OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 27
(2008)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| ||||||
Alwin de Rooij
| ||||||
Verlies onschuld van de ‘revo’ bij aanvang (februari-augustus 1980)Direct na de militaire machtsovername op 25 februari 1980 van de democratisch gekozen regering-Arron kregen de media te maken met intimidatie. Al tijdens de coup gooiden de militairen een handgranaat in de drukkerij van dagblad De West, gevolgd door een beschieting van het gebouw. De schade bleef beperkt tot een oudere drukmachine, maar de schrik zat er goed in bij eigenaar en hoofdredacteur David Findlay. Alles wijst erop dat Findlay hiermee de rekening gepresenteerd kreeg voor zijn felle kritiek op de militairen tijdens hun conflict met de regering-Arron. De hoofdredacteur besloot hierop over te gaan tot zelfcensuur en te stoppen met zijn politieke commentaren in De West, wat het einde betekende van de veelbesproken rubriek ‘Kleine Korrels’. De gebeurtenissen bij de drukkerij van De West zouden echter slechts een voorbode blijken van meer intimidatie. Met hun gewelddaad richting dit dagblad gaven de militairen hun visitekaartje af: mondigheid van persorganen werd niet gewaardeerd. | ||||||
[pagina 348]
| ||||||
In de periode februari-augustus 1980 vielen er twee duidelijke besluiten om de pers onder controle te krijgen. Ten eerste moesten direct na de coup alle berichten van het Surinaams Nieuws Agentschap (SNA) ‘gecontrasigneerd’ worden door de militairen. Dat was een strategische zet. Alle media in Suriname waren namelijk afhankelijk van het SNA en het enige andere persbureau, Informa van Jozef Slagveer, ondersteunde de militairen. Enkele dagen na de coup, op 29 februari 1980, lichtte de bevelhebber van het Nationale Leger, Desi Bouterse, het besluit tijdens een persconferentie toe. Foto 1. Jozef Slagveer. Foto: Persmuseum
Volgens hem werden kwade geruchten over de militairen vooral ‘rondgestrooid [...] door mensen wier belangen zijn aangetast door de revolutie van 25 februari’.Ga naar voetnoot1 Kritiek was toegestaan, maar alleen indien het de ‘revo’ ondersteunde. Het zou hier niet om censuur gaan, maar ‘door de bijzondere drukte van het moment moest het echter even zo: ook al om het feit dat de militair geen geweldige ervaring heeft met perszaken en de “sluwe” kanten van de pers. Het gaat er alleen maar om, om de zaken in goede banen te leiden.’Ga naar voetnoot2 Geen enkele krant gaf inhoudelijk commentaar op Bouterses uitspraken; de media beseften kennelijk maar al te goed dat er niet te spotten viel met het nieuwe bewind. Het tweede besluit kwam na het uitroepen van de noodtoestand op 13 augustus 1980 vanwege een vermeende linkse couppoging door drie leden van de Nationale Militaire Raad (NMR): Badrissein Sital, Stanley Joeman en Chas Mijnals (zie Haakmat 1987: 64-70). Voortaan moesten alle berichten voorafgaand aan publicatie door de Nationale Voorlichtingsdienst (NVD) goedgekeurd worden. Hoewel het militaire bewind beide besluiten prominent aankondigde, zijn ze een vroege dood gestorven zonder dat hiervoor een duidelijke verklaring is terug te vinden in de pers of literatuur. Maar het ontbreken van een welomschreven mediabeleid betekende niet dat journalisten in alle vrijheid hun beroep konden uitoefenen. Het wispelturige gedrag van het militaire bewind had tot gevolg dat kranten zelfcensuur gingen toepassen. De West zwakte berichten bijvoorbeeld zodanig af dat niemand er aanstoot aan kon nemen. Ook ging de krant voor het eerst in zijn bestaan over tot het screenen van alle berichten over militairen voorafgaand aan publicatie. In sommige gevallen ging men | ||||||
[pagina 349]
| ||||||
