Oud-Vlaemsche liederen en andere gedichten der XIVe en XVe eeuwen(1849)–Anoniem Oud-Vlaemsche liederen en andere gedichten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] XCVII. [Binnen in mir hertzen cas] Binnen in mir hertzen cas, Daer staet een bloume, die lieft mir bas Dan wes ich anders doen begrijf. Robijn, carbonkel, no topas Ne sijn te prisene niet een vlas Voor haer, die zoent der zonden kijf. Dijnre roke en dooch gheen blijf, Rose, vul van tsemels dauwe, Du best onse hope, beware ons stijf. De wech es ons te nauwe; Werde vrauwe, Doe ons trauwe, Quijt onsen rauwe, Ende ons bescauwe, Als therte flauwe, Eer ons ghelauwe Die helsche cauwe. Du steis ghegroyt in eenre stas, Int wortel dies de planter was, U kint, u vader, maecht, moeder ende wijf, Eva leedde ons int maras; Ave weder ons ghenas, Om dijn omoediche zuver lijf. Dijn roke en dooch gheen blijf, enz. [pagina 171] [p. 171] Also de zonne dorscijnt een glas, Ende bi der rayen groijet gras, So de vader een neder drijf. Drie rayen endende in eenen pas Bescenen die roze, die zuver ras Ontfijnc dat zaet om ons beclijf. Dijnre roke, enz. Vorige Volgende