OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |||||||||||||||
Diana D. van Bergen & Sawitri Saharso
| |||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||
(anderen in) de samenleving. Bij gebondenheid gaat het om de vraag hoe vrij mensen zijn in het bepalen van de doelen in hun levensloop: in welke mate zijn zij gebonden aan voorgeschreven sociale regels en normen en weten zij wat haalbare en passende levensdoelen zijn? Samen bepalen deze factoren de structuur van de samenleving, die op haar beurt het aantal suïcides beïnvloedt (Durkheim 1952). Bovenstaande gegevens over suïcidaal gedrag en etnische afkomst vormden aanleiding om dit verschijnsel te onderzoeken. Uit de genoemde studies kan worden afgeleid dat jonge Hindostaans-Surinaamse vrouwen in Nederland zich vaker ongelukkig voelen over hun leven dan (autochtone) Nederlandse jonge vrouwen. In deze bijdrage zullen we aan de hand van epidemiologie vaststellen of er meer bewijs bestaat waaruit blijkt dat jonge vrouwen in deze migrantengroepen vaker overgaan tot suïcidaal gedrag. Daarnaast zullen we ingaan op de relatie tussen suïcidaal gedrag (zonder dodelijke afloop) en etnische afkomst. We concentreren ons daarbij vooral op Hindostaans-Surinaamse vrouwen. Bij de duiding van de resultaten zullen we tevens een vergelijking maken met het suïcidale gedrag van Turkse, Marokkaanse en (autochtone) Nederlandse vrouwen, en met dat van Indiase jonge vrouwen in het Verenigd Koninkrijk. In deze bijdrage hanteren wij de definitie van niet-dodelijk suïcidaal gedrag zoals opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie: Een handeling die geen gewoonte is, geen dodelijke afloop heeft gekend, en die een individu heeft ondernomen met de verwachting of het risico dat hij/zij dood zou gaan of schade zou toebrengen aan zijn/haar eigen lichaam. De handeling is uitgevoerd met als doel om een gewenste verandering te kunnen bewerkstelligen (De Leo et al. 2006: 14). De gewenste verandering kan een doodswens omvatten, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn of centraal te staan. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om vreselijke gedachten een halt willen toeroepen, rust willen vinden, zichzelf willen straffen of duidelijk maken aan anderen hoeveel pijn men lijdt. Mensen die een zelfmoordpoging ondernemen, ervaren vaak meerdere van dergelijke emoties gelijktijdig. Veelvoorkomende methoden van niet-dodelijk suïcidaal gedrag onder Hindostaans-Surinaamse vrouwen zijn het innemen van een overdosis pillen of andere chemische producten (zoals azijnzuur), of het snijden in het eigen lichaam. In dit artikel wordt om praktische redenen ‘niet-dodelijk suïcidaal gedrag’ ingekort tot ‘suïcidaal gedrag’ en wordt voor de afwisseling ook wel de term ‘zelfmoordpoging’ gebruikt. | |||||||||||||||
OnderzoeksopzetVoor een antwoord op onze onderzoeksvragen hebben we een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksstrategieën toegepast. Aan | |||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||
de hand van een dataset met enquêtegegevens van de GGD in Rotterdam is geïnventariseerd hoe vaak suïcidaal gedrag voorkomt onder meisjes in de diverse bevolkingsgroepen. Het betrof een representatieve steekproef van vmbo-, havo- en vwo-scholieren in de leeftijd van veertien tot zestien jaar van de tweede migrantengeneratie, alsmede (autochtone) Nederlandse meisjes. Het ging om ruim 4500 respondenten, onder wie 266 Hindostaans-Surinaamse meisjes. Aan hen is onder meer gevraagd of ze ‘ooit daadwerkelijk een poging hebben ondernomen om er een einde aan te maken, uit het leven te stappen’. Aan de hand van dezelfde data is met behulp van statistische bewerking