, maar op Sonnenfels verliefd is. Dan wordt ook nog de Jezuïet met het woordelijk verslag van haar biecht binnengebracht en is de Keizerin overtuigd van de slechtheid van de Jezuïeten en de noodzaak toch haar toestemming tot de opheffing te geven. Eind goed al goed.
| |
Multatuli, ja of nee?
Marie Anderson heeft gelijk: de stijl van Multatuli is zo herkenbaar dat er geen twijfel aan kan bestaan, dat hij de hand heeft gehad in de nederlandse versie van dit (aardige) verhaal. Maar om precies die zelfde redenen moet men zeggen: het is duidelijk dat hij niet het hele verhaal voor zijn rekening heeft genomen. Marie's voetnoot overdrijft dus een beetje, maar laten wij zeggen: bescheidenheid siert het mens.
Zoals gezegd bevat het verhaal tal van elementen die Multatuliaans aandoen. En met name de dialogen en de toespraken moeten de Nederlandse schrijver uit het hart gegrepen zijn. Kortom, de novelle is ‘Multatuliaans’ van stijl en opzet. Zou men De Bruid Daarboven, Vorstenschool en een (goede) Nederlandse vertaling van Sacher-Masoch's toneelstuk Der Mann ohne Vorurteil aan een aantal literatuurgevoeligen voorleggen die de auteurs van deze drie toneelstukken niet kennen, dan zou de meerderheid er één schrijver in herkennen. En, zoals gezegd, het toneelstuk en de novelle sluiten grotendeels woordelijk op elkaar aan.
Natuurlijk kunnen wij niet een 200 pagina's (nederlands: 163 pp.) lang verhaal op alle verschillen tussen origineel en vertaling voor het oog van de lezer uitvlooien. Hier volgt dus alleen een, naar onze smaak representatieve, keuze, van argumenten en bewijsplaatsen. Naar onze smaak, want het blijft allemaal subjektief, ‘bewijzen’ zijn er niet.
De bewering dat Multatuli de novelle in zijn geheel heeft vertaald is beslist niet waar: daarvoor komen er teveel zinnen in voor die onmogelijk uit zijn pen hadden kunnen vloeien.
Men zou de theorie kunnen opstellen dat Marie Anderson de gehele novelle heeft vertaald en haar manuscript aan Multatuli ter correctie heeft gegeven.
Een ander theoretisch uitgangspunt is, dat Marie Anderson een deel heeft vertaald (ter nadere correctie door Multatuli) en een deel geheel ter vertaling door Multatuli heeft overgelaten.
Voorzover het nu het door Marie Anderson vertaalde deel betreft kan Multatuli het volgende gedaan hebben:
| |
| |
a. | Een zin of passage werd door hem gecorrigeerd; |
b. | Een zin of passage werd door hem geheel verworpen en daarna zelfstandig vertaald; |
c. | Hij heeft een (eventueel slecht) vertaalde passage ongemoeid gelaten (over het hoofd gezien). |
d. | De punten a. en b. gaan er stilzwijgend van uit dat de correctie of de nieuwe tekst een verbetering inhoudt. Uiteraard moet ook met de mogelijkheid rekening gehouden worden dat Multatuli slecht vertaald heeft. |
Marie Anderson reikt ons nog een middel aan om na te gaan welke delen door Multatuli zijn vertaald, n.1. als zijn beroemde drie puntjes zijn te zien in plaats van een gedachtenstreep.
In de oorspronkelijke tekst van S.-M. komen 197 pauzestrepen voor terwijl er 11 maal pauzepuntjes worden gebruikt, in totaal dus 208 pauzetekens. Dit totale aantal is in de Anderson/Multatuli-vertaling veel groter, n.1. 271 en daarbij bestaat de helft (136) uit strepen en de andere helft uit puntjes. Het valt daarbij op, dat het eerste deel wel veel slaafs overgenomen leestekens heeft (en weinig streepjes) en het laatste deel daarin veel vrijer is.
| |
Oppervlakkige aanwijzingen
Dat er aan de woordkeus van de vertaler een multatuliaans tintje zit, valt al bij doorlezen van alleen de nederlandse versie op. Het is niet goed denkbaar dat iemand anders dan Dekker, behalve misschien een door hem beïnvloede pennevoerder, woorden zou gebruiken als ‘allereerbiedigst’ (3), ‘allervoordeeligst’(19), ‘alleronderdanigst’ (20), op plaatsen waar in het oorspronkelijk omschrijvingen staan. Een indikatie, meer niet, zoals ook de uitbreiding van ‘Scribenten’ tot ‘helden van de pen, papierbekladders’ (89) een vertaler met eigen ideeën verraadt.
