Over Multatuli. Delen 3-4
(1979)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||
Em. Kummer
| |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
helemaal waar is. Gomperts ziet dan vier kombinatiemogelijkheden voor a en b, waar ik verder niet op inga, maar komt dan tot de konklusie, dat daarmee de niet zo originele stelling bedoeld wordt dat sommige dingen waar zijn en andere niet. Een banaliteit die ons lezers dwingt de beide delen van de zin niet tegelijkertijd te lezen. Integreer je dit in de lectuur van de Ideeën, dan kom je tot de slotsom dat de lezer de nodige scepsis moet bezitten als hij Multatuli's werk leest. Maar dat sommige ideeën ook wel waarheid kunnen bevatten. Ik laat nu voorlopig de houdbaarheid van beide interpretaties voor wat ze is. Mij gaat het erom, te laten zien hoe zeer je met de konstruktie en de betekenis van deze zin bezig moet zijn, wil je begrijpen wat er staat. En dat is nu precies de functie van een paradox. Het aardige van Idee 1 is dat, als je het op de keper beschouwt, de stelling zinloos is, niet verifieerbaar. Ze behoort tot het genre kretensische paradoxen. De man die van zichzelf zegt: ‘Ik ben een leugenaar’. Daar kun je ook niets mee beginnen. ‘Misschien is niets geheel waar’ gaat net zo goed op voor de uitgesproken zin, die is misschien ook niet waar. Je haalt op die manier twee taalniveau's door elkaar en de zin moet een uitspraak over zichzelf doen, waartoe hij eenvoudig niet in staat is. Dat zeggen logici, maar voor ons die Multatuli lezen kan zo'n konklusie nooit bevredigend zijn want we weten dat hij er wel degelijk een betekenis aan heeft willen geven.Ga naar voetnoot3. Afgezien van de zojuist geconstateerde logische onhoudbaarheid van Idee I, kan ik stellen dat het een paradox is, en dat deze konstruktie de lezer aan het denken zet. In ons geval vooral over de taal. Deze lijn zet zich voort als ik het tweede idee nader onderzoek: ‘Twee linker handschoenen maken geen paar handschoenen. Twee halve waarheden maken geen waarheid’. Het parallellisme ‘twee.. maken geen’ versterkt de indruk dat beide beelden: ‘linker handschoenen - halve waarheden’ en ‘paar handschoenen - waarheid’ ook in hun vergelijking overeenkomsten moeten hebben. Had je alleen maar het tweede deel van Idee 2, dan zou je je kunnen afvragen waarover Multatuli zich wel druk heeft gemaakt. Twee halve waarheden zijn helemaal geen hele waarheid, twee helften van verschillende gehelen zijn ook niet met elkaar te vergelijken. Je kunt het ook in verband brengen met de uitspraak ‘slechts de halve waarheid vertellen’. Dat is geen hele waarheid, en daar heeft men niets aan. Maar door de vergelijking van de waarheid met een paar handschoenen kunnen we op 't eerste gezicht aannemen dat het inderdaad over twee gelijke halve waarheden van een hele waarheid gaat. En dan werkt de paradox heel goed, want twee helften van één geheel zijn aan elkaar gelijk en daardoor zou je best kunnen volstaan met de helft om het geheel te reconstrueren. Maar daar gaat het juist om: twee linker handschoenen vormen geen paar; dát bestaat uit een rechter en een linker handschoen. Aan de andere kant is het wel zo, dat | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
twee linker handschoenen precies dezelfde vorm hebben, de duim rechts van de vingers. Met twee linker handschoenen doe je eigenlijk niets, waardoor de stelling wordt: twee halve waarheden zijn net als precies gelijkgevormde (linker) handschoenen: nutteloos. Hoe het oordeel over deze interpretatie ook mag zijn, ze heeft mij in ieder geval tot een nadere beschouwing over taal en werkelijkheid gebracht. Wat bedoelt Multatuli, hoe werkt dat beeld van die handschoenen precies, hoe verhoudt een abstract begrip als ‘waarheid’ zich tot een konkreet voorwerp als een paar handschoenen. Beide ideeën hebben dezelfde uitwerking op de lezer gehad: wat voor een betekenis moet eraan gegeven worden. Er zijn gelukkig andere overeenkomstige kenmerken die ze vergelijkbaar maken. Elk idee is afzonderlijk genummerd, ze staan uit elkaar met meer wit ertussen dan bij andere zinnen het geval is. Daarmee is aangegeven dat het autonome uitspraken betreft, die allebei in de tegenwoordige tijd geschreven zijn. Ze hebben een atemporeel en onpersoonlijk karakter. Het lijken wel konklusies die het resultaat zijn van óf diepe reflexie en uitgebreid onderzoek óf van een flitsende gedachte, van een indruk die de schrijver trof. Zo'n konklusie wordt dan gepresenteerd als een waarheid en wel op zo'n kernachtige manier dat ze daardoor een probleem gaan vormen voor de lezer. Een idee in een paradox gevat. Dat is nu precies wat Multatuli heeft gewild.
