OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||
Liselotte Hammond
| |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
Kempen zich in zijn monumentale Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003) af of De Kom zijn boek inderdaad als literatuur bedoeld zou kunnen hebben. De breed vertellende passages daarin doen vermoeden dat De Kom zich heel bewust is geweest van de functionaliteit van de stijl, die de boodschap met alle mogelijke kracht naar voren moest zien te brengen (Van Kempen 2003: 601). Op De Koms stijl slaan ook bijvoorbeeld de etiketten ‘verhalend’, ‘emotionerend’, ‘meeslepend’ en ‘bloemrijk’, waarmee het boek eveneens herhaaldelijk is gekarakteriseerd (Van Kempen 2003: 600-602; Oostindie 2004: 498). Stijl is echter geen absoluut criterium voor literariteit. Zo rekende Eduard du Perron, die enthousiast was over De Koms welbespraaktheid en Wij slaven van Suriname zelfs in literaire circuits probeerde te promoten, dit werk niet tot de literatuur (hierover later meer). Anderen stellen een literaire traditie als criterium voor literariteit voorop. Oostindie (2004: 498), bijvoorbeeld, heeft beklemtoond, toen hij Van Kempens vraag om aandacht voor de literaire dimensie van het boek herhaalde, dat ‘De Kom zelf [zich uitdrukkelijk] [...] plaatste in de lijn van Multatuli en Helman’. Het voorbeeld van Du Perron en de kring van literatuurcritici met wie hij bekend was, toont echter dat de manier waarop De Kom zich een plek toedacht in de literaire traditie niet door iedereen geaccepteerd werd. Geen van de literaire critici die Du Perron erom verzocht, zou een recensie over het boek schrijven - ook hierover later meer. In overeenstemming met de literatuurwetenschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia ga ik in deze bijdrage ervan uit dat de literariteit van een boek niet als een autonoom en tekstimmanent verschijnsel bestudeerd moet worden, maar dat de nadruk sterker moet komen te liggen op het functioneren van de tekst binnen bepaalde contexten (Goedegebuure & Heynders 1996: 15). Wat een tekst tot literatuur maakt, is in deze opvatting dus niet een inherente eigenschap, zoals stijlmiddelen of beschrijvingen van handelingen en van personages, maar een karakteristiek die van buitenaf toegekend wordt. Als er mensen zijn die het boek vanwege bepaalde eigenschappen als literatuur willen lezen en er zijn er genoeg die het in een literaire context promoten - bijvoorbeeld door recensies of activiteiten van de uitgever, die de auteur als een literaire schrijver aanprijst - dan is er sprake van literatuur. Wat Wij slaven van Suriname betreft: er is geen consensus over de vraag of dit boek literaire aandacht verdient. Hoe komt dat? In dit artikel probeer ik deze vraag te verhelderen door twee contextuele vragen te stellen. Ten eerste: in hoeverre is de positionering van Wij slaven van Suriname in het literaire veld afhankelijk van (literatuur)historische, ideologische en institutionele omstandigheden? In dit verband is het belangrijk vast te stellen dat De Kom zich in twee verschillende culturele contexten bewoog, namelijk de koloniaal-Surinaamse en de Nederlandse | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
of Europese. Ten tweede: in hoeverre zouden de (hoofdzakelijk Europese) moeilijkheden bij de positionering van Wij slaven van Suriname te wijten kunnen zijn aan deze gemengde culturele achtergrond? In het vervolg van deze bijdrage zal naar antwoorden op deze vragen worden gezocht door in te gaan op de literatuuropvattingen die in de jaren dertig in Nederland en in Suriname in zwang waren. Literariteit wordt hierbij opgevat als een karakterisering die onderhevig is aan steeds veranderende conventies, zodat de toeschrijving van literaire kenmerken niet vrij is van de waardeoordelen en belangen van degenen die deze toekennen. In het slotwoord zal een voorstel worden gedaan voor het bestuderen van Wij slaven van Suriname als een vorm van literatuur in een postkoloniale context. Daarbij zal nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden met onze eigen waardeoordelen en belangen. | |||||||||||||
