OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| ||||||||||||
Michiel van Kempen
| ||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||
moet komen te liggen op het functioneren van de tekst binnen bepaalde contexten’. Dat betekent dat zij de literariteit van het boek afleest aan institutionele factoren, die te onderscheiden zijn in de volgende drie: a) de receptie van het boek, b) de functionaliteit van de tekst, en c) de Surinaams-culturele achtergrond van de tekst - zie de bijdrage van Hammond elders in dit themanummer. Bij Hammond gaat het niet om een afweging van het literaire belang van Wij slaven van Suriname tegenover bijvoorbeeld de Max Havelaar, maar veeleer om de vraag vanuit welke opvatting van literatuur wij De Koms boek op een adequate manier als literatuur kunnen beschrijven. Hoe is De Kom omgegaan niet de ideologieën en literatuuropvattingen van zijn tijd in functie van een nieuw doel: de losmaking van het kolonialisme? De verdienste van Hammonds benadering is dat zij een duidelijk theoretisch afgebakend en goed hanteerbaar concept van literariteit geeft. Nadeel van deze benadering is dat je over het wezen van het literaire karakter van De Koms tekst uiteindelijk niet zoveel te weten komt, omdat toch vooral gefocust wordt op de context waarbinnen het boek opereert. Hammond maakt weliswaar enkele opmerkingen over de vorm van de tekst (de invloed van de orale literatuur en genrevermenging), maar die observaties waren al eerder door anderen gemaakt, zoals zij ook ruiterlijk aangeeft in haar voetnoten. Je kunt dit vergelijken met een monteur die graag zou willen weten hoe de motor van een auto functioneert en als informatie krijgt: op de snelweg mag je maximaal 120 km per uur rijden, met een betrouwbare motor is het geen probleem om een vakantiereis van 5000 km te maken, en in verschillende autotijdschriften heeft deze motor enthousiaste kritieken gekregen. Voor de gemiddelde automobilist is dat interessante informatie, maar de monteur die de motor uit elkaar wil halen, kan er niets mee aanvangen. | ||||||||||||
Ons bloed is roodWat nu is de fascinatie die van de tekst uitgaat, behalve die van de inhoud? Welke retorische registers trekt De Kom open en welke stijlmiddelen stonden hem ten dienste? Hoe kon hij, anders dan andere voortreffelijke historici, een groot publiek vinden? Ik zal op deze vragen een antwoord proberen te geven door op het schrijven van De Kom licht te laten vallen aan de hand van een tekst die bijna niemand kent, eenvoudigweg omdat hij nooit in druk is verschenen en tientallen jaren verdwenen was: de roman Ons bloed is rood, een titel die De Kom had ontleend aan Magdeleine Paz' werk Omdat ik zwart ben (hij refereert ook aan Paz' woorden op de eerste pagina's van Wij slaven van Suriname). De Kom schreef de tekst met inkt in vier schriften, de hele roman beslaat 315 handgeschreven pagina's. Soms gebruikt hij een rood potlood voor typografische aanduidingen. Het manuscript telt zeventien | ||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||
Romeins genummerde hoofdstukken met titels; aanvankelijk zijn de hoofdstukken tamelijk kort, maar gaandeweg worden ze steeds langer. Zo telt het slothoofdstuk maar liefst 55 pagina's. De Kom schreef zijn tekst op de rechterpagina's en benutte de linkerpagina's voor aanvullingen, correcties en de vertaling van fragmenten en uitdrukkingen in het Sranantongo. Met enkele afwijkingen hanteert De Kom overwegend de spelling-Marchant, wat opmerkelijk mag heten aangezien die spelling - die belangrijke vereenvoudigingen ten opzichte van de spelling-De Vries & Te Winkel inhield - pas in 1934 werd afgekondigd, terwijl De Kom aan het begin van dat jaar al bezig was zijn roman te schrijven.Ga naar voetnoot3 Voor het Sranan bestond geen officiële spelling, dus De Kom creëerde voor die taal zijn eigen, sterk fonetische spelling. De vier schriftjes waarin De Kom zijn roman Ons bloed is rood optekende
