Over Multatuli. Delen 3-4
(1979)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
P.F. Schmitz
| |
[pagina 38]
| |
Bij het vaandel-karakter past dat volgens Ter Braak Forum Multatuli ‘dreigend naar voren bracht’. Multatuli met als een geuzennaam triomfantelijk toegevoegd ‘slechte dichter’ werd dreigend gepresenteerd, en wel ‘om de heersende dichteroverschatting te corrigeren.’Ga naar voetnoot4. Eveneens in overeenstemming met de functie van Multatuli als herkenningsteken voor medestanders is het dat anderen die op onbevoegde wijze van hetzelfde embleem gebruik maken door Ter Braak honend terecht worden gewezen. Multatuli moet het zich laten welgevallen dat hij optreedt als ‘onderwijzersafgod’Ga naar voetnoot5. en hij heeft zijn aanhang ‘voor alles gevonden onder de nieuwlichters van zijn dagen, onder de anarchisten, de vrijdenkers, de vrije vrouwen (type Veritas -Marie Anderson) en de onderwijzers’Ga naar voetnoot6. waarbij Ter Braak nog verduidelijkt dat ‘het loslippige, quasi-begrijpende vrije-vrouw-gebabbel van Marie Anderson, wier boekje Uit Multatuli's Leven in verlichte keukenstijl geschreven, voor (zijn) gevoel de kostelijkste aanvulling is bij de lofzangen der vrijdenkers’, (p. 201) De voornaamste fout die Ter Braak bij deze Multatuliadepten vindt is dat zij aan Multatuli's veelvuldig uitgesproken afkeer van ‘specialiteiten’ het recht menen te kunnen ontlenen aan van alles te snuffelen zonder ergens goed op in te gaan. En dus spreekt Ter Braak over ‘door de wol geverfde Multatulianen, die de naam Multatuli in discrediet hebben gebracht, omdat zij niet interpelleerden [tegen de zelfverzekerde specialisten] zoals hun meester, maar direct wilden decreteren. ( ) Want dit behoort op de voorgrond te staan: niet veel-weten is de mens waardig, en evenming weinig-weten of niets weten, maar waardig is hem alleen de stijl, waarin hij weet of niet weet’. En men hoort Ter Braaks filosofie van de Vos Reinaerde uit Politicus zonder Partij als hij vervolgt: ‘Men ontkomt pas aan het specialisme, als het weten of niet weten tot iets dient, als het vorm geeft aan de persoonlijkheid, die zich van het weten bedient.’ En ook zijn ideaal van de honnête homme vindt Ter Braak bij Multatuli terug: ‘Achter het probleem van het specialisme stelt Multatuli dus het probleem van de menselijke waardigheid en het probleem van de persoonlijke stijl.’Ga naar voetnoot7. Ter Braak en zijn partijgenoten zien hun Multatuli op een geheel eigen wijze, de juiste uiteraard. Buitenstaanders hebben daar geen deel aan. Vandaar dat Ter Braak voorziet dat Du Perron met zijn argumentaties in Multatuli, Tweede pleidooi tegenover mensen als De Koek, Saks en dr. Julius Pée niets zal bereiken, ‘althans niet onmiddellijk (want zij) zullen zich zelfs door het geïnspireerdste en gedocumenteerdste betoog niet laten ompraten ... juist | |
[pagina 39]
| |
omdat zjj in Multatuli iets anders zien [Ter Braak cursiveert] dan een experiment van de strijd voor de menselijke waardigheid!’Ga naar voetnoot8. Al eerder had hij in ‘Multatuli, Droogstoppel, Havelaar’ naar aanleiding van Du Perron De Man van Lebak en de studie Eduard Douwes Dekker van J. Saks opgemerkt: ‘Het is bepaald vermakelijk om dezelfde teksten door Saks en Du Perron met soms dezelfde critiek te zien becommentarieerd ... terwijl toch de toon van het critisch oordeel totaal verschilt en de conclusie naar een geheel ander doel wordt omgebogen!’Ga naar voetnoot9.
