OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 27
(2008)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| ||||||||||||||||
Liza M. Nell
| ||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||
In dit artikel staat de vraag centraal hoe Surinamers in Nederland en remigranten en politici in Suriname transnationale bindingen aanwenden om de Surinaamse politiek te beïnvloeden. In hoeverre worden zij door deze relaties gestimuleerd of beperkt? Wat bepaalt het slagen of mislukken van transnationale politiek? En hoe varieert dit met de tijd? Voor het antwoord op deze vragen analyseer ik de relatie tussen Surinamers in Nederland en de politieke partijen in Suriname in drie periodes: voor de onafhankelijkheid (1950-1975), tijdens het militaire regime (1980-1987) en na de herdemocratisering in 1987. Elke periode kenmerkt zich door een ander type transnationale activiteit. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid zijn het vooral studenten die terugkeren naar Suriname om daar de in Nederland opgedane kennis, vaardigheden un ideeën in praktijk te brengen. Dit ‘verplaatsen’ van sociaal en cultureel kapitaal resulteert in transplanted immigrant politics (Nell 2008). Tijdens het militaire regime is er sprake van een omgekeerde beweging. In plaats van het brengen van organisatiestructuren vanuit Nederland naar Suriname, worden Surinaamse conflicten naar Nederland geïmporteerd, wat leidt tot de zogeheten transplanted homeland politics (Koopmans et al. 2005). Tegelijkertijd proberen verschillende groepen voorstanders van het regime de machthebbers te ondersteunen, terwijl tegenstanders zich via de diplomatieke kanalen verzetten. Dit soort activiteiten zijn homeland directed politics (Koopmans et al. 2005). Onder dit laatste type valt ook de ondersteuning door afdelingen in Nederland van Surinaamse politieke partijen, de meest in het oog springende activireit sinds de herdemocratisering in 1987. | ||||||||||||||||
Surinaamse studenten in Nederland, 1950-1975Surinaamse studenten waren de eerste actoren die collectief op het herkomstland gerichte activiteiten gingen ontplooien. Deze activiteiten waren verre van homogeen - ze verschilden bijvoorbeeld in de fase van vestiging, ideologische overtuiging, maar ook wat betreft etniciteit en de keuze van de stad waar ze gingen studeren. Wat deze studenten wel gemeen hadden, is dat zij in Nederland eigen ideeën ontwikkelden over Surinaams nationalisme en de relaties met het moederland. Deze ontwikkeling werd enerzijds gestimuleerd door internationale dekolonisatiebewegingen en een socialistische ideologie; anderzijds speelde de ontgoocheling bij aankomst in Nederland een rol. De studenten waren uit Suriname vertrokken als Nederlander, maar eenmaal in Nederland werden zij gezien en behandeld als ‘anders’. Naar Suriname teruggekeerde studentenleiders brachten stevige kritiek mee op de koloniale relatie met Nederland. In hun geboorteland werden zij echter met achterdocht ontvangen. Deze remigranten waren beter opgeleid dan de politieke elite, wat door de bestaande partijen als een bedreiging werd ervaren, zelfs als zij overeenkomstige ideologieën hadden. Daarnaast waren de studenten | ||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||
