OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| ||||||||
Peter Reimink
| ||||||||
[pagina 269]
| ||||||||
meer drinken, want wij hebben geen markt zoals in de stad. Wij gaan kopen in het bos. Daarom hebben we landrechten nodig.Ga naar voetnoot2 De Trio vullen de traditionele, zelfvoorzienende manieren van ‘kopen in het bos’ echter steeds meer aan met nieuwe methoden, waarbij men werkt voor geld om te voorzien in de levensbehoeften. Hierdoor doen steeds meer moderne consumptiemiddelen hun intrede en raken de Trio vervlochten met een geldeconomie die een samenwerking met mijnbedrijven voor sommigen erg verleidelijk maakt. Dit brengt de Trio in een lastige spagaat: zij moeten zien om te gaan met buitenstaanders die enerzijds een bedreiging vormen maar anderzijds perspectief bieden op een welvarende toekomst. In dit artikel zoom ik in op de lokale percepties en overwegingen van de Trio rond het landrechtendebat en de zich steeds verder opdringende mogelijkheden om te komen tot meer economische ontwikkeling.Ga naar voetnoot3 | ||||||||
Het discours van organisatiesDoor de toenemende confrontatie met bedrijven die zich richten op de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen is de claim op landrechten een fundamenteel onderdeel van de strijd van Inheemse organisaties wereldwijd. Ook Suriname kent diverse organisaties die de belangen van de Inheemsen vertegenwoordigen in het landrechtendebat. De bekendste hiervan zijn de Vereniging Inheemse Dorpshoofden Suriname (VIDS) en de Organisatie van Inheemsen in Suriname (OIS). Opmerkelijk is dat deze twee organisaties onder de Trio vrijwel geheel onbekend en afwezig zijn. Granman Ashongo Alalaparoe, het grootopperhoofd van de Trio, zegt de VIDS en de OIS niet meer dan twee keer in Kwamalasamutu te hebben gezien. Hij voelt zich daarom door deze organisaties onvoldoende vertegenwoordigd. Josée Artist, medewerker van de VIDS, geeft | ||||||||
[pagina 270]
| ||||||||
aan dat de VIDS niet over genoeg middelen beschikt om grootschalig in het zuiden te opereren. Een andere verklaring voor de afwezigheid van de OIS en de VIDS onder de Trio ligt in de geschiedenis van de Inheemse bevolking in Suriname. Deze kenmerkt zich door een tweedeling tussen het kustgebied en het binnenland. De Caraïben (Kari'na) en Arowakken (Lokono), die leven in het kustgebied van Suriname, hebben al vanaf de komst van de eerste kolonisten in de zeventiende eeuw in contact gestaan met blanken en later de zwarte bevolking. Veel Kari'na en Lokono volgen onderwijs in Paramaribo of hebben daar een baan. Dit geldt niet voor de Wajana en de Trio, die zich in het zuidelijk deel van het land bevinden. Pas na de aanleg van airstrips in het binnenland en activiteiten van de Amerikaanse zending in 1960, werd dit gebied voor buitenstaanders toegankelijk. Als gevolg van deze tweedeling heeft de meerderheid van de Kari'na en Lokono zich aangepast aan de urbane omgangsvormen, terwijl de Trio en Wajana zich nog steeds het meest thuis voelen in het bos (Carlin & Boven 2002: 39). Hoewel er nauwelijks sprake is van een onderlinge verbondenheid tussen de Inheemsen aan de kust en de Inheemsen in het binnenland, creëren de VIDS en de OIS het beeld van de Inheemsen als een eensgezinde gemeenschap. Een claim op rechten komt immers krachtiger over als men daarbij één grote groep met gedeelde kenmerken vertegenwoordigt dan wanneer men spreekt namens verschillende kleine groepjes die maar weinig met elkaar gemeen hebben. De Trio zijn van mening dat de VIDS en