| |
| |
| |
Ruben Gowricharn
Hindostaanse heritage in Suriname
Caraïbische samenlevingen heten volksplantingen te zijn, maatschappijen die zijn ontstaan uit verschillende groepen immigranten. De term is, voor zover ik weet, afkomstig van Rudolf van Lier (1949/1971). Daarmee drukte hij uit dat deze samenlevingen niet op natuurlijke wijze tot stand zijn gekomen, maar ‘kunstmatig’ door het kolonialisme zijn gecreëerd. Het onderscheid tussen kunstmatige en natuurlijke samenlevingen kan worden betwist, want veel kunstmatige samenlevingen zijn zodanig gegroeid dat zij een natuurlijk karakter hebben gekregen. Omgekeerd is te betogen dat veel natuurlijke samenlevingen door bijvoorbeeld immigratie hun ‘natuurlijke eenheid’ hebben verloren. In beide gevallen is er sprake van plurale samenlevingen zoals Furnivall (1939) en Van Lier (1949/1971) die bedoelden: samenlevingen bestaande uit etnische groepen die niet mengden en alleen economisch met elkaar te maken hadden. Terwijl Furnivalls plurale samenleving bestond uit inheemse en enkele geïmmigreerde groepen met een lange historie, was voor Van Lier de plurale samenleving - hij had het vooral over Suriname - primair een volksplanting.
De volksplanting kenmerkt zich dus door een erfenis van culturen. Maar dat is een al te beperkte optiek, wat tot uiting komt in de aanklacht van de Jamaicaans-Amerikaanse socioloog Orlando Patterson in zijn roman An Absence of Ruins (1967). Daarin betoogde hij dat de slavernij zo vernietigend was dat het geen beschaving kon achterlaten. Het was een barbaars stelsel en consumeerde alleen mensenlevens. Maar Patterson overdreef op meerdere punten. Aan het begin van de negentiende eeuw bestond circa tachtig tot negentig procent van de slaven in de Amerika's uit tweede generatie slaven, dus mensen die in slavernij waren geboren en niet tot slaaf waren gemaakt (Price 2007). Naast deze demografie was er nog een erfenis van de slavernij. Dat was het plantagestelsel, het in cultuur gebrachte land, de gewassen, de fysieke inrichting van het land en daarmee het totale landschap. Het landschap en de culturele pluraliteit, vormen samen de historische en geografische identiteit van Caraïbische samenlevingen. En deze identiteit, dat is de centrale stelling van dit artikel, is een heritage die nauwelijks beschreven is noch erkend wordt als erfgoed van de Surinaamse bevolking.
Ik sta wat langer stil bij deze identiteit van Caraïbische samenlevingen en met name die van Suriname. Nadat de oorspronkelijke bewoners (de Indianen) waren gedecimeerd, werd de culturele en fysieke geografie bepaald door de blanke planters en de slavenbevolking. Samen brachten zij het land in cultuur en veranderden zij het landschap. Beide bevolkingsgroepen hadden een eigen aandeel in dat proces. Dat is te illustreren aan de hand van gebouwen. De planterswoningen waren statige herenhuizen waarvan sommige nog zijn te bewonderen en zelfs de status van erfgoed zouden kunnen krijgen. De woningen van de slaven waren slechte en
| |
| |
kleine onderkomens die minimale levensfuncties mogelijk maakten. Geen wonder dat dit aandeel van de slavenbevolking in het fysieke landschap is verdwenen. Sporen ervan zijn nog terug te vinden in de wooncultuur van Marrons, maar door verwestersing en toename van welvaart dreigt ook die erfenis plaats te maken voor hedendaagse inrichtingen van het landschap.
Zoals de blanken en slaven hun erfenis hebben achtergelaten, zo hebben ook later Joden, Hollandse boeren, Chinezen, Hindostanen en Javanen bijgedragen aan het huidige fysieke en culturele landschap. Het is ondoenlijk om de erfenis van elk van deze groepen in het bestek van een artikel te beschrijven. Ik zal me daarom beperken tot de erfenis van slechts één bevolkingsgroep, namelijk de Hindostanen. Deze keuze is niet helemaal willekeurig. De erfenis van de Hindostanen aan de Caraïbische samenleving wordt vaak geminimaliseerd (ook in andere Caraibische landen, zie Munasinghe 2001) waardoor het geen luxe is om die erfenis voor het voetlicht te brengen. Mijn bijdrage zal schetsmatig zijn en zich richten op een duiding van alleen de grote herkenbare elementen. Omdat diepgaande kennis van de verschillende culturele erfenissen in Suriname ontbreekt, zal dit artikel tegelijk een explorerend karakter hebben.