jong, ambitieus en op zoek naar verandering; iets wat door de oudere politici zelden werd gewaardeerd. Alle belangrijke studentenleiders die terugkeerden, richtten daarom uiteindelijk hun eigen politieke partijen op - vaak kopieën van de Surinaamse verenigingen in Nederland. Daarmee werden ook de tussen studentenverenigingen bestaande verschillen naar Suriname geïmporteerd. In de jaren vijftig was Wi Eegi Sani (WES) onder leiding van Eddy Bruma de organisatie met de meeste invloed op Surinaamse studenten in Nederland (zie voor een uitvoerige beschrijving van WES, Meel 1999; Jansen van Galen 2000; Marshall 2003), WES pleitte voor onafhankelijkheid en een herwaardering van het Sranantongo. Haar leden kwamen bijeen in de vereniging Ons Suriname (OS) in Amsterdam, waar zij aanraking kwamen met communistische ideologieën. Bruma vervolgde na zijn terugkeer in Suriname zijn politieke scholing aan WES-leden in Nederland in de discussiegroep Krá. Een van de leden vertelt: ‘Bruma kwam me elke zondag ophalen en elke zondag zei mijn oma: “daar is die communist die jou gaat leren hoe je mijn huis moet inpikken”.’Ga naar voetnoot2 Bruma sloot zich niet aan bij een bestaande partij, maar richtte begin jaren zestig de Partij Nationalistische Republiek Suriname (PNR) op, met als belangrijkste doelstelling het realiseren van een onafhankelijk Suriname. Bruma en zijn PNR werden door politieke tegenstanders (onder wie Jopie Pengel, leider van de Nationale Partij Suriname (NPS)) bestempeld als ‘communistisch’. In Nederland werd de PNR vertegenwoordigd door OS-leden. Hiermee was zij de eerste Surinaamse partij die was opgericht door een remigrant én de eerste met een ‘afdeling’ in Nederland. De PNR had diepe wortels in WES, zowel op ideologisch vlak als in de personele bezetting. Studenten die in WES in Nederland bestuurlijke posities bekleedden, kregen daarna functies binnen de partij in Suriname of in de afdeling in Nederland. Hindostaanse studenten in Nederland sympathiseerden met de Surinaamse Verenigde Hindostaanse Partij (VHP) en beschouwden WES vooral als een beweging voor en door Creolen. Begin jaren zestig trachtten deze studenten in Nederland - vergeefs - een Hindostaanse variant van WES van de grond te krijgen binnen de Surinaamse Jongeren Vereniging Manart (‘Reflectie’). Uiteindelijk richtten zij in 1966 een VHP-afdeling Nederland op, met als doel het uitdragen van de VHP-ideologie onder de VHP-aanhang in Nederland.Ga naar voetnoot3 Overleg met de moederpartij vond plaats tijdens bezoeken van de VHP-leiders aan Nederland.Ga naar voetnoot4 Daarnaast steunde | ||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||
deze VHP-afdeling de partij tijdens de campagne voor de verkiezingen in 1967.Ga naar voetnoot5 Na de terugkeer, eind jaren zestig, van veel bestuursleden van de afdeling werd zij begin jaren zeventig opgeheven. Deze afgestuurde remigranten stelden zich vervolgens beschikbaar voor een positie binnen de VHP, maar van de aangeboden diensten werd niet altijd gebruikgemaakt: ‘Je kwam uit Nederland, had een verdachte studie [politicologie] gedaan, in een verdachte [gepolitiseerde] stad [Amsterdam] gewoond [...] de VHP hield nte liever op afstand.’Ga naar voetnoot6 Vier jaar na de oprichting van de PNR remigreerden twee bestuursleden van de Surinaamse Studenten Vereniging (SSV) Leiden, Ronald Venetiaan en Hans Prade. Ook zij begonnen een eigen partij, de Nationale Volkspartij (NVP). Een van de redenen waarom zij zich niet aansloten bij een gevestigde partij was dat zij binnen de SSV stevige kritiek hadden geuit op die partijen. En dit niet alleen binnen de vereniging zelf, maar ook tegenover Surinaamse politici op dienstreis in Nederland, die zij uitnodigden voor debatten - en een dergelijke bekritisering van politici was ‘een doodzonde in die tijd’.Ga naar voetnoot7 De NVP was echter geen lang leven beschoren en Venetiaan en Prade zouden zich vervolgens toch bij bestaande partijen voegen. Venetiaan sloot zich aan bij de NPS, werd in de jaren zeventig minister van Onderwijs en later president. Prade vond onderdak bij de in 1967 opgerichte Progressieve Nationale Partij (PNP), waarvoor hij tussen 1969 en 1973 parlementslid was. In een aantal studentensteden