OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 29
(2010)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||
Alice Boots & Rob Woonman
| |||||||||
Cees de DoodBegin 1931 heeft Anton de Kom het manuscript van Wij slaven van Suriname af. Hij doet een poging het werk te laten publiceren bij een socialistische uitgeverij in Amsterdam: De Ontwikkeling. Maar deze uitgever weet niet goed wat hij met het manuscript aan moet. Omdat het duidelijk gaat om het werk van een beginnend schrijver vraagt hij Cees de Dood eens naar het manuscript te kijken.Ga naar voetnoot1 De Dood is een bekend socialistisch publicist die artikelen en columns voor onder meer Het Volk schrijft. Cees toont zich bereid het manuscript te lezen. Als hij kort na die toezegging Anton ontmoet, begaat De Dood een in die dagen vaker gemaakte fout. Op basis van Antons uiterlijk en Surinaamse accent beoordeelt hij hem als ongeletterd. Zo zegt hij later dat De Kom de Nederlandse taal slecht spreekt en schrijft.Ga naar voetnoot2 Hoewel het manuscript inderdaad moeizaam | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
is geschreven, blijft het een merkwaardige uitspraak. De Kom heeft dan namelijk al bewezen een ‘goedgebekt’ vertegenwoordiger te zijn: hij verdient al jaren de kost als vertegenwoordiger in koffie en thee. Daarnaast publiceert hij regelmatig in De Communistische Gids. Bovendien is hij geen onverdienstelijk dichter, al heeft hij nog geen poëzie gepubliceerd. De Dood geeft ten slotte een uiterst negatief oordeel over het werk van De Kom. Later zal De Dood verklaren dat zijn opvatting over Wij slaven van Suriname onbedoeld onder ogen van de auteur is gekomen. Zijn secretaresse zou per ongeluk de aantekeningen die hij bij het manuscript had gemaakt aan Anton hebben meegegeven. Anton zelf reageert echter positief op de kritiek. Hij ziet in dat het manuscript voor verbetering vatbaar is en verzoekt De Dood hem te helpen bij het herschrijven. Bij gebrek aan tijd (en zin) om Anton hulp te bieden verwijst hij hem echter naar een goede persoonlijke vriend, Jef Last. De Dood weet dat Last een grote affiniteit heeft met de antikoloniale beweging. Misschien vermoedt hij ook dat Anton hem in ieder geval van naam kent, omdat Last gedichten publiceert in Recht en Vrijheid, het blad van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking. Anton is nauw betrokken bij de Liga en wordt zelfs een tijd lang voorzitter van de Haagse afdeling. Last is een geëngageerd schrijver die enkele jaren eerder in een Twentse textielfabriek zijn eerste experiment met arbeiderspoëzie heeft uitgevoerd. Zijn gedichten worden op losse blaadjes uitgegeven, zodat arbeiders ze op hun machines kunnen plakken. Het initiatief heeft succes. Niet veel later heeft Last een aantal linkse schrijvers om zich heen verzameld, onder wie zijn huisvriend Cees de Dood. Deze schrijversgroep doet in een maandblad de oproep tot vorming van een vereniging van revolutionaire, proletarische schrijvers (Mooij 1973: 288).Ga naar voetnoot3 De reacties zijn enthousiast. Links Richten wordt de naam van het gezelschap, dat afdelingen opzet in verschillende Nederlandse steden. Nog voordat Links Richten is opgericht, beschrijft Last de geschiedenis van het kunstenaarscollectief, dat hij plaatst in de context van de tijd en de voorafgaande Nederlandse literatuur.Ga naar voetnoot4 Zijn aandeel in het initiatief | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
wordt daarbij uitgebreid verhaald. In het bewuste manuscript geeft Last verder met enige distantie aan dat de literatuur van zijn proletarische makkers weliswaar een stap in de goede richting is, maar dat hun beschrijvingen van het arbeidersleven al met al blijven steken in ‘burgerlijk realisme’. Wil de proletarische literatuur een volwaardig onderdeel van de Nederlandse literatuur worden, dan moet er nog het nodige gebeuren. Last noemt bijvoorbeeld het oprichten van een tijdschrift (dat komt er later ook), het vastleggen van een geschiedenis van de proletarische literatuur en het vertalen van de beste buitenlandse proletarische schrijvers. Om zijn doel kracht bij te zerren, is Last op zoek naar jonge, proletarische schrijvers en dichters die hij onder zijn literaire hoede neemt. Vanaf 1931 heeft Last, door tussenkomst van De Dood, er een nieuwe protegé bij: Anton de Kom. Deze donkere, uit Suriname afkomstige auteur ziet hij als een mooie aanvulling op zijn schrijversgroep. De Kom is voor hem hét voorbeeld dat het internationale proletariaat ook een interraciaal proletariaat is. Maar op de keper beschouwd, is Anton natuurlijk helemaal niet zo proletarisch. Hij is assistent-boekhouder geweest en verdient op dat moment als vertegenwoordiger een heel redelijk inkomen. Anton schat het nieuwe milieu waarin hij is terechtgekomen goed in. Hij begrijpt de ambities van Last; het