Na zowat p. 43 (pagina-nummering verwijst steeds naar de nederlandse tekst), valt het echter op dat de stijl steeds losser wordt, de vertaling vrijer, vooral doordat de latijnse perioden van het duits in stukjes geknipt worden. Ongeveer op het zelfde moment komt er een leesteken in de tekst (als vertaling van een lange streep), dat la petite musique van Multatuli skandeert: de drie puntjes (p. 45), en grof gezegd mag men zeggen dat in passages waar het over de tekst strijkende oog die puntjes onmiddellijk waarneemt, bij lektuur ook andere merktekenen van Multatuli's stijl aanwezig blijken te zijn. (Zoals gezegd staan er in de Nederlandse tekst 124 tritsen puntjes méér dan in het origineel).
Zo maakt het eerder gebruikte ‘schoon’ als epitheton van een vrouw, op p. 46 plaats voor ‘mooi’, en wie durfde dat eigenlijk in 1875? ‘Betschwester’ wordt ‘vrome zus’ (46), wat vooral als onserieus bedoelde weergave aandoet.
| |
| |
Dit geldt voor al die vroege ingrepen van een andere hand, na de stijve inzet die ver beneden de souplesse van Sacher Masochs stijl blijft: het lijkt of hier en daar een betere stilist gaat meedoen, maar zonder te veel ernst met de zaak te maken. Iemand, die, inderdaad, bij wijze van vriendendienst een helpende hand uitsteekt. Men vind in die fase nog heel wat verschijnselen die van Multatuli àf wijzen. Zo bijvoorbeeld als op p. 53 gesproken wordt van ‘het geluk, een mensch te mogen zijn’, terwijl het duits kortweg, en heel multatuliaans, ‘Mensch’ heeft staan. Zou Multatuli zich die kans hebben laten ontglippen?
De puntjes hebben dan ook in dit gedeelte van het boek de strepen nog lang niet verdrongen. En de stijvigheden en taalfouten zijn vaak ondenkbaar bij Dekker.
| |
Fouten
Wij zullen er een paar laten zien, vooral van de fouten, want het gebrek aan stijl is zo kenmerkend voor het eerste deel van de vertaling, dat ieder citaat, dus ook van fouten, daar licht op werpt.
Een kranteventer roept ‘met kleine pauzen en schorre stem’ (7), en dat is vast geen grapje van de vertaler. ‘Nicht gleich zehntausend’ wordt ‘Niet tienduizend te gelijk’ (14), ‘verdriesslich’ komt er als ‘verdrietig’ uit (30), ‘dass wir uns anziehen!’: ‘dat wij ons aankleden’ in plaats van: dat U zich aankleedt (35). ‘Man’ wordt steeds weer door ‘men’ vertaald, ook als het ‘U’ moet zijn, een van de vele germanismen die men bij Multatuli verder nergens tegen komt, evenmin als een afgrijselijke wending van dit type: ‘ik zeg u ja’ (72).
Het meest krasse voorbeeld van een fout is een verkeerde lezing van de gotische druk: de jezuïet pater Maus heet in de vertaling Mans, en die fout wordt het hele boek door volgehouden, ten detrimente van woordspelingen als ‘Muizenhol’ (naam van 's mans woning), ‘muizenval’ als aanduiding voor de kuil die hij voor een ander graaft. De vertaler probeert zich er uit te redden door 1) een toevoeging van Sacher-Masoch als ‘zij lachten om de geslaagde grap’ maar weg te laten (het had op p. 143 moeten staan), en door 2) achter ‘Mausloch’ (onvertaald) de nederlandse betekenis van het woord mee te delen, wat nergens op slaat (95).