zelfs naar de kazerne om te bespreken of een bericht door de beuget kon.Ga naar voetnoot3 De andere bladen hanteerden veelal dezelfde werkwijze. Hoewel het bewind nog zoekende was naar een mediabeleid, werd de pers volgens Hoogbergen en Kruijt (2005: 48-49) al wel ingezet voor een publiekelijk offensief om Nederland in een kwaad daglicht te zetten. De zogeheten Ormskerk-affaire was de eerste zet in dit offensief. Fred Ormskerk, Surinamer van afkomst, was een oud-beroepsmilitair die door de NMR verdacht werd van het beramen van een tegencoup (Kagie 1980: 200-201). Het offensief liep uit de hand toen volgens berichten in NRC Handelsblad Ormskerk standrechtelijk gefusilleerd was. Tal van geruchten deden de ronde, vaak gevoed door Nederlandse kranten. De militairen moesten alle zeilen bijzetten om geloofwaardig over te komen in deze zaak. De Ormskerk-affaire was een belangrijke gebeurtenis in de situatie van de persvrijheid in Suriname kort na de coup van februari 1980. De kranten maakten in hun berichtgeving over deze zaak duidelijk verschillende afwegingen. Waar De Ware Tijd en in het bijzonder De West enigszins probeerden hun lezers op de hoogte te stellen van alle feiten, bleef het bij Vrije Stem relatief stil. Volgens voormalig hoofdredacteur Wilfred Lionarons was dat een bewuste keuze omdat het een zeer gevoelige kwestie betrof waarover journalisten uit bezorgdheid over de eigen veiligheid maar weinig schreven.Ga naar voetnoot4 Deze affaire maakte ook duidelijk dat de NMR zich steeds meer zou gaan bemoeien met de nieuwsvoorziening in het land. Niet alleen in Suriname zelf, maar door het controleren van de aanwezige Nederlandse journalisten ook met de nieuwsvoorziening in Nederland, voor zover dat mogelijk was. In de eerste maanden na de machtswisseling toonden de nieuwe leiders hun ware gezicht. De blijdschap onder de bevolking ten tijde van de coup maakte al snel plaats voor onzekerheid. Onder de regering-Arron was er weliswaar veel ontevredenheid geweest, maar de kranten hadden destijds vrijuit kunnen publiceren. Met de komst van het militaire bewind was dit afgelopen. Dit ontkracht tegelijk de aanname dat de pers in de eerste weken na de coup gematigd positief stond tegenover het nieuwe bewind. Na 25 februari 1980 deden de media immers aan zelfcensuur. Het was juist deze zelfcensuur die aangaf wat er aan de hand was; de ‘revo’ had al vanaf het eerste begin haar onschuld verloren. | ||||||
Verharding in strijd om persvrijheid (augustus 1980 - december 1981)Het uitblijven van een duidelijk mediabeleid had niet alleen tot gevolg dat de pers op haar tellen ging passen. Het betekende ook een uitdaging om mogelijkheden te vinden voor het zo tactisch mogelijk leveren van | ||||||
[pagina 350]
| ||||||
kritiek op het militaire bewind. In directe zin bleef die misschien nog achterwege, maar er werden wel geregeld steken onder water uitgedeeld. Dit leidde er verschillende malen toe dat journalisten ‘op gesprek’ moesten komen in de kazerne. Sommigen werden zelfs voor enige tijd gevangengenomen. Door deze druk bleef de pers in de pas lopen, hoewel men met voorzichtig gekozen opmerkingen voor de goede verstaander toch wel duidelijke taal sprak. Een voorbeeld in dit verband is de verslaglegging rond het proces van de ‘linkse coupers’ Mijnals, Sital en Joeman. Deze verdachten, vooraanstaande figuren in de samenleving, waren op bevel van legerleider Bouterse begin augustus 1980 gearresteerd op verdenking van het beramen van een coup tegen het militaire bewind. Hun arrestatie viel samen met de koerswisseling die de ‘revo’ onderging: de linkse ideologie werd ingeruild voor een rechtse. De dagbladen deden gedetailleerd verslag van het proces tegen deze coupplegers. Aangezien het publiceren van rechtbankverslagen was toegestaan, konden de media zonder zelfcensuur toe te passen vertellen wat zich afspeelde in de rechtszaal. Ook journaliste Chandra van Binnendijk, die het proces volgde voor De Ware Tijd, greep deze mogelijkheid met beide handen aan. In de aanloop tot de rechtszaak had Van Binnendijk een kritisch artikel geschreven waaruit bleek dat de gevangengenomen verdachten in hongerstaking waren gegaan omdat er maar geen duidelijkheid kwam over de begindatum van het proces. Hoewel het slechts ging om enkele zinnetjes ontboden de militairen hoofdredacteur Leo Morpurgo naar de kazerne voor verhoor.Ga naar voetnoot5 Toen het proces eenmaal aan de gang was, bleek de verslaggeving door Van Binnendijk vernietigend voor