H.H.J. de Leeuwe
Dekkers verloftijd - een aanvulling
De beschrijvers van Dekkers verloftijdGa naar voetnoot1. hebben - voor zover mij bekend - één detail van die periode over het hoofd gezien dat zijn royale optreden en zijn lust tot het ontwerpen van plannen bevestigt, maar ook iets nieuws brengt: zijn reeds vroeg actieve belangstelling en zijn enthousiasme voor het theater en - wat meer zegt - voor de toneelspelers. Dat betekende heel wat in die jaren waar het een befaamd letterkundige zoals Hans Christian Andersen - op bezoek in ons land - kwalijk genomen werd dat hij een actrice, Maria Johanna Kleine-Gartman, een der meest geliefde toneelspeelsters van haar tijd, thuis opgezocht hadGa naar voetnoot2..
Het moet in 1854 of 1855 geweest zijnGa naar voetnoot3. dat Dekker op het station te Arnhem het gezelschap van A. van Lier, dat in het Grand Théâtre in de Amstelstraat te Amsterdam speelde, ontmoette. De dames en heren, zes of acht in getal, hadden, komende van een optreden in Zutphen, reeds in een waggon derde klasse plaats genomen - een open rijtuig, door zeilen afgesloten als een tentwagen - toen één van hen, Rosier FaassenGa naar voetnoot4., zich oplettend zag
| |
aangekeken door een blond, rijzig heer met diepliggende ogen. Deze heer, die met een vriend nog op het perron stond, was niemand anders dan Eduard Douwes Dekker. Hij trad op hem toe, vroeg of hij de eer had met Rosier Faassen te spreken, maakte hem een vleiend compliment over zijn spel en nodigde hem uit de reis naar Amsterdam met hèm in een compartiment van de éérste klasse mee te maken. Faassen antwoordde dat hij en zijn collega's plaatsen in de derde klasse hadden.
‘Welnu’, antwoordde Dekker, ‘laten die heren en dames mij dan ook de eer aandoen bij mij te komen zitten, dan kunnen we eens samen praten!’ Hij vuide het ontbrekende bedrag bij de conducteur aan en spoedig zat het hele gezelschap bij hem. Hij stelde zich voor als Douwes Dekker, Indisch ambtenaar en presenteerde ook zijn vriend, de kapitein S. van het Nederlands-Indische LegerGa naar voetnoot5.. Onderweg - in Utrecht - werden aan de dames verversingen aangeboden. Dekker was onuitputtelijk in het uiten van zijn ideeën over kunst en literatuur en alles verliep zo prettig en gezellig dat iedereen het jammer vond dat Amsterdam al bereikt was en de reis niet langer had geduurd.
Enige tijd later zagen Faassen, Dekker en S. elkaar terug op een bal in ‘Frascati’ in de Nes, de toenmalige straat van vermaak in de hoofdstadGa naar voetnoot6.. Dekker kwam toen met een plan voor de dag. In Batavia bestond slechts een gebrekkige Franse Opera, maar een goed Nederlands beroepstoneelgezelschap ontbrak totnutoe. Hoe zou het zijn als Faassen dit oprichtte? Geld was maar een bijzaak en in overvloed te krijgen (zei Dekker). Faassen, enthousiast, probeerde zijn collega's te overreden mee te gaan naar Indië, maar behalve een paar ongetrouwde jongemannen en een actrice die de oudere rollen speelde,
| |
durfde niemand de reis te aanvaarden. En zo kwam er van dit plan dat op zichzelf niet dwaas was, niets terecht. Eerst in het begin van de 20ste eeuw begaven Nederlandse acteurs zich met kleine gezelschappen op tournee naar Java: Brondgeest, Bouwmeester, Chrispijn en VerkadeGa naar voetnoot7..
Uit niets blijkt overigens dat Dekker dit contact met het gezelschap-van Lier zocht of gebruikte om zijn stuk ‘De Eerlooze’ gespeeld te krijgen. Hij bleef in de ogen van zijn gasten de rijke, grote, geestige, beschaafde, intelligente en charmante heer uit Indië.
Jaren later werd de kennismaking tussen Dekker en Faassen hernieuwd. Het was in het voorjaar 1875. Vorstenschool werd ingestudeerd en ten tonele gebracht. Dekker zag een voorstelling van Rosier Faassens eenacter De WerkstakingGa naar voetnoot8. en begreep meteen wat Faassen kon en miste. Wat hemzèlf als toneelauteur ontbrak wist hij allang. Hij stelde voor een stuk in samenwerking te schrijvenGa naar voetnoot9.. Faassen zou het stuk maken, Multatuli zou het schrijven. Beter kon beider verschil niet geformuleerd worden.
Maar ook van dit plan is niets terecht gekomen.
|
-
voetnoot1.
- G. Stuiveling e.a. (edd.), Multatuli, Volledige Werken IX, Brievenen Dokumenten uit de jaren 1846-1857, Amsterdam 1956. Over de verloftijd pp. 293-395. - Paul van 't Veer, ‘Dekker met verlof’, in Over Multatuli 1/1978, pp. 13-37. - Ook aan de schrijver van dit opstel was het hier verhaalde niet bekend toen hij in 1949 zijn studie over Multatuli, het drama en het toneel publiceerde.