Dit is een zo dwaze fout voor Multatuli, die al jaren in Duitsland woont en daar al heel wat gotiek verwerkt moet hebben, maar toch ook voor Marie Anderson (die blijkbaar ‘Mausloch’ dan weer wèl goed gelezen zou hebben), dat de verklaring elders gezocht zal moeten worden. Een mogelijkheid zou zijn, dat de zetter in het handschrift van de vertaler (dus Marie, want Multatuli heeft, wat ook zijn aandeel geweest moge zijn, vast de tekst niet in zijn geheel uitgeschreven) de n en de u in dat ene geval verward heeft. Bij de korrektie zal Marie òf het er maar bij gelaten hebben,
| |
| |
òf er over heen gelezen hebben (niet waarschijnlijk), òf helemaal geen inzage gehad hebben (dat kan heel goed).
In deze gissing zitten een paar vooronderstellingen: Multatuli heeft met de tekst geen bemoeienissen meer gehad (en dat lijkt aannemelijk, want hij had een stevige hekel aan proeven korrigeren);
In het handschrift van Marie Anderson zijn de u en de n verwisselbaar (bij Multatuli zeker niet!), wat na te gaan moet zijn;
Op alle overige plaatsen heeft de zetter die u van Marie goed kunnen lezen, want er zijn geen andere u-n fouten in de vertaling.
Dat laatste is vreemd. De verklaring dat Marie Anderson gedacht heeft: dat moet dan maar, ik kan het er niet allemaal meer uithalen, lijkt daarom de aannemelijkste, maar helemaal zonder reserve zouden wij hem toch zeker niet willen voorleggen.
Geleidelijk nemen de onhandigheden, die een zwakke en konventionele stilist verraden, af. En daarmee gelijke tred houdend, beginnen onbekommerde eigenzinnigheden de kop op te steken: beschrijvingen worden ingekort, spaghetti-zinnen opgedeeld, toevoegingen in de geest van regie-aanwijzingen (‘sprak zij levendig’) weggelaten.
Kort gezegd: veranderingen t.o.v. het origineel zijn aanvankelijk gewoon fouten, later, in toenemende mate, worden het noodzakelijke of interessante omzettingen, en niet zelden verbeteringen (op dat Maus-Mans geval na).
| |
Weglatingen en omzettingen
Van zo'n zinvolle weglating geven wij een enkel voorbeeld. Als Sacher-Masoch schrijft: ‘mit dem schönen stolzen Haupte bedeutungsvoll nickend’, op een dramatisch hoogtepunt van het verhaal, wordt deze afleidende onderbreking door de vertaler eenvoudig genegeerd (127, er staat 227).
Zeer raak is de volgende inkorting: hofdames maken bij Sacher-Masoch een ‘Rokoko-Reverenz’, wat heel onverwachts historiserend werkt in het verhaal dat de lezer midden in het gebeuren plaatst. Multatuli (durven wij wel zeggen) laat dat afstand-scheppende ‘Rokoko’ weg.
Een heel leuk grapje is de wijziging van een zinnetjedat een jezuïet over de paus gesproken zou hebben (er staat een voetnoot ‘Historisch’ bij): als de paus niet handelt zoals ik in mijn brief aanraad, ‘soll er [de generaal van de jezuïeten] ihn für wahnsinnig erklären’, hetgeen vertaald wordt: ‘Dan moet hij Zijne onfeilbare Heiligheid ... krankzinnig verklaren’ (105). Het is net 1871 geweest! Men ziet de eerste vertaler, Marie zullen wij maar zeggen, niet tot zo'n staaltje van kleine chirurgie in staat.
Dit was een eerste voorbeeld van een ‘omzetting’; over het algemeen is dat soort ingreep duidelijker van Multatuli dan de weglatingen.
In de sfeer van het weinig betekende grapje, Multatuli in een zwak
| |
| |
moment, is nog het aanbrengen van een woordspeling, zoals: zoon Josef zegt iets ‘opbruisends’, en: ‘ook in de schoorsteen begon er iets te bruisen’ (93, het theewater raakt aan de kook).
Veel aardiger zijn stilistische verbeteringen als het ombouwen van een niet al te geslaagd verslag in een snelle dialoog (herhaaldelijk, goed voorbeeld op p. 133). Of een verlevendiging van dit type: ‘Sie brauchen Schutz. Ich möchte Sie beschützen’, hetgeen wordt: ‘Ge hebt bescherming noodig, en ... en ... bescherming van mij!’ (57).