Een opmerkelijk gebruik van het woord ‘Multatuli’ vinden we in Ter Braaks kroniek ‘Katholiek verzet’Ga naar voetnoot10. Ter Braak worstelt daar voor de zoveelste keer met het probleem dat Anton van Duinkerken voor hem is. Deze keer vraagt hij zich af hoe het toch komt dat hij in dat werk maar zo moeilijk enige ontwikkeling kan aanwijzen. Als op andere plaatsen tracht Ter Braak een verklaring te zoeken in van Duinkerkens dogmatisme. ‘In het werk van een dergelijke persoonlijkheid is ontwikkeling bijzonder moeilijk aan te wijzen, omdat die persoon de ontwikkeling slechts officieus bij zich toelaat.’ (p. 390) Dan duikt in het betoog de naam Multatuli op. Ter Braak heeft toch enige beweging bij van Duinkerken kunnen bespeuren en zegt ‘dat zelfs Anton van Duinkerken zich ontwikkelt, zij het op een totaal andere manier dan bijvoorbeeld Multatuli, die de belichaming is van de spontane ontwikkeling in de meest drastische vorm.’ (p. 390) Bij deze ene vermelding van Multatuli blijft het, het stuk gaat verder zonder de gesignaleerde tegenstelling uit te werken. Waar is Multatuli gebleven, of misschien liever, waar kwam hij zo opeens vandaan? Een prozaïsche verklaring is dat dit geschreven is in 1937, als allerwege herdacht wordt dat Multatuli een halve eeuw daarvoor is overleden. Ter Braak zelf publiceert in dat jaar zijn grote studie Douwes Dekker en Multatuli. Wat echter zeker ook een rol speelt is dat Ter Braak gewoon is snel te werken en dan vaak z'n associaties geeft zoals ze in hem opkomen. Van Duinkerken vertegenwoordigt voor hem het vleesgeworden Dogma. Blijkbaar moet dat hier bezworen worden door het uitspreken van de naam Multatuli, de Anti-Dogmaticus. Ter Braak ‘denkt met de pen in de hand’ zegt Du Perron,Ga naar voetnoot11. en Ter Braaks vrouw spreekt van zijn benijdenswaardige ‘schriftelijke spijsvertering.’Ga naar voetnoot12. Multatuli is dus hier zoiets als een mentale oprisping. Een ander voorbeeld levert Ter Braaks uiterst associatieve bespreking van J.F.W. Werumeus Buning, Ik zie, ik zie, wat Gij niet ziet.Ga naar voetnoot13. Ter Braak vindt | |
[pagina 40]
| |
dat Buning smakelijk schrijft, een indruk die mede ontstaan is door de wetenschap dat Buning zeer leesbare kookboeken heeft gemaakt. Via het culinaire komt Ter Braak op Verkade koek en de Verkade albums met Jac.P. Thijsse en vandaar onverhoeds op Multatuli, als volgt: ‘Het was voor alles de schrijver Jac.P. Thijsse, die door zijn onnavolgbare manier van vertellen een school van duizenden koek-consumenten heeft weten te vormen. Een tijdlang ben ik evenzeer afhankelijk geweest van de werken van Jac.P. Thijsse als tien jaar later van die van Multatuli’. (p. 632) Van Buning dus via eten naar favoriete schrijvers uit de jeugd naar Multatuli.
Dat Ter Braak Multatuli heeft gelezen en herlezen verklaart hij b.v. ook in Politicus zonder Partij,Ga naar voetnoot14. maar daarmee weten we nog niet wat Multatuli in zijn kritieken doet. Een aanwijzing vinden we in het stuk ‘De non-conformist’. Het gaat daar over het boek Van Anarchist tot Monarchist van Alexander Cohen.Ga naar voetnoot15. De naam Multatuli heeft daar een ordenende functie. Ter Braak heeft het over schrijvers van de ‘lijn Multatuli’, anders gezegd de lijn van het ‘gezond verstand’. Hij rekent tot deze lijn Nescio, Willem Elsschot, Willem Paap en ‘Maurits’ (P.A. Daum). Zij streven niet naar fraai kunstproza en daarmee wekken ze het ongenoegen op van sommige beoordelaars: ‘men weigert het schijnbaar nonchalante, feuilletonistische, slordige te aanvaarden als het bewijs van een ander soort talent, een rijker en spontaner talent zelfs, dan dat waarover de man van het artistieke gehaktproza, Arij Prins, de beschikking had.’ De naam Arij Prins staat voor een soort mooischrijverij waarover Ter Braak bij herhaling zijn afschuw heeft uitgesproken. Ik maak me sterk dat Ter Braak nooit serieus een poging heeft ondernomen om wat hij noemt ‘de moeizame verbeeldingsgymnastiek’Ga naar voetnoot16. van Prins te lezen: ‘ik heb totnogtoe nooit iemand aangetroffen, die mij met de hand op het hart kon verzekeren, dat hij De Heilige Tocht van het begin tot het einde had uitgelezen,’ zegt hij. Misschien is Ter Braak er wel nooit aan begonnen. De proeve die hij geeft van Arij Prins' schrijfkunst ontleent hij niet aan het werk van Prins maar aan de persiflage erop van Willem Paap (van de ‘lijn Multatuli’!): ‘Toen, gevallen de byl, beul handenwrijvend in vreugd van gedane werk, de oogen in aandachtstaring blik pikken op hoofd in tobbe met water...’Ga naar voetnoot17. De ‘lijn Multatuli’ wordt hier afgezet tegen de Beweging van Tachtig. Behalve Prins is voor Ter Braak van die stroming Lodewijk van Deyssel de grote voorman. Van Deyssel nu is niet alleen Tachtiger, maar hij heeft ook Multatulistudiën geschreven waarin hij volgens Ter Braak toont niets van | |
[pagina 41]
| |