Wij slaven van Suriname in de jaren dertig: NederlandZoals in literatuurgeschiedenissen valt na te lezen, verminderde in de literaire wereld van de jaren dertig de belangstelling voor modernistische vormexperimenten ten gunste van een grotere maatschappelijke betrokkenheid en een zichtbaarder politiek engagement. Het was een tijd waarin de verzuiling, die zich al aan het begin van de eeuw manifesteerde, definitief vorm kreeg. Schrijvers groepeerden zich, ‘parallel met de traditionele politieke partijvorming en met de organisatie van de pers en [...] de radio vooral [...] naar levensbeschouwelijke, religieuze en politieke inzichten’ (Ross 1986: 211). Ook Anton de Kom, die in 1920 van Suriname naar Nederland was gekomen, nam als redenaar en schrijver actief deel aan het maatschappelijk leven. Zijn politieke oriëntatie was duidelijk links. Hij zette zich onder meer in voor de Internationale Rode Hulp en de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking, en hij schreef voor De Communistische Gids, De Tribune en Links Richten (Van Kempen 2003: 599). In dit laatste tijdschrift, dat zich ten doel stelde ‘op het artistieke front de revolutionaire klassenstrijd [te] voeren’ (Anoniem 1932: 31), verscheen in mei 1933 onder de titel ‘Onze helden’ een voorpublicatie uit Wij slaven van Suriname. De manier waarop dit boek na zijn verschijning in 1934 ontvangen werd, laat zich reconstrueren aan de hand van institutionele factoren en schriftelijk vastgelegde opmerkingen van tijdgenoten. Verder is het mogelijk de karakteristieken van de tekst te vergelijken met algemene beschrijvingen van literatuuropvattingen uit die tijd, zoals vastgelegd in de literatuurgeschiedenissen. Wat op het institutionele vlak dan het meeste opvalt, is dat Wij slaven van Suriname buiten de linkse pers en buiten de burgerlijk-liberale groep rond Forum en Het Vaderland min of meer onopgemerkt bleef. Over de vraag in hoeverre dit met opzet gebeurde, valt te speculeren. Van Kempen (2003: 601) gaat in ieder geval ervan uit dat het boek ‘doodgezwegen’ werd. In november 1934 schreef Eduard du | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
Perron in een brief aan Menno ter Braak dat het boek ‘zoo tegengewerkt wordt’ (Ter Braak & Du Perron 1965: 78; Du Perron 1979: 173). Dat het om een publicatie met een duidelijk antikolonialistische boodschap ging in een tijd dat het Nederlandse kolonialisme buiten het linkse circuit nauwelijks in twijfel werd getrokken, maakt het eveneens aannemelijk dat de toonaangevende media met opzet niet over het boek repten.Ga naar voetnoot1 Het meest expliciet sprak Eduard du Perron zich uit over Wij slaven van Suriname. Bij hem wordt ook het meest zichtbaar hoe moeilijk het was om het boek bij een bepaald genre in te delen. Vaststaat dat Du Perron veel sympathie voor het werk had, al kwam De Kom uit de communistische hoek, waartoe Du Perron zichzelf duidelijk niet rekende (Ter Braak & Du Perron 1965: 16). De hoofdreden voor zijn genegenheid was dat De Kom Suriname en de geschiedenis van dat land ‘van negerzijde’ beschreef en zo het ‘historische evenwicht’ herstelde (Du Perron 1965: 222-223). Herhaaldelijk zette Du Perron zich in voor een bespreking van het boek in de pers. Opmerkelijk is dat hij zich daarbij - misschien vanwege zijn eigen, literair georiënteerde kennissen- en werkkring - vooral richtte op recensenten die zelf literatoren waren. Hij vroeg Menno ter Braak om een bespreking in Het Vaderland en nog eens Ter Braak of Cola Debrot voor een recensie in Forum, Jan Greshoff voor een bespreking in Groot-Nederland en via Jacques Gans pleitte hij voor een bespreking door W.A. Kramers in Den Gulden Winckel (Oostindie 1986: 73-75). Geen van hen zou het boek echter recenseren. Menno ter Braaks antwoord op Du Perrons verzoek is in dit opzicht opmerkelijk. Op 6 juni 1934 schreef hij: ‘Aan de Kom zal ik in Het Vad.[erland] niet kunnen raken. Hoort bij de politiek, wordt ongetwijfeld door een red. binnenland afgedaan. Ik ben ‘voor de litteratuur’ (Ter Braak & Du Perron 1964: 424).Ga naar voetnoot2 Kon Ter Braak het niet bespreken omdat hij niet bij de juiste deelredactie van de krant zat? Achtte de redactie een recensie ontoelaatbaar vanwege De Koms ideologische oriëntatie? Vond Ter Braak dat het boek onvoldoende literaire kwaliteiten bezat? Al deze factoren kunnen een rol hebben gespeeld. | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
