OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 32
(2013)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| ||||||||||||||
Pim van der Meiden
| ||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||
Foto 1 Binnenwerk Candide
Mauricius, die leefde van 1692 tot 1768, was niet alleen een tijdgenoot, maar tevens een geestverwant van Voltaire (Van der Meiden 2000). Mauricius was in zijn tijd een zeer beroemd man. De manier waarop hij in 1716 als jonge man in Nijmegen de joden verdedigde, die ervan beschuldigd waren een christenkind vermoord te hebben om het bloed te gebruiken bij de besnijdenis van joodse jongens, toont ons een onafhankelijk denkende geest (Van der Meiden 1980) en roept de vergelijking op met Voltaire in zijn verdediging van Calas, een calvinist die ten onrechte veroordeeld was voor moord. Calas werd terechtgesteld, maar dankzij de inspanningen van Voltaire postuum gerehabiliteerd in 1765. Het was een zaak die veel stof heeft doen opwaaien. Mauricius liep dus bijna een halve eeuw op Voltaire voor. De beschuldiging van de Nijmeegse joden is echter aanzienlijk minder bekend geworden. Het verhaal dat zij ‘een christenkind zouden hebben geslacht’ werd al spoedig niet serieus genomen. Langer dan drie weken hebben zij niet gevangen gezeten. Daarna is de affaire in de doofpot gestopt. Ten tijde van zijn verdediging van de Nijmeegse joden verbleef Mauricius in Nijmegen, waar hij advocaat was en een veefokkerij had. Mauricius heeft nog wel het plan gehad omstandig een weerlegging te schrijven van de beschuldiging dat joden het bloed van christenkinderen gebruikten, maar | ||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||
hij is daar niet toe gekomen. Het is bij een ‘Kort Bericht’ gebleven. Hij is niet meer op de zaak teruggekomen. Foto 2 Illustratie bij hoofdstuk 19 van Candide
Enige jaren later treffen we Mauricius aan in de Beemster, waar hij pensionaris werd van de stad Purmerend en zich met landbouw bezighield. In 1725 werd hij resident (gezant) van de Republiek in Hamburg. Naast deze bezigheden maakte hij naam als dichter. In 1740 maakte hij een reis, onder andere naar de Republiek en het was in dat jaar dat hij samen met Voltaire gedineerd heeft bij de Franse ambassadeur in Den Haag, Gabriel-Jacques de Salignac, markies van Fénelon. Fénelon heeft bij die gelegenheid aan zijn beide gasten het manuscript getoond van Les aventures de Télémaque, het meesterwerk van zijn beroemde, gelijknamige oom uit 1699. Over dit bezoek heeft Mauricius bericht in zijn Onledige Ouderdom (1765-1766: 63). In zijn biografie van Mauricius heeft Van Sijpesteijn ten onrechte gezegd dat de maaltijd plaatsgevonden had in Parijs (Van Sijpesteijn 1858: 14). Dat komt omdat Mauricius alleen vermeldde dat het bezoek ‘tijdens een reis’ had plaatsgevonden en Van Sijpesteijn zich niet realiseerde dat Voltaire in 1740 in de Republiek verbleef en Fénelon de Franse ambassadeur in Den Haag was. In 1742 solliciteerde Mauricius naar de vrijgekomen post van gouverneur van Suriname. De motieven van Mauricius om deze post te ambiëren zijn velerlei geweest. Hij heeft zelf hardnekkig ontkend dat financiële | ||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||
motieven een rol hebben gespeeld, maar of hij bij die ontkenning blijk gaf van zelfkennis en oprechtheid is de vraag. Het was namelijk niet alleen de post van gouverneur die hij ambieerde. Hij wilde tevens in Suriname een suikerplantage beginnen. En een nog belangrijker bron van inkomsten was het beheren (administreren) van de bezittingen van de afwezige, schatrijke S.L. Neale. Mauricius nam zijn hele familie mee naar Suriname. Zijn zoons gingen er belangrijke posten beheren en hij was van plan was zich blijvend in Suriname te vestigen. Hij geloofde dat het klimaat in Suriname heilzaam zou zijn voor zijn borstkwaal, levenslang het onderwerp van veel klaagzangen. Vrienden die meer inzicht hadden in de situatie in Suriname en in de persoonlijkheid van Mauricius raadden hem af naar Suriname te gaan, maar hun adviezen sloeg hij in de wind (Van der Meiden 2008: 100-101). In de eerste jaren leek overigens het bestuur van Mauricius succesvol te zijn en bij een uiteindelijk oordeel over zijn bestuur moet in ogenschouw worden genomen dat de positie van een gouverneur in Suriname buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk was. He hoogst persoonlijke beschouwingen van Mauricius over zijn Surinaamse ervaringen zijn fascinerend, niet alleen om het inzicht dat zij geven in de Surinaamse problematiek, maar ook vanwege het licht dat zij werpen op zijn karakter.Ga naar voetnoot3 Als gouverneur van Suriname was Mauricius niet succesvol. Zijn conflicten met de voornaamste kolonisten liepen zo hoog op dat hij zich in het moederland moest komen verantwoorden. Wel werd hij uiteindelijk gerehabiliteerd. Deze problematiek valt geheel buiten het bestek van dit artikel. Tot een evenwichtiger oordeel over zichzelf hebben de Surinaamse perikelen Mauricius overigens niet gebracht. Na zijn terugkeer in Europa deed hij enige opmerkelijke uitspraken. In 1755 maakte hij over zichzelf het gedicht: ‘In het stamboek van den heer Gerard Muyser’ (Mauricius 1762: 9): 'k Heb drie-en-zestig jaar in 't aards gewoel versleeten
De een pryst my, daar my de ander laakt.