Niet te versmaden, en zonder twijfel van Multatuli afkomstig, is een wijziging van Sacher-Masochs opmerking dat men spelfouten van een geliefde door de vingers ziet, in: ‘Men aanbidt dan tot haar taalfouten toe’. (126)
Helemaal geslaagd, tenslotte, isdit: MariaTheresiaspreekt met haarman over al het geld dat verkwist wordt, in half schertsende vorm: ‘die Peterselie welche in der Staatsküche verbraucht wird [...] und der Tokaier für die Papegeien des Aerars’, een uitbreiding van iets dat al gezegd was. Dat wordt bij de vertaler een komplete omkering, die de absurde verspilling pas goed laat uitkomen: ‘En nu spreken wij nog niet van de peterselie voor de papegaaien die in de staatskeuken gevoed worden! en van den Tokayer die gebruikt wordt om het personeel van de schatkist een slaapmutsje te bezorgen.’ (134)
Goed, zegt de lezer, deze voorbeelden laten zien dat er waarschijnlijk wel twee vertalers aan de gang geweest zijn, en als men niet te streng is in zijn eisen op het punt van bewijzen, mag dan ook nog wel aangenomen worden, dat Multatuli de tweede was. Maar èrg veel heeft het niet om het lijf. Het blijven toch vooral grapjes.
Jawel, en wij kunnen niet beloven dat het ooit helemaal uit de sfeer van de insidersgrap komt. Maar wel kan men laten zien dat Multatuli door zijn eigen spelletje meegesleept werd, en een paar flitsende passages te voorschijn heeft gebracht (één ervan noemt Marie Anderson al), waar hij in zijn beste stijl aan het werk is.
Daarmee zijn wij bij de toevoegingen gekomen.
| |
Toevoegingen
Ook bij de toegevoegde zinnetjes zijn er natuurlijk, die niet meer dan aardig zijn, maar toch verraden zij altijd eigenaardigheden van Multatuli.
Zo bijvoorbeeld dit soort sententies: ‘Het afbreken baat niet veel, men moet weten op te bouwen’ (127, er staat 227), en op de zelfde bladzijde, want de hele passage is zonder twijfel van Multatuli: ‘Zoolang men aan den leiband loopt, is zeker het gevaar van dwalen minder groot. De wetenschap heeft behoefte aan vrijheid.’ Dat zijn ‘korrekties’ op de oorspronkelijke tekst, die laten zien wat Multatuli zelf gezegd zou hebben. Die korrekties zijn natuurlijk alleen mogelijk in een tekst die in principe wel zijn richting
| |
| |
uitgaat, dat lijkt duidelijk genoeg. Sacher-Masoch is maçon gebleven, Multatuli niet, maar de idealen die in dit verhaal naar voren gebracht worden, deelde Multatuli zeker met zijn gewezen broeder.
Er zijn natuurlijk ook toevoegingen die alleen stilistisch zijn: als pater Maus een insinuerend kusgebaar maakt, verbindt de vertaler dit met het volgende door een tussen-zinnetje: ‘Het doel van des paters lippen-gymnastie was bereikt’ (137). Een goed voorbeeld van een stilistische coup d'état is de passage waarin Maria Therasia iedereen ‘Schweigt’ toevoegt; daar (7.b.) draait Multatuli los: ‘Zwijgt. En jij ook ... zwijg! Zwijg jij! zwijgt, zwijgt, zwijgt!’ (147), een kleine, maar onthullende ingreep. Het is jammer dat alleen de oostduitsers een computeranalyse van Multatuli's stijl hebben gemaakt (van die van Spohr dus gedeeltelijk ...), want zo'n passage zou onmiskenbaar van hem blijken te zijn als wij ook eens zo ver kwamen.
Zonder kommentaar - de lezer kan zelf wel rubriceren - nog enkele voorbeelden van aanvulling, om de toon te laten horen. Over de man van Maria Theresia, Frans Stefan, die past in ‘de lijst, waarin zijn geboorte en het huwelijk met een keizerin hem geplaatst had’ (24); ‘Hij rakelde ijverig het vuur op, als om de vonken tot uitroepingsteekens van zijn geestdrift te maken’ (27). ‘Ik geloof aan den adel der menschelijke natuur’ (40). Toevoegingen zijn gekursiveerd.
