OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 35
(2016)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| ||||||||||||||
Michiel van Kempen
| ||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||
ik wacht
water verlaat mij
rivier trekt weg
poel van aarde staart
mij aan
waar ben je
[uit: Sasa mijn actuele zijn, 1970, p. 43]
ik wacht bij de surinamerivier
waar lucht en licht in water hangen
zee en rivier elkaar ontvangen eb en vloed
golven van verlangen. ik wacht adem met deining
van troost water zucht over mijn gezicht waarheid van zijn
tussen lucht en mij. Ik wacht afval met mij sputum wordt
golf wordt rimpel mijn gezicht! Ik wacht regen wordt
vloed en overspoelt mij zie zon noch sterren
heb geen gezicht. Ik wacht water trekt weg
rivier verlaat mij poel van botten
staart mij aan: WAAR BEN JIJ?
ik wacht aan het noordzeestrand
[uit: En Wat Dan Nog?!. 1985, p. 29]
ik wacht bij de surinamerivier
waar lucht en licht in water hangen
zee en rivier elkaar ontvangen eb en vloed
golven van verlangen - ik wacht adem met deining
van troost nacht zucht over mijn gezicht waarheid van zijn
tussen dag en mij - ik wacht afval met mij sputum wordt
golf wordt rimpel mijn gelaat - ik wacht regen wordt
vloed en overspoelt mij zie zon noch sterren
heb geen gezicht - ik wacht water trekt weg
oever verlaat mij poel van botten
staart mij aan: waar ben jij
ik wacht bij het noordzeestrand
waar lucht en licht in water hangen
zee en rivier elkaar ontvangen eb en vloed
[uit: NoordzeeBlues. 1985, p. 19]
| ||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||
Het creatieve werk van de Surinaamse schrijfster Astrid Roemer (* Paramaribo 1947) omvat tot op heden zeven romans, zeven bundels met novellen of verhalen, zes dichtbundels, vier toneelstukken, twee autobiografische boeken en één bundel columns. Dan is er nog een vertaald boek (van Alice Walker), een bloemlezing van verhalen van andere auteurs en een toeristengids.Ga naar voetnoot1 Verder zijn er nog tien niet-gedrukte theaterteksten (stukken die veelal wel zijn opgevoerd) en voorts verspreid talloze essays, verhalen, gedichten en liedteksten. Naar Roemers eigen zeggen is een nieuwe roman en nog meer werk in aantocht. Met uitzondering van haar eerste dichtbundel en haar debuutroman Neem mij terug Suriname, publiceerde zij al haar werk bij Nederlandse uitgeverijen. Met dat oeuvre heeft zij een reputatie gevestigd van de meest spraakmakende Nederlandstalige schrijfster uit het Caraïbisch gebied. In haar geboorteland Suriname zijn het vooral haar vroege boeken die populariteit genieten; later werk - van na 1982 - heeft sterk te lijden gehad onder de economische malaise die de boekenimport praktisch stillegde. Bovendien vindt haar sterk literaire taalkleuring in Suriname nauwelijks een literair onderlegd publiek.
