OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 31
(2012)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |||||||||||
Hugo Fernandes Mendes
| |||||||||||
Wantoks uit MelanesiëIn De oorsprong van de politiek schrijft Fukuyama (2010) dat het voor een goed begrip van de staatsinstellingen van belang is je te verdiepen in | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
de oorsprong van deze instellingen. Het leidt volgens hem tot een breder inzicht in de problemen van zwakke staten. Waarom worden in sommige staten de gaten in de weg gerepareerd en waarom gebeurt dat in andere staten niet?Ga naar voetnoot2 Fukuyama noemt het verschijnsel van de kapotte wegen karakteristiek voor een zwakke staat. Heel interessant is de beschrijving van de Wantoks uit Melanesië. Melanesiërs wonen op de Solomoneilanden en op Papoea-Nieuw-Guinea. De stam kan bestaan uit duizenden leden en staat plaatselijk bekend als Wantok, wat in het Engels one talk betekent ofwel personen die dezelfde taal spreken. De Wantoks worden geleid door een Grote Man. Iedereen kan een Grote Man worden, maar dat hangt af van de mate waarin je erin slaagt bestaansmiddelen, zoals varkens maar ook bouwcontracten, te verdelen over de leden van de stam. Wie de behoeften van de stamleden het beste vervult, krijgt hun vertrouwen. Melanesië werd een moderne staat toen onder meer het Westminster staatsmodel werd ingevoerd. Dar leidde tot chaotische toestanden. Want de Melanesiërs vonden politieke partijen en partijprogramma's maar lastig. Dat was niet waar het om ging. Zij verwachtten van de Grote Man of Grote Vrouw die tot parlementariër of minister is gekozen dat zij hun invloed aanwenden om de middelen van de overheid door te sluizen naar de Wantok, het stamverband of de eigen mensen. Hoewel er sprake was van moderne statelijke attributen van een soevereine staat, zoals een vlag en een leger, hadden de Melanesiërs niet het gevoel dat ze deel uitmaakten van een bredere sociale gemeenschap, te weten de natie. Hun wereld beperkte zich tot de Wantok. De gekozenen worden geacht hun kiezers daar individueel materieel voor te belonen. Op het belang voor Suriname van deze typering van Fukuyama over de Wantoks uit Melanesië kom ik later nog terug. Overigens is volgens Fukuyama de metafoor van de Wantok voor wie goed kijkt ook in de moderne wereld te onderkennen. Hij noemt onder meer het Amerikaanse congres als voorbeeld. De vraag die hij zich stelt is waarom de persoonlijke politiek van de Grote Mannen zo hardnekkig is en waarom ook moderne statelijke systemen erop lijken terug te vallen (Fukuyama 2010: 20-75). | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
Aspecten van politieke cultuur en politiek leiderschapOud-president Venetiaan noemde tijdens de behandeling van de cultuur-begroting in de Nationale Assemblee (NA) sinterklaas een restant uit ons koloniaal verleden. Hij wees daarbij op de ondergeschiktheid die bij het sinterklaasfeest wordt toegekend aan het zwarte ras. Volgens hem is er de laatste jaren weer een opleving van sinterklaas in Suriname. Hij sprak over ‘een opdringing’ vanuit bepaalde delen van onze bevolking.Ga naar voetnoot3 Los van de bewoordingen, deel ik zijn inhoudelijke notie over de symboliek van de raciale superioriteit waar zwarte piet model voor staat. Buiten Nederland zijn er velen die het stereotiepe karakter herkennen; in Nederland herkennen mensen dit beeld ook, in elk geval de mensen die dezelfde kleur hebben als de schmink die zwarte piet gebruikt. Maar ik heb wel vragen bij de opportuniteit van dit onderwerp als voornaam punt van de begrotingsbehandeling in de NA. Er zijn grotere maatschappelijke vraagstukken waar het voormalige staatshoofd in het afgelopen decennium voor een betrekkelijke stilte heeft gekozen, laat staan dat hij daar oplossingen voor heeft aangedragen. Te denken valt aan de anarchie in de goudsector en de gevolgen daarvan voor het milieu; de alarmerende scores bij onderwijsexamens; en corruptie en de drugscriminaliteit. Maar het toenmalig staatshoofd had blijkbaar andere prioriteiten zoals ook blijkt uit de volgende belangwekkende vraag: ‘Wat is de rol van de witte Nederlander die rondloopt in het kabinet van de president?’Ga naar voetnoot4 Hij zei niets tegen blanken te hebben, ‘maar Suriname heeft slechte ervaringen met ze, als het erop aankomt zijn die Nederlanders weg en zitten wij met de perikelen’. De partij van Venetiaan, de Nationale Partij Suriname (NPS), wijdde zelfs een persbericht aan deze witte Nederlandse consultant die zich kritisch