bekeken of westerse risicofactoren ten aanzien van sociaaleconomische aspecten alsook de gezinscontext een rol spelen bij de zelfmoordpogingen. Bovendien is achterhaald in hoeverre deze risicofactoren etnische verschillen in suïcidaliteit kunnen verklaren. Aansluitend zijn kwalitatieve onderzoeksstrategieën toegepast om inzicht te krijgen in de culturele factoren voor suïcidaal gedrag en de betekenisgeving rond een zelfmoordpoging te achterhalen. Hiertoe werden de medische dossiers bestudeerd van 24 Hindostaans-Surinaamse vrouwen in de leeftijd van 17 tot en met 38 jaar, die gezien waren voor een consult of een behandelingstraject bij hulpverleners (maatschappelijk werkers, psychiaters of psychologen) in Amsterdam. In circa 90 procent van deze gevallen waren de vrouwen tussen de 15 en 27 jaar oud op het moment van hun zelfmoordpoging. Deze dossiers hebben we op basis van strikte vertrouwelijkheid mogen inzien. De dossiers werden aanvankelijk geanalyseerd aan de hand van westerse risicofactoren voor suïcidaal gedrag. Tijdens de analyse werd een patroon van autonomieproblematiek herkend en zijn de bevindingen getoetst aan de hand van dit thema. Daarnaast is nagegaan hoe Hindostaans-Surinaamse vrouwen die een suïcidepoging ondernamen hun levensloop duiden. Hiertoe zijn biografische interviews afgenomen. Een andere belangrijke overweging voor deze methode was de constatering dat de aanwezigheid van risicofactoren niet altijd leidt tot een zelfmoordpoging. Dit gegeven benadrukt het belang van de wisselwerking tussen externe gebeurtenissen en de persoonlijke gevoelens die in reactie daarop ontstaan in relatie tot suïcidaal gedrag. Daartoe zijn interviews gehouden met dertien Hindostaans-Surinaamse vrouwen van 23 tot 37 jaar, wier zelfmoordpoging plaatsvond tussen hun tiende en 27ste levensjaar. De gesprekken duurden één tot tweeënhalf uur en vonden plaats bij de deelnemers thuis of een enkele keer in de instelling waar zij in behandeling waren. De levensloop van deze jonge vrouwen is vergeleken binnen en tussen de etnische minderheidsgroepen (Marokkaanse en Turkse groep) alsook met die van (autochtone) Nederlandse jonge vrouwen om te bekijken in hoeverre etniciteit, cultuur, sekse en migratie een rol spelen. Met acht geïnterviewden werd via hun hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg contact opgenomen. Eén respondent werd via haar huisarts bereid gevonden, twee vrouwen reageerden op een oproep | |||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||
respectievelijk geplaatst in een tijdschrift en op het internet (Opzij en Indianfeelings). Twee deelneemsters werden tot slot bereikt via het netwerk van de onderzoekster. Negen vrouwen kwamen uit Amsterdam, drie uit Den Haag en één uit Almere. Zowel in de dossiers als in de interviews ging het voornamelijk om vrouwen met een hindoeïstische achtergrond, enkele waren islamitisch. De procedure van selecteren en interviewen werd voorafgaand aan het veldwerk goedgekeurd door de Medisch-Ethische Toetsingscommissie. De interviews waren semigestructureerd en gingen onder meer in op de onderwerpen familiemigratie, jeugd, opvoeding, misbruik, suïcidaal gedrag en toekomstperspectieven. De interviews werden geanalyseerd door twee onderzoekers aan de hand van de combinatie van omstandigheden en perspectieven van de respondenten. De transcripties werden gecodeerd volgens bovenstaande onderwerpen alsmede via aanvullende thema's die aan bod kwamen. Vervolgens werden deze codes ingedeeld bij overkoepelende meta-narratievenGa naar voetnoot2 die voornamelijk door het integraal herlezen van de interviews herkend werden. Een derde onderzoeker, die niet betrokken was bij de codering, controleerde de indeling en kwam in 90 procent van de gevallen tot een vergelijkbare categorisering. We concentreren ons hier op de twee belangrijkste meta-narratieven die bij de Hindostaans-Surinaamse groep aan bod kwamen: autonomie en verbondenheid. | |||||||||||||||