In het pak van Sjaalman is er al sprake van ‘losse gedachten, sommige werkelijk heel los’, maar in de beroemde aankondiging van de Ideeën (Over Vryen Arbeid V.W. II, p. 261) treffen we bij alle vormen waarin hij ze wil aanbieden de term paradox. Verbinden we dit woord met de fundamentele opzet van Multatuli's Ideeën: ‘Ik hoop dat er een idee zal liggen in elk verhaal, in elke mededeling, in elke opmerking’, dan krijg ik een idee in een paradox gepresenteerd. (V.W. II, p. 261) Bij deze intentieverklaring is het echter niet gebleven, woord en zaak zullen met het voortschrijden van zijn arbeid herhaaldelijk gepreciseerd worden. Zo verklaart hij in 1872 naar aanleiding van de moeilijkheden die de lezers hebben om de Ideeën te begrijpen en van zijn poging daar alles aan te doen: ‘Het is waar... dat ik in zulke perioden van stemming uitvoeriger ben, dan voor sommigen nodig wezen zou. Hiertegenover staat dat ik, voortgezweept door m'n wens om zoveel waarheid mogelyk te geven in kort bestek, op andere plaatsen de zaken aforistisch afdoe’. (Bylagen by de vijfde uitgave, V.W. II, p. 662) In 1874 betreurt Multatuli dat hij verplicht is af te wijken van ‘den aforistische vorm’ waarin ‘hij ‘z'n denkbeelden kleedde’. Bovendien konstateert hij in datzelfde stuk dat de vermeerdering van het aantal nummers in de derde bundel niet beter uitgevoerd is. ‘Of deze splitsing nauwkeurig uitviel, en steeds beantwoordde aan den eis der behandelde zaken, is te betwyfelen. Doch men houde in 't oog dat de zaak alleen neerkwam op 't gemakkelyker aanwyzen van 'n passus, en dit doel is bereikt, of... nagenoeg, | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
want ik had verder moeten gaan, en méér zinsneden stempelen tot citablen tekst, tot aspirant-spreekwoord’. (Naschrift bij den tweeden druk, V.W. IV, p.677) Bij deze passage verwijst hij naar Idee 281 (V.W. II, p. 478-79) dat mét het volgende handelt over spreekwoorden, spreuken en puntige gezegden, teken van echte wijsheid opgestoken uit de realiteit en verwerkt door de ‘leek’, de dilettant. En dat natuurlijk in tegenstelling tot de beroepsintellectuelen in Nederland, die zich voor zo'n volks genre te hoog achten. Ironiserend over het onbegrip van de lezers tegenover zijn Ideeën, schrijft Multatuli in Idee 962: ‘Als ik dat Idee (het gaat over 959, Em.K.) uitleg, zal men 't niet begrypen. Zonder uitlegging ook wel niet, maar dan blyft me toch de kans dat het zich baan breekt door den apofthegmatische vorm’ (V.W. IV, p. 156). En om helemaal volledig te zijn beroep ik me op de Ideeën 1050 b en 1051 (V.W. VI, p 449, 457) waarin sprake is van Maxime dat ‘veeleer een paradox’ genoemd kan worden en ‘op de klank af, gelden kan als een leus’. Paradox, Idee, aforisme, maxime, spreekwoord, puntig gezegde en apofthegma, het zijn allemaal woorden voor één zaak: een korte puntige uitspraak. Daar wil hij naar streven en daar moet hij van afwijken, door allerlei omstandigheden, waaronder zijn wens begrepen te worden. | |||||||||||
Het woord en de zaakHet is natuurlijk altijd prettig als woord en zaak elkaar goed dekken, maar dat is nu eenmaal niet vaak het geval in de literatuurkunde. En zeker niet bij termen die voor een genre staan dat nooit de volle aandacht van ‘grote’ theoretici heeft gekend. Nu hebben we al gezien dat bij Multatuli het woord ‘aforisme’ niet in z'n eentje de zaak bepaalt, dat daarvoor een reeks andere termen gebruikt worden. Bovendien is die zaak ook niet bijster scherp afgetekend. Een terminologische chaos voor een nogal vage inhoud. Het probleem is in de eerste plaats of al die woorden precies dezelfde betekenis hebben en hoe het met de ontwikkeling van die woorden ten opzichte van elkaar staat. Er bestaat gelukkig wel een uitgebreide literatuur over het aforisme waarin iedereen precies kan vinden hoe de zaak en het woord los van elkaar een historische ontwikkeling hebben doorgemaakt. Hoe er een integratie heeft plaats gevonden in de 19de eeuw zodat al die verschillende termen synoniemen voor één en dezelfde zaak zijn geworden. Dat is trouwens wel na te gaan als men een aantal moderne handboeken over literaire termen openslaat. Spreekwoorden, maximes, spreuken, aforismen, sententies, epigrammen, gedachten, fragmenten en apophtegma's verwijzen naar elkaar met als grondbegrip: kernachtige uitspraak, zelfstandig en zo kort mogelijk. Vermeende verschillen tussen bepaalde termen snijden bij nader onderzoek geen hout. Of nu een ‘spreekwoord’ ‘volkser’ is dan een ‘spreuk’, of een ‘fragment’ ‘opener’ dan een ‘aforisme’, is allemaal min of meer afhankelijk van de auteur die men onder de loep neemt. | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
Ik heb geen zin de hele geschiedenis van het aforisme als verzamelterm voor een genre uit de doeken te doen, maar een aantal punten zijn voor mij van groot belang en in verband daarmee licht ik uit de historische ontwikkeling van het begrip de periode van de maximes uit het Frankrijk van de 17de en 18de eeuw. Dat doe ik mede omdat Multatuli zelf een groot konsument is geweest van dat soort aforismen, getuige een passage uit de Nederlandsch Spectator, geciteerd door dr. A.S. Kok, naar aanleiding van Multatuli's voordracht in Den Haag op 22 januari 1880: ‘Dis-moi qui tu hantes, je dirai qui tu es; zeg mij hoe gij u vermaakt, ik zal er uit opmaken wie gij zijt. Niet wat den mond ingaat verontreinigt maar wat den mond uitgaat. Aan deze en dergelijke aforismen, die de spreker ontleende en toelichtte, knoopte zich dan telkens eene uitweiding, vol vernuftige, voor sommigen ook wel paradoxale zetten. (...) Zoo werden nog spreuken van Vauvenargues, van La Bruyère, la Rochefoucauld behandeld’.Ga naar voetnoot4. | |||||||||||
De Franse moralisten,