Voor eind 1934 heeft De Kom zijn roman Ons bloed is rood voltooid (Boots & Woortman 2009: 215). Hij brengt het manuscript echter niet direct naar zijn uitgever, maar begint te schrijven aan een filmscenario dat hij in 1938 zal voltooien, terwijl hij intussen ook werkt aan een reeks Anansitori's en aan Om een hap rijst, een vertelling over de strijd van Marrons en Hindostanen tegen de plantagehouders. Wat kan de vorm | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
van de roman Ons bloed is rood ons bijbrengen in relatie tot de vorm van Wij slaven van Suriname? Laten we voor een antwoord op deze vraag focussen op het verband tussen vorm en inhoud. Wat zegt die vorm ons over De Kom als literator? Wat voor poëtica of discoursstrategie representeert die vorm? De eerste pagina van het handschrift van Ons bloed is rood
| ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
Historische settingDe grote lijn van het verhaal is deze: de slaaf Kwakoe ontvlucht de plantage van de wrede meester Van Brusse en zijn extreem gewelddadige opzichter. Hij bereidt in het binnenland een opstand voor en wordt daarbij geholpen door de Indianen, overgelopen kleurlingen uit het Korps Jagers (letterlijk zo door hem genoemd), en andere weggelopen slaven van plantages en uit de stad. Uiteraard zegt zo'n synopsis in twee zinnen weinig. Ik zal daarom hier het verhaal meer in detail vertellen, waarbij ik telkens commentaar geef bij bepaalde aspecten die te maken hebben met de literariteit van de tekst. Het eerste hoofdstuk introduceert de extreem hardvochtige planter Van Brusse en zijn vrouw, die worden gesteld tegenover de welwillende planter Klaas, die Van Brusse komt vragen om slaven die hem kunnen helpen bij het binnenhalen van de oogst. De opening van het boek kan de lezer op het verkeerde been zetten: het is een beschrijving van het plantagegebied uit vermoedelijk De Koms eigen tijd: er is sprake van ‘Britsch-Indiërs, Indonesiërs en Surinamers’ die ‘bananen, maniok en rijst’ verbouwen (p. 2). Zonder overgang wordt dan teruggesprongen naar de slaventijd. Die tijd had de lezer vermoedelijk in gedachten toen hij op de allereerste pagina naast de titel en de schrijversnaam - Ons bloed is rood door Adekom - een onderwerpsaanduiding zag in blokletters: ‘Het leven van onze helden Bonni Baron en Joli Coeur’. Het lijkt aannemelijk dat deze aanduiding later is aangebracht. Misleidend is zij wel, want de drie genoemde Marron-verzetshelden spelen in het verhaal geen rol. De centrale figuur van de roman is Kwakoe, een mythische held die historisch niet bestaan heeft (Van Kempen 2006). De historische setting van Ons bloed is rood ontleent allerlei elementen aan de koloniale geschiedenis van Suriname, maar de datering van het verhaal plaatst ons voor problemen. We weten dat de aanvallen van Marrons op plantages voornamelijk plaatsvonden in de achttiende eeuw, tot het moment dat de zogeheten pacificatieverdragen in werking traden, in 1760, 1762 en 1767 (cf. Hoogbergen 1985). De Boni-oorlogen duurden tot 1793 en daarna is er nog de opstand van het Korps Zwarte Jagers geweest in 1805. Ergens rond dit jaartal moet het verhaal zich afspelen, want in de tekst is sprake van de vrije negerstaat Haïti, die in 1804 werd uitgeroepen (de enige plaats in het oeuvre van De Kom waar hij refereert aan het land waar hij een tijd verbleef voordat hij zich in Nederland vestigde!). We blijven dan wel zitten met enkele anachronismen. Zo last De Kom op pagina 256 opeens enkele telegrammen in, terwijl het gebruik daarvan zelfs tot ver na het midden van de negentiende eeuw in een experimentele fase verkeerde. | ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