is dan ook niet uitgesloten dat Anton vanaf dat moment zijn afkomst armoediger begint voor te stellen dan die in werkelijkheid is geweest. In een stukje in de varagids uit 1934 - ter gelegenheid van de uitgave van Wij slaven van Suriname leest hij een fragment uit zijn boek voor op de radio - vertelt hij: Mijn vader is een kleine boer; mijn moeder heeft haar hele leven geploeterd. Wij hebben bittere armoede geleden. En zoals het in kleine, arme boerengezinnen in Suriname meestal gaat, was er soms wat rijst, maar geld voor zout of vis ontbrak er veelal.Ga naar voetnoot5 In Wij slaven van Suriname schrijft Anton over de verdrietige ogen van zijn grootmoeder wanneer zij voor haar slavenhut zit. En de moeder aan wie hij het hoofdstuk ‘De slavin’ in Wij slaven van Suriname wijdt, beschrijft hij als een arme vrouw die moet ploeteren als ware zij nog steeds een slavin (De Kom 1934: 40). Het moet Last als muziek in de oren hebben geklonken. Anton heeft het echter niet over zijn eigen moeder, Judith Jacoba Dulder die in Frimangron (een volkswijk) in Paramaribo woont. Ook niet wanneer hij zijn moeder thuis in Paramaribo droevig naar het lege plankje laat kijken, waarop anders nog wel wat cassavemeel ligt om brood van te bakken (De Kom 1934: 39). Antons echte moeder liet het | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
brood hij de bakker halen. Het gezin was niet arm, zoals Anton de lezer wil doen geloven. De kinderen gingen goed gekleed en de dochter van de eigenaar van de Winkel van Sinkel uit de Saramaccastraat noemt Antons zus Fransje anno 2008 zelfs ‘deftig’.Ga naar voetnoot6 Anton romantiseert zijn verleden omdat hij zijn verhaal over de slavernij en de latere uitbuiting van de voormalige slaven en contractarbeiders authentiek wil laten klinken. Het moet uit de eerste hand verteld worden. Hij heeft wel verhalen uit de slaventijd gehoord, maar de afstammelingen van de voormalige slaven praten daarover niet graag. De meeste verhalen heeft hij gelezen in Stedmans Reize naar Surinamen (1799) en in Wolbers' Geschiedenis van Suriname (1861), werken die hij in de Koninklijke Bibliotheek raadpleegt ter voorbereiding op zijn boek. | |||||||||
Jef LastLast is enthousiast over Antons manuscript. Hij is op zoek naar proletarische literatuur en Anton past daar met zijn geschiedschrijving in Wij slaven van Suriname goed in. De geschiedenis gezien door de ogen van een arbeider. Maar ondanks deze positieve indruk acht Last het noodzakelijk het boek te bewerken. Hij nodigt Anton uit bij hem in Amsterdam te komen logeren. Vele jaren later, eind jaren zeventig, vertelt Ida Lastter Haar aan de journalist Nieko van de Pavert hoe Anton en haar man dagenlang met elkaar spraken, waarbij Jef doorlopend aantekeningen maakte. Het verhaal van Ida klopt niet helemaal, want Anton beschikte over een manuscript dat bewerkt moest worden.Ga naar voetnoot7 Samen werken De Kom en Last korte tijd aan het manuscript; halverwege 1931 acht Last het boek persklaar. Vanaf dat moment spant hij zich in om een uitgever voor Wij slaven van Suriname te vinden. Tevergeefs. Wanneer in oktober 1931 een hongeroproer uitbreekt in Paramaribo, hoopt Last dat nu Suriname in de schijnwerpers staat, er meer interesse zal komen om Antons boek uit te geven. Maar ook dan blijkt er geen belangstelling. Last schrijft daarover: ‘Zelfs een opstand is kennelijk niet voldoende om de aandacht te vestigen op het belangwekkende boek van den neger De Kom...’Ga naar voetnoot8 | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Lang is er gespeculeerd over de vraag wat de inbreng van Last in Wij slaven van Suriname is geweest. Uit boekfragmenten die begin 1933 in Links RichtenGa naar voetnoot9 worden gepubliceerd, blijkt dat er maar weinig is veranderd aan Antons soms wat moeizame beschrijvingen. De bewerkte teksten wijken namelijk niet af van eerder in De Communistische Gids gepubliceerde fragmenten.Ga naar voetnoot10 Evenmin heeft Last, zoals zal blijken wanneer Anton de definitieve versie van zijn werk redigeert in het laatste kwartaal van 1933, de aan Wolbers en Stedman ontleende lange teksten geschrapt. Toch veranderde Last Antons manuscript in 1931 vrij ingrijpend, door er een extra thema aan toe te voegen. Naast Antons beschrijving van de geschiedenis van Suriname en de aanklacht tegen de Hollandse slavendrijver, heeft Last vermoedelijk de politieke boodschap nader willen aanscherpen. Hij legt er nog meer dan Anton de nadruk op dat de slavernij gezien moet worden als de uitbuiting van het proletariaat door het kapitalisme. Vermoedelijk helpt hij Anton daartoe het werk te herordenen en het hier en daar te herschrijven. Door deze bijdrage van Last heeft het manuscript van Wij slaven van Suriname uit 1931 er een expliciete politieke boodschap bij gekregen. In juli 1932, wanneer Last afreist naar de Sovjet-Unie, is er nog steeds geen uitgever gevonden. Als lid van de Internationale Vereniging van Revolutionaire Schrijvers in Moskou doet Last zijn uiterste best om Nederlandse revolutionaire schrijvers te promoten. Keer op keer vraagt hij zijn vrouw Ida hem boeken toe te sturen. Hij ziet mogelijkheden om Antons manuscript in de Sovjet-Unie te laten vertalen en uit te geven. Op 25 april 1932 schrijft Last vanuit Moskou aan zijn vrouw: ‘Laat Vanter mij het manuscript van De Kom toezenden. Ik kan het wellicht hier laten vertalen. Daar is belangstelling voor.’Ga naar voetnoot11