De bekendmaking op 15 december 2015 van de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan Astrid Roemer en de uitreiking op 19 mei 2016 betekenden veel méér dan de bekroning van een oeuvre: het was voor het eerst dat aan een zwarte auteur binnen het Nederlandse taalgebied deze prestigieuze prijs werd toegekend.Ga naar voetnoot2 Vrouwen waren toch al nooit ruim bedeeld bij deze prijs en het is dan ook opmerkelijk dat Astrid Roemer niet eerder de Anna Bijnsprijs kreeg, die immers in 1985 was ingesteld, omdat vrouwelijke auteurs zich mateloos irriteerden aan de masculiene jurering voor de P.C. Hooftprijs. De toekenning aan Roemer was ook in die zin een verrassing, omdat zij jarenlang amper iets van zich had laten horen. Enkel een zeer fraai vormgegeven bundel met 21 liefdesgedichten verscheen in bibliofiele oplage bij Buku Bibliotheca Surinamica in Amsterdam in 2012 onder de titel Afnemend. Roemers oeuvre had in 1970 een bescheiden aanvang genomen met een dichtbundel in eigen beheer in Suriname en zijn hoogtepunt gevonden met drie romans in de jaren negentig: Gewaagd leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend. (1998), waarmee zij de laatste roerige decennia van de Surinaamse geschiedenis groots neerzette. De trilogie verscheen in 2001 in één kloeke band onder de verzameltitel Roemers drieling en in 2016 nogmaals als Onmogelijk moederland. In de perscommentaren bij de bekendmaking van de P.C. Hooftprijs-2016 werd bijna uitsluitend aandacht besteed aan die romantrilogie. Dat is wel begrijpelijk, want ze was Roemers artistiek meest ambitieuze schrijfproject geweest. Tegelijkertijd zegt die aandacht ook veel over de wijze waarop Suriname in de Nederlandse media geframed wordt: Suriname is toch vooral deel van het weinig hartverheffende einde van de Nederlandse koloniale geschiedenis in de | ||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||
wereld, en - met het ten tonele komen van een militair regime in de jaren tachtig - ook van een tragedie die aan beide zijden van de oceaan diepe, onuitgekerfde wonden heeft nagelaten.
Is er over de literaire Werdegang van Astrid Roemer veel te zeggen aan de hand van de ontwikkeling van haar proza - van een migranten-identiteitsproblematiek naar een grootse verbeelding van de trauma's van een militair apparaat - er is ook veel over haar literaire ontwikkeling te zeggen als we kijken naar het fijnzinnigste deel van haar werk: de poëzie. Er is immers ook niemand die zal beweren dat Beethovens strijkkwartetten in artistiek opzicht onderdoen voor zijn symfonieën. | ||||||||||||||
DebuutSasa mijn actuele zijn heette de uitgave waarmee Astrid Roemer in 1970 haar debuut maakte. De langwerpige bundel, verschenen onder het pseudoniem Zamani, was een bundel over het neger-zijn - ‘neger’, een woord dat in die jaren een geuzennaam werd bij auteurs als Frank Martinus Arion, Edgar Cairo en Astrid Roemer. Het zich-neger-voelen was een beleven van de négritude dat voor hen en voor een flink aantal mindere goden uit de schrijvende Caraïben niet los gezien kon worden van een eeuwenlange, trieste geschiedenis van de zwarte mens in de zogenaamde ‘Nieuwe Wereld’, èn van de weg die die wereld nog wachtte. Sasa gaf gedichten met een regellengte van gemiddeld drie, vier woorden: ‘voor Suriname’, ‘de aarde bloedde’, ‘winti’, ‘twee tongen’, ‘koloniaal souvenir’, om maar een greep te doen. Met dat debuut toonde Roemer dat poëzie voor haar allerminst een vrijblijvend woordspel was - dat is het voor Roemer nooit geweest - maar een deel van de strijd om het eigen Zijn van de zwarte mens. Die overtuiging werd met een felheid beleden waarin geen plaats was voor nuanceringen. Haat was in verschillende gedichten tastbaar aanwezig. jullie met je zedige hoofden