KwakoeKwakoe wordt in het tweede hoofdstuk geïntroduceerd, samen met zijn geliefde Amiemba. Als deze hard wordt aangepakt door de opzichter, vliegt Kwakoe hem aan en hij zou hem gewurgd hebben, als niet de planter Klaas tussenbeide was gekomen. Kwakoe is dan ook allesbehalve een samboneger. Hij is trots, edelmoedig, wijs, intelligent en kan het juk van de slavernij niet verdragen. Hoofdstuk III, ‘De vergadering’, vertelt over hoe hij de andere slaven oproept om hun meester te verlaten. Een probleem als het gaat om de uitbeelding van de verschillende karakters is echter dat die bijna nooit uitgroeien tot werkelijke round characters, psychologisch invoelbare types die zich net als ieder mens bewegen tussen grootsheid en vertwijfeling. Kwakoe heeft nooit een ‘off-day’. De Kom lijkt elk misverstand vanaf de eerste pennenstreken te willen vermijden: elk karakter wordt direct zwart of wit neergezet. Nemen we als voorbeeld de opzichterfiguur, die zo wordt geïntroduceerd: De met zorg gekleede blanke opzichter van Klaas die achteraan liep, sloot de bende van twintig man. Zijn heldere linnen pak schreeuwde erg tegen de lorren van de negers. Zijn fonkelnieuwe laarzen, kraakten van pret (p. 15). We weten uit de relazen van negentiende-eeuwse blankofficieren als W.E.H. Winkels en E.J. Bartelink dat opzichters bepaald niet het leven leidden van een rijk, flanerend stadssinjeurtje. Maar een genuanceerd beeld van een blankofficier past niet in de vertelstrategie van De Kom. In wezen gaat dit gebrek aan nuancering in de karakteruitbeelding in tegen wat de titel van de roman Ons bloed is rood zo nadrukkelijk wil uitdragen: als motief keert die titel op tal van plaatsen terug (pp. 36, 70, 214 enzovoort), telkens als bevestiging van de gelijkwaardigheid van meesters en totslaafgemaakten, van alle mensen tout court: iedereen heeft rood bloed. Deze boodschap van de gelijkheid van allen wordt niet geschraagd door een evenwichtig-menselijke karakteruitbeelding van de protagonisten. We komen aan de hoofdstukken IV tot en met VI, waarin eerst verhaald wordt hoe Kwakoe omwille van zijn trotse blik door planter Van Brusse verschrikkelijk afgeranseld wordt. Vervolgens vertelt Kwakoe aan Amiemba zijn levensverhaal. Toen hij twaalf was, werd zijn huilende zusje tijdens een boottocht door zijn meesteres verdronken - uiteraard verweeft De Kom hier het bekende verhaal over de wrede Susanna du Plessis in zijn roman.Ga naar voetnoot4 Zonder dat haar naam genoemd wordt, komt zij | ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
tegen het einde van het boek (pp. 279-281) nogmaals ter sprake, wanneer gerefereerd wordt aan de ‘Koepelkerk’ op het ‘Galgenplein’ waar haar grafsteen te vinden is met de tekst ‘Eindelijk ben ik tot rust gekomen’ - uiteraard een ondubbelzinnige verwijzing naar de Hervormde Kerk op het kerkplein, waar de grafsteen van Susanna du Plessis ligt. Kwakoes vader vlucht en wordt neergeschoten door zijn achtervolgers. Nu, zoveel jaren later, beraamt Kwakoe zijn eigen vlucht, en dat doet hij met woorden die hij tot Amiemba richt, en die een variant zijn op De Koms gedicht ‘Vaarwel, Akoeba, vaarwel!’ (pp. 57-58). Er zijn overigens nog meer ingelaste teksten in het verhaal, zoals een Anansitori over Tijger en Sagowentji (saguwenke, het zijdeaapje) (pp. 105-107) en enkele liederen (een Nederlands liedje over de kolibri op pagina 127 en een slaapliedje uit de slaventijd in het Sranan op pagina 243). | ||||||||||||