bestonden SSV's (behalve in Leiden onder meer in Amsterdam, Groningen, Wageningen en Utrecht). Vanaf het einde van de jaren zestig tot 1975 probeerden studentenleiders deze verschillende verenigingen onder één dak te krijgen. Desondanks bleven er verschillen bestaan. Elke SSV plande in Nederland de politieke koers die zij bij terugkeer in Suriname wilde gaan varen. De SSV Leiden, bijvoorbeeld - later de Surinaamse Studenten Unie (SSU) - werd geleid door Ruben Lie Paw Sam, die na zijn terugkeer in Suriname, in 1973, de Volkspartij (VP) zou oprichten, tot ongenoegen van het marxistische Democratisch Volksfront (DVF), dat niet werd geleid door remigranten. In een tegenoffensief propageerde het DVF dat Lie Paw Sam geen echte communist was en geen echte Surinamer, maar een Nederlandse intellectueel (KPS/ML 1975). Vanuit Nederland werd de VP ondersteund door de SSU en het anti-imperialistische Suriname Komité (Suriname Komité 1977). De penningmeester van het Komité wierf in | ||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||
Nederland fondsen om de uitgeverij, boekwinkel en verkiezingscampagne van de VP in Suriname financieel te ondersteunen.Ga naar voetnoot8 In de beginjaren onderhield Lie Paw Sam nauw contact met de SSU. In Nederland hield hij lezingen om studenten zo snel mogelijk terug te krijgen naar Suriname. De VP profileerde zich als een partij voor alle Surinamers, inclusief degenen die in Nederland woonden.Ga naar voetnoot9 Maar doordat de VP haar inspanningen meer ging verleggen naar mobilisatiecampagnes in Suriname verwaterden in de loop der tijd de contacten met studenten in Nederland. Een andere studentenvereniging, SSV Wageningen, ook wel Redi Doti genoemd, stond onder leiding van Iwan Krolis. Het doel van deze vereniging was het informeren van Surinaamse studenten over de problemen in Suriname en het aandragen van oplossingen hiervoor.Ga naar voetnoot10 Vanuit deze achtergrond was zij geen voorstander van nauwe banden met Nederlandse studentenverenigingen of van integratie in de Nederlandse samenleving: ‘Dit kunnen wij ons niet permitteren [...]. Wij, die zijn opgegroeid met Nederlandse culturele waarden, merken voor de eerste keer [nu we in Nederland zijn] hoe weinig Nederlands we zijn.’Ga naar voetnoot11 Het aantal studenten dat vanuit Wageningen naar Suriname terugkeerde, was hoog: tussen 1968 en 1977 betrof het praktisch alle 34 studenten.Ga naar voetnoot12 SSV Wageningen besloot dat teruggekeerde leden zich zouden aansluiten bij het Marxistisch Leninistisch Centrum Suriname (MLCS) - dat zij vanuit Nederland al ondersteunde. Eenmaal in Suriname stelde de MLCS zich echter wantrouwend op tegenover de remigranten: [MLCS was] [...] de beweging waar het socialisme openlijk werd gepropageerd. Surinaamse studenten zaten erin. De jongens hier [in Suriname], ook de niet-studenten. De oprichter was van hier [Suriname], die had geen academische vorming, Humphrey Keerveld, maar [...] hij had een aantrekkingskracht. Wij kwamen terug met extra bagage, we konden makkelijk lid worden. Maar er werd met veel wantrouwen naar ons gekeken: jullie moeten niet denken dat jullie wat wij hebben opgebouwd van ons af kunnen nemen. Dit zou aanleiding worden voor de andere partijvorming.Ga naar voetnoot13 De andere partij waarbij zich remigranten aansloten, was de Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie (PALU), die samen met de afdeling in Nederland in 1977 werd opgericht door voormalig bestuursleden van SSV Wageningen (STIVOS-vertegenwoordiging Nederland 1979). De | ||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||