de OIS te weinig aandacht schenken aan hun specifieke problemen. In 2005 hebben zij daarom het Amazon Conservation Team (ACT) - een in Washington DC gevestigde milieubeschermingsorganisatie opgericht door de Amerikaanse etnobotanicus Mark Plotkin en werkzaam in Suriname, Brazilië en Columbia - gevraagd hen te steunen in de strijd voor landrechten. Deze organisatie is sinds midden jaren negentig actief onder de Trio en richt zich voornamelijk op de ‘conservatie van biodiversiteit en Inheemse tradities’.Ga naar voetnoot4 De Inheemse bevolking kan volgens het ACT een belangrijke partner vormen in het behoud van het regenwoud: Met een verdere uitbreiding van partnerschappen met Inheemsen en de versterking van hun instituten, gezondheid en welzijn zullen zij meer en beter dan nu het geval is in hun traditionele rol van beschermer van het Amazonegebied kunnen optreden (Brochure ACT). | ||||||||
[pagina 271]
| ||||||||
Om deze visie kracht bij te zetten, presenteert het ACT in zijn publieke beeldvorming de Trio met name als ‘traditionele’ Indianen die gekleed gaan in verentooi en kamisa (lendendoek) en in harmonie leven met de natuur. Het benadrukken van etnische symboliek, zoals het ACT doet, wordt onder anderen door de antropoloog Eriksen (2002) genoemd als een veelgebruikte strategie om claims op politieke rechten voor een bepaalde etnische groep kracht bij te zetten. Hoewel het beeld dat de verschillende organisaties van Inheemsen presenteren een effectief middel mag vormen om publieke en politieke goodwill te kweken, kan men zich afvragen of, en zo ja in welke mate, de ‘Inheemse strijd’ aansluit bij de lokale, dagelijkse werkelijkheid van de Inheemsen zelf. Zo stelt de antropoloog Canessa (2006: 242) dat wat Inheemse leiders zeggen vaak wordt beïnvloed door organisaties: the rhetoric of indigenous leaders is very much influenced by NGOs [non-governmental organisations] and international agencies and this may be in sharp contrast with the identities expressed by rural people who may not identify with the indigenous movement at all. Het tweede deel van dit citaat wijst erop dat wat Inheemse organisaties naar buiten brengen niet altijd een afspiegeling vormt van de opvattingen van Inheemsen op lokaal niveau. Deze visie wordt gedeeld door Kuper (2003: 395), die stelt dat de identiteit die wordt uitgedragen door organisaties die opkomen voor Inheemse belangen nog maar weinig gemeen heeft met de dagelijkse realiteit van de ‘Indiaan in de straat’: ‘New identities are fabricated and spokespeople identified who are bound to be unrepresentative and may be effectively the creation of political parties and NGO's’. De suggestie van Kuper (2003) en Canessa (2006) dat de manier waarop organisaties publiekelijk het landrechtendebat voeren niet representatief is voor de wijze waarop lokale Inheemsen tegen de zaken aankijken, roept de vraag op hoe men op lokaal niveau dan wél denkt en spreekt over landrechten. Voordat ik verder inga op de lokale bespiegelingen van de Trio over de landrechtenproblematiek is het zinvol aandacht te besteden aan de plaatselijke sociaaleconomische situatie. De toenemende geldeconomie blijkt namelijk van wezenlijke invloed op de lokale strijd voor landrechten. Alvorens een sociaaleconomische schets te geven van de Triosamenleving, schakel ik terug naar mijn aankomst in het dorp Kwamalasamutu. | ||||||||
Tussen twee systemenNa twee uur vliegen legt de piloot zijn krantje weg en zet de landing in. Vanuit de lucht zijn nu duidelijk de kostgrondjes te zien waar de dorpelingen hun cassave verbouwen. We scheren over de Sipaliwinirivier waar- | ||||||||
