OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23
(2004)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||||
T.F.A. van Elmpt
| |||||||||
KaartengeldDoor de zeer beperkte economische groei was er tot 1750 maar weinig behoefte aan grote hoeveelheden contant geld in de kolonie. Voor de dagelijkse behoefte werd voornamelijk gebruik gemaakt van koperen en zilveren munten die speciaal voor Suriname geslagen waren. Naarmate de economie achteruit ging, werden deze munten opgepot of verdwenen naar het buitenland, met het gevolg dat er een groot tekort aan kleingeld ontstond. Gouverneur Wigbold Crommelin (1757-1768) stelde voor om dit probleem op te lossen door het uitgeven van loden munten. Die hadden een zeer lage intrinsieke waarde en waren daardoor minder aantrekkelijk om te begraven. De blanke plantage-eigenaren voelden echter niets voor dit plan en het Hof van | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
Politie waarin de plantage-eigenaren sterk vertegenwoordigd waren, verwierp dit voorstel dan ook. Uiteindelijk werd gekozen voor het uitgeven van papiergeld in de vorm van getekende en gestempelde kartonnen munten en speelkaartenGa naar voetnoot2 (zie afbeelding 1). Dit leidde in 1760 tot de introductie van kartonnen f 10 ‘munten’ gemaakt van speelkaarten. Deze uitgiften werden gedekt door wissels op Nederland die weer werden ingetrokken naarmate de kartonnen munten ingetrokken werden. Op deze manier werd de waarde van deze munten zeker gesteld en werd er geen ongedekt geld in omloop gebracht. Dit experiment was zeer geslaagd en op 19 mei 1761 besliste het Hof om nog meer kaartgeld uit te geven om het chronisch tekort aan kleingeld op te heffen, hoewel het tot 20 augustus 1761 duurde voordat dit aan de bevolking werd meegedeeld. 1. Kaartengeld uit 1809 (Collectie Yasha Beresine).
Het kaartgeld diende aanvankelijk uitsluitend als ruilmiddel maar het koloniaal bestuur kwam er al snel achter dat ze door ongedekt kaartgeld uit te geven ook kapitaal kon creëren om de economie in de kolonie nieuw leven in te blazen. De eerste uitgiften waren nog infrequent en niet hoger dan voor een totaal f 25.000 per jaar, maar de frequentie van uitgiften liep snel op en bedragen van f 600.000 per jaar waren geen uitzondering. Hoewel veel van de uitgiften dienden ter vervanging van oude, onbruikbaar geworden kaarten was het uiteindelijke effect toch sterk inflatoir door een netto toename van ongedekt geld. Het geld, dat van echte speelkaarten was gemaakt, had een aantal voordelen. Zo was het kleurrijk en daardoor makkelijk herkenbaar; een groot voordeel voor een grotendeels analfabete bevolking. Ook was het karton van de speelkaarten beter bestand tegen het tropisch klimaat in Suriname dan gewoon papier. Bovendien was het redelijk goedkoop en had het geen intrinsieke waarde, waardoor het niet aantrekkelijk was om op te potten. Een nadeel was natuurlijk dat iedereen die over een pak speelkaarten beschikte in de verleiding zou kunnen komen om zelf geld uit te geven. Om dit te voorkomen werd het kaartgeld op een aantal manieren gekenmerkt. Ten eerste werd de (blanco) achterkant van de kaart voorzien van een volgnummer per uitgifte en waarde. Ook werden de kaarten getekend door twee leden van het Hof van Politie of door de Ontvanger van Belastingen. Om vervalsingen verder tegen te gaan werden de kaarten bovendien voorzien van een droogstempel met het zegel van Suriname. In het begin was dit het zegel van de West Indische Compagnie maar in 1795 werd dit vervangen door het zegel van de ‘Raad over de coloniën in America en over de besittingen van | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