Frequentie en risicofactorenDe enquêtegegevens bevestigen de kwetsbaarheid voor suïcidepogingen van Hindostaans-Surinaamse meisjes in Rotterdam in de leeftijd van veertien tot en met zestien jaar. Van hen gaf 19,2 procent aan ooit een suïcidepoging te hebben ondernomen - het hoogste percentage van alle etniciteiten. Bij de (autochtone) Nederlandse meisjes ging het om 8,8 procent, bij de Turkse meisjes om 14,2 procent en bij de Marokkaanse meisjes om 6,2 procent. Vervolgens zijn de kenmerken bestudeerd die in westerse adolescentenpopulaties de kwetsbaarheid kunnen verhogen voor suïcidaal gedrag. Ten eerste ging het daarbij om demografische factoren, waaronder de sociaaleconomische status van het gezin en het opleidingsniveau van het meisje. Stressvolle levensgebeurtenissen, zoals fysiek en seksueel misbruik of een scheiding van de ouders, kunnen ook de neiging tot suïcidaliteit vergroten. Psychische en verslavingsproblemen bij de ouders of een chronische en lichamelijke aandoening verhogen eveneens het risico op een zelfmoordpoging. Tot slot zijn er in de ouder-kindrelatie factoren die een risico vormen, zoals het niet kunnen praten met de ouders over problemen en het ervaren van een conflictueuze thuissituatie. Een aantal van deze factoren blijkt relevant voor het suïcidale gedrag van Hindostaans-Surinaamse meisjes. Een ervaring van seksueel misbruik | |||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||
vergroot de kans op een zelfmoordpoging aanzienlijk. Dit geldt overigens ook voor (autochtone) Nederlandse meisjes. Een ouder met psychische problemen of een alcohol/drugsprobleem blijkt eveneens van belang voor Hindostaans-Surinaamse meisjes, alsmede voor Turkse meisjes. Het was een bijzondere bevinding dat een lage sociaaleconomische status van het gezin wel voor het suïcidale gedrag van Turkse meisjes van belang bleek maar niet voor de Hindostaans-Surinaamse. Tot slot bestond er een bijna significant effect voor opleidingsniveau, dat wil zeggen: hoe hoger de opleiding van een Surinaams-Hindostaans meisje, des te kleiner de kans op een zelfmoordpoging. Dit verband bestaat overigens in alle etnische groepen. Opvallend was dat fysiek misbruik weliswaar relatief veel gerapporteerd werd door Hindostaans-Surinaamse meisjes, maar geen direct verband toont met een zelfmoordpoging, zoals dat wel het geval is voor de Turkse en (autochtone) Nederlandse meisjes. Voor deze laatste twee groepen geldt verder dat hun kwetsbaarheid voor suïcidaal gedrag toeneemt wanneer zij niet kunnen praten over hun problemen met de ouders. Hoewel de aanwezigheid van deze risicofactoren van belang is om te achterhalen welke Hindostaans-Surinaamse meisjes nu precies kwetsbaar zijn voor suïcidaal gedrag, bleek uit de analyse dat deze aspecten gezamenlijk nog geen afdoende verklaring bieden voor de etnische verschillen in het voorkomen van suïcidaal gedrag. Deze bevinding deed vermoeden dat cultuurspecifieke risicofactoren een rol spelen. Om deze suggestie nader te onderzoeken, zijn kwalitatieve onderzoeksstrategieën aangewend. | |||||||||||||||