had uitgelaten over de regeerprestaties van Venetiaan. Parlementariër Gajadien van de VHP liet in dezelfde periode eveneens van zich spreken en stelde in de NA de vraag wat de rol was van Forward Motion, een uit Nederland aangetrokken bedrijf dat publiciteitscampagnes van de regering Bouterse begeleidde. Een aantal jaren daarvoor toonde de toenmalige leider van de VHP Sardjoe zich tijdens een inleiding erg terughoudend bij een programma om de rol en functie van politieke partijen te versterken. Net als de NPS toonde ook de VHP in de persoon van Sardjoe zich afkerig tegen de mogelijkheid dat ‘Nederland ons democratie komt leren’. Als laatste voorbeeld noem ik de veel bekritiseerde nieuwe Advocatenwet die in 2005 werd behandeld in de NA en waarbij als nieuw element plots werd geïntroduceerd dat niet- Surinamers zijn uitgesloten van het bekleden van bestuursfuncties in de Orde van Advocaten en in het Tuchtcollege. In de NA werd unaniem voor deze wet gestemd met als motivering dat het | |||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||
toch niet zo kon zijn dat niet-Surinamers tuchtrechtelijke straffen kunnen uitspreken over Surinamers (Abhelakh 2010: 54). Hieruit blijkt dat bepaalde sentimenten zich niet alleen richten tegen witte Nederlanders maar ook tegen zogeheten Euro-Surinamers. Deze ervaring bracht een der advocaten ertoe te verzuchten dat ‘Surinaamse advocaten in de woonkamer mogen eten en niet-Surinamers in de ‘baka gadri’ (de keuken) (Abhelakh 2010: 55). Let wel, het gaat hier om Surinamers, dus niet om willekeurige vreemdelingen. Het enige wat hen onderscheidt is dat de één een Surinaams paspoort heeft en de ander een niet-Surinaams paspoort. De kritische houding van Surinaamse politici tegenover Nederland die ik met enkele recente voorbeelden heb belicht is een van de vaste karakteristieken van het politieke leiderschap in Suriname. Het past in een lange traditie. Zo schrijft Van Lier (1977: 224) dat er sedert het begin van de achttiende eeuw al spanning heeft bestaan tussen de kolonisten - in termen van nu de Surinaamse politieke elite uit die periode - en de bestuurders overzee. Reeds in de jaren zeventig van de negentiende eeuw zagen enkele leden van de Koloniale Staten van Suriname het idee van ‘loslating’ en ‘afscheiding’ van Suriname van Nederland als het enige reddingsmiddel voor Suriname (Van Lier 1977; 234-235). Nederland kan Suriname niet helpen, aldus Molinger, lid van de Koloniale Staten en plantage-eigenaar. Van Lier stelt dat de recalcitrante reacties van de Staten sinds die tijd kenmerkend zijn gebleven voor de houding van politiekbewuste Surinamers. Dit cynisme heeft zich later uitgebreid tot de zogeheten Euro-Surinamers. En dat is een interessant fenomeen, want er wonen in Suriname weinig Surinamers die niet zelf in Nederland hebben gewoond of waarvan geen familielid in Nederland woont of heeft gewoond. Rond het einde van de Tweede Wereldoorlog liet een eerste generatie van in Suriname geboren politieke leiders in de dop hun stem horen. Dat waren de zogeheten lichtgekleurde Surinamers wier politiek bewustzijn was gegroeid en die achtergesteld werden door de uitgezonden Nederlanders. Bij de jongere generatie groeide een nationalistisch besef, dat de plaats ging innemen van de nationale verbondenheid met Nederland. Van Lier (1977: 245 e.v.) bespreekt uitvoerig het toenemende gebrek aan vertrouwen omdat het landsbestuur veelal op basis van raciale vooroordelen de ‘landskinderen’ ten achter stelde. Zij kwamen niet in aanmerking voor kaderfuncties. Zo weigerde Gouverneur Kielstra (1933-1944) openlijk om landskinderen te benoemen in ambtelijke en bestuurlijke functies. Suriname was niet uniek in deze ervaringen. De bekende Trinidadiaanse schrijvers Ryan en Moskos (zie Fernandes Mendes 1989: 243) stellen dat de in Europese centra opgeleide landskinderen zich in eigen land ontheemd voelden door de structurele blokkades die ze ondervonden. Vanaf het eind van de Tweede Wereldoorlog ontstond uitzicht op | |||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||
algemene en vrije verkiezingen. In aanloop naar de verkiezing, die voor het eerst in 1949 werden gehouden, ontstonden gefaseerd politieke partijen. Deze partijen waren in eerste instantie etnisch-religieus van aard, en later etnisch-cultureel langs de vier kleurlijnen te weten lichtgekleurd, Afrikaans, Oosters (India/Pakistan) en de kleurgroep uit Indonesië (Ooft 1972: 230). De lichtgekleurden - de maatschappelijke bovenlaag - zijn uiteindelijk opgegaan in de Creoolse groep. | |||||||||||