den staat in Africa’, die het bestuur over de kolonie had overgenomen van de WIC die in 1792 failliet was gegaan. Dit zegel bestond uit een driemaster op een schild gedragen door twee inheemse krijgers, een zegel dat de basis zou vormen van alle verdere zegels en wapens van Suriname. Gedurende een korte periode (1803-1804) werd ook nog het zegel van de Bataafsche Republiek gebruikt maar vanaf 1805 werd het 1795-zegel weer gebruikt. Dit zou zo blijven tot 1826, het laatste jaar waarin kaartgeld werd uitgegeven. Het kaartgeld van 1760 was uitgeknipt uit speelkaarten om ze de vorm van een munt te geven met een diameter van 38 mm, ongeveer de maat van een zilveren rijksdaalder, en had een waarde van f 10. Dit uitknippen werd uiteraard al snel ondoenlijk en na 1760 werden de kaarten, op een enkele uitzondering na, alleen nog maar in kleinere stukken geknipt om een lagere waarde aan re geven. Het grotere aantal uitgiften had ook tot gevolg dat er een gebrek aan speelkaarten begon te ontstaan en er moest worden overgegaan op onbedrukt karton van dezelfde afmetingen. Er ontbrak hierbij een systematiek want bij sommige uitgiften zijn zowel speelkaarten als gewoon karton gebruikt voor dezelfde waarden. Waarschijnlijk werd het materiaal bepaald door hetgeen er op dar moment voorhanden was. Over de jaren heen is er een veelheid van maten en vormen aan kaartgeld uitgegeven. Na de eerste uitgiften waren de kaarten veelal rechthoekig van vorm waarbij de waarde van het biljet werd aangegeven door het in kleinere delen te knippen. Een complete speelkaart, voorzien van twee droogstempels, had veelal een waarde van f 10 hetgeen aanleiding gaf tot de locale naam bigi karta (grote kaart). Maar er waren ook driekwart kaarten, met een waarde van f 1 (vier schellingen) en halve kaarten voor f 0,50 (twee schellingen). Dit systeem was niet echt consequent, want er zijn ook halve kaarten van f 1. Ook dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het al of niet voorhanden zijn van voldoende speelkaarten op een bepaald moment. Later werden ook weer munten uitgegeven, in één geval zelfs in de vorm van een zeshoek. | |||||||||
Privé uitgiftenTot 1763 had de kaart van f 2,50 de laagst uitgegeven waarde. Dit was een relatief hoog bedrag, maar samen met de nog in omloop zijnde munten werd geacht dat de dagelijkse behoefte aan kleingeld voldoende gedekt was. Echter, hoe meer kaartgeld er in circulatie werd gebracht hoe meer de koperen en zilveren munten uit de circulatie verdwenen om te worden opgepot en hoe groter de behoefte aan klein wisselgeld. Het Hof weigerde aanvankelijk om kaartgeld van lagere waarden uit te geven en de locale middenstand speelde hier handig op in door zelf papieren ‘geld’ uit te geven in de vorm van coupons. Deze biljetjes hadden geen enkele beveiliging en werden dan ook al snel op grote schaal nagemaakt. De winkeliers weigerden ze daarom weer in te wisselen, waarbij ze ‘gemakshalve’ ook de echte biljetjes als vervalsing afdeden. | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
Dit leidde weer tot een geweldige toename van het aantal klachten bij het Hof en een aantal rechtszaken van mensen die zich benadeeld zagen. Op 21 mei 1771 verbood het Hof uiteindelijk de privé-uitgiften en werd tegelijkertijd kaartgeld in lagere denominaties uitgegeven teneinde verder ongemak te voorkomen. | |||||||||
Papiergeld van de algemeene maatschappijVan 1799 tot 1816Ga naar voetnoot3, in de Napoleontische tijd, stond Suriname onder Engels gezag (Engels Tussenbestuur). Napoleon werd in 1812 verslagen, maar het zou nog vier jaar duren voordat de Engelsen Suriname na veel geharrewar weer in Nederlandse handen hadden gesteld. Ook het nieuwe koloniaal bestuur bleef doorgaan met het uitgeven van kaartengeld, maar het werd snel duidelijk dat drastische maatregelen nodig waren om greep te krijgen op de steeds verder afglijdende economie. In 1827 werd uiteindelijk overgegaan tot de intrekking van al het kaartengeld om daarvoor in de plaats echt bankpapier uit te geven. Er was in die tijd nog geen Surinaamse staats- of centrale bank die deze taak op zich kon nemen en het bestuur kocht daarom een hoeveelheid bankbiljetten van een in Nederland opererende circulatiebank - de Algemeene Maatschappij tot Bevordering van de Volksvlijt, de latere Société General in Brussel - om die vervolgens zelf in de kolonie uit te geven. Het koloniale bestuur had natuurlijk ook zelf bankbiljetten kunnen laten drukken, maar het was goedkoper om reeds bestaande biljetten te gebruiken. 2. Bankbiljet ANMBV (Collectie De Nederlandse Bank).