PALU is de enige door Surinaamse remigranten opgerichte partij die vandaag de dag nog steeds actief deelneemt aan nationale verkiezingen. De politieke comeback van de studenten verliep echter minder soepel dan verwacht. Politieke activiteiten in Nederland hadden duidelijk consequenties voor een eventuele politieke carrière in Suriname. Om deze reden richtten zij hun eigen partijen op en transplanteerden zij naar Suriname hun in Nederland opgedane politieke vaardigheden. Deze ‘vernederlandste’ werkwijze, in combinatie met de vaak radicaal-linkse ideologieën van de remigranten, irriteerde de bestaande partijen. Bovendien hadden de studenten vanuit Nederland nauwelijks invloed op de Surinaamse partijen, zelfs niet als zij een door remigranten geleide partij understeunden. Vroege remigranten, in de jaren vijftig, en zestig, onder wie voormalig bestuursleden van WES en SSV Leiden, kregen uiteindelijk hoge politieke functies; zij waren minder radicaal-links dan de remigranten die hen later zouden volgen.Ga naar voetnoot14 Maar de contacten tussen de teruggekeerde studentenleiders en de studentenverenigingen in Nederland die hun partijen ondersteunden, verwaterden uiteindelijk. Dit laat duidelijk zien dat de gevestigde politieke partijen zich probeerden te beschermen tegen de transplanted immigrant politics van veranderingsgezinde remigranten. | ||||||||||||||||
De militaire periode, 19130-1987Nadat het hoofddoel - de onafhankelijkheid van Suriname - in 1975 was behaald, verminderden de transnationale activiteiten van de studentenverenigingen. Ze spitsten hun werkzaamheden nu meer toe op een positieverbetering van de Surinamers in Nederland. Bovendien veranderde de militaire coup in Suriname van 1980 rigoureus het type transnationale activiteiten van Surinamers in Nederland. Tussen 1980 en 1982 ontwikkelden voor- en tegenstanders vanuit Nederland verschillende acties om de ‘revolutie’ respectievelijk te ondersteunen of te bestrijden. Op verzoek van de Surinaamse Nationale Militaire Raad (NMR), richtten voorstanders het Nationaal Ondersteuningsfront (NOF) op, met als doel het registreren van potentiële remigranten op wie de NMR een beroep kon doen.Ga naar voetnoot15 In 1981 werd vervolgens in aanwezigheid van de voorzitter van de NMR de koepel Revolutionaire Beweging van Ondersteunende Surinaamse Organisaties (REBOSON) opgericht, met daarin opgenomen de afdelingen van partijen die in Suriname de NMR adviseerden, zoals de PALU. Het voornaamste doel van REBOSON was het stimuleren van de remigratie en het lobbyen voor de opheffing van de bevroren Nederlandse ontwikkelingsgelden (REBOSON 1983: 7). | ||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||
Onder de tegenstanders van de revolutie bevonden zich sympathisanten van de traditionele partijen die door het bewind aan de kant waren geschoven. Een enkeling was lid van een Nederlandse politieke partij en probeerde via deze weg het partijstandpunt over Suriname te beïnvloeden. De situatie veranderde echter drastisch na de decembermoorden in 1982, waarbij vijftien opponenten van het regime werden gedood. In Nederland ontstonden tientallen organisaties van voor- en tegenstanders, naast mensen die een tussenpositie innamen. Hier beperk ik mij tot de grootste groepen voor- en tegenstanders.Ga naar voetnoot16 In 1982 richtten Surinaamse politieke ballingen in Nederland de Raad voor de Bevrijding van Suriname (RBS) op. Ondanks de vaak hoge bestuurlijke en politieke posities die de raadsleden voorheen in Suriname bekleedden - waaronder het presidentschap - presenteerde de RBS zich niet als een regering in ballingschap; zij pleitte voor een herstel van de democratie via vrije verkiezingen.Ga naar voetnoot17 De RBS achtte de Nederlandse regering medeverantwoordelijk voor de coup en verwachtte van haar een actieve rol in het omverwerpen van het regime.Ga naar voetnoot18 De raad lobbyde