Over Multatuli. Delen 3-4
(1979)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Jan Noordegraaf
| |
1.Een echte ‘taalkundige’ is Multatuli nooit geweest. In een bepaald opzicht | |
[pagina 22]
| |
was hij zeker een lotgenoot van ‘den my antipathieken Bilderdijk’, wiens etymologische sprongen hij soms volgt. Multatuli's etymologische beweringen zijn vrijwel waardeloos, schrijft De Vooys.Ga naar voetnoot3. Overigens zijn de invallen en bespiegelingen van Multatuli op dit gebied niet allemaal onjuist; hij bezat zeker niet het monopolie op fantasie en in zekere linguïstische kringen zou hij zich in die tijd beslist op z'n gemak hebben gevoeld.Ga naar voetnoot4. Groter reputatie heeft Multatuli zich verworven, vooral in de kringen van Taal en Letteren,Ga naar voetnoot5. als voorstander van de vereenvoudiging van de spelling. C.G.N. de Vooys, die ‘den goeden strijd van “Taal en Letteren”’ had voortgezet,Ga naar voetnoot6. noemt hem expliciet een ‘voorloper van de latere vereenvoudigingsbeweging’,Ga naar voetnoot7. dit tegen de bedoeling van Multatuli in, die aan Van Vloten schrijft: -Och, als ik 'n woord zoo of zoo schryf, bedoel ik daarmeê; geen voorgangerschap, -ikzelf kan niet goed velen dat men 't soldaterig nadoet - ik wil maar te kennen geven dat er vryheid moet zyn, ook op dat terrein.(11:324) Eén der voormannen van Taal en Letteren, J.H. van den Bosch, benadrukte nog eens dat het Multatuli was geweest, die telkens ‘op nieuw tòonde en zeide, wàt Taal was, dat het klànk was en dat het was natuurlijke zielsuiting’}Ga naar voetnoot8. En R.A. Kollewijn noteert over Multatuli's toornen tegen het vigerende spellingssysteem: ‘Ik geloof dat die pogingen niet in alle opzichten mislukt zijn. Een sterke vesting wordt niet licht in één storm genomen. En al mislukt een eerste aanval ... een latere aanval (kan) leiden tot het doel’.Ga naar voetnoot9. Rechtstreeks echter heeft Multatuli niet veel voor een spellingswijziging gedaan. Behoudens enkele details hield hij zelf, ‘om het debiet der “Ideen” niet te schaden, de gewone taalvormen en spelling aan’Ga naar voetnoot10.: - Ik heb zeer veel op de tegenwoordige spelling aan te merken, maar indien ik alles veranderde wat me niet goed voorkomt, zou myn werk er vreemd uitzien. Dit vreemde zou misschien sommigen afschrikken, en daaraan mag ik de verspreiding myner Ideeën niet opofferen. Dus: vroolyk... godbetert! (2:671-672) | |
[pagina 23]
| |
Willem Bilderdijk (1756-1831), lotgenoot van Multatuli. ‘Vele oude gedachten zijn door Bilderdijk en Multatuli in nieuwen, treffender vorm uitgesproken’ (Jan te Winkel in 1890).
Met dank aan drs. J. Malepaard te Amsterdam. | |
[pagina 24]
| |
Een notoir tegenstander van de ‘School van Kollewijn’ trekt hieruit de konklusie: ‘dat Multatuli de gebruikelijke schrijftaal had aangevallen, was het belangrijke, het hoe deed daar niet veel aan toe of af.’Ga naar voetnoot11. Er wordt meestal nog een ander genoemd als voorganger van de vereenvoudigingsbeweging, n.l. de javanicus Taco Roorda (1801-1874). Deze had in juni 1855 in een voordracht voor de Koninklijke Academie betoogd, ‘dat het levende Nederlands maar twee geslachten kende, dat de schrijftaal-buiging een produkt was van Latijnachtig germanisme, en dat men goed zou doen, ter verjonging van de stijve schrijftaal, niet langer de oude buiging te schrijven, die sinds eeuwen uit de levende taal verdwenen was.’Ga naar voetnoot12. In de diskussie die dit betoog uitlokte, vond Roorda de Academieleden Matthias de Vries (1820-1892)Ga naar voetnoot13. en W.G. Brill (1811-1896) tegenover zich. Zij meenden dat flexie, het bezit van taalvormen, tot het wezen van een beschaafde taal behoorde; Roorda's theorie zou ‘het geheele gebouw onzer grammatica ineen’ doen storten. Roorda's verdediging moest door z'n zwager Suringar worden uitgegevenGa naar voetnoot14., de Academie achtte zijn verhandeling de druk niet waardig. Multatuli's kritiek op de buigingsvormen en de schrijftaal kwam later, ‘onafhankelijk van deze oriëntalist.’Ga naar voetnoot15. Het is niet duidelijk, of Multatuli kennis genomen