In de komende paragraaf zal ik me concentreren op de fysieke erfenis die sterk is bepaald door de productie van de Hindostaanse boeren. Die heeft geleid tot een inrichting van het landschap conform de productie-eisen van het boerenbedrijf. In de daaropvolgende paragraaf richt ik me op de culturele erfenis die bestaat uit de producten van Hindostanen die het cultuurlandschap hebben beïnvloed. In beide gevallen laat ik me leiden door de herkenbaarheid. Dus zaken die vooral insiders weten, komen niet aan de orde. Ik besluit met enkele conclusies en suggesties voor verder onderzoek.
| |
Heritage: enkele opmerkingen
Het concept heritage is betrekkelijk eenvoudig: het betekent ‘erfenis’. Maar die erfenis kan verschillende vormen aannemen. Het kan bestaan uit natuur, bijvoorbeeld uit landschappen, oerwouden, wilde dieren, bijzondere planten en dergelijke. Een dergelijke erfenis kan toeristen aantrekken die overigens de heritage kunnen aantasten, bijvoorbeeld wanneer in het oerwoud vakantieparken worden gebouwd, paden worden aangelegd en bezoekers afval achterlaten. Andere vormen van heritage zijn terug te vinden in landen met veel oude gebouwen en monumenten, zoals India, Thailand en Birma. Dat is een cultureel-historische erfenis die vaak niet wordt onderhouden, soms zelfs wordt gesloopt, en op den duur verloren gaat. Niet elk land heeft dus dezelfde heritage. Het definiëren en conserveren van heritage vereist een cultureel-historisch bewustzijn en kost vaak veel geld.
Over het begrip heritage bestaat verrassend genoeg enige overeenstemming. Eerdere definities door the International Council on Monuments and Sites (Icomos) en the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (Unesco) werden in het begin van de jaren zeventig geherformuleerd tot een brede definitie, omvattende ‘historic monuments’, ‘monuments and sites’, ‘cultural property’, ‘gardens’, ‘landscape’ en ‘environments’ (Ahmad 2006). Tot deze
| |
| |
omschrijving wordt ook gerekend de immateriële cultuur, zoals folklore, tradities, taal en specifieke kennis. Deze omschrijving is niet alleen van toepassing op landen, maar ook op specifieke (etnische) groepen binnen landen. Hindostaanse Surinamers hebben op al deze gebieden een bijdrage geleverd, maar die is evenals die van de andere etnische groepen niet bijzonder groot. Dat komt door hun relatief korte verblijf in Suriname, de geringe culturele bagage die zij als zwervende boeren (Yang 1979) meenamen en de zeer recente aandacht van overheidswege voor heritage.
Ik wil benadrukken dat heritage in essentie een erfenis is, dus iets dat de Hindostanen hebben meegenomen of dat in Suriname is ontstaan, maar tot het verleden behoort. Culturele uitingen als de huidige creoliseringstendensen in taal en muziek bijvoorbeeld zijn gaande ontwikkelingen en daardoor uitgesloten van de hier gehanteerde definitie. Zouden actuele uitingen ook tot de definitie van heritage worden gerekend, dan zou alles heritage mogen heten. Menging is kenmerkend voor cultuur (Burke 2009), het omvat zowel heden als verleden, en daarom een te ruim criterium om heritage te definiëren. Heritage moet een product zijn uit het verleden dat geërfd is. De officiële definitie, zoals hierboven weergegeven, hint hierop, maar bakent het begrip nauwelijks af. Voorbeelden van dergelijke erfenissen zijn te zien in een prachtig fotoboek over de architectuur van Suriname (Klooster & Bakker 2009), maar veel van die heritage is intussen verloren gegaan. Bovendien is dit boek niet gericht op de etnische heritage, al zijn er wel foto's opgenomen van gebedshuizen van verschillende etnische groepen. Die etnische focus is meer aanwezig in een brede documentatie van de geschiedenis van de fysieke infrastructuur, die het landschap sterk heeft beïnvloed (Ehrenburg & Meyer, 2015).
Ook wil ik opmerken dat heritage niet per se een economisch voordeel hoeft op te leveren. Heritage heeft vooral invloed op de identiteit van een bevolking. Deze genereert een cultuur-historisch besef of is daar de uitdrukking van. Het is zeer wel mogelijk dat een bevolking de aandacht voor heritage een luxe-kwestie vindt. Daar is ook veel voor te zeggen, zeker wanneer die bevolking andere prioriteiten moet stellen zoals het verwerven van inkomen of luxegoederen. Zoals ‘kunst’ een Europese preoccupatie is die de wereld is overgegaan, zo kan heritage gezien worden als een westerse gekte die alleen een welvarend continent zich kan permitteren. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat de politieke betekenis van heritage gekenmerkt wordt door een westerse bias. Dat maakt het denken over en het streven naar conservering van heritage niet per se verkeerd, maar het maakt wel duidelijk dat het niet vanzelfsprekend is dat heritage een ieder even na aan het hart ligt.
In een plurale samenleving als Suriname is de heritage van groepen vaak etnisch bepaald. Het slavernijverleden bijvoorbeeld is de heritage van de Creoolse groep, niet van de Chinezen of Javanen. Andere vormen van heritage, zoals het oerwoud, behoren toe aan alle groepen, omdat het bestaan ervan niet te herleiden is tot een etnische groep. De meeste heritage is wel te herleiden tot het verleden van een etnische groep en het is daarom niet verwonderlijk dat er weinig belangstelling is voor het verleden van andere groepen. We kunnen dit betreuren, maar
| |
| |
het is niet vreemd wanneer etnische groepen in eerste instantie zijn geïnteresseerd in het eigen verleden. Overigens, al te vaak worden vooral Hindostanen, Javanen en Chinezen als etnische groepen gedefinieerd. Creolen en blanken presenteren zich niet als etnische groepen, terwijl ze dat wel zijn. Ook voor hen geldt dat zij een etnisch-specifieke heritage hebben.