het NMR-lid John Hardjoprajitno. De rol van deze militair in het proces droeg er niet aan bij dat de aanklacht tegen de verdachten geloofwaardiger werd. Hardjoprajitno's verklaring tijdens het proces, integraal overgenomen in onder andere De Ware Tijd, moet zelfs op een leek ongeloofwaardig overgekomen zijn. Hoewel de verdachten veroordeeld werden, was het voor het militaire bewind nadelig dat deze verklaring breed uitgemeten werd in de pers. De situatie was zo bedreigend dat Van Binnendijk naar aanleiding van haar berichtgeving over de zaak een tijdje onderdook.Ga naar voetnoot6 De verslaglegging van het proces tegen de ‘linkse coupers’ maakte duidelijk dat sinds de machtswisseling in februari 1980 journalisten zelfcensuur hadden toegepast. Waar de berichtgeving in 1980 vrij eenzijdig en gelaten was geweest, werd er nu openlijk kritiek geleverd op het militaire bewind door middel van de rechtbankverslagen over het verloop van het proces. | ||||||
[pagina 351]
| ||||||
Foto 2. Bevelhebber Desi Bouterse (foto 1985)
In de tijd dat het proces tegen de ‘linkse coupers’ speelde, augustus 1980, nam het militaire bewind een maatregel om de media meer onder controle te krijgen. Er kwam een Urgentieprogramma van het Communicatiebeleid, met als een van de meest opvallende onderdelen de oprichting van de Nationale Communicatie Raad (NCR), belast met het formuleren van het communicatiebeleid, het adviseren van de regering en het leger over dit beleid en het assisteren bij de uitvoering daarvan.Ga naar voetnoot7 De NCR werd met veel bombarie gepresenteerd en in het najaar van 1980 verscheen een groot aantal artikelen van de raad in de kranten. Zo functioneerde deze naast de bestaande Nationale Voorlichtingsdienst (NVD), die door het nieuwe bewind werd geïdentificeerd met het beleid van de afgezette regering-Arron.Ga naar voetnoot8 Toen besloten werd om de NVD te reorganiseren naar de maatstaven van het militaire bewind leek het alsof de NCR de positie van de NVD had overgenomen. Enkele maanden na haar oprichting was de NCR echter alweer uit de gratie geraakt bij het militaire hewind. Het Urgentieprogramma van het Communicatiebeleid was mislukt en de raad verdween van het toneel. In de kranten van december 1980 waren vervolgens weer in toenemende mate NVD-berichten te lezen. Volgens Dick de Bie, voormalig hoofd van de NVD, had dit soort wisselingen waarschijnlijk te maken met een machtsstrijd op hoger niveau. De NCR werd geleid door personen die volgens De Bie meer in het kamp van de tweede man van het militaire bewind, Roy Horb, hoorden, zoals de journalist Jozef Slagveer. Toen deze garnizoenscommandant in het najaar van 1980 steeds meer in de schaduw van legerbevelhebber Bouterse kwam te staan, stierf de NCR een stille dood.Ga naar voetnoot9 Of dit de verklaring is voor de ondergang van de raad blijft echter gissen. Duidelijk is wel dat deze nieuwe poging van het militaire bewind om de media in zijn greep te krijgen, mislukt was. Op het politieke toneel waren de eerste maanden van 1981 onstuimig, | ||||||
[pagina 352]
| ||||||
met het aftreden van ‘superminister’ André Haakmat in januari en het herstel van de linkse koers van de ‘revo’ na de vrijlating van de ‘linkse coupers’ in maart (Dew 1994: 56). De pers maakte gretig gebruik van deze onrust binnen het bewind. Hoewel de kritiek meestal indirect werd geuit, gebeurde dit ook wel vrij direct, zoals in het weekblad Pipel, waarin openlijk afkeuring werd uitgesproken over de aanwezigheid van militairen in het bestuur van het land. Kennelijk had de pers de moed gekregen om de zelfcensuur mondjesmaat van zich af te werpen. Een reactie van het militaire bewind kon niet uitblijven. Op 14 juli 1981 werd Suriname geconfronteerd met de zogeheten censuurmaatregel. De militairen lichtten dit besluit als volgt toe: ‘Vanmorgen 14 juli 1981 is aan de verzamelde hoofdredacteuren en directeuren van de publiciteitsmedia in ons land door de NMR voorzitter I. Graanoogst medegedeeld, dat [het militaire bewind] besloten heeft algehele controle op de pers in te stellen, voor onbepaalde