heeft van deze diskussie en in het bijzonder van de geschriften van de leermeester van zijn jeugdvriend Abraham Des Amorie van der Hoeven Jr. Roorda was immers, voordat hij in 1842 Javaans ging doceren in Delft (en later te Leiden) hoogleraar geweest in de Oosterse talen en bespiegelende wijsbegeerte aan het Atheneum Illustre te Amsterdam. Maar in de tijd dat de diskussie tussen de hooggeleerden zich afspeelde, had Multatuli zich met andere zaken bezig te houden. Een ander punt waarop Multatuli weet te scoren, niet alleen bij de mannen van Taal en Letteren, maar ook bij iemand als Gerard Brom, is zijn toenadering tot de gesproken taal. ‘Multatuli luistert eenvoudig naar zijn volk’, schrijft BromGa naar voetnoot16.; Multatuli, zegt De Vooys, is ‘in staat om de volkstaal natuurge- | |
[pagina 25]
| |
trouw weer te geven.’Ga naar voetnoot17. De opvolger van De Vooys op diens Utrechtse leerstoel, C.B. van Haeringen, heeft enige tijd geleden deze opmerking getoetst aan Multatuli's taalbeschrijving in Idee 381 evv., de episode van het avondje bij de moeder van Woutertje Pieterse. ‘In hoeverre is Multatuli geslaagd in zijn weergeving van dat kleinburgerlijke taaltje? In hoeverre heeft hij zich daarbij kunnen losmaken van wat hem tijdens zijn “schoolgaan” is bijgebracht?’ is de vraag die Van Haeringen in zijn artikel poogt te beantwoorden.Ga naar voetnoot18. Hij erkent dat bij de beoordeling van dialectweergeving in belletristisch werk geen strenge maatstaven kunnen worden aangelegd; daarom ook wil hij het Multatuliaanse Amsterdams op een billijke wijze toetsen aan andere bronnen. Ondanks deze milde benadering is de konklusie hard en duidelijk. Het salie-avondje verdient ‘als proeve van dialectnotatie geen waardering... De algemene indruk die men krijgt bij het doorlezen van Idee 381 vlgg. is deze, dat Multatuli in het begin nogal zorgvuldig is, maar verderop het veel minder nauw gaat nemen. Er is een dalende lijn waar te nemen.’ Van Haeringen zoekt een verklaring hiervoor in Multatuli's schrijversmentaliteit: in het begin vond hij het wel aardig, nu eens staaltjes van echt Amsterdams te geven, later verslapte zijn belangstelling. De konklusie, dat er ‘dus nogal wat aan de consequentie van Multatuli's taalrealisme’ mankeert, lijkt gebillijkt.Ga naar voetnoot19. Zonder een poging te doen de schrijver van de Ideeën hier geheel te sauveren wil ik echter wijzen op het volgende. De vooronderstelling waarmee de Utrechtse taalgeleerde rekent, is, lijkt me, dat het inderdaad in de bedoeling van Multatuli heeft gelegen, een enigszins getrouwe weergave te leveren van het kleinburgerlijk Amsterdams uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Wat was Multatuli's eigen mening in dezen? Naar aanleiding van het taaltje van de Amstelhavenknecht Klaas Verlaan merkt Multatuli op: - De uitdrukkingen die 'n auteur z'n personen in den mond legt, behoren zoveel nodig correct gecopieerd te zyn naar de werkelijkheid... Het nabootsen van accent, dialect of idioom, van stand- of ontwikkelingaanduidende spreekmanier, zy den schryver 'n hulpmiddel, en mag hem nooit doel worden. Als hulpmiddel nu, kan hy volstaan met 'n wenk. (7:307-308) Na Klaas Verlaan enige woorden in diens eigen taal te hebben laten spreken, laat Multatuli hem ‘gemakshalve m'n eigen taal volgen, voorzover die op 'n verhaal in den mond van Verlaan toegepast worden kón, of liever: zo ver myn bekwaamheid strekte. Is dit duidelyk of niet?’ (7:308) Multatuli's woorden zijn hier een explicitering van een standpunt dat hij al een tiental jaren daarvoor huldigde.Ga naar voetnoot20. De criticus M.H. van Campen heeft over het salie-avondje reeds opgemerkt: | |
[pagina 26]
| |
- De dialoog in dat gedeelte... staat slechts ten deele in dialect. Multatuli achtte zich na het toonen van een staaltje daarvan, ontheven van den kunstenaarsplicht, den dialoog aldus weer te geven. Zeer onjuist èn jammer ook, omdat nu iets van de groeps-karakteristiek verloren gaat.Ga naar voetnoot21. Van Haeringens konklusies komen zo in een wat ander licht te staan, al blijven ze grotendeels geldig. Maar althans in de jaren zeventig had Multatuli niet de pretentie, dialectoloog te zijn.Ga naar voetnoot22. Wat hield de taalkunde voor hem dan wel in? | |