De heritage van Hindostanen zal ik proberen te traceren door na te gaan welke invloed zij hebben gehad op de natuur en het landschap, en op sociaal-culturele terreinen, zoals godsdienst, onderwijs, politiek, ondernemerschap, klederdracht en dergelijke. Ik zal niet proberen om hun heritage naar historische perioden te onderscheiden. Hoe langer een bevolking ergens gevestigd is, des te lastiger het wordt om hun heritage vast te stellen, omdat veel verloren is gegaan en ook veel tot de dagelijkse leefcultuur is gaan behoren en dus niet wordt gezien als erfenis. Ik laat mij leiden door wat anno 2016 van Hindostanen (nog) herkenbaar is voor een buitenstander en wat bekend is van hun historie.
| |
Het fysieke landschap
Met het fysieke landschap wordt de natuurlijke omgeving bedoeld, dus de geologie en de biologie, met name de vegetatie. Dit fysieke landschap is niet een eens-en-voor-altijd gegeven: mensen grijpen in en (ver)vormen soms het landschap door de vestiging van nederzettingen of de beoefening van mijnbouw, maar nog vaker door de landbouw, waardoor de oorspronkelijke vegetatie verandert. Deze veranderingen, zowel vernielingen als creaties, drukken een menselijk voortbrengsel uit en vormen de fysieke heritage. De aanleg van plantages is een voorbeeld van een dergelijke verandering. Plantages bestonden uit grote stukken grond die waren ontbost en ingepolderd door dijken en/of kanalen, verdeeld in kleinere lappen grond en ontsloten door wegen te land en te water, waarop nieuwe beplantingen plaatsvonden. Dat was de bestaansgrond van dit type bedrijf. De aanleg van plantages is een geweldige ingreep in het oorspronkelijke natuurlandschap en heeft een ander geografisch beeld geschapen.
De aanwezige dieren en planten behoren ook tot het fysieke landschap, maar veranderingen daarvan zijn niet altijd merkbaar door mensen beïnvloed. Na de ontdekking van Amerika heeft er een massale transfer plaatsgevonden van planten en dieren van Europa en Afrika (en later van Azië) naar de Amerika's. Tot die ‘verrijking’ behoorden niet alleen planten en dieren, maar ook tal van besmettelijke ziekten. Deze transfer is uitvoerig beschreven door Alfred Crosby (1972) in zijn The Columbian Exchange: Biological and Cultural Consequences of 1492. Het onderwerp is door latere auteurs en vanuit andere disciplines opgepakt en verder uitgediept (zie bijvoorbeeld Nunn & Qian 2010). De gevolgen van deze transfer zijn niet altijd te herkennen of terug te vinden in het ogenschijnlijk ongerepte fysieke landschap van het Amazonegebied.
Deze veranderingen evolueerden in de Amerika's, kregen eigen vormen van biologisch leven en ontvingen stimuli door de immigratie van nieuwe groepen, zoals de Brits-Indische arbeidscontractanten. Het is bekend dat ongeveer twee derde van hen na afloop van hun arbeidsovereenkomst zich als landbouwer in Suriname vestigde. In dit vestigingsproces hebben de Brits-Indiërs gebruik moe- | |
| |
ten maken van bekende of meegenomen planten, dieren, kruiden en specerijen. Mahabir (2008) toont overtuigend aan dat momenteel op Trinidad 63 medicinale planten en groetensoorten uit India bestaan. Op grond van de bijbehorende foto's en prenten kan worden vastgesteld dat deze planten ook in Suriname gebruikt worden. Soortgelijke bevindingen rapporteren ook Choenni en Choenni (2012) voor Suriname aan de hand van vraaggesprekken met oudere Hindostaanse respondenten. De immigranten namen daarnaast zaken mee die konden worden geconsumeerd, zoals rijstsoorten, geiten, schapen en specerijen, en daarnaast muziekinstrumenten, koperen schalen en bekers voor sociale en religieuze doeleinden. Veel van deze zaken werden overigens op verzoek van reeds gevestigde immigranten meegenomen.
De Brits-Indische arbeidscontractanten hebben door de meegenomen planten en dieren het natuurlijk leven in Suriname (of het Caraïbisch gebied) beïnvloed. Maar het kan ook zijn dat bepaalde planten of dieren onder vergelijkbare biologische en klimatologische condities zowel in India als in Amerika bestonden of dat de landbouwers gebruik maakten van substituten die op het westelijk halfrond beschikbaar waren. Het idee van een meegenomen erfenis uit India wordt pas plausibel wanneer specifieke planten en dieren, die vooral Hindostanen gebruiken, afwezig zijn in gebieden waar zij zich niet hebben gevestigd, zoals in Midden- en Zuid-Amerika. In gebieden waar Hindostanen zich wel hebben gevestigd, valt op dat neem, een geneeskrachtig kruid, de gena (een bloem die wordt gebruikt bij religieuze rituelen), de bamboe en tal van andere planten, maar ook vruchtbomen als de broodboom en de manja (mango), en verschillende soorten groenten, ook in India voorkomen. Dat kan duiden op een ‘Asian Exchange’.
De aanplant van bijvoorbeeld broodboom, mango, banaan en verschillende andere fruitbomen vomen nu een vertrouwd onderdeel van het Caraïbisch landschap. Het gebruik ervan was specifiek. Zo werden bananenbladeren gebruikt om een maaltijd te serveren tijdens Hindoehuwelijken en andere religieuze ceremoniën, en werden de bladeren van de pudina gebruikt als medicijn en als kruid bij de bereiding van maaltijden of om tjatnie van te maken. De bladeren van de mango worden nog steeds gebruikt in Hindoerituelen evenals de bloem gena en de bladeren van de tulsi. Sommige planten, zoals de neem en de dhanya, worden gebruikt als geneeskrachtige kruiden. Dit gebruik van de botanica illustreert hoezeer vegetatie en cultuur met elkaar samenhangen en hoe omvattend heritage kan zijn.