In het totaal kocht Suriname voor een nominaal bedrag van f 2.000.000 aan bankbiljetten. Naast deze bankbiljetten werd ook voor een bedrag van f 400.000 aan munten van de Algemeene Maatschappij betrokken om het totaal bedrag van f 2.096.742 dat op dat moment in Suriname in kaartengeld en munten circuleerde, in zijn geheel te kunnen vervangen. In ruil daarvoor werd een wissel van f 2.400.000 op de Surinaamse schatkist afgegeven tegen een rente van 5% per jaar. De biljetten van de Algemeene Maatschappij waren gedrukt door Johan Enschedé & Zonen in Haarlem (zie afbeelding 2). Ondanks hun eenvoudig uiterlijk bevatte deze enkelzijdig bedrukte biljetten een groot aantal beveiligingskenmerken om ze te beschermen tegen vervalsing. Een van de meest inge- | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
nieuze beveiligingskenmerken was het gebruik van de ‘muziekrand’. Dit was een zeer complexe rand gezet uit muziektekens die speciaal voor Enschedé gesneden waren door Joan Michael Fleischman, een beroemd stempelsnijder die leefde van 1701 tot 1786. Omdat alleen Enschedé over deze tekens beschikte, kon geen enkele andere drukkerij deze rand namaken. Alle biljetten waren bovendien voorzien van een complexe serie nummers en een watermerk. De teksten en waarden waren aangegeven in drukletters in verschillende fonts die alleen bij Enschedé aanwezig waren. Ook waren ze getekend door een aantal directeuren van de Algemeene Maatschappij en gecontrasigneerd door de Administrateur van het koloniaal bestuur, J. Helb. Om vervalsing van de biljetten van f 1 en hoger te voorkomen was nog een andere ingenieuze techniek bedacht. Aan de linkerkant van het biljet bevond zich een coupon met hetzelfde nummer als het bankbiljet. Bij uitgifte van het bankbiljet werd deze coupon met een speciale schaar met een golvende snede afgeknipt en vervolgens gearchiveerd. Als aan de echtheid van een biljet werd getwijfeld, werd de betreffende coupon opgezocht en als de gegolfde snede ervan precies aansloot op het betreffende biljet, dan was het echt. Paste de golfsnede echter niet, dan was het duidelijk dat het om een vervalsing ging. En of dit allemaal nog niet genoeg was om vervalsers af te schrikken werden de biljetten ook nog voorzien van een droogstempel met de naam en het logo van de Algemeene Maatschappij. Voor gebruik in Suriname werd bovendien een oranje stempel ‘Suriname’ op het biljet gezet, om zo het terugvloeien van de biljetten naar Nederland te beletten. Uiteindelijk hebben de biljetten van de Algemeene Maatschappij slechts drie jaar gecirculeerd, van 1826 tot 1829 toen de eerste echte Surinaamse bankinstelling - de Particuliere West Indische Bank - werd opgericht. | |||||||||
Papiergeld van de particuliere West Indische BankIn 1828 was het duidelijk dat het bankwezen op een nieuwe leest geschoeid moest worden om de economische ontwikkeling in Suriname te stimuleren. Dit leidde tot de oprichting van de Particuliere West Indische Bank (PWIB) op 9 maart 1829. Hoewel de titel suggereert dat het ging om een particulier initiatief betrof het hier een staatsbank met een directie die werd gevormd door de gouverneur van de kolonie, bijgestaan door een aantal hoge ambtenaren. De nieuwe bank werd gehuisvest in het gebouw van de Waag dat hiervoor grondig werd verbouwd en voorzien van de nodige beveiligingsvoorzieningen.Ga naar voetnoot4 De PWIB was gemachtigd om bankbiljetten uit te geven tot een maximum van f 3.000.000 en als dekking voor deze uitgifte zou een gelijk bedrag worden geleend van bankiers in Nederland. De bank zou ook een subsidie van f 150.000 per jaar ontvangen van het koloniaal bestuur om de operati- | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
onele kosten te dekken. Het vernieuwende in het concept van de PWIB was dat haar bankbiljetten niet konden worden gewisseld tegen contante munt, maar alleen tegen wissels op Nederland. Dit betekende dat het Surinaamse papiergeld een fiduciaire band kreeg met het Nederlandse muntstelsel maar dat het niet naar het buitenland kon verdwijnen. Het ontbreken van een dekking in de vorm van goud of zilver en het beperken van de dekking tot een land buiten het gebied waarin de biljetten circuleerden waren de meest significante verschillen met uitgiften van andere bankinstellingen uit die tijd. Zoals met veel plannen liep het ook met dit plan niet geheel zoals verwacht. Het bleek onmogelijk om een bankier in Nederland over te halen het bedrag van f 3.000.000 te lenen en de (Nederlandse) overheid moest daarom uiteindelijk zelf voor dit bedrag garant staan. De bank was echter inmiddels wel gestart met het uitgeven van bankbiljetten. Deze waren door de Minister van Koloniën besteld bij Johan Enschedé en in januari 1829 geleverd. De biljetten (zie afbeelding 3) waren op het oog vrij eenvoudig uitgevoerd, maar net als bij de biljetten van de Algemeene Maatschappij bevatten ze een aantal veiligheidskenmerken. Ze waren eenzijdig gedrukt op vellen van zestien of acht biljetten, afhankelijk van de waarde. De gedrukte vellen werden onversneden naar Suriname verstuurd om daar te worden genummerd en getekend en vervolgens te worden versneden tot bankbiljetten voordat ze in circulatie werden gebracht. 3. Bankbiljet PWIB (Collectie De Nederlandse Bank).