2.Wat de wetenschap in het algemeen betreft, die kon volgens Multatuli best gebaat zijn met opmerkingen ‘van personen die - overigens begaafd met gezond verstand - in dat vak onbedreven zijn...’, en hij vervolgt: - Juist ten gevolge van 't voortschryden in kennis, verliest men sommige fondamentele waarheden uit het oog, die niet worden voorbygezien door minder ver gevorderden, wier blik niet beneveld is door routine, (3:418) Ook in de taalkunde meent Multatuli zulke fundamentele waarheden te kunnen signaleren, zoals we zullen zien. De taalstudie ziet hij ‘in verband met Historie en algemene Wysbegeerte’ (6:680); de taalstudie is ‘een der belangrijkste takken van algemene wysbegeerte’ en studie van de ‘kenbron van de ervaringen en aandoeningen des Menselyken Geslachts’ (6:399). Immers, het ‘doorgronden van de wording en ontwikkeling der spraak levert de Genesis van ons denkvermogen en dus leerzame bydragen tot de Geschiedenis van 't Mensdom’ (6:680). ‘De grondige ontleding myner theorie zou wel menigen bundel vullen...’, erkent hij (6:685-86). Ik concentreer de aandacht daarom op enkele hoofdpunten, nl. de oorsprong en ontwikkeling van de taal. Het zou niet moeilijk zijn een rariteitenkabinet te vullen met wonderlijke opvattingen over de oorsprong van de taal, met als voorbeelden orthodoxe schrijvers à la Bilderdijk, die zich moesten bewegen binnen de nauwe kaders van het Genesisverhaal of marxistische linguïsten die soms eveneens tot bizarre glottogonische theorieën genoopt worden, zoals N.J. Marr (1865-1934), die alle woorden in alle talen terug wist te voeren tot vier elementen, te weten -sal, ber, jon en rosj. Verbazend was het niet, dat in 1866 de Société de Linguistique de Paris een ban | |
[pagina 27]
| |
uitvaardigde tegen de verhandelingen over de oorsprong van de taal.Ga naar voetnoot23. In de ogen van serieuze taalkundigen had het vraagstuk een slechte reputatie verworven, zegt de Amerikaanse linguist Whitney (1827-1894): - The greater part of what is said and written upon it is mere windy talk, the assertion of subjective views which commend themselves to no mind save the one that produces them, and which are apt to be offered with a confidence, and defended with a tenacity that are inverse ration to their acceptableness. This has given the whole question a bad repute among sober-minded philologists.Ga naar voetnoot24. We zullen zien, in hoeverre de woorden van Whitney opgaan voor Multatuli. Wie volgens Multatuli ‘uit en door de Taal iets anders leren wil, dan juist nodig is om als kellner of reizigersgids geplaatst te worden’, moet zich toeleggen op de studie van de Natuur. ‘Zy en zy alleen is de ware artis et scientiarum magistra’ (6:406). En over de oudste talen laat hij oom Sybrand zeggen: - Of de Oosterlingen veel van 't Westen overnamen is de vraag. Maar zeker hebben Oost en West beide veel te danken aan de éne ware bron, aan de Natuur. Slechts de manier van ontwikkeling loopt uiteen, de kern is dezelfde. (6:640) Van de Natuur ving de mens de eerste klanken op en hij stamelde ze na, ‘met ongeoefende keel. Er was al veel gebeurd, voor men zich waagde aan den eersten medeklinker’ (6:408). In de ‘urtaal’, zegt Multatuli, speelde het begrip ‘water’ een grote rol: de taal heeft zich alom uitgebreid ‘om den klank heen die men van water had afgeluisterd... Tot zulke primitieve natuurgeluiden meen ik alles te kunnen terugbrengen.’Ga naar voetnoot25. Zo kan hij ook, in navolging van Bilderdijk, ‘in de bekende geaspireerde r... 't eigenaardig ruisen, borlen, rollen, rennen, ratelen en rommelen...’ horen ‘van 'n wentelenden bol, van stromend water, van 'n vooruitvliegenden ruitertroep’ (6:400). In een later stadium is ook de nabootsing van diergeluiden een taalvormende factor geweest. - Lang voor Cicero en... Siegenbeek, hebben de mensen die met hun huisdieren samenwoonden, aan die ongeleerde contubernalen 'n gedeelte van hun spraak ontleend. Tóch behoren klanken als lokken, klok, call, kakel, gaukel, geluk en kloek, niet tot de alleroudste.(6:642)Ga naar voetnoot26. | |