niet alleen bij Nederlandse politieke partijen, maar ook op internationaal niveau door contacten te leggen met onder meer politieke partijen in Venezuela en Cubaanse ballingen in de Verenigde Staten. Het contact met Suriname verliep via Surinaamse vakantiegangers in Nederland die fungeerden als tussenpersonen. Via hen werd de RBS geïnformeerd over actuele ontwikkelingen in het land.Ga naar voetnoot19 De activiteiten van de raad werden in Suriname aandachtig gevolgd door een ‘informatiebureau’ van het ministerie van Buitenlandse Zaken (Caribbean Desk 1984). De Surinaamse migrantenorganisaties waren niet of weinig betrokken bij de RBS. Ze hielden zich hoofdzakelijk bezig met de positieverbetering van Surinamers in Nederland. Belangrijker nog was dat betrokkenheid bij het verzet de eigen veiligheid in Nederland of die van familieleden in Suriname in direct gevaar kon brengen (IACHR 1985). Verschillende voormalige verzetsleden - of hun familieleden - vertrouwden mij in interviews toe dat de Surinaamse gemeenschap ‘als de dood was’ om met de RBS te worden geassocieerd: ‘we werden niet eens uitgenodigd op verjaardagsfeestjes’. Niet zelden liepen bekenden RBS-leden op straat voorbij, uit angst dat zelfs een simpele groet door iemand zou worden geregistreerd en gerapporteerd aan Suriname. De algemene angst voor represailles werd nog versterkt door een aaneenschakeling van incidenten | ||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||
in Nederland, waaronder de moord, in 1985, op een groep muzikanten in Rijswijk die in een ruimte repeteerde waar de RBS aanvankelijk zou vergaderen (IACHR 1985).Ga naar voetnoot20 De RBS-leden leefden en werkten hierdoor geïsoleerd van de Surinaamse gemeenschap in Nederland. Naast de ‘elite’ ballingen was er een tweede groep vluchtelingen actief: jongeren die in Suriname studentenprotesten organiseerden tegen de universiteitshervormingen van de NMR.Ga naar voetnoot21 Onder de naam ‘Surinaamse Studenten Associatie Nederland’ (SUSTAIN) ondersteunden studenten in ballingschap de RBS. SUSTAIN probeerde, vergeefs, andere Surinaamse studenten in Nederland te mobiliseren voor het verzet. Geleidelijk verschoof zij van militante acties naar ‘gewone’ studentenzaken. Enerzijds bleek het moeilijk een grote groep te mobiliseren (CNV 1984), anderzijds meende de associatie dat het verzet niet in Nederland moest plaatsvinden maar op Surinaams grondgebied; SUSTAIN kon zich dus beter bezighouden met de voorbereidingen voor een terugkeer.Ga naar voetnoot22 Organisaties die eerder verenigd waren in REBOSON richtten vervolgens de Liga van Surinaamse Patriotten (LSP). Ook de PALU-afdeling Nederland, nauw verbonden met studentenvereniging Redi Doti, maakte hiervan deel uit. De verwarring over welk standpunt in te nemen was groot. Zowel de PALU als Redi Doti distantieerde zich van de decembermoorden, maar vond ook dat het politieke proces in Suriname moest doorgaan. Hierop verliet een groot aantal leden Redi Doti.Ga naar voetnoot23 De PALU-afdeling Nederland onderhield nauwe banden met de moederpartij in Suriname, die op haar beurt de revolutie ondersteunde. De LSP werd genegeerd door de RBS: ‘de tactiek was om ons te verzwijgen, dat is goed gelukt [...] Ze dachten als we deze mensen podium geven, dan is dat reclame voor Bouterse.’Ga naar voetnoot24 Van 1983 tot begin jaren negentig bezocht de voorzitter van de LSP Suriname zes keer jaar: ‘Ik gaf adviezen, gevraagd en ongevraagd [...] Ik logeerde in VOS [officierssociëteit], ik deed mee aan al het overleg ministerieel of militair. Ik was de spreekbuis van de revolutie in Nederland.’Ga naar voetnoot25 Leiders van de revolutie, de zogenaamde 25 | ||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||