tijd.’Ga naar voetnoot10 De NVD gaf aan dat ‘de publiciteitsmedia’ de ‘revo’ trachtten te ontwrichten en te frustreren. De media zouden echter de belangen moeten dienen van personen en organisaties, ‘wiens eigendom zij zijn en de traditionele machtsposities van bepaalde groepen [moeten] beschermen en [...] verdedigen’. De realiteit was volgens het bericht dat de media slechts de belangen van hun financiers dienden. De censuur was nodig om ‘de bevolking te beschermen tegen de onoprechte en kwaadaardige berichtgeving over de toestand in ons land. Dit houdt in dat alle berichten over het nationale gebeuren door de NVD politiek beoordeeld worden alvorens al dan niet toestemming wordt verleend voor publicatie.’Ga naar voetnoot11 Deze censuurmaatregel van juli 1981 kunnen we zien als een reactie op de steeds mondigere pers in de eerste helft van het jaar. De directe aanleiding was de berichtgeving over de - nog steeds onopgeloste - moord op journalist Humphrey Keerveld, uitgever van het blad Bondroe en eigenaar van persbureau CPS (Centraal Persbureau Suriname). Al op de dag van de moord verldaarde het SNA dat Keerveld was vermoord door gemaskerde mannen en dat er aanwijzingen waren dat de journalist een coup aan het voorbereiden was geweest. Dat de pers dit verhaal niet accepteerde, bleek duidelijk uit de berichtgeving. Op niet mis te verstane wijze werd er gesuggereerd dat de moord op Keerveld het militaire bewind goed van pas kwam, hoewel geen van de bladen de nieuwe machthebbers als schuldige aanwees.Ga naar voetnoot12 De berichtgeving over deze moord betekende een omslagpunt voor dagblad Vrije Stem, dat zich sinds de coup van februari 1980 voorzichtig had uitgelaten over het militaire bewind. Blijkbaar was de maat nu vol, want de krant trok fel van leer. | ||||||
[pagina 353]
| ||||||
De berichtgeving rond de moord op Keerveld bleek de spreekwoordelijke druppel voor het militaire bewind. Nog geen maand later, in juli 1981, werd bovengenoemde censuurmaatregel ingevoerd. Dat deze ingreep geen succes zou blijken, hing mede samen met het feit dat de media konden overleggen met de regering van president Chin A Sen. Zo werd de maatregel na overleg tussen mediavertegenwoordigers en de president vrijwel direct in grote mate beperkt en zou zij alleen nog maar gelden voor staatszaken. Kennelijk waren er in het bewind nog krachten aanwezig die de vrije pers goed gezind waren. Tegelijkertijd moest men rekening houden met de groeiende invloed van linkse adviseurs rond Bouterse, die na de koerswijziging van de ‘revo’, in maart 1981, weer ten tonele waren verschenen. Deze adviseurs konden wel eens roet in het eten gooien aangezien er in hun visie geen ruimte was voor door particulieren geleide media en de pers de verantwoordelijkheid had om de ‘revo’ te ondersteunen. | ||||||
Polarisatie (december 1981 - april 1982)Na maanden van zelfcensuur hadden de media aan het begin van 1982 een duwtje in de rug nodig om zich kritisch te durven uitlaten. Uitgerekend de president gaf de aanzet hiertoe. Terwijl Bouterse met de proclamatie van het Revolutionair Front in december 1981 de ‘revo’ weer probeerde te laten opleven onder de bevolking, zag Henk Chin A Sen zijn kans schoon om een tegenaanval in te zetten. De president probeerde al lange tijd een grondwet in te voeren, maar werd hierin keer op keer gedwarsboomd door Bouterse, die zich vooral leek te richten op het behoud van zijn eigen machtspositie. Met inzet van het Revolutionaire Front probeerde Bouterse de democratiseringsideeën van Chin A Sen naar de achtergrond te laten verdwijnen, wat de positie van de president aanzienlijk verzwakte (Cardenas 1988: 26). Nu nam de president echter het heft in eigen hand. In december 1981 liet Chin A Sen zich bijzonder kritisch uit in interviews in het blad Sonde Spikri van Cyriel Karg en in het Nederlandse Elsevier Magazine. Wat de president betrof, moest de grondwet zo snel mogelijk ingevoerd worden, zoals was afgesproken bij het aantreden van zijn eerste kabinet in maart 1980. Bovendien liet Chin A Sen weten dat hij het liefst de militairen terug naar de kazerne zag gaan en verklaarde hij: De geschiedenis heeft ons geleerd dat vele mensen voor zichzelf vrijheid opeisen, anderen hun wil en hun mening willen opleggen; dat er mensen zijn die ageren tegen weelde, uitbuiting en luiheid en zelf het meeste profiteren en de grootste genotzucht, verspilling en losbandigheid ten toon spreiden (geciteerd in Lotens 2005: 26). Deze uitlatingen maakten duidelijk dat de president en de bevelhebber niet meer op één lijn zaten. Hoewel de interviews oorspronkelijk ver- | ||||||