[pagina 28]
| |
In deze ‘nabootsing van indruk’ ziet Multatuli de wortels van de taal. ‘Zeer stipt gesproken, zyn er geen andere wortels, dan die de mensheid ontleende aan de Natuur... Het getal der wortels, in strikten zin, is zeer gering’ (5:322). De ‘wording en ontwikkeling der spraak’ ging gepaard met het ‘toenemen der behoeften en de volmaking der gaven van een pas tot zelfbewustzyn geraakten mens’ (6:408). De tot zelfbewustzijn gekomen en tot behoefte aan uiting geraakte mens verkeerde in omstandigheden, waarin hij telkens opnieuw genoodzaakt was, ‘om door 'n geringe verandering van klank of klemtoon te voorzien in de behoefte aan 't meedelen van nieuwe begrippen’ (6:681). Het samenstellen, het combineren van twee van die begrippen tot één woord, was een ‘verbazende nieuwigheid’, gelegen op het niveau van het ‘doordringen in goddelyke geheimenissen’ (6:408). Als voorbeeld van zo'n prestatie bezien we één zo'n samenstelling wat nader, en wel één waarvoor een wijsgeer als uitvinder nodig was: het woord rust. De r is volgens Multatuli ‘beweging aanduidend’Ga naar voetnoot27. en de st is verwant aan sta en stop (6:401). Bilderdijk wees erop, zo schrijft hij, - hoe die klank de begrippen beweging en stilstand in zich verenigde, en wel bepaaldelyk den stilstand aanduidt die op beweging volgt... Het woord rust is alzo een zeer oude, of juister nog: de geheel oorspronkelijke voorstelling van een der eerste gecompliceerde denkbeelden, waarvan zich 't Mensdom rekenschap gaf... (6:400-401) In wezen is Bilderdijk inconsequent: terwijl deze schoolmeester ‘ahnde, dat er zekere natuurlyke, niet-conventionele betekenis kon liggen in de wording van een woord’, blijkt er toch niets van enig besef, ‘dat de gehele menselyke spraak op gelyke wyze moet ontstaan zyn.’ In het Genesisverhaal werden namen gegeven ‘door 'n willekeurig beslissenden God, d.i. door de hardnekkige tegenstelling van alle uit den aard der zaken voortvloeiende ontwikkeling, en alzo van de logiek’ (6:400). Alles wijst immers duidelijk, zegt hij elders, ‘op geleidelyke wording, die 't scheppen tot een ongerymdheid maakt’ (3:421). Deze geleidelijke wording van een taal, ‘de vrije “darwinistische” ontwikkeling ener taal’ (6:401)Ga naar voetnoot28. kon gestopt worden. Op een gegeven moment trachtte men niet langer uit te drukken ‘wat men had afgeluisterd van de Natuur’ (6:402): met de natuurlijke wordingsgeschiedenis van de taal was het gedaan, - zodra men hier en daar begon klanken voor te stellen door zichtbare tekens... Wie zeker geluid wist uit te drukken door 'n - altyd slechts conventioneel! - teken, was zo groots op z'n kunst, dat-i voor z'n tekens den voorrang eiste boven de klanken-zelf die ze heetten te vervangen. Zo werd het levende door het dode vervangen. (6:399-00) | |
[pagina 29]
| |
En het gevolg was: - Weldra schreef men niet wat er gesproken werd, de schoolmeesters eisten dat men spreken zou zoals zy verkozen te schryven. En dat zou voortaan ‘beschaving’ heten. Dit is alzo gebleven tot op dezen dag.(6:400) Niets staat de ontwikkeling van een taal meer in de weg dan ‘litteratuur en politisch standverschil’, aldus Multatuli. Zo werd bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van het Keltisch voor altijd een halt toegeroepen, toen de ‘aziatische Heirmannen, Allemannen’ hun ‘verliplapt Sanskrit’ vermengden met de brokstukken van het Keltisch, die zij overnamen ‘van hun heloten.’ Hij betreurt het dat Tacitus zo weinig aandacht heeft geschonken aan de taal van de Germanen. Zij heersten niet en zij schreven niet: zo was hun taal bij uitstek geschikt geweest ‘tot het oogsten van wysgerig-filologische opmerkingen!’ (6:402) Samenvattend: Multatuli zag de taal niet als van God gegeven, maar meende de oorsprong van de taal te kunnen vinden in nabootsing van natuur-en dierengeluiden. We kunnen zeggen dat hij een onomatopoëtische opvatting huldigde. De taal ontwikkelde zich al naar gelang de behoeften van de mens om nieuwe begrippen mee te delen. Woorden konden worden gevormd door het combineren van begrippen. Over de ontwikkeling van de taal huldigde Multatuli een sterke vorm van ‘de letter maakt dood’ -opvatting. De dynamiek van de taal wordt aan banden gelegd, wanneer de taal verliteratuurd, d.w.z. als het primaat van de klank overgaat op dat van de letter en zodoende ‘het levende’ wordt ingeruild voor ‘het dode’, dat fixeert. ‘De kennis der talen is bedorven door de “letteren”’, schrijft hij aan Roorda van Eysinga. Klanknabootsing als ‘de byna enige bron onzer Spraak’ (6:685): deze onomatopoetische theorie ligt zo voor de hand, dat niemand ‘seems to have claimed any special credit for its discovery.’Ga naar voetnoot29. Bezwaren tegen deze theorie zijn eveneens evident. Als het door Multatuli gehuldigde principe ergens werkzaam zou moeten zijn, dan wel in de nabootsing en naamgeving van de dieren. Toetsing echter is problematisch, schriftconventies zijn daar debet aan: - Men late slechts 'n vernomen natuurgeluid door verschillende personen ieder op z'n eigen manier in letters uitdrukken, en zal ontwaren dat maar zeer zelden 't zelfde geluid met dezelfde tekens wordt voorgesteld. Hij verklaart deze handicap als volgt: - Voor 't juist horen van: loeien, blaten, hinneken, enz. is ons gehoor bedorven. De verregaande onnauwkeurigheid onzer perceptie... blykt overigens uit het verschil tussen de klanknabootsing in onderscheiden talen. Wie zal in aboyer ons blaffen herkennen? Of 't Duitse bellen? Of 't engelse bark? Toch bestonden eenmal al die woorden in de klank: ba, bak, bla, bwa of zoiets. Deze zelfde opmerking is op alle geluiden van dieren toepasselyk, en bewyst de armoede en onnauwkeurigheid onzer schrifttekens.(6:683) | |
[pagina 30]
| |
Max Müller (1823-1900), briljant stilist en populair taalkundige.
| |
[pagina 31]
| |
Men ziet, Multatuli maakt zijn veronderstellingen niet toetsbaar en zoiets is aanleiding tot het fronsen der wenkbrauwen bij ‘sober-minded philologists.’ Tot die categorie behoorde Max Müller (1823-1900), een oriëntalist, van oorsprong Duitser en hoogleraar te Oxford. Müller was ongelooflijk populair in Multatuli's dagen: ‘It is no exaggeration to say that kings and emperors paid tribute to him because they admired his stature as a scholar and as a man.’Ga naar voetnoot30. Max Müller nu trekt van leer tegen een tweetal opvattingen, de onomatopoëtische en de interjectietheorie, door hem genoemd resp. de bowwow-theory en de pooh-pooh-theory. In zijn beschrijving van de eerste van de twee herkennen we in voldoende mate de opvattingen van Multatuli. - According to the first, roots are imitations of sounds; according to the second, they are involutary interjections. The first theory was very popular among the philosophers of the eighteenth century, and, as it is still held by many distinguished scholars and philosophers, we must examine it more carefully. It is supposed then that man, being as yet mute, heard the voices of birds and dogs and cows, the thunder of the clouds, the roaring of the sea... He tried to imitate these sounds, and finding his mimicking cries useful as sign of the objects from which they proceeded, he followed up the idea and elaborated: language.Ga naar voetnoot31. Uit dit citaat wordt duidelijk, dat Multatuli weinig origineel was met z'n opvattingenGa naar voetnoot32., maar ook dat hij niet in slecht gezelschap verkeerde (‘distinguished scholars and philosophers’). Ook de Duitse wijsgeer Herder stond deze opvatting voor, zegt Müller.Ga naar voetnoot33. Met de bow-wow-theorie had Müller niet veel op. De echte taal begint pas buiten het kippenhok, vat ik zijn oordeel wat lapidair samen. Als wetenschapper is hij uiteraard voorzichtig: - We cannot deny the possibility that a language might have been formed on the principle of imitation; all we say is, that as yet no language has been discovered that was so formed. Ter toelichting ontleent hij aan Farrar een aardige anekdote: | |
[pagina 32]
| |