Autonomie, culturele normen en (zelf)beeldenUit de medische dossiers en de interviews blijkt hoe sociaal-culturele aspecten die samenhangen met sekserollen van invloed zijn op suïcidaal gedrag van veel Hindostaans-Surinaamse vrouwen in dit onderzoek. Hun zeggenschap over strategische levenskeuzen (Kabeer 2001) werd ingeperkt; dit betrof belangrijke levenskeuzen over huwelijk, relatievorming, school, werk en bewegingsvrijheid. Soms werden de keuzen over dit soort onderwerpen al op zeer jonge leeftijd door de ouders ontzegd of verplicht, waardoor jonge vrouwen geen autonomievaardigheden ontplooiden om iets voor hun eigen ontwikkeling en leven te verlangen of hieraan uiting te geven. Fysiek misbruik en bedreiging werden niet zelden ingezet door (schoon)ouders en familie om strategische levenskeuzen af te dwingen of te ontzeggen. Deze inperking van autonomie werd gerechtvaardigd door de aanwezigheid van culturele normen waarin vrouwen zich behoren te schikken en hun eigen wensen op te offeren voor de eisen en belangen van hun (schoon)familie en echtgenoot. Dergelijke normatieve beelden werden deels verinnerlijkt door de vrouwen in het onderzoek, wat resulteerde in het naleven van de rol van ‘de verdraagzame echtgenote’ en het vermijden van het stigma van ‘het meisje dat op het verkeerde pad raakt’. De vrou- | |||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||
wen die deelnamen, gaven aan dat zij deze sociale rol bleven vervullen, hoewel zij innerlijk grote moeite hadden met deze zelfopoffering. Deze situatie had een negatieve invloed op hun zelfbeeld en belemmerde hun welbevinden en zelfontplooiing. Een dergelijke worsteling in het emancipatieproces van Hindostaans-Surinaamse vrouwen werd eerder gesignaleerd door Gooswit (1993) en Eldering (1996). Het frustreert Hindostaans-Surinaamse vrouwen dat zij zich altijd moeten conformeren aan de eisen van hun (schoon)ouder(s) en ze hebben het gevoel geen individu te mogen zijn, met eigen gevoelens en een persoonlijke mening. Het volgende interviewfragment, afkomstig uit een gesprek met de 24-jarige Sunita, maakt duidelijk hoe zij werd opgevoed door haar moeder, hetgeen leidde tot diverse zelfmoordpogingen: En als ik iets zei zegt ze ja ik heb te grote mond of als ze ergens mee zat dan reageerde ze dat op mij af. En nog steeds is ze bezitterig. Nu slaat ze me niet meer, tot drie jaar geleden [...] Vroeger, ik mocht niks, zat ik op school, van school ging ik naar huis, was ik vijf minuten te laat sloeg ze [mijn moeder] me ook thuis. Met huishoudelijke dingen moest ik alles doen. Toen ik veertien was, werd mijn broertje geboren en eh ze had geen oppas dus toen ik van school kwam moest ik op hem letten, ik moest koken, alles moest ik doen [...] Ehm, een keer uit, of naar de film of eh met vriendinnen op stap, dat mocht ik niet. En mijn broers, hun mochten wel. Ik mocht alleen thuis blijven dus dat verschil zag je dan wel als meisje dus dan vond ik het niet leuk [...] Op een gegeven moment ging mijn moeder scheiden. Toen ben ik gaan werken fulltime [respondent was toen 16]. Zo ging de helft van mijn salaris, gaf ik aan mijn moeder, dat heb ik gedaan totdat ze weer getrouwd was. Zelfs totdat ik getrouwd was [...] En het was gewoon te veel geworden [...] Gewoon van alles, ik bedoel, ik was eh, ik ben nog zo jong, ik heb zoveel meegemaakt, zoveel klappen, uitschelden, is gewoon te veel [...] Dus ik wou gewoon van negen hoog naar beneden springen, en toen kwam m'n stiefvader en die hield me tegen van je bent nog jong, je hebt je hele leven voor je [...] | |||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||