Politieke partijen als belangengroepenNaast de relatieve weerstand en de haat-liefdeverhouding van bepalende Surinaamse politieke leiders jegens de voormalige koloniale macht Nederland is een centraal kenmerk van het politieke leiderschap in Suriname dat er geen nationale leiders zijn. Politici zijn vooral representant van een bepaalde bevolkingsgroep. Van Lier (1977: 296) formuleert het als volgt: ‘de partijen vertonen meer het karakter van georganiseerde belangengroepen die zich binnen de bestaande etnische en religieuze lijnen, om verschillende persoonlijkheden scharen die tot de verbeelding van de volksmassa's spreken’. Deze typering sluit perfect aan op het beeld van de Wantoks zoals door Fukuyama omschreven. In de partijprogramma's zijn nationale thema's veelal dominant, maar de praktijk wijkt hier niet zelden van af. In principes, ideologieën en beginselen onderscheiden de partijen zich niet wezenlijk van elkaar. Toch zijn er wel een aantal verschillen. De Creools georiënteerde partijen zijn in een vroeg stadium voorstander geweest van volkenrechtelijke onafhankelijkheid, de Hindostaanse partijen waren hier veelal geen voorstander van. Dit heeft steeds, in het bijzonder in de jaren zestig, tot controverses geleid tussen deze partijen. Een ander voorbeeld is het omvangrijke ambtenarenapparaat. De Creoolse partijen verzetten zich vanouds tegen sanering daarvan en het ambtenarenapparaat is nog steeds een voornaam instrument van patronage en cliëntelisme. Partijleden worden beloond met baantjes als ambtenaar. Tegenwoordig beschouwen alle partijen het ambtelijk apparaat als een belangrijk instrument van machtsbehoud en beloning van loyaliteit. De VHP-leiding is steeds ook gericht geweest op de belangen van een aantal grote ondernemers die de partij financieren. Om die reden is er steeds verzet geweest tegen invoering van een variant van onroerend goed- of omzetbelasting (Budding 1999: 363). Dit zou de veelal Hindostaanse ondernemers, grootgrondbezitters en landbouwers treffen. Belangrijk voor de leiding van de VHP is ook het verkrijgen van macht over de toekenning van import- en exportvergunningen. Een voormalig minister van de VHP vertelde in een interview met de journalist Gerard van Westerloo (Vrij Nederland) hoe dat ging. Indien juist is dit een karakteristiek voorbeeld van corruptie. De minster was nauwelijks een uur in functie toen hij werd opgehaald door partijgenoot Alwin Mungra, de afgezant van voorzitter Lachmon van de VHP. Ze gingen | |||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||
wat rijden in de Benz en stopten voor het huis van Dilip Sardjoe, de penningmeester van de VHP: ‘deze man’, sprak Alwin Mungra tot de nieuwe minister, ‘heeft veel geld gegeven aan onze partij, nu is het tijd dat jij als minister iets voor hem terugdoet’ (Van Westerloo 1993: 56). Ex-minister Ir. Jankipersad van Openbare Werken en Verkeer (ook VHP) werd door Van Westerloo als volgt geciteerd: ‘in de drie jaar dat ik minister ben geweest heb ik geleerd dat de partij waar ik hoofdbestuurslid van ben geweest en een hartstochtelijk aanhanger, alleen in de verkiezingstijd een partij is van ons Hindostanen. Daarna is de partij van Lachmon, en van een paar families’ (Van Westerloo 1993: 57). De Javaanse partijen hebben een voorliefde voor het Ministerie van Landbouw en Veeteelt dat onder meer de gronduitgifte van landbouwgronden omvat. Vele corruptie affaires kleven daarmee ook aan het politieke leiderschap van de KTPI en de Pertjajah Luhur. Overigens, ministers op departementen wier takenpakket de uitgifte van gronden omvat, het toekennen van vergunningen en het aanbesteden van infrastructurele werken zijn in de afgelopen decennia regelmatig in opspraak gekomen vanwege corrumptieve praktijken. De oude politieke partijen en daarmee hun leiders zijn hiervoor verantwoordelijk. Uit een recente publicatie in de Corruption Perception Index (CPI 2012), staat dat Suriname, naast Haiti en Guyana behoort tot de meest corrupte landen van de Caricom. Suriname staat van de 183 landen die in de lijst voorkomen op nummer 100. Vorig jaar stond Suriname nog op nummer 75. Karakteristiek is dat de Grote Mannen van Suriname zwijgen over deze schandvlek. Grote corruptieschandalen worden niet aangepakt en opgelost, uitzonderingen daargelaten van enkele wel veroordeelde politici. De anti-corruptie wet is door verschillende regeringen aangekondigd, maar wacht nog steeds [anno 2012] al vele jaren op behandeling in de NA. Kennelijk hebben de politieke partijen noch haast noch