je kalme walsen
je rokkostuums
je zwarte sleeën
je betaalde liefdes
je stijve lichamen
je nuchter verstand
je miljarden
jullie willen wij uitmoorden
[p. 36]
De poëzie was vooralsnog de stem van een collectiviteit: evenmin als zij zich kon ontrukken aan een schematisering van verhoudingen - zoals in praktisch alle strijdvaardige poëzie -, kende zij veel psychologische nuancering. Hoezeer deze poëzie onder woorden bracht wat velen bezighield, bleek wel in de jaren die volgden, toen Surinaamse ‘dichters’ als paddenstoelen uit de grond schoten. De een riep nog harder dan de ander, men had de kunst van eerder ver- | ||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||
schenen werk goed afgekeken en zich een vocabulaire van vijftien antikoloniale termen en vijf dito beelden eigen gemaakt en gooide poëzie op de markt zoals de mannetjes van de gele Fernandes-bestelwagentjes hun broden en zoete bollen over Paramaribo uitstrooiden. Het poëtisch residu was echter niet bijster groot, de enkeling die oorspronkelijk werk afleverde ging in al dit verbaal geweld ten onder. Vier decennia na het qua poëzieproductie topjaar 1975 - het jaar van de Surinaamse onafhankelijkheid -, zitten wij met het probleem om dóór die stapel dichtbundels en dichtbundeltjes heen, Zamani's/Roemers Sasa in het juiste perspectief te zien en recht te doen. Dat een aantal gedichten uit Sasa nu gedateerd aandoet, zit 'm natuurlijk ook in het feit dat de inzet van de strijd die veel gedichten tot onderwerp hebben, niet meer actueel is. Of beter: de inzet van die strijd is verschoven, het zicht erop is beter geworden en er is een andere inhoud aan gegeven. Misschien is pas na Suriname's politieke onafhankelijkheid duidelijk geworden wat de werkelijke diepte is van een begrip als vrijheid. Woorden als ‘imperialisme’, ‘zelfstandigheid’ en ‘revolutie’ kregen na 1975 een andere connotatie. Met andere woorden: de ‘revolutionairen’ van vóór 1975 hadden zich keurig in het systeem ingepast. En toen dan in 1980 de ‘revolutie’ haar tanden liet zien, draaide de semantiek van de genoemde woorden opnieuw een flinke slag. Als we constateren dat de dichters na Astrid Roemer de lezing van haar debuutbundel nu vertroebelen, moeten we daaruit dan de conclusie trekken dat zij niet in staat was om in 1970 die vorm aan haar poëzie te geven die de tand des tijds kon weerstaan, ongeacht wat er zich op het historisch plan zou afspelen? Ja, in zekere mate is dat zo. Veel poëzie uit Sasa kent een te weinig dwingende vorm. Door weinig taal in korte regels over een bladzijde uit te smeren, krijgen de woorden een gewicht dat niet helemaal evenredig is aan wat er staat. Slechts enkelingen onder het dichtende volk, weten zo'n bouwprincipe overtuigend over te brengen. Bij Zamani kwam daarbij dat die kortheid van de versregels vaak een uitvlucht bood om het onderling verband tussen woorden niet verbaal te hoeven uitdrukken. Zo'n zwaktebod is mijns inziens het gedicht ‘frustratie’: spiraal van leven
maakt me
lang
doorzichtig
dun
ik glijd poreuze
vlakten
in
bloedrode misdaad
gelige liefde
zwarte wanhoop
zilveren
korruptie
poreus leve
| ||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||
ik
zonder bloed
zonder ziel
geen doel
gemaakt door
spiraal van leven
begrijp alles
kan leven
[p. 39]