De biljetten waren weer voorzien van de bekende Fleischman muziekrand om vervalsing tegen te gaan. In deze rand waren per biljet zeer kleine afwijkingen aangebracht hetgeen het opsporen van falsificaten aanmerkelijk vereenvoudigde omdat die meestal niet werden opgemerkt door vervalsers.Ga naar voetnoot5 Vervalsers werden overigens fiks aangepakt en het vervalsen of in bezit hebben van valse biljetten werd bestraft met onder andere geseling, brandmerking en dwangarbeid. Voordat ze werden uitgegeven werden de biljetten met een waarde van f 10 en hoger door twee gesalarieerde commissarissen van de bank getekend. Biljetten met een waarde lager dan f 10 zouden in principe door de secretaris van de bank worden getekend. Die kon dit werk natuurlijk niet alleen aan en hij benoemde dan ook een aantal ambtenaren om hem daarbij te helpen. Dit gebeurde na werktijd, en de ambtenaren werden extra betaald naar rato van het aantal biljetten dat zij tekenden. | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
De PWIB begon al in augustus 1829 met het vervangen van de Algemeene Maatschappij-bankbiljetten door PWIB-biljetten, lang voordat de lening van f 3.000.000 rond was; de biljetten waren dus eigenlijk ongedekt. De reden voor deze haast was wel duidelijk. Hoe sneller de oude biljetten uit circulatie gehaald werden, hoe korter de periode waarover rente hoefde te worden betaald over de uitstaande lening van de Algemeene Maatschappij die de dekking vormde voor deze biljetten! De 1829 PWIB-biljetten waren allemaal vierkant of rechthoekig en hadden alleen een zwarte opdruk. Om het wat eenvoudiger te maken voor de voornamelijk analfabete bevolking werden in 1837 ook andere vormen ingevoerd, zoals een zeskantig biljet. Bovendien werden de verschillende waarden nu ook in verschillende kleuren gedrukt. In 1840 werd ook nog een biljet in de vorm van een uitgerekte zeshoek ter waarde van f 1 aan de reeks vormen toegevoegd. De fysieke vormgeving van de nieuwe biljetten gaf aanleiding tot het ontstaan van nieuwe Surinaamse woorden zoals wan redi-redi voor het f 0,15 biljet dat in rood gedrukt was en wan skoinsi (een schuin [biljet]) voor de f 0,25 coupure. De afscheiding van België in 1830 veroorzaakte ernstige financiële problemen voor de Nederlandse regering met het gevolg dat de PWIB niet meer op leningen kon rekenen ter dekking van de vrijelijk uitgegeven bankbiljetten. In 1831 had de PWIB de dekking van de uitgegeven biljetten al met f 1.126.000 overschreden. Bovendien had de bank, net als veel andere banken in die tijd, de fundamentele fout gemaakt om leningen te verstrekken op hypotheek in plaats van op meer liquide middelen. Dit leidde in 1847 tot het faillissement van de PWIB toen zij haar verplichtingen niet meer na kon komen. De bank sloot haar deuren in 1848 maar het zou nog tot 1870 duren voordat de rekening volledig vereffend was. Ondanks haar korte bestaan kunnen de bankbiljetten die door de PWIB zijn uitgegeven gezien worden als het eerste echte Surinaamse papiergeld, uitgegeven voor gebruik in Suriname door een speciaal daarvoor opgerichte Surinaamse circulatiebank. | |||||||||
De Surinaamsche BankHet aantal inwoners van Suriname dat in de eerste helft van de negentiende eeuw geld had om uit te geven was betrekkelijk klein. Het grootste deel van de bevolking bestond uit slaven zonder enig besteedbaar inkomen. Er was daarom ook geen basis voor geldcirculatie van enige omvang. Deze situatie veranderde drastisch op 1 juli 1863 toen ruim 34.000 slaven hun vrijheid verkregen. De plantages bleken zonder slavenarbeid niet rendabel en veel plantage-eigenaren staken hun energie, en hun compensatie van f 300 per slaaf, meer en meer in de handel. De invoering van betaalde arbeid voor de bevrijde slaven en de compensatie voor de eigenaren, had een grotere vraag naar geldmiddelen ten gevolge. Sinds het faillissement van de PWIB in 1847 was er geen papiergeld meer uitgegeven in de kolonie en het was duidelijk dat nu een beter ontwikkeld geldstelsel nodig was. Dit leidde uiteindelijk tot de oprichting van de Surinaam- | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