belang om corrumptieve prakrijken systematisch aan te pakken. Is dit een uitvloeisel van het Wantok denken? Dat is niet waarschijnlijk. Het is niet de Wantok, een specifieke bevolkingsgroep als geheel die profiteert van deze praktijken, maar een kleine groep rond de Grote Mannen die profitereert. Feit is wel dat deze daden niet zelden gepleegd worden binnen de kolom van de Wantok; een departement dat door een politieke leider binnen de regeringscoalitie wordt opgeëist waarbij partijgenoten van de eigen etnische groep op het desbetreffende departement worden geplaatst. Als gevolg hiervan ontstaat er een ‘beschermend’ klimaat waarin corruptie niet zelden straffeloos kan gedijen. Kenmerkend is dat de politieke leiders van het land zich niet profileren op het punt van good governance en integriteit - en voor zover ze dat in zeldzame gevallen doen handelen ze er niet naar. Dit terwijl dit vraagstuk in ernstige mate schade toebrengt aan de nationale ontwikkeling. | |||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||
Actuele ontwikkelingenIs er dan in de afgelopen zeven decennia niets veranderd in de etnisch-culturele genen van de politieke leiders? Zijn er geen nationale en gezaghebbende politieke leiders te traceren die minder worden geassocieerd met de Grote Man van hun Wantok, hun raciale groep dus en meer met de politiek leider van de natie, als leider van het land, als boegbeeld van alle bevolkingsgroepen? Hebben gebeurtenissen als de onafhankelijkheid in 1975, de staatsgreep in 1980 en het herstel van democratisch bestuur vanaf 1987 geen effect gehad? Na de verkiezingen in 1987 namen de traditionele op etnische leest geschoeide oude partijen de regeringsmacht van de militairen over. Als vanouds heersten de Creoolse NPS, de Hindostaanse VHP en de Javaanse KTPI. De oude verbroederingscoalitie won met grote overmacht de verkiezingen in 1987. De leus ‘de oude schoen terug’ had gezegevierd. De politieke leiders namen gewoon de draad van cliëntelisme en patronage weer op. Hun machtsbasis is daarna in de periode tussen 1987 en 2010 bij de verkiezingen afgebrokkeld. Bij de verkiezingen in 2010 is de eens zo machtige NPS op een historisch dieptepunt terecht gekomen, dat geldt in mindere mate ook voor de VHP en de KTPI. Daarentegen is de NDP van ex-legerleider Bouterse vanaf de verkiezingen in 1987 tot 2010 sterker geworden. De NDP is geen etnische partij in de traditionele zin van het woord, vooral omdat de kiezers afkomstig zijn uit verschillende bevolkingsgroepen. Dit valt temeer op omdat Bouterse weliswaar een charismatisch leider is, maar ook hoofdverdachte van de Decembermoorden van 1982 en ook nog in Nederland veroordeeld is voor handel in drugs. Dezelfde Bouterse heeft in 1980 een staatsgreep gepleegd waarbij onschuldige mensen de dood hebben gevonden. Niettemin heeft hij de traditionele leiders verslagen. Als een politicus met het profiel van Bouterse erin slaagt bij democratische verkiezingen door de jaren heen een groeiend electoraat aan zich te binden kan dat onmogelijk anders worden opgevat dan het ultieme faillissement van de politiekvoering van de oude traditionele politieke leiders. Maar de vraag is of het ook het faillissement berekent van de filosofie van de Wantok in Suriname. Het lijkt te vroeg om de conclusie te trekken dat het gedaan is met de etnische politiek, waarbij politiek leiders zich vooral richten op de belangen van hun eigen etnische achterban, en de kiezers zich bij hun stembepaling primair laten beïnvloeden door hun etnische afkomst en de etnische afkomst van hun politieke leider (Werners 1998: 54). De NDP is, zoals eerder aangegeven, niet zonder meer op een lijn te plaatsen met de traditionele partijen maar houdt wel rekening met de etnische afkomst van de bewoners van de kiesdistricten bij de kandidaatstelling. Daarnaast blijkt ook in de huidige regeercoalitie onder leiding van Bouterse, Brunswijk en Somohardjo, dat politieke partijen ministeries beschouwen als bijkantoren van de partij. Vanuit het presidentiële paleis kwam vorig | |||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||