De mededeling dat de spiraal van leven de ‘ik’ lang, doorzichtig, dun maakt is in onvoldoende mate verantwoording voor de rangschikking van de woorden en de langgerekte vorm van het gedicht, temeer daar zoveel andere gedichten zich van dezelfde vorm bedienen. Niet duidelijk is waarom ‘ik glijd’ en ‘poreuze’ op één regel staan en ‘zilveren’ en ‘korruptie’ niet - dat zou de parallellie met de voorgaande regels bevorderd hebben (typerend voor Sasa is de voorname rol die de kleuren is toebedeeld). Overigens bevatte Sasa niet alleen strijdpoëzie. Een aantal gedichten beschreef de relatie tot een geliefde, op een wijze die weinig afweek van wat al eeuwenlang over liefde en verliefdheid wordt gezegd; het is waar: de Surinaamse literatuur had heel wat in te halen. De eerste strofe uit ‘aan jou te denken’: aan jou te denken
is liggen bij de waterkant
luisteren naar kreunend water
troostende wind
zuchten
[p. 45]
Naar inhoud kunnen deze gedichten gezien worden als jeugdverzen, naar de vorm geldt dat voor de hele bundel Sasa die gedichten bevat uit de jaren 1967-1969, dus van een Astrid Roemer tussen haar 20ste en 22ste levensjaar. Maar ook al kan men wat Sasa betreft niet spreken van een meesterschap in de beheersing van de vorm, toch ziet de lezer in veel gedichten een zoeken naar een oorspronkelijke verwoording, een originaliteit die men in veel poëzie uit de jaren zeventig tevergeefs zoekt. Roemer was weliswaar niet de eerste die zich tegen koloniale overheersing en voor een opwaardering van de zwarte huid uitsprak, zij kan wel gerekend worden tot de eersten van de tweede golf Surinaamse onafhankelijkheidsdichters. De eerste golf had zich opgericht na de verschijning van de bundel Trotji (Aanhef) van de dichter Trefossa in 1957 en had inmiddels gecanoniseerde dichters voortgebracht als Michaël Slory, Shrinivási en Bernardo Ashetu. De tweede golf begon met Astrid Roemer en Edgar Cairo en zou in 1975 haar grootste hoogte bereiken. Astrid Roemer kan het niet helpen dat sommige van de door haar al vóór 1970 gebezigde woorden en zinswendingen, na 1970 als een muntstuk van hand tot hand gingen, totdat er geen afbeelding meer op | ||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||
het muntstuk te ontwaren was. Haar pogen om een eigen taal te creëren slaagt in een plotseling opduikend beeld dat verrast, in een oorspronkelijke strofe soms, in enkele als geheel geslaagde gedichten, die ook na geruime tijd zijn blijven beklijven, zoals ‘ik wacht’ en ‘ode aan Curaçao’ dat terecht door Shrinivási werd opgenomen in een drie maal herdrukte bloemlezing, Wortoe d'e tan abra [Woorden die overblijven]. Wat Sasa duidelijk maakte, was dat er in deze poëzie méér school dan een gemiddelde rijmelaar. Het wachten was op de vervolgaflevering. | ||||||||||||||
Lesbische poëzie?Die vervolgaflevering zou vijftien jaar op zich laten wachten: in 1985 verscheen bij Lesbische Uitgeverij Furie - inmiddels alweer lang ter ziele - de bundel En Wat Dan Nog?!. Nog hetzelfde jaar zag bij Uitgeverij De Geus NoordzeeBlues het licht. Stilgezeten had Roemer in de tussenliggende jaren bepaald niet, want drie romans, twee novellen, acht theaterstukken en twee hoorspelen kwamen onder haar hand vandaan. Zij ging door en ontwikkelde met de jaren haar schrijftalent in een gevecht met steeds nieuwe vormen en technieken. Zoals het proza van haar romans evolueerde van het in veel opzichten nog onbeholpen Neem mij terug Suriname (1974) tot het veel rijpere Over de gekte van een vrouw (1982) en uiteindelijk de grootse trilogie Roemers drieling, zo ontwikkelde zich haar poëzie van de geschematiseerde patronen van Sasa tot de complexiteit van de taalexploraties van En Wat Dan Nog?! en NoordzeeBlues. Het staat buiten kijf dat het taalvermogen van Astrid Roemer zich in haar