Met opzet heb ik een paar werken onder elkaar geplaatst om te laten zien hoe al in de titels verschillende termen gebruikt worden, die kennelijk onderling verwisselbaar zijn. Men spreekt 't meest van ‘maximes’. Om de opkomst en de bloei van de maxime in de vorm zoals die bij de grote moralisten uit de 17de en de 18de eeuw gebezigd wordt te begrijpen, moeten we niet vergeten dat er aan de basis daarvan twee heel belangrijke stromingen in het Franse cultuurleven van die tijd aanwezig zijn geweest: de grote mode van psychologische analyse in mondaine kringen en de niet geringe voorliefde voor moraliserende spreuken. De verschillende intellectuele groeperingen uit die periode: jansenisten, precieusen, libertijnen en diegenen die het ideaal van de ‘honnête homme’ nastreven, zoeken met de grootste ijver en nauwlettendheid naar de motieven van het menselijk gedrag, die dan tot in de kleinste details beschreven worden. Wèl vanuit verschillende standpunten: de jansenist zal de nietigheid van de mens op het oog hebben ter meerdere glorie van de hemel, de precieusen volgen in het bijzonder alle kronkelige paden van de liefde en de honnête homme maakt zich druk over een gedragskode die het ‘zich niet druk maken’ als kern heeft. De menskunde als hobby en het ontmaskeren als doel, dat is het wel. Liefde, haat, egoïsme, ijdelheid en roem als mogelijke verklaringen voor het handelen van de mens. Het zijn wereldbeschouwingen | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
van een groep die tot één en dezelfde toplaag intellectuelen behoort, die elkaar kennen en maatschappelijk gezien een vrij marginaal leven leiden ten opzichte van de politieke macht: de koning en het hof. De moralistische literatuur die ik in verband met de opkomst van de maxime als stroming vermeld heb, heeft zich al sinds de 15de eeuw en al eerder ontwikkeld en bestaat hoofdzakelijk uit verzamelingen citaten: o.a. sententies, adagia, apoftegma; het zijn gezegden en spreuken geplukt uit Griekse en Latijnse werken en bijeengebracht met didactische bedoelingen. Erasmus kan daarvoor goed als voorbeeld gelden. Ook Montaigne, die zijn Essays in het begin opgezet heeft als een bundel spreuken, helemaal in de traditie van het humanisme uit die tijd en die ze later heeft aangevuld en uitgewerkt met opmerkingen van heel persoonlijke aard. Deze laatste vooral is niet weg te denken uit de maxime cultuur. Bij al de grote aforistici uit de 17de en de 18de eeuw zullen de invloeden van de door hen gebruikte stoïcijnse en epicuristische literatuur duidelijk aanwezig zijn. Zo kunnen we stellen dat in die beide eeuwen stijl, vorm, bepaalde visie en voorliefde als voedingsbodem voor de bloei van de maxime als genre aanwezig zijn geweest. En zoals dat vaak gaat met een doorbraak van een bepaald soort literatuur, de uitschieters zullen er de nodige luister aan geven en de lust tot navolging aanwakkeren. De eerste grote van de reeks maxime schrijvers is La Rochefoucauld. Een belangrijk gegeven is dat hij mede de maximes uit de sfeer van louter didaktiek tilt en ze binnen de literatuur haalt. De esthetische vormgeving gaat een belangrijke rol spelen. Globaal zijn de volgende kenmerken van maximes vast te stellen naar het voorbeeld van het werk van La Rochefoucauld:
Aan deze algemene kenmerken, die zoals gezegd betrekking hebben op de | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Maximes van La Rochefoucauld, wil ik nog een aantal opmerkingen toevoegen die eveneens van belang zijn voor het onderzoek naar Multatuli als aforisticus. Om te beginnen zal de strengheid van dit model bij de latere schrijvers losgelaten worden; de maximes zullen, mede onder invloed van sociale en culturele verschuivingen, zich aanpassen aan de eisen van het ogenblik. Vauvenargues en vooral Chamfort doorbreken allengs het koele konstaterende en het generaliserende van La Rochefoucauld en voeren daarvoor in de plaats een meer geëngageerde vorm in: maximes in de ik-vorm, in de vraagvorm en ook in de dialoogvorm. Bij Chamfort doen sarcasme en ironie hun intrede, de romantiek staat voor de deur. Niet voor niets heeft Schlegel zijn eerste fragmenten een kritische Chamfortiade genoemd en daarmee de lijn van het maxime naar de Duitse ‘Fragmente’ aangegeven. Maar ik blijf nog even bij de maximes van La Rochefoucauld, want er zijn nog een aantal aspecten van zijn werk die relevant gevonden worden voor de studie van het aforisme. Om te beginnen de structuur; het is begrijpelijk dat als je zijn werk leest, je de behoefte voelt zijn maximes naar structuur en stylistische variaties te beschrijven en te klassificeren. Zoiets geeft vaak het gevoel dat je daardoor greep op de stof krijgt. Zo heeft PagliaroGa naar voetnoot5. ze verdeeld in verklarende en paradoxale aforismen en deze laatste weer in grammaticaal gepolariseerde en niet gepolariseerde. Met gepolariseerde bedoelt hij dat de tegenstelling in de tekst zelf uitgedrukt wordt. Dan maakt hij nog binnen de paradoxale maximes allerlei onderverdelingen die betrekking hebben op de onderlinge relaties van de eenheden van de zin. Het zijn stijlfiguren zoals antithese, synthese etc. Hoewel ik in het algemeen afkerig ben van strenge klassificaties omdat ze zo vaak de pretentie hebben uitputtend en dwingend te zijn, is in dit geval het voordeel groter dan het nadeel. Op die manier word je met je neus op taal en werking van dit genre gedrukt, want het mooie aforisme bestaat bij de gratie van een goed stylistisch effect. Teveel woordenspel doet afbreuk aan de inhoud, te vlakke formulering degradeert al gauw tot een banaliteit. Dat laatste is trouwens een probleem waar ik op terug zal komen. Nog anders gaat Serge MeleucGa naar voetnoot6. te werk, die gaat uit van de hypothese dat de maxime een didactisch genre is en naar algemene geldigheid streeft. Hij laat zien hoe beide kenmerken de aforisticus dwingende regels voorschrijven bij het maken van zijn uitspraken. Je zou kunnen spreken van een grammatica van het genre. Afgezien van de houdbaarheid van zijn methode heeft hij konklusies getrokken die nogal verstrekkend zijn en een ander aspect van het werk van La Rochefoucauld raken. Voor Meleuc is het zo, dat de maximes | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