[pagina 272]
| ||||||||
aan Kwamalasamutu gelegen is. Het dorp telt ongeveer achthonderd inwonersGa naar voetnoot5 en is daarmee de grootste Trionederzetting in Suriname. Toch kan ik vanuit de lucht maar een paar huizen ontwaren. De meeste woningen hebben daken van bladeren en staan in kleine groepjes verspreid, waardoor ze nauwelijks opvallen. Kwamalasamutu vanuit de lucht (foto Peter Reimink 2008)
| ||||||||
[pagina 273]
| ||||||||
Dan raken de wielen het gras van de landingsbaan. Langs de rand van de airstrip lopen vrouwen in rok en hemd met draagmanden vol cassavewortels. Ze kijken niet op of om als we voorbijrazen. Een vliegtuig uit de stad is bijna een dagelijks verschijnsel. Tijdens mijn eerste wandeling door het dorp zie ik hoe vrouwen in open keukens cassavewortels schillen, raspen en zeven om er op een grote plaat brood van te bakken. Anderen persen er met een hefboom sap uit en roeren met peddels in grote pannen om kasiri (cassavebier) te maken. Ook zitten veel vrouwen in hun hangmat draden te weven van bolletjes katoen of kraaltjes te rijgen aan een ketting. Een groepje mannen kijkt naar de televisie, waarop grote boxen zijn aangesloten. Er staat een muziek-dvd op van de Braziliaanse artiest Pepe Moreno. Op het scherm staat hij te swingen achter zijn keyboard. Achter hem maken danseressen sensuele bewegingen. De generator die de apparatuur van stroom voorziet, maakt veel kabaal, maar wordt overstemd door de muziek die uit de boxen knalt. In eerste instantie komt het wat bevreemdend op mij over als ik zie hoe ‘oude’ manieren om in het levensonderhoud te voorzien hier samengaan met het gebruik van moderne technologische middelen. Het wordt mij in de eerste weken van mijn verblijf echter al snel duidelijk dat de economie van Kwamalasamutu bestaat uit een mengvorm van twee systemen. De Trio zijn, zoals gezegd, in hun voedselvoorziening afhankelijk van de jacht, de visvangst en het verbouwen van cassave, maar maken hierbij wel steeds meer gebruik van moderne hulpmiddelen uit de stad, zoals nylon visnetten, jachtgeweren en buitenboordmotoren. Daarnaast maakt reciprociteit steeds meer plaats voor een hogere graad van individualisering bij de verdeling van de opbrengst van de jacht. Men deelt de vangst soms nog met enkele leden van de familie, maar verkoopt de rest op de markt. Deze producten worden gekocht door mensen die werken bij organisaties als het ACT, de school of de polikliniek. Trio die bij een van deze instanties werken, hebben weliswaar geld tot hun beschikking, maar geen tijd meer om te jagen. De mengvorm van deze twee economische systemen laat zich goed illustreren aan de hand van het volgende fragment uit mijn dagboek, dat verslag doet van een jacht op bosvarkens:
1 mei 2008 - De pingojacht
Uit het raam van mijn hutje zag ik minstens tien mannen met een jachtgeweer over de schouder allemaal dezelfde kant uit rennen. Navraag leerde dat er pingo's (bosvarkens) waren gesignaleerd. Ik greep mijn camera en rende achter de mannen aan. We gingen helemaal naar het andere eind van het dorp en volgden toen een paadje langs een aantal kostgrondjes. Ik dacht dat de pingo's zich misschien een paar minuten buiten het dorp zouden bevinden, maar de mannen hieven stug doorlopen. Het pad verdween en de mannen hakten zich nu met een kapmes een weg door het | ||||||||
[pagina 274]
| ||||||||