Zoals uit bovenstaand fragment blijkt, schuilde achter de zelfmoordpogingen van deze vrouw een groot verdriet over de weinige ruimte die bestond voor het ontplooien van haar eigen leven. Dit gold ook voor veel Turkse en Marokkaanse vrouwen, maar niet zozeer voor (autochtone) Nederlandse vrouwen. Een zelfmoordpoging symboliseerde vervolgens de gevoelens van onmacht van het meisje. Veel deelnemers beschreven hoe deze onmacht een dieptepunt bereikte tijdens een ruzie met ouders, de partner of schoonouders. Opvallend vaak werd in de dossiers als directe aanleiding voor de zelfmoordpoging genoemd dat het een Hindostaans-Surinaame jonge vrouw niet was toegestaan een relatie of huwelijk aan te gaan met iemand van een andere etnische afkomst of met een andere religie. De aanloop naar suïcidaal gedrag bestond bij deze vrouwen uit een escalatie van ruzies over een voorgenomen (huwelijks)partner die niet kon rekenen op de goedkeuring van de ouders. De interviews bevestigden de enquêteresultaten, waaruit was gebleken dat seksueel misbruik een belangrijk thema was in de ontwikkeling van suïcidale gedachten. Door seksueel misbruik was er sprake van veel schaamte en het gevoel niets meer waard te zijn in de ogen van de familie en vooral ook van de Hindostaans-Surinaamse gemeenschap. Vrouwelijke gezinsleden en hun publieke gedrag worden nauwlettend in de gaten gehouden; de overtreding van seksuele en sociale codes kan worden bestraft met (dreiging van) uitstoting uit de familie en uit de gemeenschap (Gooswit 1993). Dit laatste blijkt uit onderstaand fragment van een gesprek met de 26-jarige Amrita, die een zelfmoordpoging deed na een verkrachting toen zij negentien was: Wat ik me kan herinneren is dat ik nog even buiten bewustzijn ben geraakt, door de klap die ik kreeg. En toen ik wakker werd zag ik nog twee mannen, het waren in totaal drie, ik was nog maagd en ja, ... ze hebben zeg maar eh hun ding gedaan en zijn gewoon weggegaan en ik ben daar aan mijn lot over gelaten [...]... eh, ja, het is echt een taboe [...] Dus iedereen maakt je uit voor het zwarte schaap, ‘je hebt er zelf voor gezorgd en het kwam door de manier waarop ik me kleedde en dat soort dingen’. | |||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||
gaat ie niet meer met je willen zijn [...] En toen, en het gebeurde echt héél vaak, echt heel vaak, toen kon ik er gewoon niet meer tegen en gewoon niet zien wat het betekent voor mijn ouders weet je wel, ... En toen dacht ik, weet je als ik gewoon stop met bestaan, stopt de rest ook wel vanzelf. En dat is gewoon de eerste keer geweest dat ik dacht ik maak gewoon een eind aan mijn leven, is het gewoon klaar, het is de eerste keer dat ik het dacht en dat ik het ook had gedaan ... [...] [respondent vertelt over het innemen van al haar slaapmedicatie] | |||||||||||||||
Gebrek aan verbondenheid en geborgenheid in het gezinDe keerzijde van autonomie, namelijk de afwezigheid van verbondenheid en geborgenheid, bleek een ander kernthema in de levensverhalen van veel Hindostaans-Surinaamse vrouwen. Zij gaven aan hoe hun ouders in de opvoeding geen betrokkenheid toonden bij hun gevoelens, ervaringen en welbevinden, terwijl sommige ouders hun dochters ook beperkingen oplegden. Dit wakkerde bij deze jonge vrouwen het gevoel aan dat er niet naar hen geluisterd werd, dat zij niet begrepen werden en geen bestaansrecht hadden, wat hun gevoel van waardeloosheid nog versterkte. Dit is overeenkomstig de conclusies van Salverda (2004), die in haar studie naar het lage psychische welbevinden van Hindostaans-Surinaamse meisjes de slechte band en communicatieproblemen met de ouders als belangrijke thema's benoemde. In het volgende fragment vertelt Chaya (25 jaar) over de impact van een dergelijke thuissituatie op het ondernemen van een zelfmoordpoging op veertienjarige leeftijd: Mijn moeder die beschuldigde de familie van mijn vader ervan dat zij zwarte magie hadden gedaan waardoor ik zo ziek werd, en dat heeft heel erg gespeeld, hè en jarenlange stress [...] Ehm, 's avonds zat ie [vader] altijd maar te drinken, hij was heel stil, ehm, beetje geïrriteerd soms, maar je kon wel merken dat ie behoorlijk in zijn eigen wereldje zat [...] Eh, ... ja ups en downs. Vaak verwijten van eh, over familie over en weer. Ehm, ... ja, ... ja. Ja best veel ruzie, ook met mij en mijn broers, mijn broers en m'n ouders [...] Ehm, nou op mijn veertiende ging ik naar de mavo en ja begon ik eigenlijk, had ik helemaal geen | |||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||