Wie heeft zyn' fouten niet? Wie is op aard volmaakt
Toch is myn naam bekend by Staatsliën en Poeëten
Elk kent Mauricius. Maar 't geen my het meest verdriet,
Op drie-en-zestig jaar ken ik my zelf nog niet.
Een moderne beschouwer zal dit oordeel van Mauricius over zichzelf wellicht afdoen als een getuigenis van overmatige eigendunk. Van meer zelfkennis getuigt de opmerking uit 1753 in zijn Voorrede tot Dichtlievende uitspanningen waar hij zei te verwachten dat zijn berichten uit | ||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||
Suriname zijn naam langer in het geheugen zouden doen houden dan al zijn ander werk. Hierin kreeg hij gelijk. De band met Voltaire heeft weinig bijgedragen aan zijn bekendheid bij het nageslacht. We beschikken ook over weinig details. Een persoonlijk archief van Mauricius is niet bewaard gebleven. Persoonlijke brieven van hem aan Voltaire zijn niet bekend geworden. We moeten het doen met twee (tot voor kort niet vermelde) verwijzingen naar hem in brieven van Voltaire uit 1763, waarin deze over Mauricius duidelijk met genegenheid sprak als ‘un vieux fou’ en ‘ce vieux bonhomme’ (Voltaire, 1981: 105, 20, geciteerd bij Van der Meiden 2008: 158. Noot 338). Ook heeft Voltaire in 1762 niet bewaard gebleven brieven van Mauricius beantwoord (Van Strien 2011: 92 noot 53). Er is echter een spectaculairder gegeven. Het is een toeval dat ik hierop ben gestuit. Enige jaren geleden meende ik in een drang naar perfectie het boek van Voltaire over Lodewijk XIV te moeten lezen. Zijn werken over Karel XII en Peter de Grote kende ik al. Het boek over Karel XII had ik in jeugdige ontvankelijkheid met genoegen gelezen. Een Nederlandse vertaling was in 1948 verschenen, tijdens een korte bloei van het genre ‘biografie’ in Nederland. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de lectuur van het boek over Lodewijk XIV niet meeviel. Enige keren heb ik met moeite de neiging weerstaan de lectuur te staken. Gelukkig heb ik dat niet gedaan en zelfs heb ik het in 1753 verschenen Supplément au siècle de Louis XIV doorgeworsteld. Toen ben ik van mijn stoel gevallen. Voltaire beschrijft hier hoe hij gedineerd had in Den Haag bij de ambassadeur Fénelon, die hem het manuscript had laten zien van Télémaque, het boek van zijn beroemde oom. Voltaire zegt dat daarbij aanwezig was ‘un homme très connu’, die kon getuigen wat er die avond besproken was. De naam van die ‘zeer bekende man’ noemt hij niet (Voltaire 1957: 1273). Ook in andere uitgaven van Voltaire's verzamelde werken is geen informatie te vinden wie die ‘zeer bekende man’ was. Maar er is geen twijfel. Het was Mauricius. Weliswaar vermeldt Voltaire het jaar 1741 en Mauricius noemt 1740, maar in een jaartal vergist iedereen zich wel eens. Het was overigens Voltaire die zich vergiste. Volkomen duidelijk is hoezeer Mauricius in later jaren in de vergetelheid was geraakt. De teksten van Voltaire zijn alle met veel zorg bewerkt en geen van de Franse redacteuren is op de gedachte gekomen dat het hier Mauricius betreft. Toch is de uitspraak van Mauricius ‘Elk kent Mauricius’ geen grootspraak. Twee jaar eerder, tijdens het diner bij Fénelon in Den Haag, had de toen al wereldberoemde Voltaire over hem in soortgelijke bewoordingen gesproken. | ||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||
Literatuur
G.W. Van der Meiden (naamsvariant Pim van der Meiden) promoveerde in 1987 op Betwist Bestuur: Een eeuw strijd om de macht in Suriname 1651-1753. In 2008 verscheen een gewijzigde herdruk Bestwist Bestuur: De eerste eeuw bestuurlijke ruzies in Suriname 1651-1753. |
|