bos. Met laarzen aan liepen ze zonder omkijken door struiken, kreken en over omgevallen bonten. Ik had geen kapmes en aan mijn voeten droeg ik teenslippers. Dit maakte de voortgang er niet makkelijker op. Ik was al geen bedreven slipperloper, maar in het bos viel het helemaal niet mee. Regelmatig bleef een van mijn slippers vastzitten in de modder, waarna ik weer terug moest lopen om hem op te halen. Pingojacht (foto Peter Reimink 2008)
| ||||||||
[pagina 275]
| ||||||||
Na zo'n twee uur lopen maakten de mannen voor me opeens drukke gebaren naar elkaar. Voor ik wist wat er aan de hand was, waren zij uit het zicht verdwenen. De pingo's waren blijkbaar gesignaleerd. Om niet alleen achter te blijven, probeerde ik achter de mannen aan te rennen. Na drie stappen trapte ik in een plant met scherpe stekels. Toen ik de stekels uit mijn voet verwijderd had, stond ik alleen in het bos. De weg terugvinden zou me in mijn eentje nooit lukken, dus bleef ik staan waar ik was. Vlak voor ik besloot om hulp te roepen klonken er geweerschoten. Eerst ver weg, toen wat dichterbij. Al snel kwamen de schoten zo dichtbij dat het bijna leek alsof ik het doelwit was. Ik probeerde me te verschuilen tussen de wortels van een grote boom. Opeens hoorde ik iets ritselen in de bosjes, tien meter verderop. Ik greep een stok vast om een eventuele opgejaagde pingo van me af te kunnen slaan. Een hard schot deed mijn oren piepen. ‘Hee! Mi no wan pingo!’ schreeuwde ik in het Sranantongo. Uit de struiken verscheen een leraar die ik herkende van de school in het dorp. De pingo had hij niet geraakt. Mij gelukkig ook niet. De man leidde me terug naar de rest van de groep. Daar werden de pingo's die waren geschoten verdeeld over de draagmanden die men ter plekke in elkaar vlocht. Hier zag ik Samil (de vader van de familie waar ik woonde). Met hem liep ik terug naar het dorp. Hij droeg een pingo op zijn rug alsof het niets was. 's Avonds was er een feestmaal bij de familie van Samil. De kinderen en opa en oma kregen allemaal een bord met pingovlees en cassavebrood. Susumi (schoonvader van Samil die werkt op de polikliniek) nam echter geen deel aan het eten. Hij had 's middags al een stuk van het varken van Samil gekregen in ruil voor een paar liter benzine. De volgende dag was er markt. Santil stond achter een kraam met voor zich een dikke pingobout waar hij tien Surinaamse dollars voor vroeg. | ||||||||
De zoektocht naar geldNa de jacht op bosvarkens werd mij verteld dat het niet vaak meer voorkomt dat pingo's zo dicht bij het dorp kunnen worden geschoten. Het hoge inwoneraantal van Kwamalasamutu, maar ook de efficiënte manier van jagen en vissen, heeft geleid tot een daling van de wild- en visstand rond het dorp. Meestal moet men uren varen of lopen om nog voldoende wild en vis te kunnen vinden. Om in korte tijd zo ver mogelijk buiten het dorp te kunnen jagen en vissen, maken steeds meer dorpelingen gebruik van een buitenboordmotor. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat de grens waarbinnen een schaarste is aan wild en vis steeds iets verder opschuift. Het gebruik van een buitenboordmotor is door de hoge benzineprijs in Kwamalasamutu (ongeveer drie euro per liter) echter zeer kostbaar. Het gebruik van moderne hulpmiddelen zorgt op deze manier dan ook voor een groeiende afhankelijkheid van nog meer hulpmiddelen en geld om deze zaken te bekostigen. | ||||||||
[pagina 276]
| ||||||||