schrijverscarrière buitengewoon vergroot heeft. De bundels uit 1985 lieten zien hoezeer het scala van mogelijkheden die haar taalbeheersing haar biedt, verrijkt was. En Wat Dan Nog?! zal door veel lezers zelfs als bijzonder grillig ervaren worden. Roemer bespeelt daarin verschillende registers van emotie met uiteenlopende wijzen om die te verwoorden: ironisch, sarcastisch, gevoelig, sentimenteel, zakelijk, sober, barok, met en zonder hoofdletters, met en zonder interpunctie, met de Reviaanse verbinding door de ampersant (&), met het schrijven van getallen in cijfers, en altijd: overladen met beeldspraak en/of woordspelingen. Het is niet mis wat Roemer in taal presteert. Kleine taalverschuivingen brengen net die spanning die het keurmerk van de poëzie uitmaken: ‘strijd schaffen’, ‘schrik niet toe’. Een treffend beeld als ‘in de verste uithoek van de dag’ of een zin waarin meer betekenislagen meespelen: ‘Jouw Ogen Afrikaanse Vrouw/Zoeken Verhaal Voor De Korst Die Jouw Kwetsuren Bedekt’. Soms loopt Astrid Roemer zelfs iets te graag met die taalvondsten te koop. De laatste regels van de gedichten zijn bijna altijd zeer nadrukkelijk: ‘Mijn landschap/wordt ravijn’, ‘Het Zijn Jouw Ogen Mijn Madonna’, ‘in bed is onze eenzaamheid tomeloos’, ‘de sporen zijn vers maar de kleden hersteld’, ‘Mijn God: Hoe Jij In Menig Borst Overleeft’, ‘want de andere kant is onrust tot over het graf’. Die mededelingen, in hun nadrukkelijkheid versterkt door hun terminale positie, door hun kapitalen en door een witregel die ze van de andere regels scheidt, hebben vaak te weinig tegenwicht in de eerdere regels. Al het gewicht van een poëem komt op het eind te liggen, van een afgewogen geheel is dan geen sprake en daarmee wordt de indruk versterkt dat die gedichten zijn opgetrokken rond één taalinval. En wat dan nog?, kunnen | ||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||
we ons afvragen, zou dat niet juist Roemers bedoeling kunnen zijn? Ik geloof van niet. In een aantal gevallen stelt ze die laatste mededeling ook voorop in het gedicht, daarmee dus een cyclische structuur aan het gedicht verlenend, en derhalve bewust naar eenheid strevend. Soms slaagt die opbouw, zoals in ‘de andere kant is onrust onder het kruis’ waar de beginregel gevarieerd als laatste regel terugkeert. Soms doet ze te geforceerd aan, zoals in ‘Wie Is Die Vrouw Wier Borst Ontbladert In De Lente’. In zo'n geval krijg je de indruk dat Roemer toch teveel heeft toegewerkt naar het waarmaken van de ondertitel van de bundel: liederatuur - een aardige term, maar niet een vlag die de hele lading dekt, daarvoor heeft een aantal gedichten te weinig lied en teveel cerebraliteit in zich. Storend wordt het als die laatste, toch al zo nadrukkelijke versregel, ook nog eens in volstrekt overbodige hoofdletters wordt geschreven. Dat is bijvoorbeeld het geval met dit gedicht, dat bovendien lijdt onder de ‘oude’ Sasa-kwaal dat het verband tussen de strofen (en met name de laatste en de daaraan voorafgaande versregels) te weinig ingevuld wordt - een merkwaardige constatering ten aanzien van een poëzie die op andere punten soms zo overdreven duidelijk wil zijn: waarom ik schrijf blijft
onbegrepen met jou ontstonden
kunstweeën die zingen van Jou Heb Ik Lief
en ik weet niet Wie Je Bent Zo Goddelijk Meer Powesie
ik wil nog
dat je 's morgens komt
in kleden die ik ken maar
hoe je lachte toen ik zei Jouw Liefde Doet Pijn
is een ziekte waaraan ik wen
sinds ligt mijn lied onbemind en leeg
scharen zich helers rond me
liefste mijn vrucht heeft
jou niet gevoed
Zij Draagt De Kleur Die Jou Vervloekt
[p. 9]