Vanter is het pseudoniem van Gerardus Johannes Marinus van het Reve, vader van Gerard en Karel, een communistisch journalist, die net als veel linkse auteurs lid is van Links Richten. Wanneer Vanter niet onmiddellijk reageert, volgt - ongeduldig - de volgende brief aan Ida: Ik begrijp er niets van dat Vanter niet geantwoord heeft op ons telegram om het manuscript van De Kom op te sturen. Overtuig Antoine toch dat het sterk in zijn belang is. Als men het hier belangrijk genoeg vindt, komt het in alle groote talen van de wereld uit. Men interesseert zich er hier sterk voor.Ga naar voetnoot12 | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
Wanneer Last nog altijd niets van Vanter hoort, schrijft hij Ida veertien dagen later steeds ongeduldiger: ‘Overtuig Antoine er toch van dat hij het manuscript aan Vanter geeft. Als het hier uitgegeven wordt volgt Nederland vanzelf.’Ga naar voetnoot13 Na enkele dagen volgt nog een brief: ‘En laat Antoine een foto meesturen.’Ga naar voetnoot14 Van het Reve heeft echter andere dingen aan zijn hoofd. Hij is nauw betrokken bij het oprichten van een tijdschrift dat dezelfde naam draagt als het collectief: Links Richten. Het manuscript blijft nog tot halverwege 1933 in zijn bezit. Eind 1932 vertrekt Anton met zijn gezin naar Suriname, waar hij in februari 1933 wegens opruiing wordt opgepakt en zonder enige vorm van proces wordt opgesloten in Fort Zeelandia. Begin mei zet het gouvernement hem op de boot terug naar Nederland. Samen met zijn gezin komt Anton de Kom eind mei aan in Amsterdam, waar hij als een held wordt onthaald. Vanaf dat moment spant Links Richten zich meer dan ooit in om zijn manuscript uitgegeven te krijgen. Wanneer dit aanvankelijk niet lijkt te lukken, neemt de schrijversgroep zich voor het boek in eigen beheer uit te geven. Belangstellenden kunnen op het boek intekenen. | |||||||||
‘Onze helden’Tijdens Antons gevangenschap in Paramaribo besteedt het communistische dagblad De TribuneGa naar voetnoot15 aandacht aan zijn werk. De communisten verwachten dat De Koms manuscript nu wel spoedig zal worden uitgegeven en er verschijnt een aantal voorpublicaties. Beroemd is het aan Anton toegeschreven artikel ‘Onze helden’ van begin mei 1933 in het dan alweer negende nummer van het tijdschrift Links Richten. Die negende editie is het zogeheten A. de Kom/Scottsboronummer; het artikel, dat een passage uit Antons boek zou zijn, staat naast een fragment uit het boek van Magdeleine Paz, Frère Noir (vertaald als: Omdat ik zwart ben) en een enkel gedicht van James Langston Hughes. In dit stuk verwijst Anton naar de opstanden die tijdens het slaventijdperk geregeld uitbraken. Als de opstandelingen het ongeluk hadden gevangengenomen te worden, wat vaak het geval was, stond hen een wrede marteldood te wachten. Anton schrijft: De heldhaftigheid waarmee zij deze (de marteldood) ondergingen leert ons, dat ons ras zich zal bevrijden wanneer wij weer in staat zijn groote en bewuste revolutionairen voort te brengen en wanneer wij het verstaan om deze leiders met de kennis en de wetenschap van het moderne Europa toe te rusten.Ga naar voetnoot16 | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
Wellicht is dit gedeelte van de tekst nog van Anton zelf, maar het grootste deel van ‘Onze helden’ wijkt te veel af van zijn stijl om aan hem toegeschreven te kunnen worden. De passage in Links Richten is doortrokken van vrij heftige retoriek, zoals: Bonni. Hoewel Anton zelf niet vies is van stevige retoriek, zoals ook blijkt uit zijn eerdere artikel in De Communistische GidsGa naar voetnoot17 naar aanleiding van de brieven van Charlotte Huet, is het taalgebruik in Links Richten Anton niet eigen. Zo klinkt de zinsnede ‘een ondergeschikte bijzin met het hatelijk epitheton ornans van den muiter’ veel te academisch voor het taalgebruik van Anton. In Wij slaven van Suriname besluit hij de tekst onder het hoofdje ‘Het laatste hoofdstuk van het verzet’ met de volgende woorden: Baron! Bonni! Joli Coeur! Een passage die door haar compactheid veel krachtiger is dan de wat slappe tekst in Links Richten. Het artikel in Links Richten eindigt ten slotte met een stukje bombastisch communistisch proza: En gij Nederlandsche proletariërs voor wie ik mede dit boek