jaar nog het bericht dat sommige politieke leiders slechts ‘hun mensen’ benoemen op de ministeries. Vanuit het presidentieel paleis werd gesteld dat er op het Ministerie van Onderwijs (onder ‘beheer’ van Pertjajah Luhur van Somohardjo) mensen zitten zonder onderwijskundige expertise. Het benoemen van zogeheten ‘eigen mensen’ past in de traditie van de politiek in Suriname, maar het lijkt erop dat de betekenis ervan eerder toeneemt dan afneemt.Ga naar voetnoot5 Op sommige departementen is zelfs sprake van een bijna volledige etnische gedaantewisseling als een nieuwe minister aantreedt: van directeuren tot en met de koffiejuffrouw. Paul Somohardjo, NA-lid en voorzitter van de Pertjajah Luhur, erkende kortgeleden dat hij kantoorruimte heeft op het Ministerie van LVV. Hij zei dat hij er maar een paar dagen per week zat: ‘ik wil niet op de kamer van de minister plaatsnemen, want dan lijkt het alsof ik het beleid daar bepaal’.Ga naar voetnoot6 Wel erkent hij ook beleidsadviseur te zijn van ‘zijn’ minister van LVV. Dat hij tevens ook voorzitter van de vaste parlementaire commissie van juist dat departement is, vindt hij geen probleem. Van Brunswijk is bekend dat hij als adviseur werkzaam is op verschillende departementen die zijn toebedeeld aan zijn partijcombinatie. Voor Soemita van de KTPI geldt hetzelfde, hij was tot voor kort ook beleidsadviseur op een bevriend departement. Veelal toucheren deze leiders naast de tegemoetkoming als parlementariër, ook salaris als adviseur van de minister. Dat hiermee dubbele inkomens - en soms meer dan dat - worden gegenereerd is geen onderwerp van gesprek in de Surinaamse politiek. Premier Pengel had zichzelf in de jaren zestig vier minister portefeuilles toegeëigend en kreeg voor elk van de ministeries een salaris (Werners 1998: 46). Tegen deze praktijken werd en wordt niet hevig geprotesteerd in Suriname. Het is een belangrijk kenmerk van de politieke cultuur. Dat parlementariërs die tevens ambtenaar en adviseur zijn de controle- en wetgevingsfunctie van het parlement verzwakken is nauwelijks een onderwerp waar aandacht voor is. | |||||||||||
Machtsconcentratie en afsplitsingenHet is wellicht interessant om dieper in te gaan op een aantal redenen voor het deficit van het traditionele leiderschap. Een opvallend kenmerk van de traditionele leiders is bijvoorbeeld hun functionele zitvlees. Lachmon was op zijn 85e nog partijleider en had in de loop der tijd alle aanvallen op zijn positie weten af te weren. Hij stierf in Den Haag in zijn geliefd Bel Air hotel letterlijk in het harnas. Hij was voor zover bekend met afstand de langst zittende partijleider en parlementariër van de wereld (ruim vijftig jaar). Frans Weisglas, voormalig voorzitter van | |||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||
de Tweede Kamer eerde hem ooit met de woorden dat hij er trots op was ‘parlementsvoorzitter Lachmon, de man met de meeste en langste ervaring als parlementsvoorzitter ter wereld, te hebben mogen ontvangen’ (Khemradj 2002: 8). Slechts in een enkele monarchie - ik denk aan koningin Elisabeth - wordt een zittingstermijn als deze geëvenaard. Pengel, leider van de Creoolse NPS, is vroeg gestorven. Feitelijk ook in het harnas. Hij verloor de verkiezingen in 1969 na negentien jaar leiding te hebben gegeven aan de NPS. Hij is een jaar na de verkiezingsnederlaag in 1969 overleden. Venetiaan, drie termijnen president, was daarvoor van 1973 tot en met 1980 minister van Onderwijs en is nu lid van de Nationale Assemblee. Het presidentschap combineerde hij met het voorzitterschap van de NPS.Ga naar voetnoot7 Onder zijn leiding heeft de NPS de grootste nederlaag ooit geleden en is teruggebracht tot een marginale omvang. De vraag is of deze partij in staat zal zijn in de toekomst nog een rol van betekenis te spelen. In Suriname bestaat geen traditie dat de politiek leider verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, hoe slecht de prestaties ook zijn geweest. Hij wordt publiekelijk niet breed aangesproken om verantwoording af te leggen. Wel is het Pengel eens overkomen dat hij bij een slechte uitslag van de verkiezingen geconfronteerd werd met een grote mensenmassa bij zijn huis die luidruchtig verhaal kwam halen. Maar dit is een uitzondering. Partijleiders bepalen veelal zelf hun lot; vertrekken op hoge leeftijd of sterven in het harnas. Ze worden zelden gedwongen om te vertrekken. Een actueel voorbeeld daarvan is de strijd binnen de KTPI. Willy Soemita kreeg in 1972 het stokje overgedragen van zijn vader Iding Soemita en is tot heden partijleider, nu dus al ruim veertig jaar. Recentelijk klinkt vanuit de partijgelederen de roep om zijn vertrek, en voert hij strijd met een voormalige protegé Oesman Wangsabesari om het leiderschap van de partij. Dit is een herkenbaar en karakteristiek proces: politieke leiders willen zelf bepalen wanneer zij vertrekken. De politieke elite in Suriname zit veelal meerdere decennia in bepalende posities. Suriname is in dit opzicht