In het volgende gedicht, dat er op 't eerste gezicht ook zeer polyfyletisch en grillig uitziet, stoort de veelvormigheid niet. Er is een betere concentratie op één gebeuren dat ironisch bekeken wordt en alles wordt dan door de laatste regel nog in een relativerend licht gezet: dertig centimeter
tussen jouw lippen en de mijne
zetten we dagelijks om in uren
| ||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||
angstvallig staren plus 16
weken nervositeit &
slapeloze nachten
begeleid door tophits
over onze mannen - over onze kinderen - over onze huizen
over onze kleren - over onze kwalen - over onze lijnen
over onze moeders - over onze zusters - over ons
werd niet gepraat
maar op je verjaardag bracht ik 40 rozen
sindsdien is het jouw belegen huiswijn die afstand schept;
bezopen in de gelagkamer van mijn leven hikt mijn geliefde:
Een Ochtend Nat Van Gemeenschap Met De Nacht Roemt
De Eeuwige Love Story: Liefde Is Leugen
(maar wie spreekt de waarheid) [p. 22] | ||||||||||||||
NoordzeepoëzieIk ben natuurlijk eerst bij de vorm van Roemers poëzie blijven stilstaan, omdat het juist de vorm is die maakt dat veel poëzie uit Sasa gedateerd aandoet. Aleer ik iets zeg over de inhoud van de beide bundels uit 1985, wil ik nog enkele opmerkingen maken over de vorm van de poëzie uit NoordzeeBlues. Sterker nog dan in En Wat Dan Nog?!, valt in NoordzeeBlues op hoeveel langer de versregels zijn geworden ten opzichte van die in Sasa. Ik zie daarin zeker een indicatie omtrent het zelfvertrouwen van Astrid Roemer als schrijfster. Hoewel verre van gelijkvormig, doet Roemers tweede, in 1985 verschenen bundel veel harmonieuzer aan. De gedichten lijden zelden aan het euvel dat ze tonen vanuit één regel of inval gegroeid te zijn. De dichter(es) stuurt niet naar één punt, blijft wel helder in haar visie. Toch zet ze ook hier - juist hier - alle taalzeilen bij, en dat zal Roemer ook wel altijd blijven doen. Ze schuwt het felle gedicht niet, ze creëert eigen woorden (jij engelt met de zon - p.56), roept vele stijlmiddelen te hulp, zoals deze subtiele antithese: ‘ze hebben hun haren ontgolfd in de branding’. NoordzeeBlues geeft veel traditioneel ‘mooiere’ gedichten. Ik waag het zelfs te beweren dat een aantal gedichten, de hele vierde afdeling, ‘ik zag haar huilen’ en de prachtige apotheose ‘hart, laat mij met rust’ tot het beste behoort wat de Nederlandstalige Surinaamse migrantenpoëzie heeft opgeleverd. Daartoe moet ook zeker dit gedicht gerekend worden: wend niet het gezicht af - mijn moeder
ook ik ben stukgewaaid maar
afstand krimpt en er is geen ruimte zonder jou
| ||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||
wereldzeeën zijn bevaren
kronkelpaden bezocht - helaas
mijn vergezichten zijn als galjoenen
geloogd door handen die eeuwig pagaaiden
stroomopwaarts - mijn geliefden hebben roerloos gekoerst
naar hun kusten mijn moeder
het duel met de wind is als spiegels
die breken het zoeklicht
naar god
om de nacht te ontmaskeren zijn schepen verbrand
en de regen rent naakt achter mij
waar jij doolt waait op het stof
het verstopt onze nadagen
het heult met de zon
wij liggen verankerd - mijn moeder
mijn voet is zeewaardig en
de bruggen staan open en
de zeilen staan bol
wij zijn niet afgedreven - geen ogenblik
gehavend zijn wij
wend niet het gezicht af - mijn moeder
ook ik ben stukgewaaid maar
afstand krimpt en er is geen ruimte zonder jou [p. 32]