voor iedereen gelden en dat er niet gesproken kan worden van een bepaalde ideologie of van een polemiek tegen heersende meningen. En dat is voor mij nu precies de kern van de zaak: hoe ligt de relatie auteur - tekst - lezer in zo'n specifiek genre als het aforisme? Heeft het verrassende effect alleen te maken met de formele kant ervan, de stijl dus, of is het ook zo dat de inhoud, misschien is het beter te spreken over de som van inhouden binnen een bundel, een visie van de auteur vertolkt die in vele gevallen de gevestigde opinies moet doorbreken. Inhoudelijk subversief maar daardoor ook aan tijd gebonden. Veel argumenten wijzen op dat laatste. Er zijn boeken vol geschreven over het pessimisme van La Rochefoucauld en de plaats van de eigenliefde in zijn werk. Het is ook bekend, dat vele van zijn tijdgenoten en vrienden onthutst waren toen zij zijn bundel onder ogen kregen. Ze voelden zich geschokt. Veel van zijn aforismen zeggen ons, moderne lezers, niets meer; de sociale omstandigheden zijn veranderd, we zitten met andere klasse- of groepstegenstellingen. Onze ideologische interpretatie van de psychologische werkelijkheid is vergeleken met die van de 17de eeuw gewijzigd. En ken je, zoals Meleuc, een belangrijke plaats aan de didaktiek toe, dan zit je so wie so in de sfeer van ‘Waarden’ die vergankelijk en polemisch zijn. De aforisticus heeft misschien de bedoeling gehad algemeen geldige uitspraken te formuleren, maar eenmaal op papier gezet valt hij door de mand. De ideologie treedt aan. Toegegeven dat het niet zo makkelijk is om uit de hele bundel van La Rochefoucauld een absoluut sluitende filosofie de destilleren. Het feit alleen al dat de interpretatie bij zijn maximes van groot belang is, maakt de zaak er niet lichter op. En in die tijd waren de auteurs erg op hun hoede, de omstandigheden waren er niet naar om vrijelijk en onbekommerd je mening te spuien. Het is dan ook niet eenvoudig hem ergens onder te brengen: was hij libertijn, heimelijk jansenist, of heeft hij als goed katholiek juist de moraal van zijn omgeving aan de kaak willen stellen op een manier die vele kerkvaders zonder blozen onderschreven zouden hebben, zoals hij dat zelf stelt. Bovendien was het ‘ik’ verfoeilijk bij de Franse klassieke schrijvers, ook al niet meteen gunstig voor spontane ontboezemingen. Bij de latere maximeschrijvers wordt dat al heel wat doorzichtiger. En dan praat ik maar niet over alle pogingen die gedaan zijn om biografische gegevens van de auteurs te projekteren op hun literaire producten. Ik wil geenszins de moeilijkheden bij het vaststellen van de auteursintentie onder tafel praten, maar ik blijf erbij, dat het doenlijk is daar achter te komen. En zeker bij die Franse moralisten die niets anders doen dan de mensen overtuigen dat ze zichzelf voor de gek houden als ze doorgaan met te geloven in bepaalde duidelijk omschreven waarden. Of het nu de heersende ideologie of een subideologie betreft, dat moet een historische analyse maar proberen uit te maken. | |||||||||||
MultatuliDit uitstapje naar de Franse moralisten is in zoverre verhelderend dat ik in de | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
eerste plaats heb kunnen zien, dat de algemene kenmerken, in het begin van Multatuli's Ideeën afgeleid, niet veel verschillen van die van de maximes. Het zijn dus algemene kenmerken van het genre. Zo algemeen trouwens dat je je er geen buil aan kan vallen. Ze moeten bijgesteld worden met bijzonderheden van de auteur zelf. En dan heb ik aan Multatuli een goede aforisticus, zowel inhoudelijk als stylistisch: menskunde en ontluistering, en dat zo verrassend mogelijk gepresenteerd. Bovendien is hij iemand die er zich, direkt of indirekt, konstant mee bezig houdt. Zijn bedoeling is duidelijk: ‘Het was myn plan slechts teksten te leveren, omdat het leven zo kort is. Het toelichten en duidelyk maken, had ik liever overgelaten aan jongeren..... Waarschynlyk wacht men met commenteren myner werken, tot ik overleden ben, omdat alsdan 't stupide doodzwygen z'n reden van bestaan zal verloren hebben.’ (Bylagen by de vyfde uitgave, V.W. II, p. 662). 't Lijkt alsof hij het opgeeft en van het aforistieke genre afstapt omdat hij vreest niet begrepen te worden. Het aantal aforismen neemt dan ook na de derde bundel zodanig af, dat je ze nog sporadisch als nummer ontmoet. Maar toch is hij in feite bij zijn oude plan gebleven, alleen gooit hij het nu op een akkoordje met zijn temperament en zijn verlangen begrepen te worden. Bij de moeilijkheden om zijn ideeën opnieuw in te delen, komt hij er nog eens op terug. ‘De hierdoor verkregen ruimte was te nauw (om zijn Ideeën nog meer op te splitsen, Em.K.). Om daarvan één voorbeeld te geven, ik geloof dat uitdrukkingen als byv. deze op blz 319: Profeten maakten School, Doch geen profetenschool bracht Zieners voort. op zichzelf hadden moeten staan. Zo zyn er meer. Ik hoop dat de lezer ze vinden zal. En ... merken!’ (Naschrift bij den tweeden druk, V.W., IV, p. 677) Met andere woorden, ze zijn er heus wel, die aforismen, maar we moeten ze uit het gewone proza halen. Dit geeft overigens wel de indruk van een Multatuli, die, geplaagd door gebrek aan begrip, er in de loop der jaren van afziet zijn paradoxen in de vorm van aforismen aan te bieden. Hij geeft zelf de kommentaren en verwijst naar andere nummers, ook een manier om datgene wat wellicht niet makkelijk te begrijpen valt aan te vullen. En de noten natuurlijk. Nu is het curieuze, dat hij vanaf het begin getwijfeld heeft aan de mondigheid van zijn publiek. Wat willen we ook. Multatuli beschikte niet over een uiterst geraffineerde lezerskring, homogeen, die niet alleen in staat was goed te lezen, maar ook, als het nodig was geweest, goed te schrijven. Een aktief publiek, getraind in salons. Aan wie de geestesprodukten voorgelegd kunnen worden om ze te laten beoordelen volgens een waardenschaal die ze zelf mee had helpen handhaven. Kortom het ideale publiek van de grote moralisten uit het Frankrijk van de 17de en de 18de eeuw. Hij had te maken met de lezers van het 19de eeuwse Nederland, tot aan hun strot toe vol met leugens. Kruideniers, grootgebracht met strontvervelende en ‘stichtelijke’ (tautologie) | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