Multatuli begrepen te hebben, ook niet op de plaatsen waar hij hem verdedigt. Tegen's Gravesande zegt Ter Braak: ‘het is kostelijk om te lezen hoe Multatuli daar terecht-gewezen wordt van tachtigersstandpunt over zijn geringen aanleg voor de aesthetische verfijning van Van Deyssel! Uit die bekende “Multatuli-studiën” alleen kan men al concluderen, waarom ik Multatuli belangrijker acht dan '80. Hij miste weliswaar de aristocratie van Nietzsche, maar hij had precies dezelfde onbevangenheid tegenover de aanstellerij der diverse (artistieke, wetenschappelijke, theologische) “specialiteiten”. Die onbevangenheid is mij alleen al zooveel waard, dat ik het er graag voor over heb, door te gaan voor een Multatuli-maniak, wat ik overigens allerminst ben.’Ga naar voetnoot18. Al lezend in het werk van Ter Braak wordt het gaandeweg duidelijk wat de kenmerken zijn van de ‘lijn Multatuli’. We hebben al ontmoet non-conformisme, de durf slordig te zijn en de afschuw van ‘specialiteiten.’ Zo zien we een kluster ontstaan van begrippen die op elkaar betrokken worden en die door Ter Braak geen van alle precies omlijnd worden maar die hun betekenis ontlenen aan hun plaats in het paradigma dat we kunnen aanduiden met de naam Multatuli. Een term die zeker ook in deze reeks thuishoort is ‘dilettant’ als degeen die als een leek regels durft los te laten en daardoor in conflict komt met wat Ter Braak de ‘schoolmeester’ noemt. In In gesprek met de vorigen vinden we onder de programmatische titel ‘Diderot, dilettant en Luppol, schoolmeester’ een omschrijving: ‘Met dilettant bedoel ik hier een soort universele geest, die door een optimistisch temperament in staat werd gesteld vele dingen te overzien en steeds met de blik van de onbevooroordeelde, oorspronkelijke, scheppende mens.’Ga naar voetnoot19. Even verderop noemt Ter Braak kenmerkend voor de dilettant ‘zijn zeldzaam elastische intelligentie, zijn gebrek aan eerbied voor welke autoriteit ook, zijn enorme mensenkennis’. De ‘superioriteit van de dilettant boven de specialist’ (p. 42) spreekt dan ook vanzelf en we hoeven niet verbaasd te zijn Multatuli aan te treffen te midden van de ‘grote dilettanten’, samen met Stendhal en Nietzsche. Schoolmeesters weten met de ondogmatische dilettant geen raad.’ Niet voor niets verklaren de specialisten hem [Multatuli] tot een dilettant,’ zegt Ter BraakGa naar voetnoot20. en volgens hem zullen ze ook Du Perrons Blocnote klein Formaat afwijzen om z'n losse vorm. Ze ‘zullen in de schrijver van de blocnotepapiertjes een dilettant zien en aan het woord “dilettant” een kleinerende betekenis toekennen.’Ga naar voetnoot21. De dilettant kan geen begrip verwachten van ‘de beoordelaars, die van solide vakjes houden’Ga naar voetnoot22. en het kan de dilettant een troost zijn dat Ortéga y | |
[pagina 42]
| |
Gasset in Opstand der Horden ‘de specialist karakteriseert als de typische cultuurbarbaar’. Aldus laten zich moeiteloos de citaten vinden in het werk van Ter Braak waarbij telkens dezelfde sleutelwoorden naar voren komen. Steeds zien we hoe het begrip dilettant zijn betekenis ontleent aan zijn gebruikswaarde, b.v. in oppositie met andere begrippen als specialist. Het heeft weinig zin Ter Braaks omschrijving te confronteren met definities uit de vakliteratuur en b.v. te zoeken naar de samenhang tussen de dilettantische kunstenaar en de dilettantische kunstbeschouwer, of een vergelijking te ondernemen met begrippen als ‘snob’ en ‘dandy’.Ga naar voetnoot23. Het is Ter Braak niet om dit soort onderscheidingen te doen, ook niet als hij het heeft over schrijvers als O. Wilde en Van Deyssel of Couperus. Voor dat soort beschouwingen is Ter Braak te veel zelf dilettant, in de dubbele betekenis, nl. dat hem de specialistenkennis in dit geval eenvoudig ontbreekt, maar ook dat hij de zin ervan niet inziet, of liever niet wil inzien.
In het vorige is veel nadruk komen te ligeen op de paradigmatische waarde die het gebruik van de naam Multatuli bij Ter Braak vaak heeft. De geregelde lezer heeft aan een naam genoeg. ‘Namen noemen’ is een opvallende trek bij Ter Braak en ook bij Du Perron. In hun briefwisseling geven ze lijstjes met cijfers ter waardering erbij. In Politicus zonder Partij vinden we het hoofdstuk ‘Nietzsche contra Freud,’ op zichzelf al een paradigmatische titel, met Nietzsche als de beweeglijke dichter-denker en Freud aan de kant van het verstarde vak-specialisme. Nietzsche wordt ‘intelligent’ genoemd en met hem André Gide, Frank Harris, Stendhal, Aldous Huxley, Valéry Larbaud, Paul Valéry en Multatuli,’Ga naar voetnoot24. weer een kluster van voor Ter Braak namen met een min of meer verwante lading, die door het woord ‘intelligent’ maar bij benadering wordt aangegeven, want onmiddellijk laat hij een aantal nuanceringen volgen. Niet die nuanceringen doen hier ter zake, maar het paradigmatisch presenteren. In hetzelfde Politicus vinden we ook de passage: ‘In dit éne opzicht waren Stendhal, Dostojewski, Nietzsche, Multatuli, Pascal of Diderot gewoner dan de gewoonste kuddemens, dat zij de allures van het “abnormale” weer in het licht van het “normale” konden bezien; zij stonden niet stil bij het interessante wezen, zelfs niet met een Goethe-kop, maar zij werden juist in het aangezicht van dit interessante “volks”, wantrouwiger dan ooit ( ). Zo slecht is het “gewone” als hiërarchische formule dus volstrekt niet. Als ik mij afvraag, waarom niet Flaubert, Pousjkin, Goethe, Van Deyssel, Racine of Rousseau mijn “genieën” zijn en wèl de schrijvers, die ik zoëven noemde, dan betrap ik mijzelf altijd weer op datzelfde woord: gewoon.’ (p. 163, 164) | |