uniek. Het is waarschijnlijk dat de lange zittingsduur een van de verklaringen is voor de slechte resultaten van de traditionele partijen. De kiezers raken uitgekeken op de allerminst daadkrachtige leiders. In veel landen geldt een maximum voor bepaalde functies van acht jaar. Een enkele uitzondering wellicht twaalf jaar. Dat is substantieel minder dan de record zittingstermijnen van veertig en vijftig jaar in Suriname. Er is in de loop der tijd regelmatig verzet ontstaan bij jongeren en andersdenkenden tegen de partijtop. Maar kritiek was al gauw synoniem aan verraad. Pengel slaagde erin een hele generatie talentvolle goed opgeleide politici middels verwijten en beledigingen van zich af te houden. | |||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||
Veelal waren het in Nederland geschoolde intellectuelen die na verloop van tijd schimpscheuten en spotternij moesten doorstaan waarbij steevast werd gerefereerd aan het feit dat de heren uit Holland kwamen en niet moesten denken Surinamers die in Suriname waren gebleven de les te komen lezen (Werners 1998: 148). Zo traden in 1969 enkele intellectuelen uit de NPS (waaronder Sedney en Essed) en richtten een eigen politieke partij op, de PNP, die vooral bedoeld was om oppositie tegen Pengel te voeren. De PNP was echter een kort leven beschoren.Ga naar voetnoot8 Ook Lachmon is in de VHP tegen veel verzet van jongeren en andere critici aangelopen. Zij verzetten zich tevergeefs tegen zijn beleid en het gebrek aan interne partij democratie. Hij heeft als gevolg daarvan vele afsplitsingen moeten doorstaan. Lachmon bleef aan als voorzitter toen in 1998 vijf van de negen parlementariërs die op naam van de VHP gekozen waren in de NA uit de fractie stapten en een nieuwe partij oprichtten. De leiders omringden zich veelal met kritiekloze aanhangers die geen bedreiging vormden. Zij stapelden macht bij hen zelf en combineerden verschillende functies met als resultaat verstarring binnen de partij: geen vernieuwing en innovatie, geen dynamiek en debat en initiatieven werden evenmin op prijs gesteld. Toen de Democracy Unit van de Anton de Kom Universiteit in 2003 een conferentie organiseerde met als thema het versterken van de interne partijdemocratie in politieke partijen, reageerde de voorzitter van de VHP, Sardjoe, argwanend. Volgens hem hoorde het debat over democratie en de beleidsontwikkeling binnen politieke partijen thuis en in de NA, en niet op de universiteit. Henri Orie - een spraakmakende intellectueel - hekelde in een reactie hierop de autoritaire commandostructuur binnen de politieke partijen.Ga naar voetnoot9 De politiekvoering in Suriname vertoonde lange tijd trekken van mentaal isolationisme en afsluiting. Regelmatig riepen politici de bevolking op tot vaderlandsliefde en subtiele vormen van nationalisme. Het Surinamerschap werd luid bezongen. Maar het accent op etnisch-culturele verzuiling frustreert de ontwikkeling tot nationaal burgerschap en het centraal stellen van het algemeen belang. Oud-premier Sedney (2010: 31) geeft een ludiek voorbeeld van etnische politiek bij de invoering van de Algemene Oudedagsvoorziening in 1973. De bedoeling was om te beginnen bij een uitkeringsgerechtigde leeftijd van zeventig, waarbij de grens successievelijk zou worden verlaagd tot de grens van zestig jaar. Een VHP'er kwam toen tot de ontdekking dat de gemiddelde levensduur van Hindostanen lager was dan die van Creolen en concludeerde dat de AOV een Creoolse voorziening zou worden. De oplossing was gauw gevonden. Hindostaanse gezinnen waren kinderrijker dan Creoolse en het compromis werd een Algemene Kinderbijslagregeling. Het begrote bedrag van de | |||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||
oudedagsvoorziening werd gehalveerd en het vrijgekomen bedrag werd aan de kinderbijslagregeling toegewezen. Mogelijk dat dit voorbeeld nog enige sympathie oproept, maar het etnisch perspectief leidt eveneens tot soms onverantwoorde passiviteit. Bijvoorbeeld het feit dat Suriname al vele jaren bungelt onderaan de lijst van de meest investeringsonvriendelijke landen ter wereld. Het oprichten van een vennootschap kan vele jaren duren, evenals het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen om te ondernemen en te investeren. Technisch is het eenvoudig om de regelgeving en de praktijk te veranderen, maar dan loopt men naar verluidt op tegen de belangen van een groep ondernemers die niet zitten te wachten op concurrenten uit het buitenland. De toetreding van Suriname tot de Caraïbische Economische Gemeenschap (Caricom) in 1995 en het Surinaamse lidmaatschap van de Unasur (Unión de Naciones Suramericanas) in 2010 hebben de mentale isolatie enigszins doorbroken en tot meer dynamiek geleid. De grenzen moesten open voor de Caraïbische partners, bedrijven en personen. De internationalisering heeft een merkbare positieve invloed op het politieke leiderschap: geïntensiveerd contact op voet van gelijkheid met politieke leiders in de regio; het dragen van verantwoordelijkheden zoals het voorzitterschap van Bouterse van de Caricom begin 2012; het organiseren van grote internationale conferenties in het land; en het meedoen op het internationale schaakbord verbreden de inzichten en het bereik van de politieke horizon. De positieve kanten van de regionale mondialisering krijgen de overhand op de weerstand die aanvankelijk bestond om het land open te stellen voor Caraïbische ondernemers en de verplichting tot toelating die het vrije verkeer van personen met zich brengt. Er ontstaat een klimaat waarin meer dan in het verleden dilemma's tegen elkaar moeten worden afgewogen, zoals het op de Surinaamse markt toelaten van ook buitenlandse spelers op het terrein van telefonie en internet, terwijl de dominante wens bestond om de eigen Telesur te beschermen. In dat opzicht is opvallend: de dit jaar aangekondigde toekenning van landingsrechten aan een prijsvechter uit Barbados die tegen lage tarieven wil vliegen op Suriname. Ook in dit opzicht spelen lang gekoesterde nationale belangen van de SLM een rol. Maar het belang van het verbreden van de verbinding tussen Suriname en de regio en daarmee van het toerisme lijken nu de overhand te krijgen, zij het dat nog moet worden afgewacht tot welke resultaten deze aankondiging leidt. | |||||||||||
Enige kentering?Er zijn dus signalen van een kentering. In dit verband wijs ik op de machtswisseling binnen de traditionele VHP en de NPS. Binnen de VHP werd Santokhi, ex-minister van justitie, in 2011 tijdens een spannende procedure met meerdere kandidaten gekozen door de leden van de partij. Bekend was dat hij niet per se de voorkeurskandidaat was van de partij- | |||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||
top. De wijze van verkiezing was open en transparant, een toonbeeld van interne partijdemocratie en als zodanig nog niet vertoond in Suriname. Santokhi's leiderschap heeft tot dusver trekken van een kentering in de wijze waarop de partij tot dan toe werd geleid. Hij zoekt uitdrukkelijk contact met elders gevestigde Surinamers. Hij profileert zich met een diasporabeleid waarin hij elders wonende Surinamers insluit. Hij bereidt zich voor in 2015 de strijd aan te gaan voor het presidentschap. In de korte periode van zijn leiderschap heeft hij oude conflicten binnen de partij overbrugd en wonden geheeld. Een aantal toonaangevende personen die de partij had verlaten is teruggekeerd naar ‘huis’. Het lijkt erop dat hij de VHP aan het restaureren is, maar met een forse kanttekening. Het zou een gemiste kans zijn als de VHP zich weer zou ontwikkelen tot een etnisch bastion voor slechts het Hindostaanse electoraat. Santokhi zou als jonge moderne leider moeten proberen de valkuil - de leider te worden van zijn Wantok, van zijn eigen groep - te ontlopen. Dat kan hij door te onderstrepen dat hij op zoek is naar een brede electorale basis; tot dusver is onduidelijk of hij dit ook nastreeft. Indien hij erin slaagt de etnische valkuil te ontlopen kan hij zich ontwikkelen tot een nationaal leider. Dat zou een belangwekkende vernieuwing zijn van het leiderschap zoals het zich tot dusver in Suriname heeft ontwikkeld. De NPS heeft in 2012, zoals eerder aangegeven, Gregory Rusland als nieuwe politiek leider gekozen als opvolger van Venetiaan. Leden van de partij konden middels een omslachtige procedure stemmen op verschillende kandidaten. De procedure was ook hier democratischer dan ooit in de zin dat het de leiding van de partij niet gelukt is een voorkeurskandidaat benoemd te krijgen. De condities voor vernieuwing zijn binnen de NPS evenwel minder omdat het draagvlak voor de nieuwe politieke leiding gering is en er kennelijk geen inhoudelijk programma is om de partij te revitaliseren. | |||||||||||