literatuur van Bilderdijk, Van der Palm, Van Koetsveld, Hasebroek, Helmers, noem ze maar op. Voorzover trouwens de Nederlander ooit van ze had gehoord. Nu ja, een volk beschikt over de schrijvers die het verdient. Zo'n publiek moet je alles voorkauwen en dat is in strijd met het aforistieke genre dat Multatuli graag vaker had willen gebruiken. Het is opmerkelijk hoe snel hij zich geroepen voelt de lezer bij de hand te nemen en hem wegwijs te maken in het labyrinth van uitspraken, wat de Ideeën op het eerste gezicht ook zijn. Ga maar na, de eerste twee Ideeën gaan over de waarheid, dan komt er één dat het beter-weten tot onderwerp heeft. Vervolgens 6 Ideeën over samenstelling en waarde van een vergadering, uitlopende op de beroemde uitspraak: ‘Daarom zou ik stemmen tegen parlementaire regeringsvormen als ik iets beters kon vinden.’ (V.W. II, 9, p. 312). 15 gaat over het schoolgaan en mens maken, 16 over het schrijven van ideeën zelf: ‘Als ik het woord “ziel” noem, doe ik dat by wyze van spreken...’. Daar kan ik meteen nummer 18 aan toevoegen: ‘...het woordje is gebruik is tot verkorting van: “zou misschien etc....”. En zo kan ik wel doorgaan. Elk Idee is een afgerond geheel, sommige vormen vervolgens een blok over hetzelfde onderwerp: waarheid, vergadering-beslissing, definiëren etc. En daaraan ten grondslag ligt in zijn meest algemene vorm het probleem van de waarheid. Abstrakt, konkreet, in verschillende uitwerkingen: bij de ander, bij groepen, met schrijven etc. Hoe ziet die waarheid er uit, waar kan ik haar vinden. Het gaat bij Multatuli om een paar grondideeën die in verschillende schikkingen opgediend worden. En tegen deze achtergrond verliest bijvoorbeeld Idee iets van zijn banaliteit. Want een radikale scepsis is natuurlijk niet het meest originele wat men bedenken kan. De jezuïet PadbergGa naar voetnoot7. haalt er dan ook kraaiend van plezier de Griekse wijsgeer Pyrrho bij die dat allemaal al heel wat eerder gezegd heeft. | |||||||||||
De indrukkentheorieNu is het ook zo, dat het groeperen van een aantal Ideeën om hetzelfde onderwerp het verrassingseffekt, voorzover aanwezig, dreigt te annuleren. Zeker als ze groter en explicieter worden. Met als gevolg dat je aan de ene kant paradoxen hebt, moeilijk direkt te interpreteren, en aan de andere kant overduidelijke uitspraken waarop de lezer je gemakkelijk kan vastpinnen. Vooral als je terminologisch glibberige zaken aanpakt als geloof, liefde, ziel, politiek, etc. Kortom, alle terreinen waarop het menselijk denken en voelen zich kan bewegen. En nu kun je wel van het ene onderwerp op het andere springen, maar als je zelf ook al konstateert dat al die verschillende uitspraken in feite op een paar grondideeën steunen, dan is de kans op hetzelfde terug te komen nogal groot. Met daarbij het risico dat je jezelf tegenspreekt. Zeker als | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
je wilt optreden als de grote dilettant, die in een superieure flits de kern van de zaak doorheeft en dat zo scherp mogelijk wil neerschrijven. Bij het lezen van de Ideeën ga je onwillekeurig denken aan het grote ideaal van de ‘honnête homme’ uit de Franse 17de eeuw, samengevat in de gedachte van Pascal ‘poète, non honnête homme’, vrij vertaald: als dichter, specialist, ben je geen honnête homme. De specialisatie als rem voor de ontplooiing van de supermens in het perspektief van die dagen. Liever een beetje van alles dan alles van een beetje, was de leus toen. Voor Multatuli was specialisatie een rem voor het scherpen van het gezond verstand en kritisch inzicht. Of er een wezenlijk verschil tussen beide opinies ligt is maar de vraag. Gelukkig heeft Multatuli het niet alleen bij flitsen gehouden en heeft hij zich onder meer gebogen over vormgeving en lezerseffekt. Hij neemt de lezer bij de hand door het labyrinth, zoals ik al eerder zei. We moeten z'n Ideeën niet te letterlijk opvatten, het zijn geen voorschriften maar wenken, er is inspanning nodig om ze te begrijpen we moeten tussen de regels door lezen, ook hij maakt fouten en spreekt zich tegen, in de systeemloze opzet zit toch ook weer een systeem etc. Dat laatste is van belang, vooral als we 't in verband brengen met zijn opvattingen over het ontstaan en verwerken van zijn Ideeën. En dat kan, want hoe vaak gunt Multatuli de lezer niet een uitgebreide kijk in de werkplaats van zijn Ideeën. We mogen er allemaal bijstaan en er iets van opsteken. En zo komen we bij zijn opvattingen over indrukken en uitdrukkingen. Eerst heb je, volgens hem, aandoeningen waarvan niets verloren gaat. Die aandoeningen wordt de mens zich bewust: dat bewustzijnsproces moeten we ons eveneens voorstellen als een aandoening: pijn, vreugde etc. Het gevoel van aandoeningen is de basis van het opvangen en uitwerken van indrukken. Ook indrukken ontloopt de mens niet, hij krijgt ze. Een indruk is een bewustgeworden aandoening. Het uitbouwen en besturen van die indrukken gebeurt door gevoel, mening, opinie, zeden, wetten. Ook door het milieu: bekrompen bewoning geeft bekrompen indrukken, zie het gezin Pieterse. Het realiteitseffekt van de indrukken wordt buiten de mens om bepaald door de opgelegde gedragskode en sociale omstandigheden. Aldus wordt de indruk gedachte. Gedachten heeft iedereen, maar van die gedachten beelden maken en ze tot denkbeelden vormen, dat is slechts voor weinigen weggelegd. En met het uitwerken van die denkbeelden tot uitdrukkingen komen de reële moeilijkheden op de proppen. Een zo groot mogelijke overeenkomst tussen indruk en uitdrukking moet bereikt worden, een volledige harmonie als het kan. Daarin schuilt het talent van de schrijver. En dat van de wijsgeer, want voor Multatuli moet daartussen geen verschil zijn. Bij de overgang van aandoening naar indruk is bewustzijn nodig, zoals ik al eerder heb opgemerkt, van indruk naar denkbeeld: gevoel en logika, gevoelslogika dus, en bij de passage van denkbeeld naar uitdrukking: trefzekerheid in de definitie. Maar ook kleur, vorm en beweging. De echte dichter-wijsgeer is een ambachtsman nadat hij zich als psycholoog en logicus heeft gemani- | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