februari Beweging, reisden regelmatig naar Nederland, waar zij een formele afdeling van de beweging oprichtten.Ga naar voetnoot26 Na de decembermoorden werden de transnationale politieke activiteiten gedifferentieerder. De genoemde moord op de muzikanten in Rijswijk is een duidelijk voorbeeld van hoe politieke conflicten die zich in Suriname afspeelden, werden geïmporteerd naar Nederland (transplanted homeland politics). Activiteiten van Surinamers in Nederland hadden consequenties voor hun familieleden in Suriname. Dit was een belangrijke reden waarom de meeste migranten, ook al waren ze tegen de revolutie, niet deelnamen aan het verzet. Daarentegen werden de contacten van de voorstanders van de ‘revolutie’, zoals de LSP, met het thuisfront intenser. Zij reisden naar Suriname om de NMR te adviseren en probeerden in Nederland tegenwicht te bieden aan de RBS. Desondanks bleef hun positie in Surinam informeel. Ballingen hadden in deze periode weinig contacten met actoren in Suriname; de beïnvloeding van diplomatieke kanalen was de voornaamste strategie in homeland directed politics. Toen Ronnie Brunswijk in 1986 een revolte begon tegen het Surinaamse leger bood dit nieuwe perspectieven voor het verzet. De RBS moedigde Brunswijk aan zijn verzet voort te zerren om zo het leger te dwingen naar de kazerne terug te keren (RBS 1987: 6-7). De RBS nam nu een ondersteunende en adviserende positie in, terwijl Brunswijk vanaf dat moment het verzet in Suriname leidde. Met de inzet van zijn Junglecommando kreeg het conflict een nieuwe dimensie, namelijk die van een gewapende strijd tegen het militaire regime (Polimé & Thoden van Velzen 1988). Het totale verzet bestond uit een groep in Suriname en een groep in Nederland. Maar de fragmentatie van het verzet in Nederland verhinderde uiteindelijk een effectieve ondersteuning (Van der Beek 1987: 93). De RBS staakte haar activiteiten officieel na de vrije verkiezingen van 1987 en de installatie van een burgerregering (Bakker et al. 1998). Met het Junglecommando werd in juni 1992 een vredesakkoord gesloten (voor de binnenlandse oorlog zie Hoogbergen & Kruijt 2005; De Vries 2005). Al met al hadden Surinaamse organisaties in Nederland weinig invloed uitgeoefend op de Surinaamse politiek gedurende de militaire periode. Voor Bouterse, eveneens een remigrant, waren transnationale contacten niet van wezenlijk belang toen hij aan de macht kwam. De casus van Brunswijk is vergelijkbaar. Contacten met Surinamers in Nederland waren wel van groot belang voor de oprichting van het Junglecommando, maar door de verdeeldheid onder de verzetsorganisaties in Nederland hadden zij weinig invloed op de strijd van het rebellenleger. Na 1987 veranderden de transnationale activiteiten sterk van karakter. Het beïnvloeden van de internationale relaties, zoals de RBS had geprobeerd, werd minder belangrijk. Ballingen keerden niet direct terug. | ||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||
Sommigen bleven permanent in Nederland en begonnen hun activiteiten nu te richten op algemene problemen van Surinamers in Nederland. Ook de spanningen tussen voor- en tegenstanders van het voormalige regime in de Surinaamse gemeenschap vervaagden. | ||||||||||||||||