Surinaamse migrantenpoëzie, de term is gevallen en móet wel vallen bij het bovenstaande gedicht. Het is duidelijk dat er zich in het anderhalve decennium tussen Roemers eerste en volgende poëziebundels een beslissende ontwikkeling heeft voltrokken. Het is de vraag of Roemers 1985-bundels ooit in Suriname geschreven hadden kunnen zijn, naar vorm èn naar inhoud. Haar artistieke voedingsbodem heeft Astrid Roemer ook in belangrijke mate in Europa gevonden (of misschien moet ik zeggen: die heeft ze gevonden búiten Suriname). Met andere woorden: er loopt een duidelijke breuklijn tussen Sasa enerzijds en En Wat Dan Nog?! en NoordzeeBlues anderzijds. Die breuklijn markeert de volwassenwording van Roemers schrijverschap èn van de moderne Nederlandstalige migrantenliteratuur uit de West (want natuurlijk waren er in het interbellum al de oude meesters Albert Helman en Cola Debrot geweest). In het voorwoord van Sasa schreef Roemer nog: ‘Mijn volk, zwarte Surinamers, dat in geen enkel opzicht, onder geen enkele omstandigheid de minste behoefte voelt zich te identificeren met alles wat blank, Nederlands, Europees of Westers is.’ Die woorden zou ze in 1985 niet meer kunnen schrijven, eenvoudigweg omdat zijzelf zich deels wel degelijk met het westen geïdentificeerd had. De | ||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||
migrant benoemt dat weliswaar anders: ‘hoort naar het migrantenlied/ [...] god schiep de mens kosmopoliet’ (NoordzeeBlues, p.17), maar ook de migrant kan natuurlijk niet verhullen dat de vormgeving van deze poëzie sterk door het westen bepaald is. In En Wat Dan Nog?! kun je het feministische/lesbische in de poëzie sterk westers noemen, al is de vrouwenstrijd dat uiteraard niet, noch de lesbische liefde (de zgn. mati spelen een zeer eigen rol in de Surinaamse geschiedenis). Het gaat erom dat er aandacht gevraagd wordt voor iets dat als een problematiek ervaren wordt (dat ligt ten aanzien van lesbiennes in Nederland al duidelijk anders dan in Suriname) en om de wijze waarop daaraan vorm wordt gegeven. In zijn lezen wordt de lezer sterk bepaald door het feit dat En Wat Dan Nog?! uitkomt bij Lesbische Uitgeverij Furie, door de provocerende titel (die natuurlijk alleen provocerend is voor zover de lezer lesbische liefde als problematisch ervaart) en door het wat bizarre omslag: een fascinerend schilderij van Godfried van Utrecht, van een half ontklede vrouw wier handen op de rug gebonden lijken te zijn. De lezer gaat er automatisch vanuit dat de gedichten geschreven zijn voor of over een vrouw en dat ze ook gezien zijn vanuit het perspectief van een vrouw. Doet die lezer dat niet, dan zou een aantal gedichten evengoed door een man geschreven kunnen zijn. De buitentekstuele, referentiële informatie is hier dus wel degelijk van belang. En we moeten vaststellen dat deze informatie, dat de hele entourage waarin de gedichten gepresenteerd worden, duidelijk een westers stempel draagt. Nu interesseert het mij weinig of Astrid Roemer lesbisch is of niet. Dat interesseert mij slechts in zoverre als dat goede poëzie oplevert. Waar Roemer zich laat leiden door de in Nederland opgekomen homo-erotische poëzie, is dat niet het geval, zoals in deze strofe uit een gedicht over een verloren geliefde: Maar Wind Is Als Tijd
Zij Gedijt Zij Gedijt
Neemt Wat Zich Begeeft Op Haar Wegen
Jij Werd Een Mevrouw
Jij Werd Een Mevrouw
En Enkel De Hoop Is Gebleven [p. 18]
Dit is poëzie zoals de Reve-adepten die per kilo op de markt hebben gegooid, bundels als Het Lustprieel van Peter Coret en Robert Alquin. In Roemers bundel gaat het gelukkig om een uitzondering. De meeste verzen, ook al zijn ze niet altijd geslaagd, zijn lezenswaard, omdat Roemer niet platgetreden paden begaat, maar telkens opnieuw tracht op eigen wijze, nu eens cynisch, dan weemoedig het (samen)leven van vrouwen onder woorden te brengen.