Hoewel Du Perron Wij slaven van Suriname overigens evenmin binnen het literaire genre plaatste, blijft het opmerkelijk dat hij er een vergelijkbare waarde aan toekende. In De smalle mens merkt hij op dat De Koms boek ‘niet bedoeld [is] als literatuur, maar [het] is van bijzondere waarde’ (Du Perron 1965: 222). In een brief aan Ter Braak schrijft hij: ‘het is, zooals het is, een van de weinige boeken die bij ons verschijnen, waarbij je aan literatuur niet denkt en absoluut gegrepen wordt door wat er in staat’ (Ter Braak & Du Perron 1964: 421). In vergelijking met de literatuur in het arbeiderstijdschrift Links Richten, waarbij Du Perron zich erover verbaast ‘[d]at dit überhaupt nog met literatuur te maken heeft’ omdat je ‘totaal in de kinderkamer terug’ bent (Ter Braak & Du Perron 1964: 426), vindt hij in De Koms boek ‘werkelijk een minimum aan vulgair geschreeuw, wat niet weinig bijdraagt tot de waarde ervan’ (Du Perron 1965: 223). ‘[T]usschen die andere kommunistische rommel [is het] werkelijk erg sympathiek’ (Ter Braak & Du Perron 1964: 427). Volgens Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker (2006: 98) gebruikt Du Perron een jargon dat het nodige onthult over de benadering van het concept literatuur in zijn werkkring. Hoewel de politieke realiteit en de persoonlijke positiebepaling daarin ook voor Du Perron en de zijnen belangrijk zijn, moet literatuur voor hen tevens blijk geven van een zekere esthetische waarde (het mag niet kinderachtig zijn, moet van een zekere ontwikkelde stijl getuigen). Literatuur mag niet in dienst staan van partijpolitieke, op de massa gerichte bedoelingen (‘geen vulgair geschreeuw’, geen ‘kommunistische rommel’). Hoewel de stijl eenvoudig is, stelt Du Perron dat Wij slaven van Suriname goed en bovendien meeslepend geschreven is, dat de inhoud vanwege de doelstelling belangrijk is en dat het door de informatie interessant is. Naast Du Perrons literaire opvattingen, die we tot het burgerlijkliberale gedachtegoed kunnen rekenen (Ross 1986: 212), zijn er in deze tijd ook poëtica's die een ander licht werpen op De Koms boek. Het schrijverscollectief rond het tijdschrift Links Richten ontwikkelde een visie op literatuur waarbij Wij slaven van Suriname goed paste - een voorpublicatie verscheen dan ook niet voor niets in dit tijdschrift. Volgens beginselverklaringen in de eerste twee nummers van Links Richten was het voor deze groep essentieel om een vorm van literatuur te scheppen en te propageren die zich concentreerde op de bevordering van de ‘klassenstrijd in dienst van de proletarische beweging’. Dit hield in dat men zich afzette tegen ‘het burgerlijke kunstbegrip’ dat zou pretenderen ‘vrij’ te zijn, terwijl het in wezen afhankelijk was van het kapitalisme, en dat de ‘stem van de heerschende klasse’ zou propageren om zo ‘het proletariaat te bedriegen en onderdrukt te houden’. Ook De Kom distantieerde zich duidelijk van deze burgerlijke visie en kunstopvatting. In de VARAgids beschreef hij zijn boek als volgt: | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
Burgerlijke literatuur behandelde de onderdrukking en slavernij onder het kapitalisme van mijn vaderland Suriname. Ze constateerde echter alleen de feiten. [...] een concrete oplossing, hoe deze kapitalistische onderdrukking volkomen te liquideeren, werd niet verstrekt. Zeer zeker, er zijn boeken, die leerrijk voor het proletariaat zijn, maar objectiviteit ontbreekt er veelal aan. [...] De burgerlijke wetenschap ziet er [...] niet tegen op om geschiedvervalsching te plegen. Daarom heb ik in mijn boek gepoogd, het Surinaamsch proletariaat zelf te laten spreken. U vindt er mijn volk en land, dat ik goed ken, dan ook in terug (geciteerd in Oostindie 