sche Bank NV in 1865, grotendeels het initiatief van Simon Abendanon, een deurwaarder in Paramaribo, die de Nederlandse filantroop en entrepreneur Samuel Sarphatie voor zijn plan tot oprichting van een bank in Suriname wist te winnen. Het octrooi voor de oprichting van de Surinaamsche Bank werd in 1864 door de gouverneur van Suriname geratificeerd, maar het zou nog tot 19 januari 1865 duren voordat het benodigde kapitaal van f 1.000.000 bijeengebracht was en de bank kon worden opgericht. Het verleende octrooi was 25 jaar geldig, met de mogelijkheid om dit steeds met weer 25 jaar te verlengen. Het hoofdkantoor van de bank was juridisch gevestigd in Amsterdam, terwijl in Paramaribo een bijkantoor werd gevestigd, waar het eigenlijke bankbedrijf zou worden uitgeoefend. Op 8 april 1865 vertrokken Abendanon, die was benoemd tot directeur secretaris van de nieuwe bank in Paramaribo, en Henri Muller, directeur, naar Paramaribo om de feitelijke oprichting van de bank daar ter hand te nemen. Het was duidelijk dat het in omloop brengen van bankbiljetten daarbij de hoogste prioriteit had om op die manier de gouden en zilveren specie aan de circulatie te onttrekken. Muller en Abendanon hadden zich daarom voor hun vertrek voorzien van een eerste voorraad nieuw gedrukte bankbiljetten in de waarden f 10Ga naar voetnoot6, f 25, f 50, f 100, f 200, f 300 en f 1.000. In tegenstelling tot de biljetten van de PWIB, die in vellen werden afgeleverd, waren de bankbiljetten van de Surinaamsche Bank al geheel voorbewerkt en hoefden alleen nog getekend en genummerd te worden. Om dit mechanisch te kunnen doen werd ook een speciale machine uit Nederland meegenomen. De biljetten werden overigens in het begin slechts mondjesmaat uitgezet omdat de directeuren niet helemaal zeker van hun zaak waren en bang dat bij een hausse de bank niet meer in staat zou zijn om de biljetten in te wisselen voor klinkende munt. De zaken gingen echter veel beter dan verwacht en op 19 augustus 1865 kon de directie in Paramaribo het hoofdkantoor meedelen dat tot haar verrassing de bevolking stond te dringen om haar goud en zilver om te wisselen voor papiergeld. 4. Bankbiljet 1865 SB (Collectie Stichting Museum Enschedé).
| |||||||||
De eerste bankbiljetten van de Surinaamsche Bank - 1865De biljetten die Muller en Abendanon mee hadden genomen naar Suriname waren gedrukt bij Enschedé en gedateerd 1 juli 1865 (zie afbeelding 4). Ze waren enkelzijdig bedrukt op crèmekleurig papier dat was voorzien van een | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
watermerk met de tekst ‘SURINAAMSCHE BANK’. Het ontwerp was gebaseerd op de afschaffing van de slavernij en bestond uit een decoratieve rand met daarin opgenomen het Surinaamsche wapenschild en een allegorische afbeelding van de Nederlandse Maagd als brengster van beschaving en vooruitgang. De allegorie toont een knielende slaaf die, zijn ketenen afwerpend, de Nederlandse Maagd bedankt voor zijn vrijheid. Een blanke plantage-eigenaar, trots rechtop staand, biedt de Maagd de voortbrengselen van het land aan. Terugkijkend op de dubieuze rol die Nederland speelde in de slavenhandel en het late tijdstip waarop in Suriname de slavernij werd afgeschaft,Ga naar voetnoot7 een wat ironisch beeld... Het werd al snel duidelijk, dat er kleinere denominatie biljetten van f 2,50 en f 5 nodig waren om het nog circulerende muntgeld uit de circulatie te halen. In 1868 werd daarom een nieuw Koninklijk Besluit gevraagd en verkregen om het bestaande octrooi aan te passen zodat ook lagere waarden dan f 10 konden worden uitgegeven. De eerste biljetten van f 5 waarvan er in november 1869 100,000 waren gedrukt, werden in mei 1870 in circulatie gebracht en in de loop der tijd nog een aantal keren herdrukt. Een f 2,50 biljet werd uiteindelijk nooit uitgegeven. | |||||||||
Een drastisch nieuw ontwerp - 1920Van het oorspronkelijke 1865-bankbiljetontwerp werd tot 1919 een groot aantal herdrukken gemaakt met slechts hier en daar kleine wijzigingen die de veranderingen in bestuursstructuur van de bank weergaven zoals nieuwe functietitels en handtekeningen. In 1919 begon de bank te experimenteren met voorgedrukte biljetnummers en dubbelzijdige bedrukking. Deze experimenten leidden in 1920 tot het besluit om een drastisch nieuw ontwerp voor de bankbiljetten van de Surinaamsche Bank te maken. Het bestaande 1865-ontwerp, gebaseerd op de afschaffing van de slavernij, werd niet meer als gewenst gezien en bovendien werd het door de toenemende beschikbaarheid van fotografische reproductietechnieken steeds eenvoudiger om hiervan goede vervalsingen te maken. 5. Bankbiljet 1920 SB. (Collectie Stichting Museum Enschedé)