[pagina 43]
| |
Ter Braak zoekt naar categorieën waarin hij schrijvers en begrippen kan plaatsen. ‘Genie, gewoonheid, doorsnee-mens en dier in één categorie; is het niet, of men Napoleon voor zich ziet en Goethe lichtelijk (niet geheel, maar aan zijn olympische kant) ziet verbleken voor een meer vulgaire zon?’ Zo'n formulering mist vrijwel elke zin voor wie niet weet welke begrippen en namen bij Ter Braak hierbij meetellen. Het is ondoenlijk te definiëren wat Ter Braak bedoelt met ‘gewoon’ of met ‘nuchterheid’ en ‘gezond verstand’, maar men ziet wel dat ze geacht worden verwant te zijn en dat ze in dezelfde rij thuishoren als het woord ‘Multatuli’, - want wat is zo'n schrijversnaam meer dan een woord in passages waar naar geen concreet werk verwezen wordt. Stuk voor stuk hebben de leden van een paradigma een ruime toepassingsmogelijkheid. Neem b.v. ‘gezond verstand’, het begrip dat zo'n opgang heeft gemaakt in Forum-kringen. In ‘De humor van Jo Spier’Ga naar voetnoot25. geeft Ter Braak een opsomming van wat het gezond verstand voor verschillende mensen kan bewerkstelligen: Jo Spier is door zijn gezond verstand een ‘scherp opmerker met humor’, Multatuli gebruikt zijn gezond verstand als een aanvalswapen, Stendhal dankt er zijn mensenkennis aan, Nietzsche ontmetafyseert ermee en Erasmus tenslotte wordt door gezond verstand gebracht tot zijn humaniteitsideaal. Is het een wonder dat gezond verstand zelfs voor Ter Braak teveel kan zijn van het goede zoals blijkt uit de passage uit Politicus waar hij verklaart ‘Ik herlas Multatuli als een kuur tegen de quasi-philosophie der kunstenaars, ik vergaf hem als zijn onaangename eigenschappen, omdat hij niet door grime en voetlicht een kunstmatige afstand zocht, ik vergaf hem zelfs zijn teveel aan “gezond verstand”; want wonder boven wonder men kan daarvan ook teveel hebben, al moet men dat voor de kunstenaars zorgvuldig verzwijgen; zij maken van zulke mededelingen dadelijk misbruik...’Ga naar voetnoot26. Als men er eenmaal op let ziet men in al deze passages betekenistoekenning door plaatsing te midden van het verwante of juist door confrontatie. Vandaar ook dat bij hem zo vaak namen optreden in paren: ‘Nietzsche contra Freud’ (in: Politicus zonder Partij) en in titels van artikelen als ‘Freud en Adler’, ‘Erasmus en Luther’. Een duidelijk voorbeeld vinden we ook in Démasqué der Schoonheid. Daar wordt ‘le bon genre’ negatief aangeduid als datgene wat zich losgemaakt heeft van ‘gravité’: ‘het zich aangenaam voelen in bepaalde verworvenheden, het afgezworen-hebben van de humor voor bepaalde heilige gevallen’.Ga naar voetnoot27. Daarna bepaalt Ter Braak de twee ‘kampen’ gravité tegenover ‘le bon genre’ nader door namen te noemen: Wagner en Nietzsche, Chateaubriand en Stendhal, Potgieter en Multatuli, Irving Babbit | |
[pagina 44]
| |
en H.L. Mencken, Dirk Coster en E. du Perron.Ga naar voetnoot28. Misschien wekt het enige verbazing om Potgieter hier te zien optreden als sparringpartner van Multatuli. Hoe Ter Braak die tegenstelling ziet blijkt ondermeer in het artikel ‘Max Havelaar’.Ga naar voetnoot29. Potgieter treedt daar samen met de tachtigers op als vervaardiger van ongenietbare teksten. Men ‘legge voor de aardigheid Potgieter en zelfs Busken Huet naast Max Havelaar om voor de zoveelste maal te kunnen constateren, dat Multatuli de leesbaarste auteur van onze negentiende eeuw is gebleven’. Op het ‘zelfs Huet’ kom ik nog terug. Potgieter mag net als Van Deyssel optreden als antipode van Multatuli omdat beiden overwegend negatief over Multatuli hebben geschreven. Misschien weegt dat wel zwaarder dan het feit dat hij ‘de braaf-liberale Potgieter’Ga naar voetnoot30. idealen verdedigt die Ter Braak verre staan. In 1937, in Douwes Dekker en Multatuli vat Ter Braak nog eens samen: ‘Alleen door de verschijning van Multatuli zijn we in staat dat ganse milieu der Huets en Potgieters te relativeren tot een liberaal spel, waaraan misschien soms het talent niet ontbrak, maar wel de stoutmoedigheid van de inzet; Huet eindigde als “ontgoochelde”, Potgieters inzet was de traditie van het kalotje.’Ga naar voetnoot31. Tegenover de ‘regenten’ - stijl der Potgieters en Busken Huets’ staat ‘de originaliteit en de rijkdom der improvisatie’ van Multatuli. Wie Multatuli leest, is zover als maar enigszins denkbaar is verwijderd van de cultuur van Vondel, van Racine en Molière; van iedere cultuur, kortom, die haar kracht zoekt in de regels en het model ( ).’ (p. 184) Weer zien we dat Ter Braak er hier niet op uit is om door analyse van hun werk recht te doen aan Vondel, Racine en Molière, maar dat hij hun naam gebruikt als onderdeel van een paradigma waarin, een eindje verderop, ook Potgieter thuishoort.