- An Englishman in China, seeing a dish placed before him about which he felt suspicious, and wishing to know whether it was a duck, said, with an interrogative accent, ‘This, no doubt’, zegt Müller, ‘was as good as the most eloquent conversation on the same subject between an Englishman and a French waiter. But I doubt whether it deserves the name of language’, voegt hij er terecht aan toe.Ga naar voetnoot34. Met Müllers ontkrachting van de door hem aangehangen standpunten bleef Multatuli niet onbekend. ‘Men deelt me mee’, schrijft hij, ‘dat Max Müller voorgeeft weinig of geen gewicht te hechten aan de rol die door klanknabootsing in de wording der talen.... gespeeld word.’ En als hij Müller attaqueert, hanteert hij bij die aanval het argumentum ad hominem. Een taalprofessor als Max Müller móet, omdat hij ‘boven de dubbele e- en o-studie’ verheven is, toch wel beter weten. Zijn stelling kan dan ook niets anders zijn dan een modieuze, anti-darwinistische ‘hofmakery aan een zeker Publiek.’ Het is onmogelijk dat de studiën van de grote geleerde hem tot deze mening geleid hebben, ‘noch zelfs dat ze hem vergunnen die mening toegedaan te zyn. De mode van den dag brengt mee, den Mens te vleien in z'n afkomst.’ De machtigen immers, aldus Multatuli, ‘vinden 't niet aangenaam dat men een deel der bronnen van hun taaal allerungnädigst in den kippenloop zoekt.’ - Gy, ik, Humboldt en... andere Majesteiten - Kaiserlich-Köninglich, enz.! - we zouden verwant zyn aan wilden, aan vóórwilden, aan apen, aan andere zoogdieren, aan amfibieën, vissen, halfdieren, planten, zwammen en... Urschleim? Weg, weg, van hier, gy die... enz. (6:684) Zonder te lachen kan ik deze passage niet overtikken. Een aardig stukje retoriek, maar een weerlegging van Müllers standpunt? Beider achterliggende ideeën waren trouwens te zeer verschillend.Ga naar voetnoot35. | |
3.‘Wie 'n taal bestudeert als onderwerp van wysgerig onderzoek, moet altyd teruggaan tot den tyd toen ze niet geschreven werd’ (6:663): dat Multatuli's hart uitging naar taalstudie in verband met ‘Historie en algemeene Wysbegeerte’ (6:680), is minder ridicuul dan Gerard Brom het wil doen voorkomenGa naar voetnoot36., maar op dat punt ga ik nu niet in. Feit is dat de aandacht van de | |
[pagina 33]
| |
meeste taalkundigen anders gericht was, n.l. op de vergelijkende taalwetenschap, waarvan Multatuli overigens ‘de hoge waarde” erkende (6:671). In 1872 schrijft hij: - De vergelykende taalstudie is sedert een dertigtal jaren zeer vooruitgegaan, en wy hebben recht tot de gissing dat ze ons nog veel verder dan thans zal terugvoeren tot zekere eenheid van oorsprong, die enig licht werpen kan op 'n deel der Geschiedenis van de Mensheid. (3:41.6) Wat hij niet wil, is dat de tirannie van de klassieke grammatica domweg wordt ingeruild tegen een nieuw soort dictatuur. ‘Ik houd erg veel van etymologie’, schrijft hij van Vloten, ‘maar niet als handleiding tot orthographie’ (11:324). - In onze dagen beroept men zich - en met even weinig grond! - op 't Gotisch, op 't Lettisch, op 't Yslands. Dit kán te pas komen, o ja, wanneer men afkomst, geschiedenis en oorspronkelyke betekenis der woorden in hun wetenschap bestudeert. Wie zal 't hoge nut van vergelijkende taalkennis loochenen? Het is echter een ongerijmdheid, haar te willen gebruiken als handleiding voor spelling: - Ongerymd is 't, dat wy Hollanders aan Yslanders of ‘Latijnen’ zouden te vragen hebben, hoe wy onze hollandse woorden moeten spellen. (6:672) Dit afwijzen van één der voornaamste regels, die ook nu nog de grondslag vormen voor ons spellingsysteem, de regel van de afleiding of etymologieGa naar voetnoot37., onderscheidt hem van de toenmalige letterprofessoren. Typerend is dat hij zich ook afzet tegen wat in die tijd ‘De Volmaakte Telg der Onbekende’ werd genoemd, die nog sluimerde ‘aan Ganges' vloed’: de ‘heilige Sans-krita.’Ga naar voetnoot38. Voor Multatuli was het Sanskrit aUerrninst heilig. Hoewel hij in de Minnebrieven meedeelt bezig te zijn met het Sanskrit (2:119), is hij later van mening, dat men niet moet stil staan by 't Sanskrit, ‘een taal die reeds door haar overkunstigen bouw, mangel vertoont aan Ur.’ (5:322). Boven de ‘Sanskritse letterkundery’ (6:401) geeft hij de voorkeur aan het natuurlijker, oorspronkelijker Keltisch. De Kelten, wat taal betreft nog onbedorven - ‘ze verstonden nog wat ze zeiden’ - waren onderworpen door uit Azië afkomstige ‘Heirmannen, Allemannen, Duitsers’, die hun ‘verliplapt Sanskrit’ vermengden met ‘de brokstukken van 't Keltisch, die ze overnamen van hun heloten’ (6:401-402). Zodoende werd ‘de geleidelyke ontwikkeling der Keltische Urtaal... voor altyd | |