Naast de goederen die dienen als hulpmiddelen bij de jacht en visvangst raakt men bovendien steeds meer gehecht aan luxegoederen als een televisie, dvd-speler en stereo-installatie. Waarschijnlijk speelt prestige een belangrijke rol bij de aanschaf van deze producten.Ga naar voetnoot6 Ook is men al lang gewend aan luxeproducten (zeep, koekjes, tandpasta) en noodzakelijke goederen (batterijen, zaklampen en geweerpatronen), die op de marktjes in Kwamalasamutu te verkrijgen zijn. Daarbij zorgen vooral welgestelde jongeren ervoor dat ook cosmetica-artikelen als haargel, krulspelden, make-up en gouden tanden steeds populairder worden. Stand met noodles en zeep op de markt (foto Peter Reimink 2008)
De wens tot meer persoonlijke welvaart leidt ertoe dat mensen op zoek gaan naar allerlei manieren om geld te verdienen. Huidige bronnen van inkomsten bestaan vooral uit het verkopen van spullen op de markt, het werken als gids of kok voor het pasgebouwde toeristencomplex Iwanu Samu, of in een dienstverband bij de school, de polikliniek, of een organisatie als het ACT. Deze geaccepteerde vormen van inkomensver- | ||||||||
[pagina 277]
| ||||||||
werving worden soms aangevuld met meer omstreden manieren om geld te verdienen. Zo stapte op een dag in Kwamalasamutu een jongeman uit het vliegtuig met goud-oranjegeverfde haren die naar achteren werden gehouden door een blitse zonnebril. Zijn kleding was van de duurste merken en hij droeg hippe sportschoenen. Om zijn nek hing een ketting met een goudklompje als hangertje. In zijn mond blonk een gouden tand. De jongen werd uitbundig onthaald door leeftijdgenoten. Aan een vrouw van in de zestig, die net als ik op de landingsbaan stond te wachten op een pakketje uit het vliegtuig, vroeg ik of ze wist wie de jongen was. Ze keek misprijzend terwijl ze antwoordde: ‘Hij is van hier, maar komt nu van de Lawa’. Ik wist dat aan de Lawa (het woongebied van de Aluku en de Wajana) grote goudvelden liggen. De vrouw liet duidelijk weten niet gecharmeerd te zijn van het winnen van goud: ‘Ik heb familie aan de Lawa. Ik weet hoe de goudvelden er daar uitzien. Het zijn donkere gaten. Als je het water drinkt, word je ziek.’ Ook de granman, formeel de leider van alle Trio-Inheemsen in Suriname, lijkt het winnen van goud in eerste instantie af te wijzen. Naar eigen zeggen verbiedt hij de jongeren uit Kwamalasamutu te zoeken naar goud. Het is dan ook zeer opmerkelijk dat tijdens mijn verblijf bekend werd dat de granman al in oktober 2007, zonder medeweten van de lokale bevolking, een contract had ondertekend met het mijnbedrijf C-mining voor het doen van explorerend onderzoek naar het voorkomen van diamant in de buurt van het naburige dorp Sipaliwini. Toen dit nieuws zich onder de inwoners van Kwamalasamutu verspreidde, deed het heel wat stof opwaaien. Op deze kwestie, die ik aanduid als ‘de Sipaliwinicase’, zal ik hierna dieper ingaan. | ||||||||
De SipaliwinicaseDat granman Ashongo Alalaparoe een contract met een mijnbedrijf had ondertekend, kwant ook directrice van het ACT Gwendolyn Emanuels-Smith ter ore. Het was districtscommissaris (DC) Landburg die haar dit eind april 2008 vertelde.Ga naar voetnoot7 De DC was verbaasd toen hij het contract onder ogen kreeg aangezien de granman juist bekendstond als een van de voorvechters van eigen landrechten. Alvorens het contract aan de regering ter goedkeuring voor te leggen, vroeg de DC aan Emanuels-Smith om af te reizen naar Kwamalasamutu om te controleren of de granman werkelijk zelf en uit vrije wil had getekend. De granman ontkende tegenover Emanuels-Smith een contract te hebben ondertekend.Ga naar voetnoot8 Van een | ||||||||
[pagina 278]
| ||||||||