zin meer in school, werd ik heel onzeker, ik werd thuis ook helemaal gek van al die verhalen, ehm, ja het was eigenlijk een schreeuw om aandacht dat ik gewoon, ik dacht al heel lang eraan hoor, het was niet impulsief. Ehm, dus op een dag heb ik gewoon pillen geslikt [...] Het gebrek aan verbondenheid in de gezinnen van de jonge vrouwen in het onderzoek zoals bij Chaya, terwijl er tegelijkertijd allerlei eisen aan ze worden gesteld (zoals goede schoolprestaties), is vooral opvallend omdat Hindostaans-Surinaamse gezinnen eerder vooral werden getypeerd als eenheden met sterke onderlinge banden (Choenni & Adhin 2003: 64). Ook veel (autochtone) Nederlandse geïnterviewde vrouwen noemden een gebrek aan warmte in de aanloop tot een zelfmoordpoging; bij de Marokkaanse en Turkse respondenten was dit nauwelijks aan de orde. Hoewel dus ook veel (autochtone) Nederlandse deelnemers thuis een gebrek aan interesse ervoeren, was hun familiestructuur zelden zo hiërarchisch. Bij een groot deel van de participerende Hindostaans-Surinaamse meisjes werd vroeger een autoritaire opvoedingsstijl gehanteerd waarbij ook fysiek geweld voorkwam. Een dergelijke opvoeding maakte het nog moeilijker om met het gebrek aan zorg en hechte familiebanden om te gaan. Psychologisch onderzoek wijst uit dat in het bijzonder de combinatie van een tekort aan emotionele aandacht in de familiesfeer en excessieve bescherming (ook wel affectionless control genoemd) een risico op suïcidaal gedrag met zich meebrengt. Adolescenten die hun ouderlijke binding als zodanig omschreven, lopen tweevoudig het relatieve risico | |||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||
op het ontwikkelen van suïcidale gedachten en tonen een drievoudige verhoging van het risico op suïcidaal gedrag (Martin & Waite 1994). | |||||||||||||||
Een vergelijking met Indiase jonge vrouwen in het verenigd koninkrijkDisproportionele aantallen suïcidepogingen en suïcide zijn niet specifiek voor Hindostaans-Surinaamse vrouwen in Nederland, maar werden ook aangetoond voor vrouwen met een Indiase achtergrond in uiteenlopende delen van de wereld, zoals Zuid-Afrika, Trinidad, Guyana, Singapore en het Verenigd Koninkrijk, evenals in bepaalde regio's in Suriname (het district Nickerie) en in India zelf (Hsiao-Rei Hicks & Bhugra 2003; Graafsma et al. 2006; Patel & Gaw 1996; Aaron et al. 2004). Het onderzoek naar suïcidaal gedrag in het Verenigd Koninkrijk door Bhugra & Desai (2002) was onder meer gericht op een vergelijking van de culturele oriëntatie van de meisjes die een zelfmoordpoging deden in vergelijking met een controlegroep en hun ouders. Uit deze studie blijkt geen verschil tussen de culturele oriëntatie van Indiase meisjes die een zelfmoordpoging hadden gedaan en die van de controlegroep. Wel waren de eersten sterker gemoderniseerd qua opvattingen over gemengde huwelijken, werk en aspiraties in het leven dan de controlegroep. Deze bevindingen zijn in lijn met de uitkomsten van dit onderzoek in Nederland, die op een autonomieproblematiek duiden. Er lijken dus internationale overeenkomsten te bestaan in het suïcidale gedrag van migrantenvrouwen met een Hindostaanse achtergrond die wijzen op problematische transities van een traditionele cultuur naar