De Brits-Indische immigranten hebben ook een heritage gecreëerd door de grote schaal waarop zij land in gebruik namen. Dat is inderdaad gebeurd door de rijstteelt. Hoe de rijst in Suriname is geïntroduceerd, is onbekend. Tijdens eerder onderzoek kwam ik in de koloniale importstatistieken de registratie tegen van kleine hoeveelheden rijst. De rijst was in Amerika al eerder bekend en is door slaafgemaakten op verzoek van planters meegenomen uit Afrika (Carney 2001). De slaafgemaakten afkomstig uit het midden van Afrika hadden kennis van de teelt, bereiding en consumptie van rijst. Daardoor was er ook een specifieke vraag naar deze slaven. In Suriname heeft deze situatie zich tijdens de slavernij - de teelt van rijst en de vraag naar specifieke deskundigheid van slaven - niet voorgedaan.
| |
| |
Aangezien de rijstteelt in Azië zich onafhankelijk van de Afrikaanse situatie heeft ontwikkeld, is het waarschijnlijk dat het gewas in het Caraïbisch gebied door Chinezen, wier immigratie al in 1853 plaatsvond, is meegenomen en ook door hen op grotere schaal is geteeld.
Rijstvelden
Maar het waren vooral de Hindostanen die het fysieke landschap door de rijstteelt hebben veranderd. Deze landbouwers vestigden zich aanvankelijk in de nabijheid van plantages, meestal op speciaal daartoe ingerichte vestigingsplaatsen, en later op plaatsen buiten de vestigingsplaatsen (Snellen 1933). Op de vestigingsplaatsen waren de percelen kleiner en de bevolkingsconcentraties groter dan op de percelen buiten de vestigingsplaatsen. De rijstpercelen bestonden uit rechthoekige stukken grond die waren omgeven door dijken en dammen om bevloeiing en drainage van overtollig water mogelijk te maken. In seizoenen waarin de rijstvelden braak stonden, waren enkele koeien, geiten en schapen te zien. De runderteelt was belangrijk, niet alleen voor de productie van melk, maar ook omdat deze dieren als trekvee bij het ploegen en het transport werden gebruikt (Leys 1925). Rijstteelt en runderteelt gingen dus samen. Dat heeft het fysieke landschap een cultureel karakter gegeven. Wie anno 2016 een autorit maakt in de districten Wanica, Commewijne en Saramacca kan nog sporen van dit landschap zien. In Nickerie is de rijstproductie in een vroeg stadium gemoderniseerd waardoor de overeenkomsten met het landschap in de andere districten veel minder groot zijn.
Ook (nog) herkenbaar is de erfcultuur van de landbouwers. Daarmee bedoel ik dat er rondom de huizen bomen zijn geplant waarvan sommige, zoals de
| |
| |
broodboom en de bananenboom, als voedsel dienen. Daarnaast zijn de erven van Hindostaanse landbouwers beplant met verschillende groenten (waarvan sommige klimrekken nodig hebben, zoals de kouseband), tomaten, peper, en grotere planten, zoals de neem-, katahar-, sapotille-, bananen-, en broodbomen. De groenten zijn in de nabijheid van het huis te vinden, terwijl de grotere planten en bomen wat verder van de woning verwijderd zijn. Het leven op het perceel wordt ook gekenmerkt door de aanwezigheid van geiten, schapen, kippen, eenden en honden. Een belangrijk deel van het erf wordt gevormd door koeienstallen. Vroeger waren die kleiner - een landbouwer had meestal een of twee koeien - en aangebouwd tegen de keuken van het huis. Dat ontlokte een landbouwconsulent eens de opmerking dat de Hindoeboer beter voor zijn koe zorgde dan voor zijn gezin (Leys 1925). Het fysieke landschap, zoals vormgegeven door de Hindostaanse landbouwers, kende dus een herkenbaar cultivatiepatroon: het huis, met pluimvee en kleine planten; daaromheen de aanplant van bomen, en weer verderop de rijstvelden.
Dit cultivatiepatroon is niet specifiek voor Suriname. Wie een autoreis maakt door het huidige India ziet al gauw overeenkomsten met de vegetatie in Suriname en het Caraïbisch gebied. Ook de overeenkomsten met het landschap van andere landen waar Brits-Indiërs naartoe zijn geïmmigreerd, zijn opvallend. In het oog springende verschillen zijn het geteelde product (rijst, soms suikerriet), de geologie (soms heuvellandschap) en het klimaat (verschillen in regen- en droge tijden en in temperatuur). Hoewel de Brits-Indische gemeenschappen in de verschillende diasporalanden onderling verschillen - naar herkomstgebied, vorm van integratie en mate van creolisering - is de overeenkomst qua natuurlandschap dermate opvallend dat die alleen als het resultaat van hun specifieke cultuur begrepen kan worden. Het vertrouwde fysieke landschap in de Hindostaanse diasporalanden is zo beschouwd een heritage van de Brits-Indiërs.