1986: 72). Tegelijkertijd probeerde De Kom om niet alleen het Surinaamse, maar ook het Nederlandse proletariaat toe te spreken. De voorpublicatie in Links Richten eindigt met een alinea die uit de boekpublicatie geschraptGa naar voetnoot3 werd: En gij, Nederlandsche proletariërs voor wie ik mede dit boek schrijf, gij die geen deel hadt aan de schatten der Hollandsche regenten [...] gij die de schuld niet deelt der overheerschers, omdat gij zelve overheerscht werd, gij zult de voorvechters onzer vrijheid met ons lief hebben en hun beeltenis zal medegedragen worden in Uw stoeten naast dien van Lenin op den dag, dat de groote afrekening met het kapitalisme zal plaats vinden (De Kom 1933: 209). Naast een duidelijke oriëntatie op het proletariaat, de klassenstrijd en de communistische revolutie - die bij De Kom evident aanwezig was - legde Links Richten ook de eisen vast voor de stijl en inhoud van proletarische literatuur. Deze moest ‘begrijpelijk zijn voor de arbeidersklasse’, deze klasse in haar strijd inspireren en haar de daarvoor noodzakelijke opvoeding ten deel laten vallen. Ze moest uitdrukking geven aan het collectieve bewustzijn van de arbeidersklasse in plaats van aan het individuele van de bourgeoisie en de ‘klasse-worstelingen’ van het Nederlandse proletariaat tot onderwerp hebben (Anoniem 1932; Dekker 1932; Lenin 1932; Last 1933). Aan al deze eisen voldeed De Kom. Zoals Du Perron al constateerde, schreef De Kom in een gemakkelijk te volgen stijl. Zijn streven om de lezers mee te slepen én ze wezenlijke informatie te verstrekken, wordt goed zichtbaar in de hoofdstukken over de Marrons, die van de plantages gevlucht waren en in het bos eigen dorpen hadden gesticht. Hun geschiedenis was in de boeken van blanke geschiedschrijvers nauwelijks beschreven. De Kom presenteert hun verzet tegen de blanke overheersers als de voorgeschiedenis van de strijd die het | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
Surinaamse proletariaat nog voor zich heeft. Tegelijkertijd destilleert hij uit de geschiedenis van de Marrons heldenverhalen die inspirerend kunnen werken. Zo vond in 1711 onder leiding van vaandrig Molinay een van de vele bostochten plaats die de planters hadden georganiseerd om de dorpen van de weggelopen slaven te vernielen en aldus de controle over de slavenbevolking te versterken. De Kom voert de weggelopen slavin Séry met haar kind Patienta op, die in de klauwen van de blanke soldaten geraaktGa naar voetnoot4: Met het kindje in haar armen keek zij met angstige blikken naar de troep blanke soldaten [...]. Iedere stap, die de blanke aanvoerder Molinay nader tot haar bracht deed haar beven. [...] En toch was Séry een dapper vrouwtje. Zij drukte de zachte armpjes van het kind om haar hals en kuste het nogmaals, terwijl men de kleine Pazienta ruw uit haar armen losrukte. Geen gil kwam van haar lippen, ze keek slechts met fonkelende ogen de vaandrig Molinay aan, stond vervolgens op en monsterde de blanke soldaten fier, zonder de minste vrees hen allen uitdagend. Zij was zelf verbaasd over de kracht, die haar scheen gegeven te worden, want ze wist wel, nu haar kind in de handen der soldaten was, dat geen mens zich erover zou ontfermen. En toch, trots dit alles was ze onbevreesd. Elke vlaag van angst scheen door een macht verdreven te worden. De zwakke vrouw was een heldin geworden. Het was of stromen van kracht door haar lichaam liepen (De Kom 1999: 70). Met een oproep aan het collectieve klassenbewustzijn van het Surinaamse volk voldoet het boek ook aan de laatste in Links Richten geformuleerde eis zoals hierboven vermeld: [G]ekleurde landgenoten gij waart slaven, gij zult in armoede en ellende blijven leven, zolang gij geen vertrouwen hebt in uw eigen proletarische eenheid. Niet met hier en daar een grondje, een schop of ploeg op krediet zijn wij te helpen. Een groot plan van nationale reconstructie is nodig, een plan met collectieve grootbedrijven niet moderne outillage in handen van de arbeiders van Suriname. Onze nationale welvaart zal met eigen handen opgebouwd moeten worden. Dit plan eist alle inspanning van ons Surinamers. Doch eerst moeten in ons land de proletariërs tot strijdvaardig klassebewustzijn komen, eerst moeten zij met de oude slavenketenen ook de oude slavenmentaliteit af weten te schudden (De Kom 1999: 164). | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