In het begin van dit opstel werd al gewezen op de passage die Marie Anderson in haar memoires aanhaalde, de passage over de huwelijkstrouw waar Multatuli zoveel tekst aan die van Sacher-Masoch toevoegde (130/131).
De lezer mag bij die passage zelf nagaan, in hoeverre hier de spot gedreven wordt met Sacher-Masoch, die sommige dingen toch nog wel door de vingers zag, en ook mag hij uitmaken of deze hyperbolische uitbreiding van de kernscène geslaagd is. Maar multatuliaans is zij zeker.
Dat is dan de hardhandigste ingreep van Multatuli geweest, maar de meest geslaagde kan men het niet eens noemen. Die is veel verborgener, veel geraffineerder.
Er is een sublieme passage (kort voor de zoëven geciteerde), waarin Sonnenfels de keizerin van zijn leven vertelt. Tot vier maal toe, sluit hij het verslag van zijn tegenslagen af met: ‘want, Majesteit .. ik was in Oostenrijk en had slechts talent, en geen protectie’ (120 e.V.). Een schitterende Multatuliaanse wending, - maar hij is van Sacher-Masoch. Alleen, die laat het hierbij. De lezer zíet hoe Multatuli door deze stijlverwantschap op dreef komt, en, Sacher-Masoch volgend, bij de slottirade komt, waarin Sonnenfels zich met Prometheus vergelijkt, en zegt: ‘Doch, vastgesmeed aan de onvruchtbare rots van mijn vaderland - want, Majesteit, ik ben een Oostenrijker! - pikte de gier der alledaagsheid mij de lever uit het lijf.’ (122).
Die laatste keer staat het niet bij Sacher-Masoch, en het is
| |
| |
onvervangbaar, juist om de asymmetrie; Sonnenfels die zich met multatuliaanse trots ondanks alles een verdediger van zijn vaderland achte. Even onvervangbaar als het ritme van de hoofdzin, waarmee deze passage eindigt. Wij zullen het Sacher-Masoch, uitstekend stilist toch, niet aandoen, te citeren wat hij schreef, want vergeleken bij wat Multatuli ervan maakte gaat zijn vurige betoog uit als een nachtkaars.
Natuurlijk, Multatuli, want dit is de schrijver van Nog eens Vrije Arbeid ten voeten uit.
Wij zouden het heel verstandig vinden als een uitgever de vertaling, goed geannoteerd, op de markt bracht. Dan hebben wij er een aardig verhaal van Sacher-Masoch bij, en een psychologisch dokument over Multatuli waar nog heel wat meer in te vinden is dan er in het voorgaande voor dit tijdschrift uitgehaald werd. Onze aantekeningen stellen wij dan graag ter beschikking.
| |
Literatuur
Marie Anderson, Uit Multatuli's Leven: Bijdrage tot de kennis van zijn karakter. Amsterdam z.j. [1911] |
E. Hasper, Die Prosadichtung Sacher-Masochs, Greifswald, 1932. |
Alfred Kossmann, Martelaar voor een dagdroom, twee verhalen van Leopold von Sacher-Masoch en een studie van -. Antwerpen/Rotterdam, 1962. |
J. Mähly, Johannes S. Scherr, artikel in de Allgemeine Deutsche Biografie, 31. Band, Leipzig, 1890. Pag. 125-130. |
Multatuli, Volledige Werken, deel 11, pag 770/771. |
Multatuli. Brieven aan Waltman, Amsterdam, 1947, pag. 73/75. |
Sacher-Masoch, Der Mann ohne Vorurtheil. Historische Lustspiel in 5 Akten. Leipzig 1874. |
Sacher-Masoch, Maria Theresia en de Vrijmetselaars. Historische novelle door -. Arnhem, H.W. van Marie, 1876. |
Sacher-Masoch, Wiener Hofgeschichten. Novellen von -. Berlin o.J., 5te/7te Auflage (op band het tweede, op titelpagina het eerste). |
K.F. von Schlichtegroll, Sacher-Masoch und der Masochismus, Berlin, 1901. |
Veritas (= Marie Anderson), Multatuli-wespen. Amsterdam z.j. [1888]. |
|
|