lokale ACT-medewerker hoorde Emanuels-Smith echter dat de granman wel degelijk had getekend. Hij zou dit niet uit vrije wil hebben gedaan, maar hiertoe zijn overgehaald door een aantal andere Trioautoriteiten.Ga naar voetnoot9 Ontevreden met het antwoord van de granman vloog de ACT-directrice terug naar de stad. Zij had het lokale ACT-personeel echter de instructie gegeven om over het besluit van de granman te vergaderen. Als mocht blijken dat hij niet uit vrije wil had getekend, wilde zij haar best doen om het besluit terug te draaien. In de dagen erop vonden twee dorpsvergaderingen (krutu'sGa naar voetnoot10) plaats, één zonder de granman en één met hem erbij. De meeste mensen die werden uitgenodigd om de krutu's bij te wonen, vertegenwoordigden een organisatie of hadden een bestuursfunctie. De ACT-mensen die de krutu's organiseerden, hadden bewust niet het hele dorp op de hoogte gesteld uit angst voor onrust. Toch verspreidde het nieuws dat de granman een contract met een mijnbedrijf had ondertekend zich als een lopend vuurtje. Iedereen leek een uitgesproken mening te hebben over de kwestie. Een medewerker van de polikliniek was duidelijk gefrustreerd over het feit dat de granman, die altijd leek te ageren tegen de komst van mijnbedrijven, er nu zelf eentje toeliet: ‘Altijd zegt de granman dat we zuinig moeten zijn op onze grond en moeten strijden voor landrechten en nu verkoopt hij zelf onze grond. Hij heeft zich gek laten maken door zoete praatjes.’ Het voornaamste bezwaar van de meeste mensen was echter niet het feit dat de granman toestemming had gegeven aan een bedrijf om naar diamant te komen zoeken in Triogebied, maar dat hij dit had gedaan vóórdat de Trio in het bezit waren van landrechten.Ga naar voetnoot11 Het toelaten van mijnbedrijven bleek op zichzelf voor velen geen onbespreekbare optie te zijn, maar juist een reële mogelijkheid om te komen tot meer ontwikkeling in het dorp. Door het verwerven van landrechten lijken de Trio zich te willen verzekeren van betrokkenheid bij de besluitvorming over | ||||||||
[pagina 279]
| ||||||||
commerciële exploitatie van het gebied, zodat ook hun belangen worden behartigd. Landrechten zouden hierbij kunnen fungeren als een soort controlemechanisme om ervoor te zorgen dat de opbrengsten ten goede komen aan de Trio. Een spreker op een van de krutu's verwoordde dit als volgt: Het is geen probleem als mensen hier komen werken, maar we moeten eerst landrechten hebben. Daarna kunnen mensen komen en dan kunnen we ze na een tijd weer wegsturen. Maar nu er al is getekend terwijl de grond nog niet in onze handen is, is dat een groot probleem. | ||||||||
Betuttelde Indianen?Tijdens de krutu's bleken de meeste mensen het besluit van de granman te willen terugdraaien. De granman zelf zei evenmin achter het contract te staan, maar onder druk van andere Trioautoriteiten te hebben getekend. Via de radio werd contact opgenomen met het ACT in de stad. Het ACT regelde een vliegtuig voor de granman om naar de stad te vliegen en organiseerde een persconferentie. Daarop sprak zowel de granman als de directeur van het ACT. Zij stelden dat de Trio niet volledig waren geïnformeerd over de inhoud van het contract op het moment van ondertekening. Het optreden als klokkenluider werd het ACT bepaald niet in dank afgenomen door Guno Chin a Sen, de president-commissaris van C-mining. Chin a Sen was woedend op de organisatie, die volgens hem de Inheemsen ophitst tegen mijnbedrijven en doet alsof zij eigenaar is van het gebied. In een