Over Multatuli. Delen 3-4
(1979)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Garmt Stuiveling
| |
[pagina 54]
| |
gestelde vraag heeft Kok onder de tekst in potlood genoteerd: ‘Dit is het No der Nieuwe Rotterdamsche Courant van 12 Sept.r 1887, waarin het bedoelde artikel voorkomt. A.S.K.’ In feite echter blijkt het de krant van 11 september te zijn. De Illustere School te Breda, het Collegium Auriacum - of met een minder gebruikelijke variant Arausiacum - werd in september 1646 door Frederik Hendrik gesticht, met o.a. de voormalige leidse hoogleraar André Rivet (1572-1651 )Ga naar voetnoot3. als een van de curatoren. Christiaan Huygens studeerde er rechten bij Johann Henryk Dauber (1600-1672). De brief van Bosscha luidt aldus: | |
Haarlem 14 Nov. 1887.Waarde Heer Kok, 'k Heb eenigen tijd in boeken en papieren moeten zoeken, om nog een overtollig exemplaar van Pruisen en Nederland te vinden. Thans zend ik het U met eene weemoedige gedachte aan den edelen schrijver, die het, door verlichte vaderlandsliefde gedreven, in tijden van gevaar samen stelde, toen de bittere Pruisenhaat uit de hofkringen van koningin Sophie aangeblazen, elders ongeduld en wrevel in bedenkelijke mate begon op te wekken. Het geschrift wekte zoozeer haar toorn ... dat Multatuli de pen opnam. De Schrijver oogstte slechts miskenning en spot ... in Nederland. Maar hij had de stille voldoening dat zijne woorden hunne werking niet gemist hadden. Ik herinner mij nog hoe een paar jaren na de verschijning de vredelievende Koningin van Pruisen bij gelegenheid eener receptie van afgevaardigden van het Roode Kruis, in de Witte zaal van het Koninklijk slot te Berlijn, toen haar mijn Vader werd voorgesteld op het vernemen van zijn naam, deze eenvoudige woorden sprak ‘Vous avez rendu un grand service à votre patrie’ Maar ik laat mij te ver voeren. Voor dergelijke, zelfs vertrouwelijke mededeelingen, is het thans de tijd nog niet. Gij zult dit gewis in acht nemen. Het was mij aangenaam U een kleinen dienst te kunnen bewijzen, maar ik neem er de waarde aanstonds van weg door U een wederdienst te vragen. Gij hebt eenigen tijd geleden in de Nieuwe Rotterd. Courant een en ander medegedeeld over het Collegium Arausiacum door Frederik Hendrik te Breda gesticht en dat door de zonen van Constanter bezocht werd. In de Oeuvres Complètes de Christiaan Huygens waarvan het eerste Deel weldra door de zorg der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen zal verschijnen komen onderscheidene brieven voor gewisseld door Vader Constantijn met Dauber, en Rivet, bijzonderheden bevattende over de Bredasche school. Gaarne zou ik nu een afdruk van uwe mededeelingen bezitten. Wellicht kunt gij aan mijn wensch voldoen, en mij het nummer bezorgen der N. Rott. Courant waarin | |
[pagina 55]
| |
het voorkomt. Zoo U dit niet mogelijk is kunt ge mij denkelijk wel datum en volgnummer van het Blad opgeven. Ontvang, inmiddels, vriendschappelijke groeten van Uwen toegenegen JBosscha
Ofschoon geschreven tegen het eind van de 19de eeuw, heeft deze brief alle kenmerken van een fossiel. Hij stamt uit het stenen tijdvak vóor het oedipuscomplex, toen het nog mogelijk was zonder de minste iconie je bloedeigen vader een ‘edelen schrijver’ te noemen. Maar bij Bosscha Jr. was méer mogelijk. Ook de mening dat die armzalige brochure van zijn vader echt van invloed was geweest op de internationale positie van Nederland in het Europa van Bismarck en Napoleon III. Ook de zotte veronderstelling als zou koningin Augusta van Pruisen een ingewijde zijn geweest in de geheimen der hogere politiek. Ook de ijdele illusie dat haar franse passepartout-frase mocht worden opgevat als een compliment voor een hollands geschrift dat zij uiteraard niet had gelezen en zelfs niet had kúnnen lezen. Maar het opmerkelijkste van deze brief is wel de insinuatie als zou het koningin Sofie zijn geweest die Multatuli in januari 1867 had aangezet tot zijn vervaarlijke polemiek. Dat die twee elkander hebben ontmoet, staat vast; zie VW XI, blz. 96, 106 en 115-116. Maar dan zijn we in het voorjaar van 1863. Van enig verder contact is totnutoe niets gebleken. Wel zijn er goede gronden voor de stelling dat haar ongemene persoonlijkheid meespeelt in het karakter van koningin Louise, evenals het meer gemene personage van Willem III in de karikatuur van koning George. Maar als Multatuli medio december 1866 aan Huet vraagt hem Bosscha's brochure te willen sturen die zelfs tot Keulen niet was doorgedrongen (VW XI, blz. 771), doet niets vermoeden dat er een ándere aanleiding zou zijn dan persberichten over dat uitgaafje. En toch: is die opmerking van Bosscha Jr. wel een insinuatie? Wat wist hij, wat wist men in en rondom de haagse hofkringen anno 1866-1867? Zijn er ergens nog brieven, aantekeningen, dagboeken bewaard gebleven, waar zwart op wit staat wat nu niet méer lijkt dan een giftig verzinsel? Want met hoeveel voorbehoud men deze zoon van die ‘edelen schrijver’ ook wil bekijken, het is toch nauwelijks denkbaar dat hij iets van dit gewicht na meer dan twintig jaar zo maar uit zijn duim zuigt om het dan ook nog mee te delen aan iemand die tot de vrienden en bewonderaars behoorde van de aldus verdacht gemaakte Multatuli. Of moet men de insinuatie met een insinuatie beantwoorden, en is het Bosscha's bedoeling geweest Kok op deze manier van zijn bewondering te genezen? Het zijn, als zo vaak, meer vragen dan feiten. Und nur ein Narr wartet auf Antwort. |
|