Vergeleken bij iemand als Vondel is Multatuli in het werk van Ter Braak een soort ‘round character’: hij blijft telkens verrassen. Daartegenover is Vondel ‘flat’: hij staat maar voor één probleem en dat is het Grote Dichterschap dat door Ter Braak knap maar vervelend wordt gevonden. Multatuli betekent niet alleen ‘menselijke waardigheid’ of ‘anti-dogmatisme’, maar naar aanleiding van zijn werk komen ook andere dingen aan de orde waarbij Ter Braak, en dat is ook een verschil in behandeling met Vondel, vaak ingaat op met name genoemde teksten van Multatuli en niet globaal spreekt over het gehele werk van de schrijver. In ‘De roman als Document’ schrijft hij: ‘Dat wij tegenwoordig Max Havelaar nog lezen bijna als een werk van onze eigen generatie, heeft ( ) | |
[pagina 45]
| |
weinig te maken met de inhoud van de aanklacht. De documentaire kant van de Havelaar nl., die uiteraard met de dag meer veroudert, behoeft ons niet af te leiden van de andere elementen. Ons boeien nog vandaag de psychologie, de stijl en de personages van Multatuli, omdat zij, onafhankelijk van de sensatie door de feiten verwekt, voor zichzelf spreken.’Ga naar voetnoot32. Twee details zijn belangrijk in dit citaat. Ten eerste ‘psychologie, de stijl en de personages’. Die trits komen geregeld aan de orde als Ter Braak staat voor de beslissing of hij een schrijver zal toelaten tot de ‘lijn Multatuli’. Ook brengt hij psychologie, stijl en personages in het vuur bij zijn strijd tegen de overdreven aandacht voor de vorm, met de nadruk op overdreven. Immers, ook voor Ter Braak is stijl onder meer een vormprobleem. Het tweede dat de aandacht verdient is de zinsnede ‘onafhankelijk door de feiten verwekt’. Terwijl sommige boeken hun succes moeten hebben van hun brochure-karakter, bewaart het goede boek z'n waarde zonder dit schilderen van ‘toestanden’. Een aantal malen confronteert Ter Braak Max Havelaar op dit punt met andere romans die ook in Indië spelen. Zo spreekt hij naar aanleiding van De Hongertocht van Mevrouw Székely-Lulofs ‘en de rel die Zent-graaf daarover heeft willen maken’ over het feit dat deze polemiek een symptoom is van een in Indië (en bij vele mensen, die Indië uit eigen aanschouwing kennen) heersende gewoonte om een roman, die over Indië handelt, uitsluitend te beoordelen als een beeld van wat men noemt de ‘toestanden’.’ Tot op dat moment heeft Ter Braak in dit stuk nog niet over Multatuli gesproken, maar als vanzelf treedt deze nu op als oriëntatie: ‘Men kan de waarde van de Max Havelaar niet afmeten naar de hoeveelheid ‘toestanden’ die er in voorkomt. ( ) Kort en goed: dit criterium van de ‘Indische toestanden’ komt, overgezet zijnde in Nederlandse verhoudingen, hierop neer, dat men een roman van Couperus en een roman van Jeanne Reyneke van Stuwe op één lijn stelt, omdat zij ‘de Haagse toestanden’ zo goed weergeven.Ga naar voetnoot33. Ook In de kroniek ‘Succesboeken’, die in het geheel niet over indische romans gaat, is sprake van ‘het succes van de schrijvertype Multatuli, dat eigenlijk een “schandaalsucces” is ( ) maar ( ) dat gepaard gaat met een diepe onverschilligheid van het publiek voor de werkelijke bedoelingen van deze auteur.’Ga naar voetnoot34. Het gaat in dit geval over A. den Doolaard, De Groote Verwildering en Antoon Coolen, De Drie Gebroeders; ook in de kroniek ‘Serajewo 1914’Ga naar voetnoot35. dient Max Havelaar als (tegen) voorbeeld bij een niet-indische roman. Hierboven was al even sprake van de bedoeling van de auteur. Ook dat is een onderwerp waarvoor Ter Braak enige malen Multatuli oproept als kroon- | |
[pagina 46]
| |
getuige, b.v. als hij spreekt over de ‘twee-eenheid Douwes-Dekker-(en de paradox die in die twee-eenheid ligt opgesloten)’.Ga naar voetnoot36. De schrijver is te onderscheiden van de mens achter de schrijver maar niet te scheiden hoe aanlokkelijk ook dat zou kunnen zijn voor de velen die zijn werk bewonderen maar niet sommige gegevens die uit z'n prive-leven bekend zijn geworden. Ter Braak heeft een inleiding geschreven bij een uitgave van brieven van Multatuli, en daarop een polemiek gehad met de schoondochter van Multatuli, mevrouw Douwes Dekker-Post van Leggeloo over de rol van Douwes Dekker als echtgenoot en vader; het artikel dat Ter Braak hierover heeft geschreven is niet opgenomen in zijn Verzameld Werk. Voor Ter Braak geldt ‘dat de schrijver vol is van kleinmenselijkheden, maar dat die kleinmenselijk-heden geen tittel of jota afdoen aan het formaat van zijn persoonlijkheid.’Ga naar voetnoot37.