schrijf, [...] gij die helden gekend hebt als geuzen en die aan uw vanen de kleur geeft van het bloed van de Parijsche kommune, [...] en hun beeltenis zal meegedragen worden in uw stoeten naast die van Lenin op de dag, dat de grote afrekening met het kapitalisme zal plaatsvinden.Ga naar voetnoot18 Ook alweer heel ongebruikelijke woorden voor De Kom, die vaak termen als ‘proletariër’, ‘kapitalisme’, ‘solidariteit’ en ‘uitbuiter’ hanteert, maar nooit verwijst naar de revolutionaire voormannen van de Sovjet-Unie als Lenin, laat staan naar de Parijse Commune. Daarom lijkt ook dit gedeelte van de tekst eerder van de hand van een redacteur van Links Richten te komen dan van De Kom. | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
Omslag A. de Kom/Scottsboronummer Links Richten 1933 (foto Carl Haarnack)
Het bewijs dat het artikel ‘Onze helden’ niet van De Kom zelf afkomstig is, wordt geleverd doordat bijna gelijktijdig met het verschijnen van het negende nummer van Links Richten dezelfde passage uit Antons boek ook verschijnt in De Tribune op 8 mei, twee dagen voor Antons vertrek uit Paramaribo. Hier ontbreekt echter onder meer het gedeelte over de Parijse Commune.Ga naar voetnoot19 De tekst wordt door De Tribune als volgt ingeleid: Het schrijverscollectief Links Richten geeft binnenkort een boek uit van de bekende Surinaamse schrijver A. de Kom. [...] Wij publiceren een gedeelte uit A. de Koms werk, waardoor de zo nodige belangstelling zeer zeker zal worden gewekt. In zijn boek onthult hij de koloniale gruwelen op sobere wijze. Maar het is juist de soberheid van zijn werk die diepe indruk zal maken.Ga naar voetnoot20 De tekst die volgt, vertoont - in tegenstelling tot de passages in Links Richten - sterke overeenkomsten met de tekst van het latere boek Wij slaven van Suriname. Het wijkt daarentegen sterk af van het door Links Richten bewerkte ‘Onze helden’. Het artikel in De Tribune heeft dezelfde aanhef als de tekst van het boek met het kopje ‘Het Hof van Politie en Criminele Justitie’. Ook de structuur van dit artikel is dezelfde als die van de tekst in het boek: het hanteert dezelfde tussenkoppen met daaronder enkele alinea's met vrijwel dezelfde inhoud als in het boek. De passages in het artikel zijn alleen soms iets langer, soms iets korter. Zo weidt het artikel iets meer uit over de straffen, maar is in de plaats van het verhaal over de gestrafte slaaf Joosje een abstracter en korter tekstje geplaatst, getiteld: ‘Aan de haak’. | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Anton zelf heeft niets van doen gehad met beide publicaties. Op dat moment zit hij namelijk nog opgesloten in de kerkers van Fort Zeelandia. Het manuscript van Wij slaven van Suriname berust bij Vanter, redacteur van De Tribune. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat het artikel in dat tijdschrift een nauwkeurige weergave is van het manuscript zoals het er op dat moment uitziet. Voor zover bekend, reageert Anton zelf nooit op het artikel in Links Richten. Als hij in Nederland aankomt, is het artikel al bijna drie weken oud. Vanaf eind mei wordt hij volledig in beslag genomen door de gebeurtenissen rond zijn terugkomst. De kans dat hij het artikel nooit heeft gelezen, is daarom niet denkbeeldig. En zelfs als hij het gelezen heeft, is hij er de man niet naar om bezwaar te maken tegen de tekst. Hij heeft al eerder toegestaan dat Jef Last zich met zijn manuscript bemoeit. Het gaat hem om de aandacht die het werk vraagt voor Suriname en zijn geschiedenis - dat doel overstijgt het belang van zijn eigen auteurschap. | |||||||||
Gilles Pieter de NeveIn augustus 1933 weet Last de belangstelling te wekken van uitgeverij De Baanbreker. Last heeft daar ooit een werk van hemzelf gepubliceerd, maar het is bij één uitgave gebleven. Sinds kort is de uitgeverij echter overgenomen door de jurist Gilles Pieter de Neve, die meteen belangstelling toont voor het werk van De Kom. In een gesprek tussen De Kom, de uitgever en Last wordt afgesproken dat de eerste een provisie van tien procent krijgt en een voorschot van 150 gulden. Op 1 september 1933 ontvangt De Kom een brief van De Baanbreker met een voorlopig contract. De Neve schrijft Anton dat hij het boek definitief wenst uit te geven en bevestigt de eerdere afspraak over de te ontvangen provisie. Terloops merkt hij op dat het hem is opgevallen dat de heer Last zich de afspraken niet meer kan herinneren.Ga naar voetnoot21 De Kom tekent op 4 september een contract voor de publicatie van zijn boek met de Amsterdamse uitgeverij, waarvan de naam inmiddels is veranderd in Contact. De Neve acht het boek echter nog niet publiciteitsklaas. Op zijn initiatief volgt een uitgebreide redactie door De Kom, zoals blijkt uit een briefwisseling tussen hem en De Neve. De laatste heeft het oorspronkelijke manuscript in zijn bezit. Dit dient als uitgangspunt voor de getypte en de gecorrigeerde versie. Het verzoek om in de eerste twintig pagina's van de tekst een aantal aanpassingen door te voeren, komt begin oktober. Zes dagen later worden in de volgende zestig pagina's tekstuele wijzigingen aangebracht. Anton zit in die dagen in de werkverschaffing en deelt de uitgever mee dat hij maar weinig tijd | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