Herdemocratisering: transnationale partijpolitiek, 1987-2005Na de herdemocratisering in 1987 reactiveerden of formaliseerden Surinaamse partijen hun afdelingen in Nederland. Omdat partijen in Suriname geen subsidie ontvangen (Krishnadath 2000), is een belangrijke functie van deze afdelingen het zorgen voor financiële ondersteuning. Daarnaast is er de politieke steun. Met name in verkiezingstijd organiseren de afdelingen bijeenkomsten voor partijleden en sympathisanten in Nederland, al dan niet in aanwezigheid van de partijleider. In aanloop tot de verkiezingen van 2005 voerde een aantal partijen actief campagne in Nederland. De combinatie Unie van Progressieve Surinamers (UPS)/Democratie en Ontwikkeling in Eenheid (DOE) en de Volksalliantie voor Vooruitgang (VVV) deden dit bijvoorbeeld in de hoop of veronderstelling via vriendschaps- en familiebanden het stemgedrag in Suriname te beïnvloeden.Ga naar voetnoot27 De NDP had een ander motief: deze partij trachtte nieuwe leden te mobiliseren onder Surinaamse studenten die op een dag zullen terugkeren.Ga naar voetnoot28 Sympathisanten van nagenoeg alle grote Surinaamse partijen - althans degenen die het zich financieel konden permitteren en vakantiedagen konden opnemen - reisden op eigen initiatief naar Surinaine om de moederpartij persoonlijk te ondersteunen bij de verkiezingen van 2005 (ruwweg tussen de drie en tien personen per partij). Zij waren aanwezig bij bestuursvergaderingen, maar zelden bij publieke manifestaties. Buiten verkiezingstijd trachten de partijafdelingen de moederpartijen te ondersteunen met concrete beleidsvoorstellen. Deze vinden - met enige uitzondering - echter weinig weerklank. Kenmerkend voor advies dat wel serieus wordt genomen, is dat dit meestal op individuele titel wordt verzocht door een Surinaamse politicus aan een familielid of oude vriend, die al dan niet de Surinaamse politieke partij in Nederland vertegenwoordigt. Er zijn maar weinig leden van Nederlandse partijafdelingen die benaderd zijn voor het vervullen van formele posities in Surinaamse partijen. VHP-leider Jagernath Lachmon benaderde in 1991 een lid van de afdeling in Nederland, Soeshiel Girjasing, om minister van Justitie te worden.Ga naar voetnoot29 De voormalige voorzitter van de KTPI-afdeling in Nederland, Soewarto Moestadja, werd door zijn partijleiding in Surinam in 1996 gevraagd om minister van Sociale Zaken te worden. Maar zijn positie was moeilijk; | ||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||
partijleden bekritiseerden zijn speciale positie en Nederlandse werkwijze. Uiteindelijk richtte hij zijn eigen partij op, D-21.Ga naar voetnoot30 Voor remigranten zijn activiteiten in de partijafdeling in Nederland dus geen garantie voor een politieke positie binnen de partij in Suriname. Volgens de huidige VHP-leider komt dit doordat het zoeken naar expertise in Nederland niet langer noodzakelijk is. Er is inmiddels in Suriname een grote groep afgestudeerden die rechtstreeks van de eigen Surinaamse universiteit komt: ‘Vroeger werden mensen die in Nederland hadden gestudeerd ontvangen als helden, nu gaan ze op in de massa.’Ga naar voetnoot31 Net zoals in de jaren zeventig richtten remigranten in de jaren negentig eigen politieke partijen op. Twee daarvan, D-21 en Nieuw Suriname, namen deel aan de verkiezingen van 2005. Hoewel de leiders van beide partijen hun netwerken in Nederland hebben, hebben zij daar geen afdelingen opgericht.Ga naar voetnoot32 Ten slotte is nationaliteit een obstakel voor remigranten met politieke ambities. Het opgeven van de Nederlandse nationaliteit betekent het verlies van sociale zekerheden als de remigratie mislukt. In 2005 namen drie politici de Surinaamse nationaliteit aan om zich kandidaat te stellen voor de presidentiële verkiezingen. In één geval was dit omstreden. Vlak voor de verkiezingen werd namelijk bekend dat de NDP-kandidaat, Rabin Parmessar, de Nederlandse nationaliteit helemaal niet had opgegeven. Verhitte debatten in De Nationale Assemblee volgden, maar de controversiële verkiezingen vonden toch plaats. De concurrent, het Nieuw Front, zond daarop in de verkiezingscampagne televisiespotjes uit die suggereerden dat de NDP Suriname wilde teruggeven aan Nederland. De huidige politieke stabiliteit in