[pagina 354]
| ||||||
Foto 3. Vrije Stem 3 december 1982. Foto: Persmuseum
| ||||||
[pagina 355]
| ||||||
schenen in Surinaamse bladen met een klein lezerspubliek, bereikten de uitspraken van de president vele lezers toen de dagbladen ze overnamen. Een rel was geboren. Den werd nog vergroot toen eind januari 1982 de verjaardag van de president op massale wijze werd gevierd nadat de dagbladen dagenlang hierop hadden gezinspeeld. De pers zweeg over de verwijdering russen Bouterse en Chin A Sen, want alleen al een suggestie in die richting zou tot een verschijningsverbod of erger hebben geleid. In plaats daarvan hadden de kranten subtiele tactieken om te laten zien dat de president en de bevelhebber ieder een eigen agenda hadden. In deze stille strijd waren de dagbladen duidelijk op de hand van Chin A Sen, die in deze periode door de pers vereenzelvigd werd met de toekomstige democratisering van Suriname. Binnen het militaire bewind leek de president de enige die zich nog inzette voor een herstel van de democratie. Door veel aandacht te besteden aan Chin A Sen en zijn vrouw, droegen de kranten bij aan de almaar groeiende populariteit van het echtpaar. De berichtgeving over hen kreeg haast koninklijke trekjes, in schril contrast met de berichtgeving over Bouterse. De bevelhebber werd zelden als privépersoon neergezet, altijd als bevelhebber in functie. Hierdoor had de berichtgeving over Bouterse een afstandelijk karakter. De kranten lijken er bewust voor te hebben gekozen om de president en de bevelhebber zo verschillend neer te zetten. In deze situatie was Bouterse de president liever kwijt dan rijk. Hij werd op zijn wenken bediend toen Chin A Sen begin fehruari 1982 zijn ontslag indiende. Hoewel Bouterses rol in deze gebeurtenis onduidelijk was, hielden de media het militaire bewind verantwoordelijk voor het vertrek van de president, in de wetenschap dat met het aftreden van Chin A Sen de kansen op herstel van de democratie afgenomen waren. Na Chin A Sens verjaardag was de begrafenis van de charismatische NPS-propagandist Pa Lem het tweede volksprotest tegen het militaire bewind. De begrafenis werd massaal bezocht, mede door de berichtgeving in de kranten, die uitgebreid verslag deden van deze gebeurtenis. Begin 1982 werd duidelijk dat de pers een doorslaggevende rol speelde in het mobiliseren van de bevolking. Het was voor een groot deel aan de dagbladen te danken dat de twee bovengenoemde volksbijeenkomsten hadden plaatsgevonden. De pers had de uitspraken van Chin A Sen gepubliceerd, de bevolking opgeroepen om de verjaardag van de president te vieren, en er vervolgens verslag van gedaan. Ook het overlijden van Pa Lem had veel media-aandacht gekregen. Het kon de militairen niet ontgaan zijn dat de pers een factor was om rekening mee te houden. Het gevolg was een toename van allerlei publicatieverboden. Ook werden steeds meer journalisten opgepakt. Toch was niet iedereen in de media blij met de steeds vrijere pers. Deze mediawerkers verenigden zich in 1982 in de Vereniging van Progressieve Mediawerkers (VPM). Het berrof voornamelijk personen uit linkse krin- | ||||||
[pagina 356]
| ||||||