-
voetnoot2.
- Hans Reeser, Andersen op reis door Nederland, Zutphen 1976, p. 58.
-
voetnoot3.
- We ontlenen deze bijzonderheden aan Rosier Faassen, Mijn Leven, Auto-Biographie, Rotterdam z.j. (1897), pp. 60-64. Faassen werd in mei 1854 aan het gezelschap-van Lier verbonden (p. 50), zodat de beschreven gebeurtenissen daarnà en vóór Dekkers vertrek naar Indië, 20 mei 1855, plaats gehad moeten hebben.
-
voetnoot4.
- Pieter Jacobus Rosier Faassen (9 september 1833 Den Haag - 2 februari 1907 Rotterdam) was een Nederlands toneelspeler en -schrijver. Hij debuteerde op 17-jarige leeftijd bij een Franstalig gezelschap in de hoofdstad, ging in 1854 over naar het Nederlandstalig toneel in de Schouwburg-van Lier te Amsterdam, verbond zich in 1863 aan het Haagse ensemble van Valois te Den Haag en kwam in 1876 bij het gezelschap van Le Gras en Haspels te Rotterdam, waar hij tot het einde van zijn loopbaan werkzaam bleef. Behalve als komiek die aan zijn figuren menselijke diepte wist te verlenen, onderscheidde hij zich door het schrijven van stukken die in het laatste kwart van de vorige eeuw het Nederlands repertoire mede bepaalden: Anne-Mie, Zwarte Griet, De ledige Wieg, Manus de Snorder, Zonder Naam, Hannes, Platijn en Co. enz. Als weinigen van zijn landgenoten beheerste hij het métier. Een Rosier-Faassen-archief bevindt zich in het Historisch Museum te Rotterdam.
-
voetnoot5.
- Vermoedelijk de luitenant-ter zee 1ste klasse Adam Frederik Siedenburg, ridder van de Militaire Willemsorde, een van Dekkers borgen t.o. het Ministerie van Koloniën dd. 3 december 1853. Zie Volledige Werken IX 336-337. Dat Rosier Faassen, waarschijnlijk niet zo goed op de hoogte met militaire rangen en onderscheidingstekenen, hem als kapitein van het Nederlands-Indische Leger aanduidde is begrijpelijk. Trouwens, misschien droeg S. wel helemaal geen uniform en ging de verteller na veertig jaar op een vaag geworden herinnering af. Het is wel opmerkelijk dat hij de naam niet voluit vermeldde.
-
voetnoot6.
- Joh. M. Coffeng vertelt hierover: ‘De Nes ... In den bloeitijd waren er, behalve een aantal hotels en café's, eenige inrichtingen van goed gehalte, die door de beste families werden bezocht. Het oudste lokaal op dit gebied was Frascati, gesticht in 1823, in welk jaar de heer Geykema besloot van een daar ter plaatse gevestigde gouddraad-trekkerij een concertzaal te maken. De concerten werden druk bezocht, vooral toen 1840 J.E. Stumpff de leiding kreeg en deze vele jaren behield. Groote bekendheid verkreeg Frascati alom in den lande, doordat Stumpff telkenjare met de kermis de geheele zaal omtoverde, hetzij in een wintertuin met fonteinen en watervallen, hetzij in een binnenhof in een Oosterschen, Romeinschen of anderen stijl. Met tooneelvoorstellingen werd in 1859 begonnen ... in 1879 (werd) Frascati verkocht om tot verkooplokaal te worden ingericht...’ (Johan M. Coffeng, ‘Uitgaan’, in: Zeven Eeuwen Amsterdam (A.E.d'Ailly ed.), deel VI, Amsterdam z.j. (1949?), pp. 141-172, citaat pp. 147-148.). Thans heeft het gebouw zijn vorige bestemming als schouwburg herkregen.
-
voetnoot7.
- Vgl. J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland II, Groningen 1908 (reprint Rotterdam z.j.), pp. 418-419.
-
voetnoot8.
- Zie hierover H.H.J. de Leeuwe, ‘Rosier Faassen, Nederlands acteur-auteur. Zijn dramatische eersteling’, in: Scenarium II 1978, pp. 113-124.
-
voetnoot9.
- Dat twee auteurs gezamenlijk een stuk schreven was in de 19de eeuw volstrekt niet ongebruikelijk. Vooral in Frankrijk kwam dit vaak voor: Augier en Sandeau, Sandeau en Decourcelles, Barrière en Thiboust, Bourgeois en d'Ennery, Erckmann en Chatrian, Scribe en Delavigne, Sardou en Moreau, Meilhac en Halévy, Labiche en Legouvé enz. In Duitsland boekten als samenwerkende auteurs van kluchten succes: Blumenthal en Kadelburg, von Moser en von Schönthan (en later nog, in onze eeuw, Arnold en Bach).
|