AnachronismenDe hoofdstukken VII tot en met X verhalen over Kwakoes vlucht van de plantage, opgejaagd door bloedhonden, terwijl Amiemba wordt opgesloten. Kwakoe geraakt bij de Marrons en ontdekt daar Amiemba's broer, Bakoeba. Bij verschillende schermutselingen worden de koloniale troepen in de pan gehakt. Het is interessant om te zien welke benamingen De Kom hanteert voor de verschillende groepen. De Indianen worden ‘de nomaden’ of ‘de inboorlingen’Ga naar voetnoot5 genoemd, een enkele keer ‘de Carib’. De Marrons worden aangeduid als ‘Djoeka's’, maar opmerkelijker zijn omschrijvingen als ‘de maatschappelijk uitgestotenen’ (p. 67), of ook wel de ‘revolutionairen’ (p. 95) of ‘gewapende opstandelingen’ (p. 111). De kolonialen worden spaarzaam aangeduid met ‘de blanken’, veel frequenter met de voor de jaren dertig bepaald niet gangbare aanduiding ‘de witten’ (een nadrukkelijke vorm van het principe van de omkering, waarop ik nog terugkom). Een gevangen gemaakte koloniale soldaat wordt ‘een proletariër als betaalde soldenier’ (p. 117). Er zijn tal van plaatsen in de tekst waar De Kom zich een plichtsgetrouw aanhanger van de marxistische denkwereld van het tijdschrift Links Richten betoont. Van de slaven op een plantage heet het: ‘Deze gekleurde mannen en vrouwen voelden het klassebewustzijn’ (p. 23). En blijkbaar heeft Kwakoe zelve ook een training gehad als apparatsjik in het bolsjewistische Rusland: ‘Kameraden’, zo spreekt hij zijn mannen toe, ‘ik beschouw de ontwikkelingsgang van beteekenis’ (p. 83). Uiteraard maken deze anachronistische uitdrukkingen de overtuigingskracht van de vertelling niet groter. Maar dan moeten wij ons de vraag stellen of De | ||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||
Kom hier niet een bewuste vertelstrategie hanteerde en juist de opvoeder de overhand nam. Dan moeten we ons afvragen of hij erop aanstuurde dat de lezer niet door een spannend historisch verhaal zou worden meegesleept, maar juist op zekere momenten ruw uit de verhaalwerkelijkheid zou worden getrokken, precies zoals Bertolt Brecht dat deed in zijn theater met datgene wat we nu kennen als het Verfremdungseffekt. Als dat inderdaad De Koms intentie is geweest, dan is hij daarin geslaagd. Er zijn plaatsen in het verhaal waarin hij zeer nadrukkelijk parallellen trekt tussen de historische werkelijkheid en zijn eigen tijd. Zo duidt hij de plaats van de tatoeages van Marrons aan als ‘Precies ter hoogte, waar je tegenwoordig de koepokinenting ontvangt’ (p. 85). Op een ander moment vergelijkt hij een mechanisch reagerende soldaat met een mens die terechtkomt in het ineenstortende mechanisme van de kapitalistische crisis van 1929 (p. 113). De vraag is gewettigd of op bepaalde plaatsen niet gewoon sprake is van een onhandig hanteren van het vertelperspectief. Als in hoofdstuk IV een passage gaat over de ruwe planter Van Brusse, staat er opeens: ‘Van Brusse dacht aan de veroordeeling die de arme slaaf reeds te beurt zou vallen’ (p. 35). De waarschijnlijkheid dat Van Brusse zelf zou denken in termen als ‘de arme slaaf’ is volstrekt nihil. Het komt ook wel enigszins potsierlijk over dat in een passage waarin Amiemba padiekorrels uit de paardenmest zeeft, opeens staat: ‘De musschen uit de Sportlaan in Den Haag deden het niet beter’ (p. 298). | ||||||||||||