festeerd; zijn produkten, inhoudelijk niets anders dan een weerspiegeling van de realiteit, wel een ‘geschikte’ of gearrangeerde realiteit, moeten zich spontaan aandienen. Kortom, het volle pond op de stijl. En tegen deze achtergrond kunnen we nu de relatie auteur - lezer goed plaatsen. Het gaat er bij Multatuli niet zozeer om de lezer te overtuigen, in de zin van een sluitend betoog te houden zodat er geen speld tussen te krijgen is. Het gaat er hem om dat de indrukken die vertolkt worden bij de lezer indrukken oproepen, van hetzelfde soort, veronderstel ik, die hem tot denken en besluiten aanzetten. Deze opvatting is heel goed verklaarbaar vanuit zijn haat tegen elke dwang, systeem, voorschrift. Nu zijn er voor de dichter, zoals trouwens voor een ieder die zich op het denken toelegt, duidelijke verschillen tussen ‘gebeurtenissen’, ‘denkbeelden’, ‘begrippen’ en ‘indrukken’, je hebt bijvoorbeeld indrukken van een lager en van een hoger soort. Maar de een is nodig voor de ander en de ware kunstenaar onderscheidt ze goed, maar stelt er zich wel boven; die schijnbare tegenstellingen zal hij in een superieure beweging met elkaar verbinden. Dat heeft overigens ook te maken met Multatuli's curieuze natuuropvatting: alles is in alles. ‘Maar de wysgeer ... die geroepen is tot het verkondigen van algemene slotsommen, moet samenvatten om te begrypen en te oordelen. Wy beginnen met distinctie, analyse, antithese. Wy behoren te eindigen met synthese en conjunctie.’ (V.W. III, 491, p. 236). Nou daar staat het dan: de slotsommen zijn de Ideeën in aforistieke vorm, het materiaal vinden we in de realiteit, de wijze waarop het denken zich voltrekt wordt verklaard in de indrukkentheorie, de methode is die van distinctie en konjunktie. Eerst de verschillende indrukken goed onderscheiden en dan in een tweede fase de tegenstellingen met elkaar in verband brengen, niet zo maar, het gebeurt in een synthese. Zo breng je twee totaal verschillende zaken als waarheid en handschoenen met elkaar in verband. (Idee 2) Je zou hierbij haast van een dialektische methode kunnen spreken, temeer daar Multatuli bij het vatten van het te bestuderen objekt herhaaldelijk van beweging spreekt. Het kennend subjekt moet er steeds op uit zijn, de schijnbare tegenstellingen op te heffen om vervolgens de gevonden synthese weer te overschrijden. Zo zal de kennis van de werkelijkheid zich hoe langer hoe meer uitbreiden. Het blijft per slot van rekening een streven naar waarheid. Om het een beetje gunstig voor Multatuli uit te drukken: we zijn voortdurend bezig met interpreteren van de realiteit, of die nu psychisch of stoffelijk is. Elk bereikt resultaat vraagt om meer. Dat geldt voor de denker, dat geldt eveneens voor de schrijver. Hoe moeten we nu in dit licht het systeemloze systeem van zijn Ideeën plaatsen? Bij de Franse moralisten heb ik al naar voren gebracht dat in de maximes, ondanks de verscheidenheid van uitspraken, toch wel een systeem te ontdekken valt. Onder systeem bedoel ik dan een organisatie in de verschillende aforismen die erop duiden dat er een algemene lijn in zit. Een filosofie. Terwijl de opzet van zo'n bundel er juist op wijst, dat alle nadruk op | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
elke uitspraak afzonderlijk gelegd moet worden. Natuurlijk levert het zoeken naar zo'n systeem moeilijkheden op. Bij La Rochefoucauld (en hij is zeker de enige niet) vindt men vlotweg elkaar tegensprekende maximes. Zo schrijft hij ‘Ontrouw wordt vergeven maar niet vergeten’ naast ‘Ontrouw wordt vergeten maar niet vergeven.’ Lanson heeft daar een heel mooie verklaring voor gegeven. Hij beweert zonder een spier te vertrekken dat deze tegenstelling prima is, ‘want de realiteit geeft ons voorbeelden van beide gevallen. De kunst is één van beide uitspraken te kiezen of uit te sluiten.’Ga naar voetnoot8. Multatuli zou overigens zo'n bewering best tot de zijne hebben kunnen maken. Hijzelf schrijft immers naar de indrukken van het ogenblik: ‘Zonder my te bekommeren, noch om verband noch om homogeniteit, noch om eindelyke conclusie’ (V.W. II, noot Idee 34, p. 669). Maar dan gaat hij verder en voegt eraan toe: ‘Er ligt alzo in dit gebrek aan methode, een soort van ... methode. En deze is - onder zekere gegevens - de slechtste niet. Wie steeds naar z'n beste weten zegt wat hem voorkomt waar te zyn, kan nooit met zichzelf in tegenspraak komen. De hieruit voortspruitende harmonie tussen de gedachten die op onderscheiden tydstippen en in geheel verschillende omstandigheden geuit werden, getuigt misschien voor waarheid, doch ongetwyfeld voor oprechtheid. En juist uit deze overeenstemming ontstaat ten slotte één geheel, dat klemmender betoogt dan verhandelingen waarin een onaangenaam partipris al te gemaniëreerd tussen kop en staart is gezet.’ (V.W. II, noot Idee 34, p. 670). Bij de volgende noot spoort hij de lezer nogmaals aan tussen de regels door te lezen en verband te zoeken: ‘het spreekt vanzelf dat dit verband niet tussen alle op elkaar volgende nummers bestaat, doch 't ontbreekt daarom niet overal waar 't niet terstond in 't oog valt.’ (V.W. II, noot Idee 35, p. 670). Deze lange citaten hebben niet alleen tot taak om ten overvloede te bewijzen dat de onderzoeker het recht heeft allerlei verbanden tussen de Ideeën te leggen, aangespoord door de auteur zelf, maar ook om de aandacht te vestigen op de door hem zo nadrukkelijk geformuleerde methode van oprechtheid als basis van zijn werk. | |||||||||||
Opnieuw Idee 1Que sais-je? Wat weet ik? Stelt Montaigne in de sceptische periode van zijn leven. Wat weet ik, in de vragende vorm om elke schijn van zekerheid omtrent de waarheid uit te bannen. Dat was een kwestie van vorm: je had best kunnen beweren: ik twijfel, of: niets is waar. De twijfel beroerde in die dagen heel wat intellektuelen, weer in aanraking gekomen met half- of helemaal vergeten Griekse en Latijnse auteurs. Ook met het scepticisme. En dat was niet alleen maar een geestelijk spelletje, althans niet voor Montaigne, verstrikt als hij was | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