gen rond het militaire bewind, zoals Edward Naarendorp en Chandra van Binnendijk. Naar eigen zeggen ging het om een vrijwillige organisatie die zich ten doel stelde alle werkers in het Surinaamse mediaberoep te organiseren en hun professionele en technische niveau te verhogen.Ga naar voetnoot13 Er zat echter meer achter deze organisatie. De VPM vereenzelvigde zich met de ‘revo’ en vond dat de media zich positief moesten opstellen tegenover het revolutionaire proces. Vanuit het bij de ‘revo’ behorende linkse gedachtegoed was de VPM erregen dat financiële belangen een rol speelden bij de selectie van het nieuws. Daarnaast wilde de vereniging dat de Surinaamse media niet meer afhankelijk waren van westerse persbureaus, maar dat juist regionaal nieuws meer aandacht zou krijgen.Ga naar voetnoot14 Als gevolg van deze opstelling polariseerde de relatie tussen journalisten onderling. De strijd werd nauwelijks uitgevochten in de dagbladen omdat die grotendeels in handen waren van particuliere eigenaren met een flinke vinger in de pap wat betreft de samenstelling van hun kranten (uitgezonderd De Ware Tijd). De meeste VPM'ers waren juist te vinden in de overheidsmedia, waar zij vooral de hoge posities bekleedden. Vlak na haar oprichting werd de nieuwe mediaorganisatie gedwongen zich te mengen in het debat over persvrijheid. Journalist Bram Behr had samen met Henry DoesGa naar voetnoot15 de brochure Hij blijft wankelen gepubliceerd, waarin zij kritiek uitten op het militaire bewind, dat al twee jaar lang beloften deed die het niet nakwam. De brochure was in feite niets minder dan een klacht van een linkse groepering over de gang van zaken in het land. De schrijvers beoogden een linkse revolutie, niet deze door militairen geleide ‘revo’ (Behr & Para 1982: 7-8). Het militaire bewind was uiteraard niet blij met de brochure en Behr werd, voor de zoveelste keer, opgepakt. De drukpers van het Revolutionair Vormingscentrum, waar Hij blijft wankelen en andere publicaties van Behr waren uitgegeven, werd in beslag genomen. De SJK (Surinaamse Journalisten Kring) kwam direct in beweging en wees minister Ivan Graanoogst op artikel 8, het recht op persvrijheid, uit het Statuut Basisrechten en Plichten. Ironisch genoeg bevatte Hij blijft wankelen een passage over dit artikel. De SJK eiste Behrs vrijlating, teruggave van de | ||||||
[pagina 357]
| ||||||
drukpers aan het Revolutionair Vormingscentrum en het naleven door de overheid van haar eigen statuut.Ga naar voetnoot16 Behr werd na grote druk vanuit de SJK en dankzij veel steunbetuigingen in de kranten na acht dagen vrijgelaten. Het speciaal voor zijn vrijlating opgerichte actiecomité deed een dringend beroep op de VPM om van zich te laten horen, omdat het vanuit deze nieuwe mediaorganisatie stil was gebleven. Uiteindelijk reageerde de VPM met een uitgebreide reactie in de kranten die er niet om loog. De VPM steunde de ‘revo’ en verwierp krachtig alle ‘destabiliserende’ factoren. Dit laatste was tevens de verklaring voor het aanvankelijke uitblijven van een reactie in de kwestie: ‘Behr heeft het al sinds enige tijd tot zijn werk gemaakt om op systematische wijze de revolutionaire beweging, nationaal en internationaal, aan te vallen, verdacht te maken en te ondermijnen.’Ga naar voetnoot17 Een reactie kon niet uitblijven en deze kwam van de journalist Leslie Rahman. In het artikel ‘VPM zaait verdeeldheid’ gaf hij aan dat de nieuwe organisatie van mediawerkers in feite een ‘vanuit een bepaalde politieke richting geïnspireerde “coup” binnen de journalistieke gemeenschap’ had gepleegd. De VPM zou een verlengstuk van de ‘revo’ zijn. Zowel het bestaan als de opstelling van deze organisatie zou gezorgd hebben voor verdeeldheid binnen de media, terwijl Rahman juist de noodzaak onderstreepte om een eenheid te vormen.Ga naar voetnoot18 Via de pers kreeg Rahman geen directe reactie, maar hij werd wel persoonlijk benaderd door VPM'er Edward Naarendorp. Volgens Rahman heeft Naarendorp hem bij die gelegenheid bedreigd,Ga naar voetnoot19 wat door deze laatste altijd is ontkend (Lotens 2005: 101). Dit voorval roept de vraag op hoe het mogelijk was dat dit conflict tussen journalisten was ontstaan. Een paar maanden eerder hadden journalisten als Rahman en Naarendorp nog één taal gesproken als het ging om de internationale informatie- en communicatieorde en de taken van een journalist. Nu stonden ze lijnrecht tegenover elkaar. En hoe kon Behrs linkse gedachtegoed, dat nauwelijks verschilde van dat van Naarendorp, ineens zo'n obstakel zijn? Het antwoord lijkt voor de hand te liggen: er waren journalisten die hun idealen in vrijheid, zonder militairen, wilden bereiken en er waren journalisten die er een noodzaak in zagen hun idealen mét de militairen te bereiken. | ||||||