OmkeringsprincipeDe omkering is een structurerend principe van de gehele vertelling. Men moet zich voorstellen dat ten tijde van het schrijven van Ons bloed is rood - afgezien van een aantal vroeger verschenen abolitionistische geschriften zoals die van Wolbers en van Hoëvell - nog een sterke consensus bestond over hoe de verhoudingen werden geschilderd in fictionele literatuur.Ga naar voetnoot6 De Kom wilde daartegen stelling nemen en keerde de verhoudingen radicaal om. Een aantal voorbeelden:
| ||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
EenvormigWe hervatten onze verhaallijn bij hoofdstuk XI, dat verhaalt over de geboorte van het kind van Kwakoe en Amiemba op de plantage van Van Brusse. Vervolgens verplaatst de scène zich weer naar het binnenland, waar het Indianenopperhoofd Sieparie vertelt over de geschiedenis van zijn volk en hoe het verjaagd werd van de vruchtbaarste gronden. In feite zijn alle hoofdstukken die dan volgen één lange aaneenschakeling van voorbereidingen tot aanvallen op de koloniale wereld. Interessant daarbinnen is dat ook de favoriete huisslaaf van een planter genaamd Van Leeuwen een muiterij leidt, bezit neemt van een voor de kust gelegen schoener, waarmee de opstandelingen na tien dagen en nachten zeilen aankomen in een land van de negers (Haïti). Zij keren met versterkingen terug om de algehele opstand kracht bij te zetten. Het is moeilijk vol te houden dat Ons bloed is rood de lezer met strakke hand door een verhaal over een slavenopstand leidt. Daarvoor zitten er te veel passages in die op elkaar lijken. Zoveel mishandelingen worden beschreven en zoveel gevechtshandelingen op eenvormige wijze verteld dat men zich gaandeweg begint af te vragen op welk punt van de strijd we nu eigenlijk zijn aanbeland. Opmerkelijk mag wel het einde van het verhaal heten. De koloniale samenleving davert onder de overweldigende aanval van de Marron- en Indiaanse troepen. Wanneer de overheid daarop met een vredesvoorstel komt, wordt dat door de meeste opstan- | ||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||
delingen geaccepteerd, maar niet door Kwakoe. De boodschap mag duidelijk zijn: zolang het slavernijsysteem bestaat, kan er van een schikking geen sprake zijn. Maar de schaduwkant is natuurlijk dat het verhaal uiteindelijk toch uitdraait op onderlinge verdeeldheid van opstandelingen die daarvóór altijd zo voorbeeldig gezamenlijk optrokken. | ||||||||||||
Tussen realisme en impressionismeNog enkele vaststellingen over de literaire vorm van deze roman. Allereerst is het opvallend dat De Kom in het voorlaatste hoofdstuk van dit relatief traditioneel-realistisch vertelde verhaal op de proppen komt met een hyperrealistisch element: daar last hij opeens een journalistieke kroniek van de gebeurtenissen in, gevolgd door de tekst van zogenaamde officiële rapporten over de slavenopstand. Nog opmerkelijker is dat in deze rapporten - die toch suggereren dat zij door koloniale overheden zijn opgesteld - geen onvertogen woord over de opstandelingen valt. Verder lijkt Ons bloed is rood voor De Kom wel een oefening geweest te zijn in het schrijven van korte zinnen (p. 92): Het leger ging door de bestaande wegen. De weg werd versch opengekapt. Links en rechts vielen de takken. De scherpe ouroe'sGa naar voetnoot7 wondde[n] onbarmhartig. Het dicht getakte Bosch opende zich. Men zette vermoeid de moeilijke tocht voort. Voor hen lag nu een brede rivier. Een machtig iets om te zien. Enzovoort. Dat het ook daadwerkelijk om een oefening