Suriname maakt radicale vormen van homeland directed politics en beïnvloeding van het Nederlandse buitenlands beleid overbodig. Uit de historische vergelijking tussen transnationale bindingen van partijen van remigranten in de jaren zeventig en de tegenwoordige partijen blijkt dat de Surinaamse transnationale partijpolitiek het succesvolst is als deze wordt gekanaliseerd door bindingen tussen familie en vrienden. Dit komt doordat deze banden een regelmatig contact vergemakkelijken en sterker zijn dan relaties die gebaseerd zijn op een gedeelde ideologie. | ||||||||||||||||
ConclusieDeze schets van de Surinaamse transnationale partijpolitiek over een periode van vijftig jaar laat zien dat het type transnationale politiek dat Surinamers in Nederland ontwikkelen - transplanted immigrant politics, transplanted homeland politics en homeland directed politics - sterk afhankelijk is van de migratiemotieven en het actuele politieke klimaat in Suriname. | ||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||
Tot 1975 waren het vooral Surinaamse studenten die vaardigheden mee terugbrachten naar Suriname. Maar in de militaire periode importeerden politieke vluchtelingen en vertegenwoordigers van het regime de politieke conflicten juist naar Nederland. Na de herdemocratisering in 1987 is (met name financiële) ondersteuning vanuit Nederland aan de moederpartijen in Suriname de voornaamste transnationale politieke activiteit. Een patroon dat uit deze historische benadering naar voren komt, is dat transnationale politieke activiteiten van migranten alleen succesvol zijn als zij een bestaande partij en/of partijleider ondersteunen en niet wanneer zij hen bekritiseren. Dit botst wel met de idealen van ambitieuze remigranten (innovators) die het Surinaamse politieke landschap juist in zijn geheel willen hervormen - iets wat degenen die nooit in Nederland verbleven of die al voor zeer lange tijd geremigreerd zijn zelden tolereren. Nieuwe remigranten worden dus uitgesloren of houden zich afzijdig van de partijpolitiek. Gevestigde remigranten zijn daarentegen wel zichtbaar in de Surinaamse politiek. Meer dan de helft van de huidige politici heeft ten minste een deel van zijn politieke en maatschappelijke vorming in Nederland genoten. De bindingen met Nederland worden nu zwakker doordat een nieuwe generatie politici in Suriname is opgeleid. Door de aanwezigheid van sterke vriendschaps- en familiebanden is het echrer vooralsnog uitgesloten dat de transnationale component volledig zal verdwijnen uit de Surinaamse politiek. En de impact daarvan moet vooral niet worden onderschat. Personen in Nederland kunnen invloed uitoefenen op politieke beslissingen van individuele Surinaamse politici, al wordt deze invloed met de jaren steeds informeler en individueler. De Surinaamse casus laat zien hoe politieke ontwikkelingen in het herkomstland emigratie- en remigratiemotieven beïnvloeden en daarmee de richting en de betrokken actoren van transnationale politiek bepalen. Sinds de jaren vijftig staat de georganiseerde politiek in Suriname niet open voor de aanwending van transnationale bindingen en activiteiten om politieke veranderingen teweeg te brengen. Dit leidt tot de conclusie dat het slagen of mislukken van een op het herkomstland gerichte politiek (brain gain) sterk afhankelijk is van de positieve respons van gevestigde actoren in het herkomstland zelf. | ||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||
Liza M. Nell is als docent verbonden aan het departement culturele antropologie van de Universiteit Leiden. Zij rondt dit jaar haar dissertatie af over transnationale politiek van Surinamers, Turken en Koerden in Nederland aan het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam. |
|