Het nieuwe 1920-ontwerp (zie afbeelding 5) bevatte vignetten die de rijstbouw, mijnbouw, bosbouw en visserij uitbeeldden, om daarmee het belang van deze sectoren voor Suriname te onderstrepen. De biljetten werden weer | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
in de bekende waarden van f 10, f 25, f 50, f 100, f 200, f 300 en f 1.000 ontworpen. De veranderingen ten opzichte van de bestaande biljetten waren tamelijk drastisch. Niet alleen waren de nieuwe biljetten tweezijdig bedrukt, ze waren ook voorgenummerd, de handtekeningen waren voorgedrukt en elke waarde had nu haar eigen kleurstelling. Bovendien waren deze biljetten moeilijker te vervalsen door de zeer gedetailleerde gravures en afbeeldingen. Het ontwerp van de f 5 werd niet meegenomen in de serie, voornamelijk omdat die waarde niet aantrekkelijk was voor valsemunters en de bank het dan ook niet verantwoord vond om hiervoor een nieuw ontwerp te laten maken. De f 5 bleef derhalve in zijn oude vorm circuleren. De verschillende waarden van het nieuwe ontwerp werden niet in één keer in circulatie gebracht maar over een aantal jaren, naarmate de noodzaak tot herdruk van biljetten zich voordeed. De bank was zeer gespitst op kostenbeheersing en zo werden de kosten tot een minimum beperkt. Dit had natuurlijk wel tot gevolg dat het oorspronkelijke ontwerp van een aantal waarden alweer op kleine punten gewijzigd was voordat deze voor de eerste keer werden gedrukt. | |||||||||
Het angisa ontwerp - 19356. Bankbiljet 1935 SB. (Collectie De Nederlandse Bank)
In 1935 werd uiteindelijk ook het ontwerp van de f 5 uit 1869 vernieuwd door het uitbrengen van een nieuw f 5 biljet (zie afbeelding 6) met daarop de afbeelding van een angisa (gevouwen hoofddoek). Dit leverde nog een ietwat komisch incident op. De hoofddirectie van de bank in Amsterdam had Enschedé voorzien van een foto van een op het oog aardig uitziende angisa. Ze had echter geen idee dat de angisa ook een middel was voor de draagster om een bepaalde gemoedstoestand uit te dragen en de gekozen afbeelding had min of meer de boodschap: ‘...laat maar waaien...’. Niet bepaald een boodschap die de bank op haar biljetten wilde hebben! Toen ze hier op het laatste moment door de directie in Paramaribo op attent werd gemaakt kon Enschedé de afbeelding nog maar net vervangen door een andere.Ga naar voetnoot8 | |||||||||
De Amerikaanse biljetten - 1941De biljetten van het 1920-ontwerp zouden over de jaren ook een groot aantal keren herdrukt worden met enige kleine wijzigingen. Pas in 1941 werd een totaal nieuwe serie uitgegeven. Dit was iets waartoe de bank min of meer toe gedwongen werd door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Omdat | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
Enschedé daardoor geen biljetten meer kon leveren moest de bank een nieuwe leverancier zoeken voor haar bankbiljetten. Deze zouden uiteindelijk worden gedrukt door de American Bank Note Company (ABNC) die een geheel nieuwe serie voor de Surinaamsche Bank ontwierp (zie afbeelding 7). De bank was zeer ingenomen met de ABNC ontwerpen, die als veel kleurrijker en ‘moderner’ werden ervaren. Bovendien vond de bank dat het papier dat door de ABNC werd gebruikt van veel betere kwaliteit was dan het Nederlandse. De bank zou dan ook tot ver na de oorlog vast blijven houden aan de ABNC als leverancier, ondanks het feit dat Enschedé weer normaal bereikbaar was. 7. Bankbiljet 1941 SB
| |||||||||
De Amsterdamse biljetten - 19518. Bankbiljet 1950 SB