[pagina 34]
| |
gestuit.’ Men trachtte niet langer uit te drukken ‘wat men had afgeluisterd van de Natuur’ en we weten wat dat voor Multatuli betekent. Het Keltisch werd ook qua ouderdom hoog geschat door Multatuli. De Keltische taal - leverde waarschynlyk zowel bouwstoffen tot idiomen die zich ver aan gene zyde der steenperiode verhezen, als tot 'n groot deel der talen die thans nog in Europa, misschien ook in andere werelddelen, gesproken worden. Mocht my 't loisir vergund geweest zyn, dit na te sporen! (6:402n) Zo kon een Hebreeuwse eigennaam als Sarah volgens hem dan ook van Keltische origine zijn (5:321). Nu was hij niet de eerste die deze gedachten koesterde. De advocaat Jacques Le Brigant (1720-1804), om één voorbeeld te geven, meende, dat God aan Adam één taal had gegeven, het Keltisch; alle andere talen, ‘vom Hebraïschen bis zum Französischen, seien Keltische Dialekte.’Ga naar voetnoot39. Voltaire had telkens de spot gedreven met deze plaisante chimère van de oertaal en in de achttiende eeuw was Leibniz als exorcist opgetreden. Maar in de eerste helft van de negentiende eeuw vormde het Keltisch een reservaat voor de door Leibniz uitgedreven geesten. In 1805 werd in Frankrijk de Keltische Academie opgericht, met als doelstelling ‘D'étudier et de publier l'étymologie de toutes les langues de l'Europe à l'aide du celto-breton, du gallois et de la langue erse.’ Men ziet, Multatuli was niet de enige of de eerste die aan ‘Celtomania’ - het woord is van PedersenGa naar voetnoot40. - leed. Het is te begrijpen, dat een geschoold taalkundige als Van Vloten Multatuli's veronderstellingen als ongegrond van de hand wijst. Medio juni 1864 houdt Multatuli een voordracht in Deventer. Door Van Vloten en de zijnen werd hij met ‘hartelijkheid’ ontvangen. Bovendien kreeg hij van de gastheer blijkbaar enige werken van diens hand kado, onder andere Van Vlotens Spraakwording, taal en schrift.Ga naar voetnoot41. Op de terugreis uit Deventer is hij ‘begonnen aan Uwe spraakgenesis. Het spijt me dat het boek zoo kort is, en als altyd by elke zaak die ik leer, komen tien anderen die ik geloof te moeten weten’ (11:323). Van Vloten raadt hem aan, zich niet al te druk te maken over de spelling en verwijst Multatuli's veronderstelling dat ‘de beschaving in 't Westen heeft gewoond, vóór ze verhuisde naar Azië’, die in feite het Sanskrit de ereplaats zou ontroven, naar het rijk der fabelen. Middelazië zal wel voor goed de wieg van 't beschaafde menschdom blijven, schrijft Van Vloten hem op 13 juni 1864, | |
[pagina 35]
| |
- en dit zich van daaruit, langs een dergelijke weg als die van Schleichers taalkaartjen, ontwikkeld hebben. Voor een taalvergelijkend overzicht beveel ik u van denzelfden geleerde zijn Compendium der vergleichenden Grammatik der lndo-germanischen Sprachen (in twee delen, 1862) aan.Ga naar voetnoot42. De Deventer geleerde voegt daar nog beleefd aan toe: - Hoe gaarne zou ik wat taalvergelijking en Spraakvorming met u bespreken, en u daartoe wat nader bij mij wenschen; schriftelijk is dat zoo omslachtig. Ik houd mij intusschen ook, op dit punt, voor uwe opmerkingen en vragen aanbevolen. (11:328) De week daarop bericht Multatuli aan Van Vloten dat hij de Spraakwording, ‘uwen Spinoza en de Darwinse theorie toegepast op den groei der taaiplanten’ aan het bestuderen is. - Alles raakt aan alles, en ik vind dat Schleicher's toepassing der ‘wetten van wording’ op de taal, zoo natuurlijk eenvoudig is dat velen haar voor gezocht en onwaar zullen houden. Ik heb Darwin niet gelezen, en wil dat niet - althans nog niet - juist omdat ik