in de elkaar tegensprekende filosofen. Eerst een totale opruiming op basis van die twijfel om dan tot eigen denken te geraken. Zelfstandig denken. Er bestaat dus een universele intellektuele houding die regelmatig in de geschiedenis van het denken opduikt en dan, wil ze niet voor al te banaal versleten worden, om een nieuwe uitdrukkingsvorm vraagt. Dat betekent immers ook, zoals bij Montaigne, dat zo'n attitude niet los te denken is van een traditie die doorbroken moet worden. Dat geldt evenzeer voor Multatuli. Hij moest de lezer opschrikken en aan 't denken zetten. De lezer van een prekapitalistisch Nederland dat aan de ene kant tot in de botten toe verstard is in een regentenideologie. Produkt van een niet overdadig goed funktionerende standenmaatschappij. Maar waar aan de andere kant juist iets begint te veranderen. Van een vóórindustrièle maatschappij glijdt dit land allengs naar een industriële maatschappij. Dat heeft allemaal konsekwenties. Ontstaan van politieke partijen, groei van de pers, verandering van onderwijs, kiesrechthervormingen, sociale wetgeving, het betreft politieke, sociale en vooral ekonomische problemen, waardoor we zonder meer op het ideologische vlak terecht komen. De moderne massabeweging, de onderwijshervormingen in dienst van verbetering van arbeidskrachten, wat onherroepelijk specialisatie betekent, de politieke rol van de pers, de roep om een betere kieswet, meer aangepast aan de maatschappelijke verschuivingen, zijn aanleiding tot hevige ideologische konflikten. Het ‘moderne’ doet zijn intrede in Holland. Multatuli heeft zich niet afzijdig gehouden, integendeel, hij ziet in wat gaat komen, verzet zich daartegen, maar kiest evenmin voor de oude koers. Eigenlijk vecht hij op twee fronten, vandaar verbrokkeling, twijfel, hang naar een charismatisch leiderschap en uiteindelijk een houding die erg hij anarchisten zal aanslaan. En niet alleen bij het Nederlandse anarchisme. De strijd is totaal, dat moeten we niet vergeten; hij keert zich tegen de nieuwe vormen van maatschappelijke en ideologische strukturen, door de heersende klasse aangehangen om een andere konsensus te bereiken. De sociale veranderingen, in Nederland geproduceerd door ekonomische groei, vragen nu eenmaal om een bijstelling van het ideologische apparaat. Maar ook verzet hij zich vinnig tegen de bestaande opvattingen. Oude en nieuwe waarheden moeten op de korrel genomen worden. Multatuli wil ontmaskeren, opruimen, weghameren, strijden tegen een glibberige berg van zelfvoldane middenklasse-notabelen die dag en nacht de diepe plooi van het zeker weten op hun voorhoofd dragen. Hun ronde tevredenheid grondig aantasten. De waarheid vernietigen van hen die het voor het zeggen hebben of zullen krijgen: christenen, liberalen, reaktionairen, socialisten, spoorwegaandeelhouders, hoogleraren, allemaal één pot nat. En die gesteund worden door een van bekrompenheid kromgetrokken kleinburgerdom, het ergste van alles. Elke autoriteit zal de grond in geboord dienen te worden, maar ook het gladde geschipper gaat met één slag van tafel. Hij weet dit allemaal goed te zeggen, en op een toon die men ook nu niet ‘passend’ zou vinden. | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
Vandaar het aforisme als wapen, een algemeen ideologische basis die later ingevuld wordt; vandaar het grote belang van Idee 1 als introduktie van zijn werk dat je moet samenvatten met: twijfel. Mochten we een waarheid vinden, dan is die altijd voorlopig. Vandaar het grote belang van de formele en inhoudelijke organisatie van zijn Ideeën. Net zo goed als de keren dat hij verzucht van zijn dierbare wens te moeten afzien om uitgebreid op een ander onderwerp in te gaan. Want dat kan niet, hij heeft een roeping te vervullen, een opdracht, een zending. En er is natuurlijk ook geldgebrek, en gebrek aan tijd. Het twijfelen en het zoeken naar waarheid zijn voor hem elkanders komplement. Zijn kweest daarnaar is vaak een wonderlijke gang. Een ieder die in zijn Ideeën probeert te systematiseren wat hij daaronder verstaat, kan er van meepraten. Je staat voor de meest curieuze verrassingen. | |||||||||||
Waarheid en wetenschap.Er zijn genoeg schampere opmerkingen gemaakt over Multatuli's amateuristische kennistheoretische fantasieën. Het ligt niet in mijn bedoeling, daar binnen dit kader uitgebreid op in te gaan. Wel wil ik een paar punten naarvoren brengen die naar mijn mening noodzakelijk zijn om zijn strategie te begrijpen en mede om aan te tonen dat hij niet op zijn achterhoofd gevallen was. Om te beginnen is er duidelijk onderscheid bij hem tussen wetenschap en geloof in wetenschap. Wie dat niet ziet of niet wil begrijpen staat voor raadsels. En daarmee bedoel ik niet alleen de op z'n zachtst gezegd vreemde personifikaties van de natuur: ‘de lieve, domme, geestige, naieve, almachtige, onwetende, kinderlijke, tokoachtige natuur’ (V.W. II, 373, p. 540), een passe-partout waarmee hij met de toverformule: ‘alles is in alles’ op elk raadsel van het universum een pasklaar antwoord heeft, maar ook dat gedoe met een waarheid die ‘met al haar eenvoud, () hartelyk, kleurig en beeldrijk’ staat tegenover een ‘rechtlynige, afgepaste en dorre’ leugen (V.W. III, 513, p. 257). Om dan maar niet te spreken over het door elkaar klutsen van begrippen als: waarheid en oprechtheid, onwaarheid en leugen, zodat je je soms afvraagt hoe hij dat precies meent. Heb ik het juist, dan hebben we aan de ene kant de wetenschap waarover hij niet meer dan een paar principiële feiten te vertellen heeft. 't Zijn over het algemeen dingen waarmee hij niet eens zulke brokken kan maken. Het resultaat van wat rondneuzen in materialistische studies, of het opsnuiven van wat er toen in de lucht aanwezig was. De kennis is nooit absoluut, de taak van logika en wiskunde als hulpwetenschappen voor de natuurwetenschappen en ook de gedragswetenschappen; induktie, deduktie, hypothese, theorievorming, empirische bewijsvorming, kortom, het a,b,c uit die tijd. Meer niet. Het neemt dan ook niet veel plaats in zijn Ideeënbundels in en die uitspraken zijn meestal te vinden in korte opmerkingen. Maar daar draait 't bij hem ook niet om. Dat kan alleen maar het aureool van de wetenschap versterken, de daarbij behorende methode in aanzien ver- | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