Multatuli helpt Ter Braak de vrienden te scheiden van de vijanden en hij treedt op als toetssteen bij verschillende problemen. Daaruit blijkt ongetwijfeld waardering voor Multatuli, maar we hebben ook al gezien dat Ter Braak zich allerminst een Multatulimaniak zou willen noemen. Hoe is zijn verhouding dan wel? ‘Nooit echter bewonder ik Multatuli meer dan wanneer ik bedenk: dat hij van nature, door z'n temperament, alle aanleg had om zich te overschreeuwen als martelaar, dat het land, waarin hij een rol had te spelen, geen moeite heeft gespaard om hem door nietszeggende verguizing en verheerlijking in zijn onaangenaamste eigenschappen te stijven... en dat hij, ondanks dat, Multatuli geworden is, de man van de “losse invallen”, die hij onbeschaamd Ideeën durfde noemen, de schrijver der Specialiteiten’.Ga naar voetnoot38. Toch zit in dat ‘overschreeuwen’ voor Ter Braak het zwakke punt. In ‘Douwes Dekker en Multatuli’ stelt hij vooral om die reden Nietzsche hoger en al in 1932, in een brief aan Du Perron schrijft hij: ‘Werkelijk, daarbij legt ook Multatuli het absoluut af; er is niets van de rancune en het heesche stemgeluid van de man die nog op het publiek wil werken, die bij Multatuli nooit helemaal verdwijnen.’Ga naar voetnoot39. Er is iets in deze woorden van het burgerlijke ‘zo iets doet. men niet’. ‘Als in Forum een antiburgerlijkheid à la Multatuli en Slauerhoff wordt verheerlijkt, is het de vraag of (Ter Braak) er wel altijd met zijn gedachten bij is. Niet hij, maar Du Perron vertegenwoordigt vooral de strijd tegen de conventie, die door Ter Braak hoofdzakelijk gestreden wordt met het oog op de hoogmoed waarmee de conventie zich als het alleenzaligmakend laat gelden. Hij is niet bij een triomf van de onconventionele waarden betrokken, maar | |
[pagina 47]
| |
slechts bij het in de verdrukking zijn van die waarden.’ Adus BorsboomGa naar voetnoot40. en hij voegt er aan toe: ‘Naast Multatuli en Slauerhoff, wier felle protesthouding zijn eigen verhouding tot de maatschappij een tijd lang schijnt te dekken, bewondert hij Van Schendel, aan wiens zachte ironie alle felheid ontbreekt. En men weet niet welke bewondering Ter Braak het meest uitdrukt.’ (hst II, p. 73) Ter Braak ziet Max Havelaar en Specialiteiten ‘als de twee polen van Multatuli's wezen, dat bestaat krachtens de spanning tussen de man der directe actie en de man der moralistische bespiegeling’.Ga naar voetnoot41. Max Havelaar waardeert hij om ‘de psychologie, de stijl en de personages’, dus om de literaire kwaliteiten van het boek. De documentaire kant zegt hem minder, niet alleen omdat die voor hem niet meer zo actueel is, maar vooral omdat hij zich zo stoort aan het vertoon van persoonlijk leed van de schrijver die zich verschuilt achter het huilerige pseudoniem Multatuli. ‘Men kan moeilijk ontkennen, dat het èrg larmoyant is!’Ga naar voetnoot42. Gomperts ziet hier een verschil tussen Ter Braak en Du Perron. Ter Braak stelt centraal Douwes Dekker, de moralist tegenover de larmoyante Multatuli, terwijl het voor Du Perron gaat om het drama van de grote schrijver tegenover de bekrompen beknibbelaars.Ga naar voetnoot43. ‘Zoudt ge wel willen geloven, dat ik in vele dingen partij trek voor Droogstoppel?’ citeert Ter Braak MultatuliGa naar voetnoot44. en in ‘Douwes Dekker en Multatuli’ preciseert hij: ‘Ik houd, met Multatuli Droogstoppel voor een zeer waardeerbare figuur, zolang het er om gaat de pretenties van de dichtende jongeling Stern de domper op te zetten’.Ga naar voetnoot45. Huet lijkt me voor Ter Braak ook een soort Droogstoppel die hij verwerpt, maar waarmee hij ook best bereid is enige verwantschap toe te geven, zij het niet met zoveel woorden. Er zijn een aantal passages waarin Huet in een adem genoemd wordt met Potgieter en dan is hij natuurlijk een antipode van Multatuli. Maar in de kroniek ‘Huet en Multatuli’ blijkt het toch minder eenvoudig te liggen. De Huet van Ter Braak vertoont een aantal overeenkomsten met Ter Braak zelf. De tegenstelling tussen Huet en Multatuli is volgens Ter Braak die tussen talent en genie: ‘Het talen verduistert veel ( ) omdat het zich vaak versplintert in bijzonderheden. Dat ziet men ook bij Huet; alGa naar voetnoot46. was hij te talentvol om, zoals de braaf-liberale Potgieter, Douwes Dekker als een “dolleman” te qualificeren, hij is toch als persoonlijkheid de tegenpool van Multatuli.’ | |