ging, bewijst wel het feit dat er in de vier schriften papiersnippers voorkwamen met de woorden ‘kortere zinnen’, een consigne dat De Kom ongetwijfeld zal zijn ingefluisterd door zijn makkers die zich schrijvend inzetten voor het arbeidersparadijs, onder wie Jef Last. Met een reeks korte beschrijvende zinnen begint standaard elk nieuw hoofdstuk. Zie maar eens de aanvang van hoofdstuk XV ‘Een goede reis’: De morgen droomluisterde naar de klanken der vogeltjes. De zon steeg als een reuzenlichtgeest vanuit de zee. Ze bescheen de koppen der boomen, daarna de lenden die met groene afgerolde serpentines omhangen was. Over het waterrijk tintelde een rijkelijke metaalgloed. Deze milde schijn besproeide het fraaie oeverland, terwijl blanke confetti er overheen geworpen werd. Een beeld van overweldigende schoonheid. Langs de kust leek een breed groene lint te zijn gespannen. Violet boven diamant vanonder opgedrukt. Ongestoord breidde de goudstroom over de geheele zone (p. 216). | ||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||
De opening van hoofdstuk XV ‘Een goede reis’
Vanuit de communistische stijlleer geredeneerd haalt De Kom in deze passage geen voldoende. Het is juist op deze pagina's dat hij toont dat het laatimpressionistische proza van het begin van de twintigste eeuw (Aletrino, Jacobus van Looy, Lodewijk van Deyssel) hem niet ontgaan | ||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||
is - overigens mogelijk via de ‘omweg’ van het door hem bewonderde prozadebuut Zuid-Zuid-West van zijn landgenoot Albert Helman, dat in 1926 was verschenen. Nu, als er stilistisch ergens een verbinding bestaat tussen Ons bloed is rood en Wij slaven van Suriname, dan is het wel in die wil tot impressionistische landschapsschildering, die ook de openingsbladzijden van zijn eerste boek voor veel lezers zo onvergetelijk heeft gemaakt. | ||||||||||||
Mythisch-historische romanEen van de belangrijkste punten van controverse over Anton de Kom is altijd geweest in welke mate er is ingegrepen in de tekst van Wij slaven van Suriname. Met name de dikdoener Jef Last heeft velen al vroeg zand in de ogen gestrooid door een gedeeld auteurschap voor zichzelf op te eisen. Zo komt op de website van Last nog altijd Wij slaven van Suriname voor in Lasts lijst van werken, zij het dan met de recente toevoeging: ‘Last mede-auteur of slechts samensteller?’Ga naar voetnoot8 Het handschrift van het boek is verdwenen, maar sinds de biografie van Alice Boots en Rob Woortman staat het onomstotelijk vast dat De Koms uitgever Gilles Pieter de Neve in samenspraak met de auteur in belangrijke mate de tekst heeft geredigeerd. Kan aan die vaststellingen op grond van de literariteit van Ons bloed is rood nog wat worden toegevoegd? Ons bloed is rood kan men een historische roman noemen, zij het dan in de weinig beoefende variant van de mythisch-historische roman. De hoofdpersoon, slavenleider Kwakoe, is immers geen historische maar een mythische leidersfiguur. Zo zijn ook de andere verhaalfiguren creaties van De Koms verbeelding, waarbij hij nu eens duidelijke dan weer eens onduidelijke situaties uit de historische empirie voor ogen gehad moet hebben. De geografische situering is evenzeer fictioneel, geen van de genoemde namen van plantages en streken heeft ooit in het echt bestaan.Ga naar voetnoot9 Wel kan men veronderstellen dat de belangrijkste as van gebeurtenissen ongeveer de lijn Paramaribo-Marowijnegebied aanhoudt. Zoals al aangegeven, is ook de historische datering van het verhaal niet exact, al lijkt De Kom de situatie van rond 1805 in