groten, en de natuurstudie van nog groter belang maken. De natuur die zich toen al uitstrekte tot het maatschappelijke en staathuishoudkundige gebied. Waartoe Multatuli ook de literatuur, of de kunst als men dat liever heeft, rekende. Onder het algemene begrip menskunde. ‘Is het daarentegen nodig aan te tonen dat de ernstige conscientieuze beschouwingen van 'n mensenziel, in wetenschappelyke rang - en in kosten van productie alweer! - niet staat beneden het ontleden van 'n insekt, of 't bestuderen der habitus van 'n mosplantje? Zyn er nog die menen dat de waarneming en mededeling der ontwikkelingsgeschiedenis van onzen Wouter tot 'n lagere orde van bezigheden behoort, dan 'n verhandeling over diatomeën, of 'n specimen over 't voorstellen van reeksen in kromme lynen?’ (V.W. VI, 1065, p. 690). En dat is nu de andere kant van het probleem: het geloof in de wetenschap. De Fysica is de enige godsdienst, zoals hij dat zelf zegt, dat betekent een onbelemmerd bestuderen van de natuur. De studie van al deze disciplines vraagt ongedifferentiëerd dezelfde houding: gevoel, verbeelding en moed. Ze heeft voor alle takken dezelfde drijfveren en dezelfde methode. M.a.w. de schrijver die in alle oprechtheid naar waarheid streeft en de aard der dingen onderzoekt met de geijkte methode, zoals Walter Scott bijv., is wetenschappelijk bezig en profiteert onder meer van de onverdachte sanctionering. Zijn produkt is wetenschappelijk, oprecht en waar, al is die waarheid dan maar voorlopig. De formele kant ervan kan de zaak nooit redden, het mooi-schrijven is ondergeschikt, hoewel de waarheid goed opgesmukt dient te worden. Ze mag niet vervelend zijn, maar dat geldt evenzeer voor de wiskundige. En Multatuli heeft vanaf zijn eerste geschriften, vanaf de Max Havelaar daaraan willen voldoen, ze zijn dan ook geen emotionele aanklachten tegen de Nederlandse Staat, tegen het Nederlandse volk, maar een wetenschappelijk bewijs. De wetenschap is een geweldig wapen voor hem: ze streeft naar waarheid door de waarheid te ondergraven. Twijfelen is wetenschappelijk, maar ook het vinden van een waarheid. Het gaat er bij Multatuli niet alleen om, een materialistische ideologie aan de man te brengen. Veel sterker, het gaat om zijn eigen waarheid: de zaak Lebak, met alles wat daaruit voortgevloeid is. Een definitieve breuk in zijn leven en de aanleiding om te gaan schrijven en strijden. Maar dat betekende een totale ondermijning van de zekerheden van het volk. Vandaar dat wetenschap geen onpersoonlijk systeem is waarover afstandelijk gepraat kan worden. Ze is een hartstochtelijke vraag naar kennis en naar het ware en vereist zoals gezegd moed, verbeelding en gevoel, maar ook de juiste methode en het zienerschap. De wetenschapper moet veel ontberen in naam van zijn onderzoek, afstand doen van heel wat dingen die hem lief zijn, zoals Douwes Dekker dat heeft moeten doen. Opgeven van de behagelijke warmte, geboden door vooroordelen, autoriteitsgevoel, carrière, vriendschap, vrouw, kinderen, kortom alles. | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
KonklusieDe Ideeën bevatten een groot aantal aforismen die te herkennen zijn aan hun vorm: korte stukken, apart genummerd. Men kan ze beschouwen als slotsommen van denkprocessen of ervaringen van de auteur. Multatuli heeft ze noodgedwongen opgegeven en het verrassingseffekt van de al geschreven aforismen moeten afzwakken door noten, verwijzingen etc, vanwege een aantal redenen waarvan hij er één expliciet vermeld heeft: gebrek aan leeskapaciteiten van de kant van de lezers. De aforistieke vorm had voor hem het voordeel van ekonomie, in weinig woorden veel zeggen, en gaf bovendien nog de indruk van wetenschappelijkheid door de algemeenheid van de uitspraak en het didaktisch element erin. Ondanks het feit dat Multatuli in de latere bundels ze niet meer als losstaande nummers presenteert, blijft hij ze handhaven in de tekst. Het systeemloze van zijn Ideeën, versterkt door het aforisme-achtige van zijn uitspraken, blijkt wel degelijk systeem te bezitten. Het geheel wordt gedragen door een klein aantal grondideeën, wat dat betreft is hij weinig veranderd. Vanuit dat standpunt kan het aforisme gezien worden als een krachtig wapen voor de verbreiding van zijn ideologie. Verrassend door vorm en beeld, brengt het de lezer van zijn stuk en spoort hem tot denken aan, met als uiteindelijk doel dat deze het eens wordt met de auteur. De wetenschap heeft bij Multatuli een grote rol gespeeld, niet dat hij er veel van wist of dat hij uitblonk door zijn methodologische inzichten, maar in hoofdzaak door de kracht en overtuiging die er voor hem en voor anderen van het begrip uitging. De moderne theologie maakte er gebruik van, de kapitalisten ook, om het volk weer eens voor de zoveelste keer te verlakken, om er beter van te worden. Multatuli daarentegen zag haar als een geducht wapen in de strijd voor de waarheid die in zijn ogen de hele mens gold. Hij schrijft in één van de meest interessante perioden van Nederland, de jaren '60, '70. In ons land vinden dan ekonomische veranderingen plaats die vernieuwingen van de ideologische apparaten vereisen; de oude konsensus wordt vervangen door een andere. Hij voelt zich geroepen om op alle fronten strijd te voeren. In deze ongemakkelijke positie vecht hij voor een ideologie die vooral op het eind van zijn leven het best met populisme omschreven zou kunnen worden, zonder meteen de pejoratieve betekenis die eraan kleeft aan te houden. Hij vecht tegen het oude én het nieuwe omdat beide de leugen vertegenwoordigen, en vooral ook omdat ze hem niet het recht schenken waar hij aanspraak op meent te kunnen maken. Want op de achtergrond van deze strijd, onder het vaandel van de Wetenschap, voor oprechtheid en waarheid, staat zijn eigen strijd tegen de leiders van het Nederlandse volk, zijn eigen waarheid: de zaak Lebak. |
|