[pagina 48]
| |
Ter Braak noemt Multatuli zeker ook geen ‘dolleman’ hoewel hij toch van dit lawaaierige aspect van Multatuli niet veel moet hebben. Net als Huet streeft Ter Braak naar correcte formuleringen. Daar is natuurlijk niets tegen maar het is - alweer volgens Ter Braak - kenmerkend voor het genie dat hij zich om dit soort zaken minder bekommert. Multatuli merkt dat zelf op tegen Huet, en Ter Braak citeert: ‘Eens vooral, ik heb geen lust om mijn zinnen correct te maken’.Ga naar voetnoot47. Dit is een vaak uitgesproken gedachte van Ter Braak, dat auteurs die iets te zeggen hebben, zoals Multatuli maar ook Slauerhoff en b.v. P.A. Daum slordig mogen zijn, al staat er natuurlijk nergens dat ze het moeten zijn. Ter Braak èn Huet zijn vooral bekend om hun kritische werk. Wat Ter Braak daarnaast aan scheppend proza heeft geschreven is vrijwel door iedereen, ook door Du Perron, aangeduid in termen die vergelijkbaar zijn met wat Ter Braak over Huets Lidewyde zegt: ‘de curiositeit op romangebied van een scherpzinnig essayist’, (p. 365) Tenslotte vinden Huet en Multatuli elkaar in ‘hun gemeenschappelijke vijand: de werkelijk ongehoorde Nederlandse stumperachtigheid en zelfvoldaanheid” en bij die strijd sluit Ter Braak zich natuurlijk graag aan.
Zo ontstaat er tegenover Multatuli het beeld van een Huetachtige Ter Braak, die bedaard en scherpzinnig, talentvol maar niet geniaal, positie probeert te kiezen. Maar al te vlug slaat dat beeld echter om in een vertekening à la Halbo C. Kool en velen voor en na hem. Kool ziet in Ter Braak de verstokte intellectualist die door zijn ‘hersengezwel’ nauwelijks in staat is tot emotionaliteit en daarom de ‘volkse toon’ en de heftigheid van Multatuli wel moet misverstaan. ‘Bij dr. Menno ter Braak en zijn kornuiten gaat het nu eveneens - hoe loffelijk! - om de menselijke waardigheid. Men versta hen wel, om de menselijke waardigheid zoals zij die verstaan! Dat wil dan zeggen, dat de waardiheid der mensen zou schuilen in een eeuwig wantrouwen jegens alle gemoedsbewegingen..., waaraan zij zelve trouwens ook niet ontsnappen.’Ga naar voetnoot48. Opvallend is het generaliserende van deze uitspraak. Kool betrekt er de kornuiten bij, en even verderop treedt Ter Braak ‘c.s.’ op. Ik vraag me af op welke medestanders dit precies slaat - een heel gesloten blok was zelfs Forum niet - maar in elk geval moet men vaststellen dat het uiterst ongelukkig uitkomt dat Kool dit nu juist te berde brengt naar aanleiding van Ter Braaks ‘Douwes Dekker en Multatuli’. Daar immers bedrijft Ter Braak geen partijpolitiek, daar fungeert Multatuli niet als vlag, maar als een uitdaging waartegenover Ter Braak genuanceerd zijn standpunt probeert te bepalen. Even later hetzelfde. Kool spreekt medelijdend over ‘de geremde | |
[pagina 49]
| |
emotionaliteit, die velen onzer schrijvers van in de dertig wèl vergunt tegen iets, doch niet vergunt vóór iets partij te kiezen.’ (p. 4). Hij schrijft dat in een tijd waarin de keuze van een aantal mensen die geen moeite met hun partij hadden op z'n minst voor discussie vatbaar is, en - belangrijker - hij schrijft het als reactie op een tekst waar Ter Braak nu juist niet Multatuli ‘dreigend naar voren schuift’ in dienst van tijdschrift- of vriendenpolitiek. Kool doet hier met Ter Braak wat deze zelf op andere plaatsen wel met Multatuli doet. Hij reageert op de naam van een schrijver en niet op een bepaalde tekst in het bijzonder. De kritiek van Kool is illustratief voor wat ik hiervoor heb trachten aan te tonen, nl. dat de ene schrijver de andere kan dienen tot een vlag, in dit geval de vlag van de vijand.