NoordzeeBlues is niet alleen een sterkere bundel om het reeds geconstateerde verdergegane meesterschap over de taal. Terwijl En Wat Dan Nog?! grilliger overkomt, is NoordzeeBlues veelzijdiger, in zijn onderwerpen, in zijn beelden, in de gekozen optieken. Terwijl in eerstgenoemde bundel slechts twee van de 32 gedichten niet vanuit een ik-perspectief zijn geschreven, geven vijftien van de | ||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||
veertig gedichten uit de tweede bundel een ander dan een ik-perspectief en speelt daarnaast de ik in veel andere gedichten slechts een terloopse rol. NoordzeeBlues is een samenvattig van bijna alle themata die (Surinaamse) migranten hebben beziggehouden - het is onnodig om al die themata als verscheurdheid, discriminatie enzovoort nogmaals op te sommen - plus een handvol andere, als onafhankelijkheid van de vrouw en mededogen (in heel Roemers poezie spreekt een sterk bepaald-zijn door, zowel als een zich willen ontrukken aan het christendom, bijvoorbeeld in het sterke schuldbesef in verschillende gedichten uit En Wat Dan Nog?!). Maar waar het hier om gaat is de vaststelling dat er een dichter(es) aan het woord is die grip heeft op haar taalmaterie. De eenvoudige titel NoordzeeBlues laat dit ook mooi zien: leed, weemoed en opstandigheid van een verscheurd volk aan de Noordzee. | ||||||||||||||
SlotIn drie bundels groeide Astrid Roemer van een talentvol debutant, over een taalexperimentatrice naar een rijp - maar niet bezadigd - dichteres. Dat is mooi te volgen aan de varianten van het enige gedicht dat in alle drie de bundels voorkomt, beginnend met ‘ik wacht bij de surinamerivier’. De lange vorm van de versie uit Sasa geeft teveel gewicht aan sommige versregels. De nadrukkelijke herhaling van ‘ik wacht’ aan het begin van de strofen, is weggemoffeld in En Wat Dan Nog?!. Deze versie is op verschillende plaatsen verrijkt. Het opgaan van de ik in de omgeving wordt nu veel sterker in de vorm uitgedrukt. Het overgaan van sputum in golf en golf in rimpel wordt vloeiender weergegeven doordat de woordherhalingen zijn weggelaten. Als het water wegtrekt is er geen poel van aarde die zichtbaar wordt, maar een poel van botten, waarmee het hele leed uit de Surinaamse geschiedenis nu geïntroduceerd is. Tegelijkertijd is er een nieuwe interpretatiemogelijkheid bijgekomen, omdat ‘mij’ en ‘poel van botten’ naast elkaar staan, zodat die poel van botten ook op de ik betrekking kan hebben die zichzelf beschouwt. Daarmee is er tevens de identificatie van de ik met de Surinaamse historie gegeven, een identificatie die dus ook formeel haar beslag krijgt. De laatste regel - ‘ik wacht aan het noordzeestrand’ - verandert verder de strekking van het hele gedicht: van een Surinaams vers, is het nu een Surinaams migrantenvers geworden. Daarmee krijgt dan de verandering van ‘poel van aarde’ in ‘poel van botten’ er een derde notie bij: botten verwijzen naar gestorvenen, bijvoorbeeld de afo, de voorouders die hun kleinkind overzee verwijtende vragen stellen en het eraan herinneren waar de kumbatitei (de navelstreng) begraven ligt. De derde versie, die uit NoordzeeBlues, is gelijkmatiger geworden: de hoofdletters en uitroeptekens zijn verdwenen. De optiek van de migrant is in deze versie duidelijk versterkt. Het tastbare ‘water zucht over mijn gezicht’ uit regel 5 van de tweede versie, is nu een veel metaforischer ‘nacht zucht over mijn zicht’ geworden: de ik die het in Suriname aan perspectief ontbreekt. Het is nu ook niet meer de rivier die zich terugtrekt, maar de oever die de ik verlaat! Dat nu de tweede en derde regel herhaald worden, versterkt de ruimtelijke verschuiving: wat de plaats aan de Surinamerivier voor de ik was, is nu het Noordzeestrand geworden. | ||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||
De vorm bekrachtigt zo de inhoud. Zo betrappen we de modern Nederlands- Caraïbische migrantenpoëzie in haar wording. Zo laat Astrid Roemer zien dat zij het taalinstrument leerde te beheersen, waarmee zij zich kon gaan zetten aan een imposante romantrilogie die haar de P.C. Hooftprijs 2016 zou opleveren. | ||||||||||||||
Literatuur
Michiel van Kempen is bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn meest recente boek is Rusteloos en overal; het leven van Albert Helman (2016). |