Naast deze impact van de landbouwers op de natuur zijn er andere elementen die eveneens tot ‘de cultivering van de natuur’ gerekend kunnen worden. Ik denk aan de waterwegen, de kanalen en de sloten waarmee het land ontsloten werd en die de geografische mobiliteit van de bewoners vergrootte. Parallel met deze ontsluiting werden boten gebouwd om landbouwproducten en mensen te vervoeren. Aanvankelijk waren het korjalen, later waren het motorboten. Ook de uitbreiding van paden en wegen kenmerkte het landschap. Het is anno 2016 in Suriname gebruikelijk om vrijwel overal met de auto naartoe te gaan. Maar dat was een halve eeuw terug niet het geval. Het vervoersbeeld over land kenmerkte zich door ezelskarren. Vaak verplaatsten mensen zich met behulp van meerdere vervoersmiddelen, zowel te land als te water, om hun plaats van bestemming te bereiken. Deze ontsluiting van de ruimte heeft de inrichting van het landschap mede bepaald.
De betekenis van dit landschap wordt pas duidelijk wanneer men zich een Suriname probeert in te beelden zonder Hindostanen. Hoe zou het landschap er dan hebben uitgezien? Het beeld van grote rijstvelden zou er niet zijn, noch dat van het vee in de weiden. Het land zou veel meer begroeid zijn, groente- en fruitbomen en pluimvee zou schaars zijn, kortom, het landschap dat nu zo ver- | |
| |
trouwd is, zou niet hebben bestaan. Daar komt bij dat wat nu nog herkenbaar is, waarschijnlijk (aanzienlijk) verschilt van wat twee generaties geleden nog bestond. De imprint van de boeren op het landschap is immers geen constante, maar een vormgeving van de natuur die in de tijd verandert, hetzij door de natuur zelf (bijvoorbeeld door overwoekering van verwaarloosde delen), hetzij doordat het land een andere bestemming krijgt.
Terzijde zij opgemerkt dat dit rijstlandschap in Guyana wel voorkomt, maar alleen in gebieden waar een Hindostaanse landbouwersstand is opgekomen. Anders dan in Suriname hebben plantages in Guyana tot ver in de twintigste eeuw de agrarische sector gekenmerkt en is een belangrijk deel van de Hindostanen op de plantages blijven werken. In Trinidad is het beschreven landschap veel minder herkenbaar dan in Suriname. Dat komt doordat het eiland ruimtelijk minder groot is dan Suriname en Guyana en de agrarische sector lange tijd werd gedomineerd door plantages en nauwelijks door kleine boeren. Het is jammer dat het vertrouwde fysieke landschap, zoals dat door Hindostanen vorm is gegeven, door de urbanisatie en de commercialisering van land aan het verdwijnen is. Zoals in Nederland bepaalde delen van het land tot beschermd natuurgebied zijn verklaard, zo is het de moeite waard om ook delen van het Surinaamse agrarisch landschap te conserveren.
| |
Het cultuurlandschap
Uit het voorgaande moge duidelijk zijn geworden dat elke etnische groep bijdraagt aan de heritage van Suriname. Die heritage is niet beperkt tot de inrichting van land en natuur. Ook de cultuur van de verschillende groepen behoort tot die erfenis. Evenals bij het fysieke landschap is het sociaal-culturele landschap geen constante, omdat de mensen en hun cultuur in de tijd veranderen. Maar dat zij elk een bijdrage hebben geleverd aan de totale erfenis van Suriname staat niet ter discussie. In de culturele verscheidenheid van etnische groepen zijn Hindostanen zichtbaar. Dat vindt zijn uiting in specifieke gezinsvormen, religieuze instituties, klederdrachten en dergelijke. Zoals in de voorgaande paragraaf werd beschreven, werken hun cultuur en natuur op elkaar in waardoor het landschap een specifiek etnisch karakter krijgt. Denk aan de concentraties Hindostanen in de districten waardoor een bepaald gebied herkenbaar wordt door het leefpatroon van zijn bewoners.
Waar het natuurlandschap primair bestaat uit oorspronkelijke natuur die werd bewerkt door mensen, bestaat het cultuurlandschap uitsluitend uit menselijke voortbrengselen. Dat geldt bijvoorbeeld voor instituties zoals Hindostaanse scholen. In 1961 werd de eerste Hindostaanse Muloschool, de Shri Vishnu Muloschool, in Paramaribo opgericht. In de jaren daarna werden nog meer Hindoescholen (en ook enkele Moslimscholen) gesticht. Op grond van data verkregen van de Hindoegemeenten (in 2011) bleek dat alle Hindoescholen tussen 1961 en 1978 werden gevestigd en dat tien van de 16 scholen in Paramaribo te vinden zijn. Een vergelijkbare manifestatie van creaties is te zien in de toename van het aantal tempels, die steeds meer opvielen door hun architectuur.
| |
| |
Hindoetempel
Gemeenschapsfeesten, zoals de Ram Lila (een stuk uit het Hindoe-epos de Ramayana), Holi en Diwali, evenals geïdealiseerde vrouwenrollen zoals die van Sita en Laksmi, vonden steeds meer ingang. Daarnaast kwamen radio- en televisiestations op. In jaren zestig vestigden Hindostanen een eigen begraafplaats, later aangevuld met een crematorium, weeshuizen en tal van culturele organisaties en centra, waarvan de meeste in Paramaribo.