geloof op de weg te zyn om de éénvoudige wet... (11:333) Het verwerken van vakliteratuur deed hij blijkbaar slechts incidenteel. In 1877 schrijft hij dat hij een aantal afleveringen heeft bestudeerd van twee tijdschriften die n.b. dateren van rond de jaren vijftig. De heren die daarin schreven, meenden ‘byna zonder uitzondering’ dat 'n taal uit lettertekens bestaat (6:751); ze koesteren dezelfde opvattingen als de ‘zotte’ Johannes Hilarides, over wie hij zich in Idee 1064 druk maakt. Hilarides valt volgens hem in de categorie van een Siegenbeek, Weiland, favoriete ‘bad guys’ van Multatuli; hij is een De Vries en Te Winkel van den jare 1712 (6:670). Het is overigens een misvatting te menen, dat de oudere grammatici het verschil niet kenden tussen een klank en een letter. De Vooys prijst Hilarides juist om diens vooruitstrevende opinies.Ga naar voetnoot43. Wellicht kan mede het feit, dat hij geen kennis kon of wilde nemen van taalkundige vakliteratuur, verklaren dat Multatuli tot in de jaren zeventig de gedachte trouw blijft, dat voor het Keltisch een bijzondere plaats moet worden ingeruimd, waardoor hij als verlaat slachtoffer der Celtomania moge gelden. | |
4.Een aspekt van Multatuli's denken over taal waarop ik nog wil attenderen, is zijn inzicht dat de taal tekort kan schieten, z'n taalkritiek. Terwijl de Kelten ‘nog verstonden wat ze zeiden’ (6:401), is in later tijd ‘het begrypen der uitdrukkingen die men bezigde’ onmogelijk geworden. De ‘zin der woor- | |
[pagina 36]
| |
den’ is verloren gegaan. De ware betekenis is ‘verstompt door dagelijks gebruik’ (2:668), bijna geen enkel woord heeft z'n oorspronkelijke betekenis behouden. Door het telkens veranderde gebruik van woorden zou iemand die ‘etymologisch-correct’ schreef, onverstaanbaar zijn (6:663). De opvatting dat de relatie tussen woordvorm en woordbetekenis van een arbitrair karakter is, - een mening al in Plato's Cratylus te vinden (cf. noot 29) - is omstreeks 1870 gemeengoed geworden. Multatuli is, gezien zijn hierboven besproken opvattingen, deze mening niet toegedaan. Hij betreurt het, dat men zich tegenwoordig moet vergenoegen - met 'n verzameling van klanken, waaraan men overeen gekomen is lukraak 'n soort van betekenis te hechten, zonder de minste zekerheid dat hoorder en spreker 't over die betekenis eens zyn (6:405). Hij meent dan, dat in de allereerste plaats eenheid van opvatting van de betekenis van de woorden noodzakelijk is: waar die eenheid ontbreekt, ontstaat slordig taalgebruik. - Wie niet door de eisen ener taal gedwongen wordt tot het streven naar stiptheid in uitdrukking, of wie zich in 't zoeken naar hulpmiddelen daartoe, gedurig bedrogen vindt, omdat z'n taal hem die hulpmiddelen niet leveren kan, is wel genoodzaakt zich te schikken in vage onbestemdheid (6:405). En dat geeft maar oppervlakkige denkers, meent Multatuli. Immers, de wijze van uiting heeft invloed op het begrip, en andersom. ‘Spraak en intelligentie wisselen in dit opzicht gedurig van rol.’ Zijn etymologiseren wordt zo een speurtocht naar de oorspronkelijke betekenis van een woord, een moeilijke speurtocht, ziet hij zelf in: wie zal ons zeggen ‘hoe ver we moeten teruggaan?’ (6:371). Maar juist hier blijken taaiwegen gemakkelijk tot dwaalwegen te worden. Trefzekerder heeft hij uitgehaald naar ‘letterprofessors die van zogende kippen spreken’ (6:751). Hij verwijst hiermee naar een beroemd geworden blunder uit de tekstinterpretatie, n.l. de ‘zogende kip’ als verklarende aantekening bij ‘soghende hinne’ (= ‘zogende hinde’).Ga naar voetnoot44. Blijkbaar heeft die zogende kip ‘Multatuli zwaar op de maag gelegen en zijn gal opgewekt’, konstateert Stutterheim.Ga naar voetnoot45. Multatuli stelt voor, woordenboekmakers en dit soort annotatoren maar ‘aan 't straatvegen’ te zetten. ‘Baat het dan onze straten niet, de letterspecialist rust een beetje. Dat is iets gewonnen.’ (5:587) In een tijd van dreigende werkloosheid is het een troost voor neerlandici, te weten dat zij altijd nog straten kunnen gaan vegen. In dat opzicht zeker is Multatuli wederom aktueel gebleken. |
|