heeft, maar De Neve wijst hem erop dat hij de weekenden vrij is om redactiewerk te doen. Vanaf oktober 1933 heeft De Kom geen tijd meer om lezingen te houden.Ga naar voetnoot22 Vanaf de maand waarin hij zijn handtekening onder het contract heeft gezet, werken De Kom en De Neve intensief aan de redactie van het werk. De Neve laat Anton weten dat hij het boek voor een zo breed mogelijk publiek wil uitgeven. Hoewel hij welwillend staat tegenover het socialisme, acht hij de boodschap die Anton oorspronkelijk aan het boek wilde meegeven belangrijker dan de communistische propaganda die het uitdraagt na de bewerking door Last. Toen Anton eind jaren twintig aan zijn manuscript was begonnen, schreef hij het als een geschiedenisboek voor zijn landgenoten. Daarnaast is het een aanklacht tegen het Nederlandse kolonialisme. De Neve acht dat meer dan genoeg voor één boek. Hij vindt, zoals hij later zal verklaren, Antons boek een interessant en belangrijk werk.Ga naar voetnoot23 De misstanden zoals die onder het koloniale bewind bestaan, horen volgens hem aan het licht gebracht te worden. Dat er in zijn opvatting geen plaats is voor koloniaal denken tekent hem als een radicaal man. Het boek is in De Neves ogen echter nog lang niet persklaar; hij stelt Anton voor het boek vergaand te redigeren. Uit de correspondentie met Anton blijkt dat deze geen bezwaar maakt tegen de wijzigingen die De Neve wil aanbrengen. Herhaaldelijk wijst de uitgever Anton erop dat iedere verandering alleen met Antons toestemming kan plaatsvinden. De Neve vraagt Anton zelfs meerdere malen expliciet of hij zijn eerder gegeven volledige toestemming misschien op bepaalde punten wil herzien.Ga naar voetnoot24 Dat Wij slaven van Suriname te veel verschillende onderwerpen behandelt, is niet de enige reden waarom De Neve het boek nog niet publiciteitsklaar acht. Hij vindt dat Anton zijn eigen ervaringen in Suriname als een aanvulling op de geschiedenis van het land moet toevoegen. Daarom laat hij Anton een voor- en een nawoord schrijven. Het voor- | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
woord (drie pagina's) is in de eerste plaats een lofzang op de schoonheid van Suriname. De schoonheid van het regenwoud weerspiegelt zich in zijn bewoners. Anton benadrukt deze gedachte door de lezer duidelijk te maken dat de blanke in dit regenwoud niet thuishoort. In tegenstelling tot de uit Afrika afkomstige mens kent de blanke slechts angst voor het ongerepte oerwoud.Ga naar voetnoot25 | |||||||||
Magdeleine PazMet de inleiding slaat Anton een brug naar het eerste deel van zijn boek, dat over de slavenhandel gaat. Magdeleine Paz citerend, parafraseert hij op de vlag van de slavenhandelaar: de Nederlandse driekleur. Slechts op de smalle strook langs de zeekust, hier en daar aan de monding der groote rivieren, op de allervruchtbaarste alluviale gronden waait het rood, wit en blauw van de Hollandse driekleur. Het is een tekst die Anton onmogelijk in 1929 heeft kunnen schrijven. Dat blijkt alleen al uit het feit dat hij Magdeleine Paz citeert. Maar ook als hij haar niet had aangehaald, komt uit de tekst naar voren hoezeer Anton is gegroeid - zowel in zijn schrijverschap als in zijn ideologie. Ook | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
het slotwoord, dat dertien pagina's beslaat, is in de tweede helft van 1933 geschreven, zoals blijkt uit de eerste regels. Hierin vinden we Anton terug op het dek van de Van Rensselaer, wanneer hij net is vrijgelaten uit de kerkers van Fort Zeelandia. Sranang mijn vaderland. Het is een slot dat met dezelfde bedoeling is geschreven als het nawoord van Multatuli's Max Havelaar en dat net als die epiloog moet dienen als een aanklacht tegen de Nederlanders die de Surinamers uitbuiten.Ga naar voetnoot27 Met andere woorden, het bestuur weet dat de stijgende ellende stijgend verzet tengevolge kan hebben, het is van plan iedere organisatie der Surinamers te beletten zoals de sawo die in 1932 ontbonden werd [...]. Maar de toonaangevende pers juicht. Het Handelsblad van 6 juli 1933 durft schrijven: ‘Als een der groote verdiensten van gouverneur Rutgers kan men ongetwijfeld aanmerken dat hij er in geslaagd is het subsidiecijfer op de begrooting te verminderen.’ [...] Dat daar een Surinamer bij omkomt, daarvan zal het Handelsblad zich niet veel aantrekken, als hij maar bereid is op een koopje om te komen (De Kom 1934: 221). Wekelijks komen Anton en zijn uitgever samen. Het zijn bijeenkomsten waarin De Neve Anton wijst op de tekortkomingen in de tekst. Uiteindelijk wordt een twintigtal pagina's geschrapt. Het is aannemelijk dat het vooral om de pagina's gaat waarin Anton te uitgebreid de tekst van Wolbers en Stedman volgt. Anton heeft als beginnend schrijver destijds veel van beide schrijvers overgenomen en De Neve is de eerste die er als uitgever echt kritisch naar kijkt. Het is niet ondenkbaar dat in deze redactieronde ook veel van de communistische propaganda, voor zover die aanwezig was, door De Neve is geschrapt. Hij wilde het boek immers, zoals al eerder vastgesteld, voor een breed publiek toegankelijk maken. Wellicht is de doelstelling van het werk tijdens deze redactieronde geschreven. Geen volk kan tot volle wasdom komen, dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft. Daarom wil dit boek trachten het zelfrespect der Surinamers op te wekken en voorts de onjuistheid | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
aantoonen van de vredesbedoeling der Hollanders ten tijde der slavernij (De Kom 1934: 59). Deze passage uit Wij slaven van Suriname toont eens te meer aan dat Anton niet naar een communistische revolutie streefde, maar veel meer de nadruk legde op de geestelijke ontwikkeling van zijn volk als middel om zich te emanciperen. | |||||||||
Redactiekosten: f 26,80Niet alleen de structuur van Wij slaven van Suriname wordt tijdens het redigeren op advies van De Neve verbeterd, hij en Anton werken ook aan een stilistische aanpassing van een aantal passages. Een voorbeeld van een passage die duidelijk verbeterd uit die redactieronde komt, betreft een parabel die Anton in 1929 publiceerde in De Communistische Gids. In die krantentekst gebruikte Anton het stukje als aanhef voor een artikel met als titel ‘Berooving van vrijheid’: Indien wij van vrijheid hooren gewagen, herinneren wij ons gaarne de passage op het schip van den staat ‘De Pluto’. De schipper n.l. geeft met zijn fluitje het signaal: alle hens aan dek, en houdt de navolgende speech: ‘Mannen! Zo ge weet is het thans vrijheid, gelijkheid en broederschap.’Ga naar voetnoot28 Op een enkele stilistische wijziging na is het stuk terug te vinden in Wij slaven van Suriname. Anton begint meteen minder afstandelijk dan in 1929. Hij neemt de lezer mee: Wij bevinden ons in 1802 aan boord van het schip van staat: de Pluto. Overdek klinkt het bootsmansfluitje en wanneer de mannen baksgewijs opgesteld staan, houdt den schipper een toespraak (De Kom 1934: 203). Nadat hij een week of zes aan het boek gewerkt heeft, ontvangt Anton zijn voorschot van 150 gulden. Hij hoopt dat het boek spoedig wordt uitgegeven, maar De Neve is nog lang niet tevreden. Hij schrijft Anton op 1 november dat hij het jammer vindt dat het boek nog niet gedrukt is, maar dat het nog steeds lang niet persklaar is. Het redigeren kost meer tijd dan voorzien, vooral omdat Anton op eigen initiatief passages aanpast en delen van de inleiding herschrijft. De Neve waarschuwt Anton zelfs dat de correcties die hij uitsluitend op eigen initiatief maakt de uitgeefkosten opvoeren en dat Anton al voor meer dan twintig gulden aan extra correcties heeft aangebracht. | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
Anton luistert niet naar de uitgever, herschrijft het eerste hoofdstuk en voegt zonder te overleggen nog eens 556 regels toe. Uiteindelijk brengt De Neve hem daarvoor f 26,80 in rekening. Het blijft speculeren welke tekst Anton zonder overleg met De Neve heeft toegevoegd. 556 regels omvatten ongeveer vijftien pagina's, wat betekent dat Anton in totaal, inclusief voor- en nawoord, zo'n veertig nieuwe pagina's toevoegde aan Wij slaven van Suriname. Uit een brief van De NeveGa naar voetnoot29 uit 1934 kunnen we in ieder geval met zekerheid de conclusie trekken dat Anton een aantal pagina's aan het begin van het boek (in de eerste druk pagina's 9 tot en met 12) zonder overleg heeft toegevoegd. Deze eerste pagina's behelzen onder meer de passage die naar Paz verwijst. Verder noemt De Neve als toegevoegd de bladen 7, 8 en 9. In het boek moet dat het gedeelte zijn dat over Suriname als goudland gaat, op pagina's 18 tot en met 21. El Dorado Op welk moment Anton deze meer poëtische teksten aan zijn boek toevoegt, is niet duidelijk. Gezien de ontwikkeling van zijn schrijverschap kan worden verondersteld dat de meeste van deze teksten van latere tijd zijn, dus van na 1932. De persoonlijke gedrevenheid die uit het boek blijkt, past meer bij de latere De Kom dan hij de pas beginnende schrijver. Dat wordt echter tegengesproken door de woede waarmee Anton al vroeg zijn ‘scheldrecensies’ schrijft, maar de teksten uit Wij slaven van Suriname zijn niet alleen gepassioneerd, zij roepen ook veel diepere emotie op, zoals de passage waarin Anton het leed van de slavin beschrijft. Moedertje, ver weg van het koude land waar ik zit te schrijven, moedertje in Suriname, met uw grijze haar, met | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