interview dat ik met hem had, stelde Chin a Sen dat het niet aan het ACT is om te bepalen wie exploratiewerkzaamheden uitvoeren in het Triogebied, maar aan de overheid:Ga naar voetnoot12 Mag ik als Surinamer niet weten wat mijn rijkdommen zijn? Wie geeft je het recht om me te zeggen dat het niet mag? De enige die me kan zeggen ‘nee, meneer Chin a Sen’, dat is de minister, de overheid. Maar wie is ACT? Leven we nog in de koloniale tijd? Amerikanen willen nu alle Inheemsen beschermen in de wereld, nadat ze in hun eigen land miljoenen hebben doodgemaakt. De voornaamste kritiek van Chin a Sen is dat het ACT de Trio betuttelt door te bepalen wat voor hen het beste is. Dit is ook het beeld dat de media schetsen. Zo kopt de voorpagina van het dagblad De Ware Tijd op maandag 19 mei 2008 ‘Trio-Indianen in spervuur diamantkoorts | ||||||||
[pagina 280]
| ||||||||
Sipaliwini’. De krant stelt dat de Trio als een hulpeloze groep staat te midden van een spervuur van organisaties, waaronder het ACT, ‘die menen te moeten bepalen wat het beste is voor de lokale Indianen’. Een paar dagen later verschijnt in dezelfde krant een strip die toont hoe een milieuorganisatie (het ACT wordt in de krant als zodanig aangeduid) twee duimzuigende Inheemsen onder de arm neemt om ze te beschermen tegen iemand die aan het mijnen is (een karikatuur van Chin a Sen). Dit lijkt het beeld te bevestigen dat de Trio willoos achter organisaties als het ACT aanhobbelen. Deze voorstelling van zaken is echter niet geheel juist, aangezien er eerder sprake is van Inheems pragmatisme dan van Inheemse betutteling. | ||||||||
Iinheems PragmatismePas tijdens de krutu's werd mij duidelijk dat veel Trio geen bezwaar hebben tegen de komst van mijnbedrijven, terwijl veruit de meesten van mijn informanten in interviews zeiden hier faliekant tegen te zijn. Het feit dat men deze opvatting pas in een onderlinge vergadering naar voren brengt en er niet mee te koop loopt tijdens interviews, wijst erop dat de Trio beseffen dat het toelaten van mijnbedrijven niet bepaald aansluit bij de verwachtingen van anderen, en daardoor niet de meest ideale uitgangspositie biedt om een claim op landrechten naar de (politieke) buitenwereld te rechtvaardigen. Getuige ook de uitspraak van een van de aanwezigen bij de krutu's: ‘Als er echt getekend is, kunnen we de landrechten wel vergeten’. Men weet dat Inheemsen veelal worden gezien als ‘beschermers van het regenwoud’ en men lijkt zich bewust van de waarde van dit imago. Zo heeft een aantal Trio zich door het ACT laten omscholen tot boswachter. Toch lijkt natuurconservatie voor de Trio geen doel op zich. De grootscheepse handel in zangvogels en slangen rond Kwamalasamutu in de jaren negentig is hiervan een voorbeeld, maar ook de hoeveelheid lege batterijen en restjes olie die tijdens jachttrips in de rivier worden gegooid, zijn hiervan getuige. Renshaw (1988: 345), die onderzoek deed onder Indianen in Paraguay, stelde in dit opzicht eveneens dat conservatie van de natuur niet inherent is aan de Inheemse levensvisie. De reden waarom Inheemsen hun leefgebied niet meer uitputten dan noodzakelijk, is volgens Renshaw geheel pragmatisch van aard, namelijk om de populatie in de toekomst niet te laten verhongeren. Zolang men nog steeds afhankelijk is van het bos om te voorzien in het levensonderhoud, en er zich nog geen betrouwbare alternatieve en permanente bron van inkomsten aandient, dient het bos in stand te worden gehouden, lijkt de gedachte. Dit zou echter kunnen betekenen dat, op het moment dat de afhankelijkheid van het bos is verdwenen, het ook gedaan is met de rol van natuurconservator. | ||||||||