Ook opvallend in het straatbeeld zijn de djandhies, de bamboestokken met gekleurde vlaggen, die na een katha, ‘Hindoe-mis’, op het erf worden geplant. Deze herkenbare religieuze uitingen van Hindoes zijn op Trinidad veel dichter in de stedelijke bebouwing aanwezig (Vertovec 1995). In dit kader moet ook het toenemend aantal standbeelden (voornamelijk van Hindoegoden) genoemd worden. Deze zichtbaarheid van Hindostanen is per etnische woonconcentratie anders. In gebieden waar Hindostanen zijn geconcentreerd, zoals in Nickerie, of in gebieden waar er weinig ruimte is om de omgeving te veranderen, zoals in Paramaribo, is dit sociaal-culturele landschap duurzaam. Maar in gebieden waar de urbanisatie groot is en de commercialisering van de grond oprukt, zoals in de districten rondom Paramaribo, zijn de culturele erfenissen aan verval onderhevig. Door verhuizingen, nieuwe bestemmingen van percelen en landerijen en moderniseringstendensen neemt het etnisch-specifieke karakter van het cultuurlandschap af. Anders gezegd, de culturele pluraliteit, herkenbaar aan uiterlijkheden, verdwijnt langzamerhand. Daarmee verdwijnt een essentieel onderdeel van de zichtbare geschiedenis van Suriname.
| |
| |
Crematie in Suriname
Naast de demografische en culturele pluraliteit behoort het eten tot de heritage. Suriname is gezegend met verschillende keukens - van Chinezen, Javanen, Creolen en Hindostanen - en kent steeds meer gerechten van Europese herkomst, zoals de patat en de pizza. Ook hieromtrent heb ik me vaak afgevraagd hoe het land er cultureel uit zou zien zonder Hindostanen. Niet alleen zouden we tal van gerechten niet tot onze dagelijkse kost kunnen rekenen, ook verschillende kruiden zouden ons volstrekt onbekend zijn. Het gebruik van kerrie en peper, relatief nieuwe gerechten als de samosa, de vele afhaalwinkels of een ‘instituut’ als Roop Ram [roti-keten] zouden waarschijnlijk onbekend zijn. Ook de interactie tussen de etnische groepen is via het voedsel toegenomen. De bami, nasi, roti, pom, teloh, dahl, tjatnie en andere gerechten zijn dermate onderdeel geworden van het dieet van andere groepen, dat ze nu eerder Surinaams zijn dan etnisch. Wat ooit etnisch was, hoeft dat over enkele decennia niet meer te zijn. Dat neemt niet weg dat het oorspronkelijk om de heritage van een specifieke groep gaat.
Een andere waarneembare uiting van Hindostaanse cultuur is de Indiase film. Die is een gangbaar onderdeel van het dagelijks leven van de Hindostanen. Deze films hebben een belangrijke conserverende functie voor het Hindi. Met de film wordt ook de Indiase muziek geïntroduceerd. Vroeger bereikte deze muziek via de huiskamers het publiek op straat, nu klinkt deze uit voorbijrijdende auto's en kan
| |
| |
die via gsm's worden beluisterd. Zang- en danslessen worden vooral gestimuleerd door de Indiase ambassade. Praten over dans verwijst impliciet ook naar Indiase kleding en sieraden. Dit laatste is overigens niet per se gerelateerd aan traditionele Indiase dansen. Ook in het dagelijks leven zijn sieraden voor Hindostanen belangrijk. Deze culturele behoefte komt bijvoorbeeld tot uiting in de vele goud- en zilversmeden van Hindostaanse afkomst, wier ambacht gestaag maar onverbiddelijk wordt overgenomen door Chinese juweliers in Paramaribo. Dat neemt niet weg dat er ook lokale Hindostaanse kleding-, zang- en danskunsten zijn ontstaan.
In het verlengde van deze uitingen moet ook de ontwikkeling van het Sarnami Hindostani, de taal van de Surinaamse Hindostanen waarin veel woorden uit andere talen zijn opgenomen, genoemd worden. Deze taal wordt eveneens gezien als een erfenis van de Surinaamse Hindostanen. Onder taalkundigen bestaat geen overeenstemming over de vraag of het Sarnami een zelfstandige taal is of een variant van het Bhojpuri (Gobardhan 2001). Voor het laatste pleit de ervaring van veel India-bezoekers uit Suriname dat ze met de bevolking in Bihar gemakkelijk in het Sarnami kunnen converseren. Dan kan het Sarnami dus niet zo Surinaams zijn. Bij officiële gelegenheden en religieuze bijeenkomsten en op de Hindostaanse radio en televisie daarentegen ijveren sprekers met elkaar om Hindi te spreken, al verstaan weinig toehoorders wat er precies gezegd wordt. Hindi werd en wordt niet alleen beschouwd als een superieure taal, maar ook als de taal van de oudere generatie. De jongere generatie verliest door dit cultureel snobisme om het Hindi te demonstreren in toenemende mate het contact met het Sarnami en neemt haar toevlucht tot Sranan Tongo.
Aan de hand van het sociale landschap zijn meer Hindostaanse erfenissen te traceren. Door hun sociaal-economische emancipatie hebben Hindostanen verschillende rolmodellen voortgebracht. Zo is in een recente studie de politieke erfenis van Jagernath Lachmon gedocumenteerd. Diens politiek van compromissen sluiten, politieke coalities smeden, nooit het onderste uit de kan halen en etnische vrede vooropstellen, is intussen gemeengoed geworden in de Surinaamse politiek (Gonesh 2015). Deze ideologische erfenis heeft waarschijnlijk meerdere wortels. De pacifistische ideologie van Mahatma Gandhi heeft ongetwijfeld zijn doorwerking gehad, maar ook de etnische onlusten in Guyana hebben als aansporing gediend om naar etnische vrede te streven. Het is zeker niet zo dat alle politieke partijen deze vredesideologie hebben overgenomen, maar het feit dat Suriname etnische onlusten bespaard is gebleven, kan deels worden toegeschreven aan de ‘pre-emptive politics’ van Jagernath Lachmon.