modernisering en meer keuzevrijheid voor vrouwen, die op intergenerationeel vlak plaatsvinden. Uit een studie van Mungra (1990) blijkt dat er Hindostaans-Surinaamse gezinnen bestaan waarin men de opvoedingsstijl kan typeren als autoritair met traditionele patriarchale verhoudingen, maar dat er eveneens veel gezinnen zijn waar het onderhandelingshuishouden zijn intrede heeft gedaan. De zelfmoordpogingen waarbij de autonomieproblematiek centraal staat, lijken zich vooral af te spelen in de traditionele gezinnen. Een andere invalshoek van het Britse onderzoek is die van psychiatrische oorzaken, zoals depressie, voor suïcidaal gedrag. Depressie is in de westerse populatie van grote invloed op het doen van een zelfmoordpoging. Uit een onderzoek van Bhugra et al. (1999) in het Verenigd Koninkrijk komt naar voren dat psychiatrische ziektebeelden als depressie vaker aanwezig waren bij Britse autochtone vrouwen die een poging tot suïcide hadden ondernomen dan bij Indiase migrantenvrouwen. Dit komt overeen met hetgeen in dit onderzoek in de medische dossiers werd aangetroffen. Depressie werd iets minder vaak genoemd door de Hindostaans-Surinaamse vrouwen dan door (autochtone) Nederlandse vrouwen. Deze bevinding ondersteunt eveneens het idee dat sociaal-culturele verklaringen rond autonomie belangrijker zijn voor zelfmoordpogingen door | |||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||
Hindostaans-Surinaamse vrouwen dan psychiatrische ziektebeelden zoals depressie. Bovendien zijn de vrouwen uit de medische dossiers gezien door behandelaren in de geestelijke gezondheidszorg die getraind zijn in de psychologische traditie. Daardoor zijn bij Hindostaans-Surinaamse vrouwen die een zelfmoordpoging doen, maar die nooit in beeld komen bij de geestelijke gezondheidszorg, sociaal-culturele achtergronden mogelijk nog belangrijker dan psychiatrische factoren. | |||||||||||||||
Discussie en conclusieEr is sprake van een langdurige kwetsbaarheid voor suïcidaal gedrag onder Hindostaans-Surinaamse vrouwen. Dit is al minstens twintig jaar bekend. De eerste registraties waaruit blijkt dat zij vaker zelfmoordpogingen ondernemen dan Nederlandse jonge vrouwen dateren uit 1988. De laatste meting werd gehouden in 2006. Er zijn nog geen aanwijzingen dat Hindostaans-Surinaamse vrouwen inmiddels minder suïcidaal zijn. De aanhoudende kwetsbaarheid voor suïcidaal gedrag maakt het bovendien onwaarschijnlijk dat de oorzaken volledig liggen in migratiestressoren. In de levensverhalen van de Hindostaans-Surinaamse vrouwen werden migratiestressoren niet vaak genoemd. Ook uit het feit dat de Turkse en Hindostaans-Surinaamse meisjes wel, maar de Marokkaanse meisjes niet langer verhoogde risico's hebben voor suïcidaal gedrag, valt af te leiden dat een migratieachtergrond en etnische minderheidsstatus op zichzelf geen afdoende verklaring vormen. Bovendien hadden Hindostaans-Surinaamse migranten door het koloniale verleden bij aankomst een minder grote afstand tot de Nederlandse samenleving dan bijvoorbeeld Turkse ouders. Ook dit maakt een verklaring die zich concentreert op migratieproblematiek minder waarschijnlijk. Suïcidaal gedrag van Hindostaans-Surinaamse vrouwen is een complex fenomeen. Daaraan liggen zowel stressvolle levensomstandigheden ten grondslag alsook een gebrek aan perspectieven en geen aandacht voor emoties. Gebeurtenissen en factoren zoals seksueel misbruik en ouders met psychiatrische of verslavingsproblemen maken Hindostaans-Surinaamse meisjes vatbaar voor het doen van een zelfmoordpoging. Uit interviews en medische dossiers van 37 Hindostaans-Surinaamse vrouwen werd duidelijk waardoor het gevoel kan ontstaan een waardeloos leven te