Met de hier geponeerde stelling dat Wij slaven van Suriname vanuit de socialistisch-artistieke oriëntatie wel als literatuur beschouwd zou kunnen worden, is natuurlijk nog niet gezegd dat het boek ook bij de Nederlandse mainstream voor literatuur zou kunnen zijn doorgegaan. In veel opzichten sloot het niet aan bij de Europese literaire traditie. Zo zijn bij De Kom geen sporen te vinden van een autonomistische opstelling, van een problematisering van de relatie fictie-werkelijkheid en van depersonalisatie, om maar een paar algemene tendensen te noemen die in het begin van de twintigste eeuw met het modernisme in zwang kwamen (Fontijn & Polak 1986: 184 e.v.). Tegelijk komt in deze periode, en vooral in de jaren dertig, ook buiten de linkse literatuur een steeds grotere afwijzing van de bourgeoisie naar voren, alsook een steeds urgentere vraag naar de maatschappelijke rol van de schrijver. In dit opzicht staat De Koms boek weer dichter bij de toenmalige Nederlandse of Europese literaire ontwikkelingen. Wat het verband met de poëticale opvattingen rond Links Richten in ieder geval duidelijk maakt, is dat het ook in de Nederlandse jaren dertig niet onmogelijk was om Wij slaven van Suriname als literatuur te beschouwen. | |||||||||||||
Wij slaven van Suriname: de Surinaamse (literaire) achtergrondSurinaamse editie van 11e druk van Wij slaven van Suriname in 2009
De in poëticaal opzicht buitengewone positie die in Nederland aan Wij slaven van Suriname toegeschreven werd, zou behalve met de historische en ideologische context waarin het boek ontvangen werd, ook te maken kunnen hebben met de culturele achtergrond waarin het werk was ontstaan. Als we het Nederlandse literaire veld in de jaren dertig vergelijken met het Surinaamse van die tijd, dan springt een belangrijk verschil in het oog. Terwijl er in Nederland sprake is van een groeiende autonomisering van het literaire veld en van op de verschillende maatschappelijke zuilen toegespitste literaire opvattingen (Dorleijn & Van den Akker 2006: 98 e.v.), kent Suriname een niet-autonome literatuur met een gemengd karakter. Ten eerste was de culturele achtergrond van de schrijvers en van het publiek gemengd. | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
De meeste schrijvers waren Nederlandse kolonialen die zich duidelijk op de Nederlandse culturele normen oriënteerden. In hun verhalen vormde de blanke elite het referentiekader en bleven de zwarte personages decorstukken (Van Kempen 2003: 320). Wat het publiek betreft, was de culturele oriëntatie niet alleen afhankelijk van herkomst, maar ook van klasse. Terwijl de midden- en hogere klassen, waartoe ook Creolen behoorden, zich, mede vanwege de ‘Neerlandocentrische taal- en cultuurpolitiek’, op Nederland oriënteerden, hechtten de volksklassen geen waarde aan het Nederlandse beschavingsmodel en hadden zij in de gedrukte media van die dagen dan ook geen stem. De Creolen die niet tot de midden- en hogere klassen behoorden en laagopgeleid waren, stonden ‘met een been nog stevig in de orale cultuur’; ‘de marrons en inheemsen [leidden] hun eigen leven [...] ver weg van het centrum van de niet-orale cultuur Paramaribo’. En ook de Chinezen, Hindostanen en Javanen oriënteerden zich nog zeer op hun eigen culturele achtergrond (Van Kempen 2003: 486 e.v.). Ook in Wij slaven van Suriname is een gemengde culturele oriëntatie aanwijsbaar. Als vertegenwoordiger van de hoger opgeleide Creolen en vanwege zijn vertrek naar Nederland, was De Kom met de Nederlandse cultuur vertrouwd en nam hij eraan deel. Maar in zijn boek vestigt hij vooral de aandacht op de Surinaamse volksklassen en op het ideaal van Suriname als een zelfstandige natie. Dit draagt ertoe bij dat hij niet alleen teruggrijpt op culturele vormen die in Nederland gebruikelijk waren (bijvoorbeeld de tradities van de geschiedschrijving, de reisbeschrijving en het socialistische pamflet), maar ook op de vormen die hem door zijn Surinaamse achtergrond vertrouwd zijn. Zo zijn de verhalen over de Marrons die hij aanhaalt via de orale traditie overgeleverd. Deze orale tradities gaan ook weer gepaard met gemengde bedoelingen. Anders dan de meer op autonomie gerichte literatuur in Europa staat de orale cultuur dicht bij de werkelijkheid. Deze dient ertoe om kennis door te geven, een bepaalde visie op de werkelijkheid te presenteren en het belang van gebeurtenissen uit het verleden (bijvoorbeeld uit de slaventijd) te benadrukken (Van Kempen 2003: 60 e.v. en 142 e.v.). Dit is ook voor De Kom belangrijk. Hij wil zijn landgenoten voorlichten over hun eigen geschiedenis en ze een visie op dit verleden tonen die de noodzaak van bevrijding van het imperialisme begrijpelijk maakt. Kennis van het slavernijverleden heeft in dit kader een duidelijke meerwaarde, omdat dit verleden aanschouwelijk maakt dat Surinamers al een traditie van antikolonialistisch verzet bezitten waarop ze kunnen voortbouwen. Maar niet alleen wat betreft culturele oriëntatie en bedoeling, ook in termen van genre is er in Suriname sprake van een gemengde traditie. Over de antislavernijliteratuur die in de loop van de negentiende eeuw in Suriname ontstaat, merkt Van Kempen op dat hierin merkwaardige verbindingen tussen verschillende stijlen en genres worden aangegaan. | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
Het meest invloedrijk lijkt in dit opzicht W.R. Van Hoëvells Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet (1854) te zijn geweest. Van Kempen (2003: 318) noemt het ‘naar genre een van de merkwaardigste boeken van de negentiende eeuw. In het voorwoord [...] noemt [Van Hoëvell] zichzelf een compilateur van berichten die hem van verschillende zijden zijn aangereikt. [...] Zijn boek is een mengeling geworden van essay, reisverslag, landenbeschrijving, fictioneel proza en pamflet.’ Van Kempen schrijft vervolgens dat de ‘gemakkelijke verbinding die [Van Hoëvell] verschillende stijlen en genres doet aangaan’ school maakte. Dit was het geval bij J. Herman de Ridder, die Een levensteken op een doodenveld (1857) schreef, een ander boek dat fictie met essayistische bespiegelingen combineert, ‘maar vooral bij Multatuli’ (Van Kempen 2003: 319). In zekere zin zou ook Wij slaven van Suriname in deze lijn geplaatst kunnen worden, niet alleen vanwege de combinatie van stijlen en genres die erin te vinden is, ook door de aansluiting bij de antislavernijliteratuur, al werd het geschreven na de afschaffing van de slavernij. Met het oog op de zojuist getrokken lijn die, uitgaand van Van Hoevell en de antislavernijliteratuur van de negentiende eeuw via Multatuli uitkomt bij De Kom, zou de vraag zich kunnen opdringen waarom De Koms boek niet net zoals Max Havelaar in de Nederlandse literaire canon is terechtgekomen. Dat Wij slaven van Suriname in de jaren dertig nooit in literaire kringen is besproken, is hierop zeker van invloed geweest. Ook zal een rol hebben gespeeld dat het boek vooral binnen de socialistische literatuuropvatting paste, die toen al marginaal was en ook in de periode daarna nooit in de dominante opvattingen over literatuur ingang heeft gevonden. Anders dan Multatuli's opzienbarende boek werd dat van De Kom nooit onderwerp van een uitgebreide publieke discussie. De Kom en Wij slaven van Suriname werden daarvoor waarschijnlijk van meet af aan te zeer gemarginaliseerd. Nadat De Kom Suriname was uitgezet, werd het hem in Nederland uiterst moeilijk gemaakt om zich te handhaven. Vanwege zijn politieke activiteiten kreeg hij geen werk meer en werd hij door de Centrale Inlichtingendienst geschaduwd. Ook nadat deze had bewerkstelligd dat elk woord over de onafhankelijkheid van Suriname uit het boek geschrapt werd (Van Kempen 2003: 602), moet voor de pers en andere publieke instanties duidelijk zijn geweest dat Wij slaven van Suriname een veel explosievere lading had dan de Max Havelaar. De Kom beoogde het einde van het kolonialisme, terwijl Multatuli het kolonialisme als systeem aanvaardde. Een wezenlijk verschil zal ook zijn geweest dat Eduard Douwes Dekker een Nederlandse koloniale ambtenaar was geweest die zijn aanklacht uitsluitend tot zijn Nederlandse landgenoten richtte. De Surinamer De Kom was het in de eerste plaats te doen om zijn landgenoten en de toekomst van Suriname. Voor zijn doel maakte hij gebruik van het | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