Andere rolmodellen die traditioneel aan Hindostanen worden toegeschreven, zijn verbonden met het ondernemerschap en intellectuele prestaties. Al vóór de Tweede Wereldoorlog bezaten Hindostanen de reputatie goede zakenmensen te zijn, wat vooral bleek uit het bezit van percelen en huizen (De Klerk 1953). Bezitsvorming manifesteerde zich ook in de vorm van spaartegoeden, sieradencollecties en ondernemingen, vooral winkels en bouwbedrijven. Hindostanen zouden zuinige en hardwerkende mensen zijn. Mij staat nog een anekdote bij van een Jamaicaanse Creoolse jongeman die graag een Hindostaanse vrouw wilde hebben. Creolen konden niet sparen, zo meende hij, en om dat te leren had hij
| |
| |
een Hindostaanse vrouw nodig (Erlich 1976). Deze beelden van hardwerkende en spaarzame Hindostanen - zo zij op waarheid berusten - zijn intussen minder overtuigend. Tegenwoordig blinken Hindostanen niet meer uit als ondernemers. Dat zijn de Chinezen. Wat nu bij Hindostanen opvalt, zowel in Suriname als in Nederland, is hun consumptieve leefstijl. Ook in de politiek is het ondernemerschap in de afgelopen decennia van afnemende kwaliteit geweest. Met dit verlies van ondernemersgeest is een belangrijke erfenis verloren gegaan.
Anders is het gesteld met de intellectuele erfenis. Die is grotendeels intact, maar van oudsher sterk gericht op opleidingen tot arts, jurist en econoom. Ook op het niveau van het middelbaar en hoger beroepsonderwijs zijn Hindostanen sterk vertegenwoordigd en hebben zij een vooruitgangsethos gedemonstreerd dat als erfenis mag gelden. Al vrij vroeg was dit ethos aanwezig bij kinderen van het platteland, wat bijvoorbeeld tot uiting kwam in hun toenemende vertegenwoordiging in opleidingen tot onderwijzer, verpleger en ambtenaar, en later, tot ingenieur en arts. Vrouwen participeerden eveneens in deze sociale mobiliteit. De associatie tussen Hindostanen en sociale vooruitgang, al was die niet altijd even sterk, was niet alleen een heersend zelfbeeld, maar ook het beeld dat andere etnische groepen van hen bezaten. Hindostanen verkregen hierdoor een voorbeeldfunctie.
| |
Tot besluit
In deze bijdrage heb ik alles als heritage beschouwd dat Brits-Indiërs en hun nazaten hebben meegenomen uit India of dat in het verleden door hen in Suriname is ontwikkeld. Dat ‘alles’ omvat zowel de invloed op het natuur- als op het cultuurlandschap. Beide zaken moesten voor buitenstanders waarneembaar en herkenbaar ‘Hindostaans’ zijn. Andere zaken die ook tot de Hindostaanse heritage gerekend kunnen worden, bijvoorbeeld de huwelijksrituelen, maar die voor buitenstaanders niet waarneembaar zijn, heb ik buiten beschouwing gelaten. Dat is strikt genomen een onterechte beperking. Want door die niet te noemen krijgen de buitenstaanders geen inzicht in deze ‘interne’ elementen van de Hindostaanse heritage. De beschrijving van deze elementen vereist echter langdurige studie en uitvoerige documentatie. Veel tradities zijn verloren gegaan of aangepast aan nieuwe wensen en gebruiken. Zo was de inzegening van het Hindoehuwelijk kort na de Tweede Wereldoorlog dermate complex dat die meer dan een halve dag duurde, terwijl de hedendaags huwelijksrituelen sterk vereenvoudigd zijn en soms niet meer dan een uur in beslag kunnen nemen.
In mijn opsomming van voorbeelden van heritage heb ik ook meegenomen de elementen die in Suriname zijn ontstaan of gesticht, zoals scholen en tempels. De belangrijkste reden is dat deze fysieke manifestatie van de Hindostaanse cultuur nu tot het sociaal-culturele landschap van Suriname behoort. Die bijdrage omvat ook het straatbeeld waarin Hindostanen als etnische groep somatisch en cultureel vanzelfsprekend aanwezig zijn. De betekenis van deze beelden kan het beste geïllustreerd worden door zich Suriname voor te stellen zonder Hindostanen (of een andere bevolkingsgroep) en vervolgens na te gaan wat er niet zou zijn. Hoe ‘schraal’ zou het culturele landschap eruit zien? De aanwezigheid van verschillende etnische groepen heeft niet alleen de culturele pluraliteit van Suriname
| |
| |
vergroot, maar ook de culturele rijkdom van de bevolking onderstreept. Daarom heeft het uitoefenen van een assimilatiedruk (oftewel het streven naar ‘mengen’) een verarmende werking. Elke waardering van heritage betekent dat de culturele pluraliteit juist geapprecieerd moet worden.