Conclusies en samenvattingUit het voorgaande volgt dat het traditioneel leiderschap zoals dat vanaf midden jaren veertig is ontwikkeld in een crisis verkeert. De electoraal problematische situatie waarin de kernpartijen van weleer verkeren lijkt structureel. Zij hebben de tweede kans die ze kregen vanaf 1987 niet benut. Bij ongewijzigde omstandigheden dreigt een blijvend marginale positie. Het politieke leiderschap zal zich fundamenteel moeten vernieuwen. Ook in Suriname is de kiezer beter geïnformeerd en hoger opgeleid. De regionale mondialisering heeft de grenzen van het mentale isolationisme doorbroken. De sporen van etniciteit als mobilisatiefactor is nog kenbaar in de partijpolitieke structuur en de politieke cultuur. Het etnisch leiderschap als enkelvoudig principe uit de voorafgaande periode lijkt nu echt op zijn retour. Dit betekent echter niet dat de etnisch gerelateerde patronen van cliëntelisme en patronage aan het verdwijnen zijn. Deze patronen blijven een kenmerk van het leiderschap tot dusver van | |||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||
genoemde partijen en van de vele splinterpartijen die zijn ontstaan om het Javaanse electoraat en de kiezers uit de binnenlanden van Suriname te representeren. De journalisten Evers en Van MaeleGa naar voetnoot10 hebben het gelijk aan hun kant met de veronderstelling dat de electorale winst van de NDP van Bouterse groter kan worden bij de verkiezingen in 2015 als de traditionele partijen niet inzien dat het partijkader niet langer uit een etnische groep kan worden gerekruteerd. Een recalcitrante en betrekkelijk gespannen relatie met Den Haag zal in meerdere of mindere mate het politieke leiderschap in Suriname blijven domineren. Daar geeft Nederland overigens alle aanleiding toe. Officieel is er van Nederlandse zijde een betrokken en zakelijke relatie met Suriname. De praktijk is in de loop de jaren steeds weer anders gebleken. Een recent voorbeeld betrof het onbevestigde bericht dat het zomerfestival Kwakoe in 2012 door de Surinaamse regering financieel ondersteund zou zijn. Een algehele politieke en publicitaire turbulentie ontstond waarin het ene na het andere Kamerlid in de media zijn afschuw uitsprak en aandrong op sancties tegen Suriname waaronder het geheel stoppen van de restanten van de bestaande verplichtingen in het kader van de ontwikkelingsrelatie.Ga naar voetnoot11 In mijn proefschrift (Fernandes Mendes 1989: 275) betoogde ik dat de Nederlandse pers en politici Suriname blijvend beschouwen als een soort wilde achtertuin waarin de tuinschaar goede diensten kan bewijzen. Aan deze situatie is sindsdien weinig veranderd. In het proefschrift (Fernandes Mendes 1989: 275) wordt de stelling ingenomen dat ‘de Haagse politici elke gebeurtenis in Suriname op een goudschaal wegen en met de hand op de knip willen dicteren welke wind er in Suriname moet gaan waaien. De nieuwe kolonisatie is een feit’. Deze situatie is wel fundamenteel veranderd. De politieke leiders van Suriname - Venetiaan voorop - hebben welbewust niet aangedrongen op verlenging of vernieuwing van de ontwikkelingsrelatie met Nederland toen de in 1975 gesloten verdragen expireerden en de verdragsmiddelen opdroogden. Dit proces van onthechting en het daardoor verminderen van de financiële afhankelijkheid van de voormalige koloniale donor, zijn een verdienste van de traditionele leiders. De koloniale ontvoogding als oogmerk ging gepaard met een stabiel monetair beleid. De economie van Suriname behoort op dit moment tot de best groeiende van het Caraïbisch gebied, hetgeen ook blijkt uit de gestage verbetering van de ratings. De prognose voor economische groei voor 2012 en 2013 is positief. Als de economie zich blijvend ontwikkelt als in de afgelopen periode, dan valt te constateren dat Suriname in economisch opzicht beter presteert dan ooit onder koloniaal bestuur. Dat is een wellicht verrassende conclusie voor een land dat door Van Westerloo in de jaren negentig nog als | |||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||
‘een koloniaal misverstand’ werd omschreven, en ook verrassend in het licht van de vooromschreven kenmerken van het politieke leiderschap in Suriname. Een constatering is dan ook dat het traditionele leiderschap weliswaar zichzelf heeft overleefd maar historisch ook zijn verdiensten heeft gehad. De door Van Lier geciteerde parlementariërs Mollinger en Bosch Reitz zeiden in 1873: loslating van Suriname van Nederland is het enige reddingsmiddel voor Suriname (Van Lier 1977: 234). Dat moge wellicht zo zijn, maar het is nogal onbestemd of het leiderschap van de toekomst de verdere ontwikkeling van het land zal kunnen dragen. | |||||||||||
Literatuur
Hugo Fernandes Mendes was universitair hoofddocent in Leiden en publiceert regelmatig over staatkundige onderwerpen. Hij is thans werkzaam als directeur stedelijke bestuursadvisering van de gemeente Amsterdam. |
|