Een Amoureus Liedt.
LAura sat laest by de Beeck,
Onder 't schau van Else-boomen,
Daer sy in het Water keeck,
Is daer na in slaep gekomen,
En begon seer soet te droomen
Van de liefde, van de min,
Slapend' is sy neer-gezegen,
Met haer boesem los ontregen,
Lagh mijn lieve Veldt-goddin.
t'Wijl sy dus alleenigh sat,
Coridon ginck by haer sitten,
Mits ick by haer Borsjes vat,
Riep mijn Laura, Wat is ditte?
Och mijn boesem brandt van hitte[;]
Mits soo sijght sy weder neer,
En begon op nieuw te droomen,
Als ghy wilt soo meughje komen,
Neen, O neen! het krenckt mijn eer.
Doen nam ick een handt vol groen,
't Geen door-mengelt was met rosen,
Laura riep wat wilje doen?
Ik begon van schaemt te blosen,
Mits liet sy een suchje losen, En viel neder in het gras
Ock ick ben door droom bedrogen
Riep sy met besloten oogen,
Ick meend' ick sonder Maeghdom was.
Liefste lief sey Coridon,
Wilt doch na mijn klagen hooren,
Laura sprack: of ghy verwon
Gunst, soo ghy my leght te voren,
En ghy liet my dan verloren,
Dan soo was ick in 't verdriet,
'k Wil geen Ionghmans meer geloven,
Ghy soeckt maer mijn eer te roven,
Neen, O neen! [ick doe dat niet]
|
|