Uw vroeggebogen gestalte, die gewerkt en gezwoegd hebt van de ochtend tot de avond om mij te doen leeren, aan U wijd ik dit donkerste hoofdstuk van onze historie (De Kom 1934: 40). Dan, op vijf december 1933, krijgt de uitgever onverwacht bezoek van de inlichtingendienst. Naar aanleiding van dat bezoek nodigt De Neve Anton bij hem thuis uit. Op 8 december schrijft hij: In verband met een tweetal bezoeken, die ik van de recherche naar aanleiding van uw boek mocht ontvangen, verzoek ik u morgen (Zaterdag) middag omstreeks 2 uur bij mij te komen aan de Van Slingelandstr. 7.Ga naar voetnoot30 De mensen van de inlichtingendienst hebben De Neve erop gewezen dat in Nederland zoiets bestaat als persvrijheid en dat er geen sprake kan zijn van voorcensuur, maar dat die vrijheid niet inhoudt dat ná publicatie de uitgever niet kan worden vervolgd wegens smaad. Zodra De TribuneGa naar voetnoot31 lucht heeft gekregen van dit bezoek, schrijft deze krant uitgebreid over preventieve censuur in Nederland. De Neve toont zich echter weinig onder de indruk en hij nodigt Anton uit hun gezamenlijke redactiewerk gewoon voort te zetten. Niet alleen de inlichtingendienst valt de uitgever lastig, ook de redactie van Links Richten bemoeit zich met de uitgave. Enkele leden van het collectief hebben vernomen dat in het manuscript passages zijn geschrapt of gewijzigd. Een van de oprichters van Links Richten, Frans Goedhart, brengt De Neve een bezoek. Goedhart deelt de uitgever mee dat Links Richten geen genoegen zal nemen met welke wijziging van de tekst dan ook. Als hij van hem te horen krijgt dat Anton met alle wijzigingen heeft ingestemd, verklaart Goedhart dat het collectief daar geen enkele boodschap aan heeft. Links Richten dreigt de ‘neutraliteit die zij jegens de uitgever betrachten te laten varen en in actie te komen als die passages niet gepubliceerd worden’. De Neve schrijft in een brief in december 1933 aan Anton: De propaganda voor uw boek dreigt door deze nieuwe fase in het gedrang te raken. Daar ik het betreuren zou, indien uw boek hierdoor niet onder de menschen zou komen, heb ik L.R. voorgesteld dat zij het recht zou krijgen de door ons weggelaten gedeelten (natuurlijk onder beding dat U zich met deze weglating kan vereenigen) te publiceren. | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
Deze concessie van mijn kant strekt zich echter alleen uit tot de ‘weggelaten’ fragmenten. Tegen publicatie van eventueel ‘gewijzigde’ (alweer onder Uw goedkeuring) gedeelten heb ik echter ernstig bezwaar, daar hierdoor de aandacht van Uw boek zelf wordt afgeleid [...].Ga naar voetnoot32 Half december krijgt de uitgever haast. De wet Van Schaik, die beoogt wetgeving en strafbepalingen in verband met kwetsende lectuur aan te scherpen, dreigt binnenkort aangenomen te worden. Dit vooruitzicht maakt De Neve nerveus, vooral omdat de inlichtingendienst in december 1933 heeft laten weten dat de verspreiding van het boek ‘althans zeker in de Nederlandsche gebiedsdelen buiten Europa in hooge mate ongewenscht is’.Ga naar voetnoot33 De Neve wil het boek voor die tijd uitgegeven hebben. Op 21 december nodigt hij De Kom per brief uit de volgende avond langs te komen om nog eens 150 pagina's te redigeren. | |||||||||
De vermeende censuurDecember 1933 is geen gemakkelijke maand voor Anton en zijn uitgever. Na het bezoek van de inlichtingendienst en later dat van Links Richten neemt de druk niet af. Anton schrijft De Neve te zijn benaderd door een redacteur van Monde, een Nederlands tijdschrift verwant aan Links Richten, dat de geschrapte passages wil publiceren. Links Richten heeft intussen van publicatie van deze passages afgezien. De Neve laat Anton weten dat hij niet veel opheeft met Monde, daar hij met de redactie daarvan buitengewoon onaangename ervaringen heeft opgedaan. Niettemin zegt hij zijn medewerking toe en stelt voor dat Monde vier artikelen mag publiceren. Vóór verschijning van Wij slaven van Suriname mag Monde twee passages uit het boek zelf plaatsen en erna mag het blad er nog eens twee afdrukken die uit het oorspronkelijke manuscript geschrapt zijn. Daarvoor moet het Anton tien gulden per artikel betalen. Maar de afspraak met Monde gaat niet door, want ook dit blad ziet uiteindelijk niets in publicatie. Kennelijk leveren de geschrapte passages geen interessante tekst op. Het resultaat is dat het manuscript begin 1934 totaal herschreven is. Twintig procent van de tekst is door Anton nieuw toegevoegd, waarvan de helft in overleg niet de uitgever. Van de overige tachtig procent van het werk zijn nog eens twintig pagina's geschrapt (tien procent) en is de rest in zijn geheel één- of tweemaal bewerkt gedurende de maanden september tot half januari. Van de bewerking uit 1931 die samen met Last tot stand was gekomen, is weinig meer over. Last is uit het werk geschreven. Nog een enkele tekst in het derde deel doet aan een communistisch credo denken. | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