gedachten gehad te hebben. Al met al kan men het beste spreken van een mythisch-historische roman. Het is heel goed mogelijk dat Ons bloed is rood naar de vorm is opgezet als een experiment om te komen tot een vorm van sociaaldemocratische massalectuur, dat De Kom dus trachtte een echte volksschrijver te worden. Volgens Boots en Woortman (2009: 230-231) zou hij zich voor de eenvoudige vertelwijze hebben laten inspireren door driestuiversromannetjes als Rio Rita van Harry Sinclair Drago. Veel van de ‘fouten’ die | ||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||
De Kom maakt tegen de wetten van het schrijven van een overtuigende roman kunnen zo op het conto geschreven worden van een strategie die erop was gericht glashelder te zijn voor een niet-literair onderlegd publiek. Daaruit kunnen we de schematisering van de karakters verklaren, het doorbreken van de verhaalfictionaliteit, de anachronismen, de korte zinnen. Maar daaruit kan niet verklaard worden dat het boek in wezen allerberoerdst is geschreven, dat het krioelt van de taalfouten en dat een elementaire eigenschap van elke langere tekst - de spanningsopbouw - zowat geheel afwezig is. Stilistisch is het boek eigenlijk alleen interessant wanneer de romanticus De Kom de taalpolitieke consignes vergeet en zich overgeeft aan een onvervalste natuurlyriek, die hem mogelijk door zijn heimwee werd ingegeven. Uiteraard kunnen deze kritische opmerkingen over De Koms schrijfvaardigheid geïnterpreteerd worden als circumstantial evidence dat het oorspronkelijke, verdwenen handschrift van Wij slaven van Suriname naar de vorm ook wel zeer veel te wensen zal hebben overgelaten. De indruk die Ons bloed is rood gemaakt heeft op de studenten die in de jaren zestig de vier schriften in handen kregen, schijnt in ieder geval van dien aard geweest te zijn dat zij meenden dat openbaarmaking van het geschrift het blazoen van de schrijver van Wij slaven van Suriname kon bekladden. De schriften verdwenen. Dat is natuurlijk een onvergeeflijke inschattingsfout geweest: gedurende vier decennia werd ons het zicht ontnomen op de artistieke Werdegang van een schrijvende zoon van Suriname. Waar De Kom zijn grote voorbeeld zocht, blijkt genoegzaam uit de verspreid in Wij slaven van Suriname voorkomende citaten uit Albert Helmans Zuid-Zuid-West. Het is in retrospectief uiterst verwonderlijk dat de renaissancistische duizendpoot Helman, die zoveel over de geschiedenis van allerlei landen heeft geschreven, zelf geen eigen boek in de trant van Wij slaven van Suriname publiceerde in de jaren twintig en dertig. Dat hij nooit met de gedachte gespeeld heeft, lijkt onwaarschijnlijk. Hij zou er na de verschijning van De Koms geruchtmakende boek nog bijna een halve eeuw mee wachten, en kwam toen met De foltering van Eldorado; Een ecologische geschiedenis van de vijf Guyana's (1983). Het is vijf keer zo omvangrijk als De Koms boek, heeft ook een vijf keer groter geografisch bereik, is tien keer zo goed gedocumenteerd en honderd keer beter geschreven. Maar toch kreeg Helmans geschiedschrijving nog niet een fractie van de aandacht die het boek van De Kom uit 1934 ten deel is gevallen- althans lang na het verscheiden van De Kom. Helman was ontegenzeggelijk de betere schrijver, maar De Kom de succesvollere publicist. Hoe dat zo is gekomen, is een vraag die bij een andere gelegenheid nog eens beantwoord kan worden. | ||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||
Michiel van Kempen is bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij bereidt een biografie van Albert Helman voor. |
|