De afbakening van heritage tot wat is meegenomen uit India en wat de Brits-Indiërs en hun nazaten in Suriname hebben voortgebracht, laat buiten beschouwing dat er wellicht uit de Caraïbische regio belangwekkende zaken zijn overgenomen en geïncorporeerd in de leefcultuur van de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap. Ik denk bijvoorbeeld aan invloeden uit Trinidad, zoals de chutney muziek- en dansstijl, die nu als een vanzelfsprekend onderdeel van het Surinaams-Hindostaanse repertoire wordt beschouwd en evenals de baithak gana tot de Hindostaanse heritage gerekend kan worden. Analoog aan deze buitenlandse invloeden kan men zich afvragen of de betrekkingen met Nederlandse Hindostanen geen invloeden achterlaten op de heritage van de Surinaamse Hindostanen. En zoals de heritage van Surinaamse Hindostanen waarschijnlijk beïnvloed is door de Caraïbisch-Hindostaanse cultuur en door de Nederlandse Hindostanen, zo kan men veronderstellen dat de in Suriname ontwikkelde heritage ook is beïnvloed door de aanwezigheid van andere etnische groepen. De erkenning van deze invloeden betekent dat de definitie van heritage opnieuw tegen het licht moet worden gehouden en dat er nieuw onderzoek nodig is om de verschillende erfenissen in al hun complexiteit te doorgronden.
| |
Literatuur
Ahmad, Yahaya, 2006
‘The Scope and Definitions of Heritage: From Tangible to Intangible’. In: International Journal of Heritage Studies, vol. 12, no. 3: 292-300. |
Angel, W.H., Kenneth Ramchand & B. Samaroo, 1995
A Return to the Middle Passage: The Clipper Ship ‘Sheila’. Port of Spain: Caribbean Information Systems & Services. |
Burke, Peter, 2009
Cultural Hybridity. Cambridge: Polity Press. |
Carney, Judith, 2001
Black Rice. The African Origins of Rice Cultivation in the Americas. Cambridge: Harvard University Press. |
Choenni, G. and C. Choenni. 2012
Sarnami Hindostani 1920-1960. Worteling, identiteit en gemeenschapsvorming in Suriname. Amsterdam: KIT-Publishers. |
Crosby, Alfred, 1972
The Columbian Exchange: Biological and Cultural Consequences of 1492. Westport: Greenwood Press. |
Ehrenburg, Hillebrand & Marcel Meyer, 2015
Bouwen aan de wilde kust. Geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname tot 1945. Utrecht: LM Publishers. |
| |
| |
Erlich, Allen, 1976
‘Race and Ethnic Identity in Rural Jamaica: The East Indian Case’. In: Caribbean Quarterly, vol. 22. no. 1: 19-27. |
Furnivall, J.S., 1939
Netherlands India. A Study of Plural Economy. Cambridge: The University Press. |
Gobardhan, Lila, 2001
Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal-en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975. Proefschrift Universiteit Leiden. Zutphen: Walburg Pers. |
Gonesh, Evert, 2015
Jagernath Lachmon. Verbroederingspolitiek in Suriname. Utrecht: LM Publishers. |
Klerk, C.J.M. de, 1953
De Immigratie der Hindostanen in Suriname. Amsterdam: Urbi et Orbi. |
Klooster, Olga van der & Michel Bakker, 2009
Architectuur en bouwcultuur in Suriname. Amsterdam: KIT. |
Kumar, A. 2011
Vermilion, ‘Gram Bhoot’ & Playing Cards: A Close Look at Provisioning the Girmitiyas en route to the Tapus. Paper Presented at the Conference New Perspectives on Indentured Labor 1825-1925, 5-8 December, Moka, Mauritius. |
Leys, J.J., 1925
‘De Veeteelt in Suriname’. In: New West Indian Guide, vol. 6, no. 1: 405-418. |
Lier, R.A.J. van, 1971
Frontier Society: A Social Analysis of the History of Surinam. The Hague: Martinus Nijhoff. |
Mahabir, K. 2008
Medicinal and Edible Plants used by East Indians of Trinidad & Tobago. Madison: Chakra Publishing House. |
Munasinghe, Virianjini, 2001
‘Redefining the Nation: The East Indian Struggle for Inclusion in Trinidad’. In: Journal of Asian American Studies, vol. 4, no. 1: 1134. |
Nunn, Nathan & Nancy Qian, 2010
‘The Columbian Exchange: A History of Disease, Food, and Ideas’. In: Journal of Economic Perspectives, vol. 24, no 2: 163-188. |
Patterson, Orlando, 1967
An Absence of Ruins. Leeds: Peepal Tree Press. |
Price, Richard, 2007
‘Some Anthropological Musings on Creolization’. In: Journal of Pidgin and Creole Languages, vol. 22, no. 1: 17-36. |
Snellen, E., 1933
De aanvoer van arbeid voor den landbouw in Suriname. Proefschrift Universiteit Wageningen. |
Vertovec, Steven, 1995
‘Hindus in Trinidad and Britain: Ethnic Religion, Reification, and the Politics of Public Space’. In: Peter van der Veer (ed.), Nation and Migration. The Politics of Space in the South Asian Diaspora. Philadelphia: University of Pennsylvania Press, pp. 133-156. |
| |
| |
Yang, Anand, 1979
‘Peasants on the Move: A Study of Internal Migration in India’. In: Journal of Interdisciplinary History, vol. 10, no. 1: 37-58. |
Ruben Gowricharn is hoogleraar sociale cohesie en transnationale vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg en hoogleraar Hindostaanse Diaspora aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
|
|