Pers als katalysator van massaal protest (mei-december 1982)In de maanden mei en juni 1982 brachten de kranten weinig opvallend nieuws. Het bleek de spreekwoordelijke stilte voor de storm. Half augustus raakten de gemoederen in de Surinaamse samenleving verhit. De | ||||||
[pagina 358]
| ||||||
tegenstellingen tussen de voor- en tegenstanders van de revolutie werden aangescherpt, waarbij de controverse voornamelijk op vier fronten werd uitgevochten: de media, de advocatuur, de vakbonden en de universiteit. De tegenstanders van de revolutie stonden weliswaar los van elkaar, maar vonden elkaar in hun gezamenlijke streven voor herstel van de democratische rechtsstaat. Vakbonden, vooral de Moederbond van Cyrill Daal, organiseerden stakingen in diverse sectoren. In de juridische wereld vond het militaire bewind in de advocaten John Baboeram, Eddy Hoost en Harold Riedewald geduchte tegenstanders en op de universiteit gaf decaan Gerard Leckie leiding aan de strijd om de democratisering. De media namen de taak op zich om de Surinaamse bevolking uitgebreid op de hoogte te stellen van al deze gebeurtenissen, waarbij er nauwelijks sprake was van zelfcensuur. Dit moet een zeer stimulerend effect hebben gehad op de bevolking, omdat in de voorgaande maanden de kranten zich juist op de vlakte hadden gehouden. Toch berichtte de pers nooit op een directe manier negatief over Bouterse, zoals wel was gedaan over minister-president Henck Arron vóór de staatsgreep. Een bepaalde voorzichtigheid rond het kopstuk van het militaire bewind bleef aanwezig. Maar de door velen gevoelde noodzaak om in opstand te komen tegen het bewind maakte wel dat de berichtgeving in de kranten vrijer werd. De Associatie van Hoofdredacteuren en Media-eigenaren nam in deze periode steeds meer de taak van de SJK over om op te komen voor de persvrijheid. Keer op keer protesteerde de associatie tegen de censuurmaatregelen. Bovendien kwam zij op voor de bladen toen het militaire bewind besloot om alle overheidsadvertenties in de media stop te zetten. De pers bleek de bindende factor die nodig was om het volk te motiveren tot het omzetten van de stille ontevredenheid in massale protesten. In de kranten werden de diverse uitingen van verzet tegen het militaire bewind samengesmeed tot één protest. Hierdoor fungeerden zij als katalysator van het verzet. Doordat de kranten de ontevredenheid bundelden, kon er krachtiger gehandeld worden. De kranten bleken zo een spilfunctie te vervullen in de strijd tegen Bouterse en zijn ‘revo’. Een blad als Pipel keerde zich weliswaar ook tegen het bewind, maar het distantieerde zich op basis van zijn linkse ideologische opvattingen van het massale verzet, dat zou stoelen op kapitalistische motieven. Hierdoor nam Pipel een bijzondere positie in. Het toonde, net als Mokro overigens, dat niet alleen rechtse of conservatieve krachten zich tegen het bewind keerden. En hoewel Pipel zich solitair opstelde tegenover de dagbladen, maakte het deel uit van de krachten die zich in deze periode tegen Bouterse afzetten. In deze tweede helft van 1982 volgden de gebeurtenissen in het land elkaar zo snel op dat het voor de krantenlezer haast onmogelijk moet zijn geweest om het overzicht te houden over wat zich allemaal afspeelde. | ||||||
[pagina 359]
| ||||||