Wij willen slechts één ding aantonen: gekleurde landgenoten gij waart slaven, gij zult in armoede blijven leven, zolang gij geen vertrouwen heeft in uw eigen proletarische eenheid. Niet met hier en daar een grondje, een schop of een ploeg op krediet zijn wij te helpen. Een groot plan van nationale reconstructie is nodig, een plan met collectieve grootbedrijven met moderne outillage in handen van de arbeiders van Suriname. Onze nationale welvaart zal met eigen handen opgebouwd moeten worden. Het schrijverscollectief is niet gelukkig met de gang van zaken rond de uitgave van Antons boek. De communisten zijn bang dat de ‘burgerlijke uitgever’ Anton heeft overgehaald de inhoud af te zwakken (Scholtens 1989: 12).Ga naar voetnoot34 Het is de reden dat het hardnekkige gerucht ontstaat dat Wij slaven van Suriname is gecensureerd. De uitgever laat op 31 januari 1934 de eerste druk van het boek verschijnen met een fijnzinnig voorafje: In verband met de opmerkzaamheid van zekere zijde voor dit boek betoond, achtten de uitgevers het noodzakelijk, teneinde de ongestoorde verspreiding van het werk te verzekeren, om, na overleg met den schrijver enkele wijzigingen in de tekst aan te brengen, waardoor echter de waarde van het boek niet werd aangetast. Het is een slimme tekst van iemand die juridisch geschoold is. De agenten van de inlichtingendienst hebben de oorspronkelijke tekst nooit gelezen. Zij kennen het werk slechts uit enkele losse publicaties, zoals het ten onrechte aan Anton toegeschreven artikel ‘Onze helden’ in Links Richten nummer 9. De Neve plaatst deze zin uit voorzorg, om de inlichtingendienst tevreden te stellen. Hij wekt de indruk dat hij en de auteur de tekst hebben aangepast. Dat hij in zijn opzet slaagt, blijkt uit de reactie van de CID. Op 6 februari 1934 rapporteert de inlichtingendienst Amsterdam aan de chef van de CID op diens telefonisch verzoek van een dag eerder, dat het boek van De Kom uit is. Geconstateerd wordt dat De Neve na het bezoek van 5 december contact heeft opgenomen met De Kom. Daarna zijn er wijzigingen in de tekst aangebracht, waardoor de inlichtingendienst nog maar weinig op het boek kan aanmerken. Vooral omdat gebleken is dat de communisten moeite hadden met die wijzigingen. De dienst schrijft hierover: | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
Omslag Duitse uitgave van Wij slaven van Suriname (foto Carl Haarnack)
Van communistische zijde ging men hiermee niet accoord. Later schijnen de partijen zich te hebben verzoend, zodat het boek is uitgekomen. Het manuscript is door uitgever en schrijver gerevisioneerd, en niet door de politie. Van een afspraak tussen de politie en uitgever inzake schrapping van passages is geen sprake. Het werk is door de inlichtingendienst gekocht, doch bevat geen passages van strafbare aard, voorzover thans is kunnen worden nagegaan, zodat de uitgever het pleit blijkbaar gewonnen heeft in de strijd met schrijver en communisten.Ga naar voetnoot35 Het zijn vooral de communisten die ontevreden zijn met de gang van zaken. Zij hebben vernomen dat twintig pagina's uit Wij slaven van Suriname zijn geschrapt. Zij vrezen dat dit ten koste is gegaan van de communistische boodschap en blijven daarom herhalen dat er sprake is van censuur. Het is een beschuldiging die tot op de dag van vandaag blijft doorklinken. De herschreven versie van Wij slaven van Suriname was voor de communisten het gevolg van censuur en niet van een nauwe samenwerking tussen auteur en uitgever. De Tribune maakt in 1934 uitgebreid melding van de vermeende censuur. Wij eischen dat de waarheid tot de laatste lettergreep zal doordringen in het getrapte brein van het Surinaamsche volk en dat ook de Europeesche arbeiders daarvan kennis kunnen nemen.Ga naar voetnoot36 Maar in werkelijkheid werkte Anton vrijwillig aan iedere wijziging mee en wijzigde hijzelf actief een belangrijk deel van zijn boek. Als hem later | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
gevraagd wordt de tekst aan te passen voor de Duitse uitgave, verandert hij geen syllabe. In een bijschrift vermeldt de vertaling dat de uitgave in zijn geheel door de schrijver is geautoriseerd. | |||||||||
Literatuur
Alice Boots is kunsthistorica en beleidsmedewerker aan de Hogeschool Utrecht. Rob Woortman is neerlandicus en was tot voor kort docent aan de School voor Journalistiek in Utrecht. Inmiddels is hij gepensioneerd. Boots en Woortman schreven samen de biografie van Anton de Kom die in oktober 2009 is verschenen bij Uitgeverij Contact in Amsterdam. |
|