In 1951 voegde de bank weer een nieuwe serie toe aan de al circulerende biljetten. Dit was niet omdat deze laatste niet meer voldeden, maar eigenlijk om de Surinaamse overheid uit een politiek nogal vervelende situatie te redden. De overheid had namelijk al enige tijd het plan om een centrale bank op te zetten en de Surinaamsche Bank van haar circulatietaak te ontheffen. Op die manier wilde zij meer controle krijgen over de uitgifte van papiergeld en vooral over de daaruit voortvloeiende winsten. Aan het opzetten van zo'n bank bleken echter nogal wat haken en ogen te zitten en de plannen om een centrale bank operationeel te maken in 1953 liepen dan ook een behoorlijke vertraging op. Dit zou op zichzelf geen probleem zijn geweest, ware het niet dat de verantwoordelijke minister, vooruitlopend op de oprichting, al in 1949 nieuwe bankbiljetten had besteld bij De Bussy, een waardepapierdrukkerij in Amsterdam. Tegen de tijd dat het duidelijk werd dat de nieuwe centrale bank nog wel een aantal jaren op zich zou laten wachten waren de achterkanten van deze bankbiljetten al gedrukt. Gelukkig stond op de achterkant geen verwijzing naar de naam van de geplande nieuwe centrale bank (De Bank van Suriname - zie afbeelding 8) en de minister vroeg de Surinaamsche Bank hem te helpen door de gedeeltelijk gedrukte biljetten over te nemen. De directie was niet erg enthousiast over het ontwerp en de kwaliteit, maar was uiteindelijk toch bereid om de biljetten uit te geven nadat de voorkant enigszins was aangepast en voorzien van de naam Surinaamsche Bank (zie afbeelding 9). Het feit dat de bank op dat moment net haar octrooi | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
wilde verlengen was hier waarschijnlijk niet geheel vreemd aan. 9. Bankbiljet 1951 SB
De 1951-serie, die bestond uit de waarden f 10, f 25 en f 100, zou de laatste zijn die door de Surinaamsche Bank werd uitgegeven. Na nog een aantal valse starts zou de geplande centrale bank op 1 april 1957 uiteindelijk toch haar deuren openen. Op diezelfde datum droeg de Surinaamsche Bank de circulatietaak, waarvan zij zich bijna honderd jaar zeer succesvol had gekweten, over aan de Centrale Bank van Suriname. Zij zou zich verder ontwikkelen tot de grootste handelsbank in Suriname. | |||||||||
Een centrale bank voor SurinameAl in 1938 had het koloniaal bestuur het plan opgevat om een centrale bank op te richten om daarmee meer greep te krijgen op het monetaire beleid, de stabiliteit en de circulatie van de Surinaamse munteenheid. Er werden twee commissies benoemd om advies uit te brengen over de noodzaak en praktische consequenties van het instellen een dergelijk instituut. Toen de twee commissies in 1945 hun bevindingen uiteindelijk publiceerden bleek echter dat de adviezen diametraal tegenover elkaar stonden. De Commissie Houwink vond dat een dergelijk instituut nodig was voor de ontwikkeling van een gezond bankwezen en het aantrekken van kapitaal uit het buitenland. De Commissie Trip-de Jong argumenteerde dat de oprichting van dergelijke bank op dat moment op grond van praktische overwegingen nog even niet aan de orde was. In ware politieke stijl besloot het koloniaal bestuur daarom maar het advies van beide commissies op te volgen en een Centrale Bank op te richten, ‘...maar niet nu...’. Het octrooi van de Surinaamsche Bank zou op 1 januari 1950 aflopen en het besluit om de oprichting van een centrale bank nog even uit te stellen had dus tot gevolg dat dit octrooi weer verlengd moest worden., maar de Surinaamse overheid maakte wel gebruik van deze gelegenheid om een grotere greep te krijgen op de circulatieactiviteiten en ook op een groter deel van de winsten daaruit. Met de daartoe noodzakelijke aanpassingen werd het octrooi verlengd met een jaar tot 31 december 1951. De reden voor deze wel zeer korte verlenging was de introductie van een nieuwe Bankwet gedurende 1950 die de taken van een circulatiebank beter zou moeten gaan regelen. Deze bankwet zou vervolgens op 1 januari 1951 de basis vormen van een nieuwe verlenging van het octrooiGa naar voetnoot9 van de Surinaamsche Bank, deze keer voor vijf jaar, dus tot 1 januari 1956. | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
Het 1951-octrooi had een opzegtermijn van twee jaar, hetgeen betekende dat de Surinaamse overheid tot 1 januari 1954 de gelegenheid had om het octrooi op te zeggen, anders zou het automatisch weer met vijf jaar worden verlengd tot 1 januari 1961. In een duidelijk ‘nu-of-nooit’ scenario werd op 30 december 1953, het laatst mogelijke tijdstip, het 1951-octrooi opgezegd met de aankondiging dat de Centrale Bank zou worden opgericht per 1 januari 1956, Het was echter al snel duidelijk dat ook deze datum niet erg realistisch was en de regering nam daarom direct al het besluit dat het octrooi zo nodig toch weer verlengd zou kunnen worden. Dit was wel zo verstandig want niet alleen werd de Centrale Bank pas formeel op 24 oktober 1956 opgericht, maar het zou ook nog tot april 1957 duren voordat deze bank in staat zou zijn om met de feitelijke circulatiewerkzaamheden te beginnen. 10. Eerste gebouw CBvS. (Collectie CBvS)