Intussen is het goed nog eens terug te komen op Ter Braaks waardering voor de ‘burgerlijke’ Huet. Ook ‘burger’ is zo'n woord dat Ter Braak graag extra wil betalen. Laten we het deze keer eens niet hebben over Carnaval maar over de ‘grote Burger’ Thomas Mann. ‘Thomas Mann, de grote burger, is het tegendeel van een polemist’, zegt Ter Braak naar aanleiding van Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.Ga naar voetnoot49. In 1933 stoort Ter Braak zich nog aan dit gebrek aan vechtlust. In ‘Een volk en zijn mythe’Ga naar voetnoot50. zegt hij de onverbloemd polemische toon in Der Untertan en Der Hass van Heinrich Mann te verkiezen boven de literair veel knappere producten van diens broer Thomas. ‘Thomas de “unpolitische”, verre de meerdere van zijn broeder in raffinement, subtiliteit en stylistisch vermogen, hield altijd een slag om de arm, zoals zovele Duitse burgers dat deden; men zag hem, hoewel republikein en cosmopoliet nooit in de positieve aanval, maar wel arm in arm met Wagner. In zijn ongecompliceerder directheid is Heinrich Mann mij daarom in dit tijdsgewricht sympathieker’, (p. 49, 50) Hoewel de tijden zeker niet beter worden gaat Ter Braak Thomas steeds meer waarderen, waarschijnlijk mede onder de indruk van diens optreden in de praktijk. In ‘De Grote Burger’ reageert Ter Braak dramatisch op het bericht dat Thomas Man in Exil is gegaan: ‘Het nieuwe boekGa naar voetnoot51. van Thomas Mann is in Duitsland verschenen, terwijl de schrijver zelf in Zwitserland woont en zich balling voelt. Binnenkort viert hij, die eens het cultuurorakel van zijn landgenoten was, zijn zestigste verjaardag te Küsnacht bij Zürich’. In ‘Vuurtje Stoken’ vermeldt Ter Braak dat de boeken van Mann de eer te beurt zijn gevallen te horen bij de Schund die de Nazi's in Parijs op de brandstapel hebben gegooid.Ga naar voetnoot52. | |
[pagina 50]
| |
In ‘De Grote Burger’ stelt Ter Braak vast dat Mann ook nu hij is uitgeweken ‘unpolitisch’ is gebleven en dat roept vragen op. Zijn ‘houding ten opzichte van het emigratie (is) menigeen nog altijd zeer onduidelijk. ( ) Is deze auteur het vleesgeworden compromis, heeft hij geen trots meer?’. Maar nee, zo is het niet: ‘hij is alleen daarom niet polemisch, omdat zijn temperament het hem onmogelijk maakt’ (p. 498) en daardoor kan hij ook kritisch èn begrijpend schrijven over Goethe, ook al zo'n ‘unpolitische’ persoonlijkheid en over Wagner. Trouwens ‘over Wagner zegt hij zelfs voor een groot deel dezelfde scherpe dingen, die ook de polemische Nietzsche al gezegd heeft; maar ... c'est le ton qui fait la musique! Thomas Mann heeft er - en dat is de hoofdzaak - geen behoefte aan, Wagner uit zich te verbannen, zoals Nietzsche dat trachtte te doen’. Hij vat samen: ‘Manns gemis aan polemische neigingen laat zich dus geenszins gelijk stellen met dorre neutraliteit of slappe afzijdigheid’. Mann is voor Ter Braak zo iets als een onpoliticus mèt partij, - een aanvaardbare variant van wat hij zelf probeert na te streven. In zowel Thomas Mann als Multatuli ziet Ter Braak mensen die de durf hebben in opstand te komen en daarvoor risico's te nemen. Maar terwijl Mann kans ziet ‘zichzelf’ te blijven, de grote burger, blijkt Multatuli zich zo nu en dan te overschreeuwen. Ter Braak beschouwt dat ongetwijfeld vooral als een kwestie van temperament, maar hij verklaart het ook uit een verschil in achtergrond en opvoeding, zoals wanneer hij Nietzsche tegenover Multatuli stelt en eenzelfde inzet waarneemt nl. de ‘menselijke waardigheid, gesteld als probleem (en niets anders dan probleem) zonder het patronaat van de christelijke God.’ Maar daarnaast treffen hem de verschillen in talenten, strategische positie, cultuur, temperament en ‘er is ook (last but not least) een verschil in klankboden en tegenspelers’. Dat levert de zoveelste terbrakiaanse paradox op: Multatuli, een van de weinige schrijvers die hij van europees niveau vindt is toch teveel aan zijn beperkte publiek gebonden om een goed Europeaan te zijn. Zijn publiek verleidt hem tot larmoyante multatuliades die de grote moralist afbreuk doen. Wat me nu in dit artikel heeft beziggehouden is niet in de eerste plaats de vraag of Ter Braaks beeld van Multatuli ons nu, ruim veertig jaar later nog geheel overtuigt. Het ging me om de functie die Multatuli in Ter Braaks geschriften heeft: soms een naam die als een niet nader omschreven begrip dienst doet en als oriëntatie voor geregelde lezers, dan weer een schrijver die problemen aan de orde heeft gesteld op een wijze die de aandacht verdient en tenslotte een persoonlijkheid die uitdaagt tot een confrontatie waarbij Ter Braak minstens evenveel van zichzelf onthult als van zijn studieobject. Als we nalezen wat Ter Braak in de loop van zijn werk gezegd heeft over mensen als Multatuli, Nietzsche, Huet en Thomas Mann dan zien we geleidelijk aan een beeld ontstaan van een dichterlijke politicus die tevens een onpolitieke burger is. Een duidelijke formule is voor dat ideaal niet te geven maar we merken waar Ter Braak heen wil als we hem nu eens als met een vlag dan weer toetsend en spiegelend bezig zien met Multatuli bijvoorbeeld. |
|