leiden. Kernbegrippen hierbij zijn ‘autonomie’ en ‘verbondenheid’. Bij sommige Hindostaans-Surinaamse vrouwen in het onderzoek komt het gevoel niet meer te willen leven voort uit een gebrek aan autonomie: het zijn anderen die sterk hun leven bepalen, zodat er geen ruimte is voor hun eigen wensen en verlangens (sterke gebondenheid). Normatieve beeldvorming over vrouwen die hun ondergeschikte en lijdende rol versterken, zorgt ervoor dat deze situatie voortduurt totdat het punt bereikt is waarop ‘de emmer overloopt’. Deze normen voor vrouwelijke sekserollen komen overeen met de manier waarop | |||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||
traditioneel en historisch in de Indiase en Hindostaanse cultuur gedacht wordt (Gooswit 1993). Eveneens blijkt achter een zelfmoordpoging een gebrek aan geborgenheid en affectieve relaties in het gezin verscholen te kunnen zitten. Deze Hindostaans-Surinaamse meisjes verkeren vaak in een gezinssituatie waarin geen aandacht is voor hun gevoelens, geen luisterend oor, geen geborgenheid. De meisjes en vrouwen beschreven een verlangen naar een warm gezin dat aandacht heeft voor hoe het met hen gaat (gebrek aan verbondenheid). De levensverhalen die werden opgetekend, ontkrachten bovendien het idee dat een patriarchale cultuur of autoritaire opvoeding wel moet leiden tot suïcidale problematiek (Lamur 1992). Suïcidaal gedrag komt voor bij Hindostaans-Surinaamse meisjes in een gezinscontext waarin ouders niet in staat blijken om op een flexibele manier met culturele veranderingen om te gaan en waarbij zij communicatievaardigheden en inlevingsvermogen ontberen. Het gegeven dat er Hindostaans-Surinaamse gezinnen zijn die eveneens een autoritaire opvoedingsstijl hanteren in een maatschappelijk vrijzinnige samenleving, maar die wél een liefdevolle en verzorgende context bieden, geeft aan dat er een gulden middenweg bestaat tussen liberale gezinstypen en een strikt traditionele socialisatie. In sommige gezinssituaties waarin affectieve banden ontbreken, gaat het mis en kan een voedingsbodem ontstaan voor een zelfmoordpoging. Samenvattend blijkt dat een combinatie van factoren kenmerkend is voor het suïcidale gedrag bij de onderzochte Hindostaans-Surinaamse jonge vrouwen: een gemis aan verbondenheid in het gezin, een gebrek aan autonomie en de beeldvorming die een ondergeschikte rol van vrouwen versterkt en gebrekkige eigenwaarde in de hand werkt. Het gebrek aan vrijheid om de eigen levensloop te bepalen en de afwezigheid van hechte gezinsbanden kunnen jonge vrouwen kwetsbaar maken voor suïcidaal gedrag. Door in te spelen op juist deze aspecten kan de levenskwaliteit van jonge vrouwen van Hindostaans-Surinaamse afkomst verbeteren en een bijdrage geleverd worden aan preventie of nazorg voor personen die een zelfmoordpoging hebben ondernomen. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||
Diana D. van Bergen is sociologe en in 2009 gepromoveerd aan de Vrije Universiteit Amsterdam op een onderzoek naar suïcidaal gedrag van jonge Hindostaans-Surinaamse, Turkse en Marokkaanse vrouwen in Nederland. Momenteel is zij werkzaam als wetenschappelijk medewerker bij de afdeling Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal en Cultureel Planbureau in Den Haag.
Sawitri Saharso is werkzaam als bijzonder hoogleraar intercultureel bestuur bij de vakgroep Maatschappelijke Risico's en Veiligheid van de Universiteit Twente en als universitair hoofddocent bij de afdeling Sociologie van de Vrije Universiteit. Ze is gespecialiseerd in migratie-onderzoek in Europees vergelijkend perspectief met speciale aandacht voor seksevraagstukken. Ze was de promotor bij het onderzoek van Diana van Bergen. |
|