marxistische en nationalistische gedachtegoed waartnee hij in Nederland had kennisgemaakt, maar - en dit heb ik eerder in dit artikel proberen uiteen te zetten - hij schreef daarom nog niet binnen een uitsluitend Nederlandse context. Dit schetsmatige antwoord op de vraag, waarom De Koms boek nog altijd buiten de Nederlandse literaire canon valt, is deels gebaseerd op de politieke aspecten die de literariteit ervan destijds hebben medebepaald. Welke politieke redenen geven aanleiding om het boek nu, in een academische context, juist wel binnen een literair kader te willen bestuderen? En welke verdere suggesties voor onderzoek op dit gebied kunnen er worden gegeven? | |||||||||||||
SlotwoordHet valt te hopen dat het benaderen van Wij slaven van Suriname binnen een literair kader niet zal gebeuren vanuit de drang om voor de Nederlandstalige literatuurwetenschap nieuw territorium te veroveren. Dat zou een tamelijk kolonialistisch motief zijn. Als de Nederlandstalige literatuurwetenschap de postkoloniale theorie serieus neemt en er niet slechts een nieuwe academische ‘trend’ in ziet, dan moet ze met behulp van deze theorie proberen haar eigen, eurocentrische beperkingen te overstijgen. Niet de vaststelling dat Wij slaven van Suriname nooit de kwaliteit van Max Havelaar heeft gehaald (Van Kempen 1998: 210) is dan van belang, maar veeleer de vraag welke opvatting van literatuur wij zouden kunnen hanteren om De Koms boek op een adequate manier als literatuur te kunnen beschrijven. Een postkoloniaal perspectief zal daarvoor noodzakelijk zijn: Postcolonialism begins from its own knowledges, many of them more recently elaborated during the long course of the anticolonial movements, and starts from the premise that those in the west, both inside and outside the academy, should take such other knowledges, other perspectives, as seriously as those of the west. Postcolonialism [...] is a general name for these insurgent knowledges that come from the subaltern, the dispossessed, and seek to change the terms and values under which we all live (Young 2003: 20). Vanuit dat perspectief is niet zozeer de vraag belangrijk in hoeverre De Kom Europese ideologieën en literatuuropvattingen heeft overgenomen en of hij daarin al dan niet ingekaderd kan worden. Het moet dan eerder gaan om de vraag hoe hij met deze ideologieen en literatuuropvattingen is omgegaan in functie van een nieuw doel: de losmaking van het kolonialisme, niet alleen in politieke zin, maar ook in het denken en verbeelden (Hammond 2009: 128-132). | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
Wij bevinden ons in 1802 aan boord van het schip van staat: de Pluto. De Franse Revolutie betekent in de kolonie niet meer wat ze in Europa had moeten betekenen. Wat in de eerste helft van dit citaat erop lijkt te wijzen dat vrijheid, gelijkheid en broederschap het einde van de onderdrukking betekenen, blijkt in de tweede helft een illusie te zijn geweest die in de koloniale context niet geldig is (Bhabha 1994: 350). In The Black Jacobins heeft James beschreven hoe de slaven van Haïti door een revolutie erin slaagden deze discrepantie weg te nemen. Anton de Kom, die in de Tweede Wereldoorlog in een concentratiekamp stierf, zou zijn droom voor de toekomst van Suriname niet meer verwerkelijkt zien: Sranang mijn vaderland. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
Liselotte Hammond is als assistente in opleiding verbonden aan de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit Wenen. Zij werkt aan een proefschrift over (postkoloniale) weerstand in de Surinaamse literatuur van de twintigste eeuw. |
|