thema's zoals kunst en wetenschap, dit in tegenstelling tot de eenzijdige gerichtheid van de Nederlandse media op problemen, sport en amusement als het om migranten gaat.
Onder de Surinaams-Hindostaanse gemeenschap in Nederland werd hij tussen 1995 en 2000 bekend als discussieleider bij de Omroep Hindoe Media (ohm) waarin de focus vooral lag op taboedoorbrekende thema's als echtscheiding, man-vrouwverhouding en sexeopvoeding binnen de Hindostaanse gemeenschap. Hij besprak voor deze omroep ook de invloed van Bollywoodfilms (een van zijn passies) op het waardenpatroon van Hindostanen in de diaspora.
Samen met filmer Fred van Dijk maakte hij een vierdelige documentaire over Suriname onder de titel Wel de snack maar niet de saus (1995). Hij maakte veel kritiek los met deze serie alsof hij V.S. Naipauls (een van zijn literaire helden) gelijk over het Caraïbisch gebied wilde bewijzen: een ronddobberend schip in verval met een bevolking die dom, oncreatief en verdeeld is. Of zoals hij eerder in 1992 schreef: ‘Suriname is mislukt. Suriname als gemeenschap bestaat niet en heeft nooit bestaan. Suriname is geen land, geen streek, geen stad, geen dorp en geen buurt. Suriname is een universum’ (De papegaai, de stier en de klimmende bougainvilleau, p. 95). Voor de Surinaamse literatuur had hij geen goed woord over. Hij typeerde die als ‘betuttelende propaganda en valse kreten over één boom, één land, één volk’ (p. 98). Naipauliaanser kan het haast niet.
Tweeëndertig jaar na zijn vertrek uit Suriname ging hij voor een jaar terug naar zijn geboorteland om er een boek over te schrijven. Het resulteerde in de publicatie van Paramaribo; De vrolijkste stad in de jungle (2009). Het werd een persoonlijke afrekening met het land dat hij in 1977 verliet om sociale geografie in Nederland te studeren. De toonzetting is er in navolging van Naipaul een van kritische beschouwer, sarcasme en provocatie, en soms ook van frustratie en verbittering. Paramaribo was volgens Ramdas als Macondo van Gabriel García Márquez: ‘Eenzaam en verlaten. In zichzelf gekeerd’ (p. 103). Zijn ‘soul searching’ in Paramaribo werd hem in Suriname niet alom in dank afgenomen. Hij werd door zijn critici uitgemaakt voor ‘nestbevuiler’ en een ‘postmoderne Brahmaan op klompen’. Ondanks deze kritiek kunnen we Anil Ramdas rekenen tot een van de belangrijkste chroniqueurs van Suriname in de afgelopen twee decennia.
In april 2011 publiceerde hij zijn eerste roman Badal, waarin een ontluisterend portret wordt geschetst van een aan alcohol verslaafde intellectueel die uiteindelijk ten onder gaat. Hoofdpersoon Badal lijkt, zoals veel recensenten opmerkten, als twee druppels water op de auteur. Achteraf bezien heeft Badal veel weg van een persoonlijk verhaal van een ondergang of capitulatie en een kroniek van een aangekondigde dood.