Duidelijk was wel dat het zo niet verder kon. De Ware Tijd vatte de situatie als volgt samen: Het kernpunt is dat men zich niet langs demokratische weg kan ontdoen van leiders en het met andere proberen. Men kan zich niet in een verkiezing uitspreken en men wordt in bedwang gehouden door wapens. Dat begint hoe langer hoe meer te frustreren en oppositie in de hand te werken nu het geen verwachte verbetering regent. Politiek verzet en politieke aktie zijn nu doorgebroken en er zal een politieke oplossing voor gevonden moeten worden of er zullen, zoals in dictatoriaal geregeerde landen, dissidenten moeten worden opgesloten en interneringskampen moeten worden gebouwd om maar niet te denken aan ergere methoden om verzet te breken.Ga naar voetnoot20 De militairen kozen voor het laatste. Het bewind reageerde op 8 december 1982 met de moord op vijftien vertegenwoordigers van het verzet. Onder de doden bevonden zich vier journalisten en de eigenaar van een radiostation. De gebouwen van de Vrije Stem en twee radiostations werden kapotgeschoten. Het militaire bewind bepaalde dat er nog maar één radiostation (Stichting Radio-omroep Suriname), één televisiezender (de Surinaamse Televisiestichting) en één krant mochten blijven bestaan. De Ware Tijd werd de spreekbuis van het militaire bewind. De vrije pers was in één klap verwijderd uit Suriname. Nadat het militaire bewind drie jaar lang had gefaald om een relatie met de media op te bouwen, had het voor de meest ingrijpende oplossing gekozen: totale censuur. | ||||||
ConclusieIn de periode 1980-1982 was er geen sprake van persvrijheid. In drie jaar tijd creëerde het militaire bewind met intimidatie en halfslachtige censuurmaatregelen een sfeer die het de pers onmogelijk maakte om vrijuit te schrijven. Een weldoordacht mediabeleid ontbrak; de machthebbers reageerden impulsief op de mediaberichten. Als gevolg hiervan ging de schrijvende pers zelfcensuur toepassen. Tot 1982 werden periodes van volledige zelfcensuur afgewisseld met periodes waarin de pers meer durf kon tonen, afhankelijk van de mate waarin het bewind zich met de media bezighield. Eind 1982 barstte de bom echter, toen onder de bevolking een sterke noodzaak werd gevoeld om te strijden voor de democratisering van het land. De pers stond vooraan om dit proces vorm te geven. Vele volksprotesten werden samengebracht door de media, die de zelfcensuur intussen hadden afgeworpen. De pers bleek de katalysator van het verzet tegen het militaire bewind. Toen op 8 december 1982 vijftien prominenten van dit verzet door de militairen vermoord werden, werd duidelijk | ||||||
[pagina 360]
| ||||||
dat de strijd niet had mogen baten. De hierop volgende totale censuur zou pas in 1987 weer formeel worden opgeheven. Sinds het herdemocratiseringsproces in dat jaar bestaat er weer persvrijheid in Suriname, al moet hierbij aangetekend worden dat dit tot op heden een relatief begrip is. Zo werd op 10 mei 2007 het populaire actualiteitenprogramma Suriname Vandaag van de buis gehaald. Het staatsbelang zou vicepresident Ram Sardjoe ertoe hebben gebracht om een discussie over het aangaan van diplomatieke betrekkingen met Taiwan te ontraden.Ga naar voetnoot21 Deze ingreep staat niet op zichzelf. Blijkbaar is de Surinaamse politiek in de praktijk de opvatting toegedaan dat zij kan ingrijpen in de berichtgeving. De Surinaamse media schrijven daardoor nog steeds met enige voorzichtigheid over gevoelige onderwerpen. Daarbij speelt ook dat volgens Leo Morpurgo de Surinaamse cultuur een vorm van ingebakken zelfcensuur kent die zijn oorsprong zou vinden in de koloniale situatie. ‘De koloniale heerser was autorireit en daar durfde men niet tegenin te gaan. Uit respect stelde je geen vragen waardoor je de man in verlegenheid zou kunnen brengen. De militaire coup bracht hier een stagnatie in [...] een kink in de kabel in de natuurlijke ontwikkeling hiervan.’Ga naar voetnoot22 Nita Ramcharan, opvolgster van Morpurgo bij De Ware Tijd, verklaarde in dit verband: ‘De dreun van december 1982 is nog steeds voelbaar omdat er in die periode een heel kritische pers was. Dat heeft ook geleid tot de moord op vijf journalisten en dat er een aantal media kapot geschoten is. Ik denk dat de journalistiek in Suriname nooit meer de hoogte heeft bereikt als van voor 1982.’Ga naar voetnoot23 | ||||||
Literatuur
| ||||||
[pagina 361]
| ||||||
Alwin de Rooij (1977) is in 2007 afgestudeerd als historicus aan de Universiteit Utrecht. In 2005 bezocht hij Suriname voor interviews en archiefonderzoek. Op dit moment is hij werkzaam als docent geschiedenis op een gymnasium. |
|