[pagina 281]
| ||||||||
Mensen die televisiekijken (foto Peter Reimink 2008)
De Trio lijken zeer goed op de hoogte te zijn van de stereotiepe heelden die over hen bestaan en zich daar soms bewust naar te voegen. Zo worden toeristen opgewacht in traditionele kleding en zegt de granman rekening te houden met de kleding die hij draagt bij politieke onderhandelingen in de stad. Toen de granman naar Paramaribo vertrok om het contract over de diamantexploratie ongedaan te maken, droeg hij bijvoorbeeld wel zijn hoofdtooi maar niet zijn kamisa.Ga naar voetnoot13 Op de vraag waarom, antwoordde hij: ‘Aan mijn hoofdtooi kunnen mensen zien dat ik Trio ben, maar als ik ook mijn kamisa draag, geloven mensen me niet meer, omdat ze weten dat wij die normaal niet dragen’. Ook de manier waarop de Trio omgaan met organisaties als het ACT doet vermoeden dat zij niet in de passieve slachtofferrol zitten die zij dikwijls krijgen toegeschreven. Zo had de granman aan het ACT gevraagd een watertoren te bouwen voor het dorp. Het ACT had dit toegezegd, maar toen men het project niet snel genoeg kon realiseren, werd intussen aan een andere organisatie hetzelfde gevraagd. Een samenwerking met een organisatie als het ACT lijkt dan ook niet zozeer voort te komen uit gedeelde idealen, als wel uit pragmatischer overwegingen. Een alliantie | ||||||||
[pagina 282]
| ||||||||
met een organisatie die een krachtig geluid naar voren kan brengen in het politieke debat en in de media, biedt de Trio een mogelijkheid om hun stem sterker te laten klinken op nationaal en internationaal niveau. Daarbij kunnen zij gebruikmaken van de in de organisatie aanwezige kennis over het landrechtenvraagstuk. De granman geeft aan dat dit voor hem een belangrijke reden vormde om het ACT te vragen hem te helpen bij het verkrijgen van landrechten: ‘Zij kunnen ons helpen omdat ze precies weten hoe de wetten zijn’. Het is echter de vraag of de samenwerking met een organisatie als het ACT ook stand blijft houden als de Trio er niet langer een directe meerwaarde in zien. De ‘Sipaliwinicase’ maakt duidelijk dat sommigen geen heil meer zien in de samenwerking maar liever op eigen houtje onderhandelen met mijnbedrijven om te komen tot meer ontwikkeling. De Trio blijken in het landrechtendebat te beschikken over een geheel eigen agenda, die nogal verschilt van die van de Inheemse organisaties die hen vertegenwoordigen. In dit opzicht onderschrijf ik de conclusie van Kuper (2003: 395) en Canessa (2006: 242), die stellen dat wat Inheemse organisaties naar buiten brengen niet altijd een afspiegeling vormt van de opvattingen van Inheemsen op lokaal niveau. Mijn bevindingen wijzen er echter op dat het niet juist zou zijn om hieruit te concluderen, zoals Chin a Sen en het dagblad De Ware Tijd doen, dat de Trio betutteld worden door organisaties ‘die menen te moeten bepalen wat het beste is voor de lokale Indianen’. De Trio lijken zelf juist heel goed te weten wat het beste voor hen is en zij maken daarbij bewust gebruik van de beelden en bewegingen die buitenstaanders genereren, en wel wanneer het hen uitkomt. | ||||||||
Literatuur
| ||||||||
[pagina 283]
| ||||||||
Peter Reimink heeft culturele antropologie gestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Dit artikel is een bewerking van zijn masterthesis. Momenteel volgt hij een postdoctorale lerarenopleiding aan de Radboud Universiteit Nijmegen. |
|