Door alle vertragingen bleef de Surinaamsche Bank uiteindelijk toch tot 1 april 1957 verantwoordelijk voor het circuleren van papiergeld. Om conflicten met de statuten van de Centrale Bank te vermijden werden hiertoe de Artikelen 11 tot 21, die deze bank in staat stelden zelf bankbiljetten uit te geven, tijdelijk opgeschort. Deze artikelen werden op 28 maart 1957 weer van krachtGa naar voetnoot10. Als president van de nieuwe Centrale Bank werd uiteindelijk de Nederlandse jurist R.W. Groenman benoemd. Groenman had negen jaar bij de Nederlandse Bank in Amsterdam gewerkt voordat hij voor het IMF naar Pakistan en later naar Paraguay werd uitgezonden. Zijn eerste prioriteiten bestonden uit het opzetten van de organisatie voor de nieuwe bank, het aantrekken van personeel en het verkrijgen van geschikte huisvesting voor de bank. Die huisvesting werd uiteindelijk gevonden in de voormalige showroom van de OGEM, het plaatselijke energiebedrijf, aan Waterkant 18 (zie afbeelding 10 - het gebouwtje geheel rechts). In het begin was dit gebouw weinig imposant maar het werd verbouwd tot het huidige representatieve | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
gebouw (zie afbeelding 11) naarmate de taken en het personeel van de bank zich uitbreidden. 11. Huidige gebouw CBvS. foto auteur
| |||||||||
De eerste bankbiljetten van de Centrale Bank - 1957De eerste bankbiljetten van de Centrale Bank van Suriname werden als van ouds weer bij Enschedé gedrukt. Dit was overigens zeer tegen de zin van de Surinaamse Minister van Financiën die de biljetten en vooral de papierkwaliteit van de ABNC veel mooier en beter vond. In eerste instantie wilde deze minister een serie biljetten met afbeeldingen van vrijheidstrijders zoals Willem de Zwijger en Simon Bolivar. Maar het verlangen naar het maken van een politiek statement vervloog al spoedig en de alternatieve ontwerpen van Enschedé met een locaal tintje vielen uiteindelijk zo bij hem in de smaak dat hiervoor werd gekozen. 12. Bankbiljet 1957 CBvS. (Collectie Stichting Museum Enschedé)
De eerste serie biljetten, gedateerd 2 januari 1957Ga naar voetnoot11, werd uitgegeven in de waarden f 5, f 10, f 25, f 100 en f 1.000 (zie afbeelding 12). Het ontwerp voor de twee lage waarden toonde een Creools meisje met een halssnoer en een mand fruit op haar hoofd. De drie hogere waarden toonden een portret van een Surinaamse vrouw met een halssnoer van fruit. De achterzijden van beide ontwerpen waren identiek en bevatten guilloches met het wapen van Suriname in het midden. Alle biljetten waren aan de voorkant voorzien van de handtekening van R.W. Groenman, de eerste President van de Centrale Bank. Toen de Centrale Bank op 1 april de circulatietaak van de Surinaamsche Bank overnam werden de oude biljetten uit de circulatie genomen en vervangen door de nieuwe Centrale Bank biljetten. De biljetten bleken toch niet zo lang mee te gaan in het Surinaamse klimaat als verwacht en al snel moesten er herdrukken worden bijbesteld bij Enschedé. Deze biljetten weken in niets af van de initiële drukken en kunnen alleen worden herkend aan de serienummers. In 1963 trad Groenman af als President en werd vervangen door V.M. de Miranda. Deze was Register Accountant en Hoofd geweest van de Centrale | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
Lands Accountants Dienst in Suriname en een van de weinige kandidaten met de nodige kwaliteiten. Als gevolg van zijn benoeming werden in 1963 nieuwe bankbiljetten uitgegeven met de handtekening van De Miranda. Van de gelegenheid werd ook gebruik gemaakt om het oude wapen van Suriname op de achterzijde te vervangen door een nieuw ontwerp van Lou Lichtveld dat in 1960 door de regering was aangenomen. De voorzijde bleef, op de handtekening na, geheel gelijk aan de biljetten van 1957. Deze biljetten zouden tot 1982 een aantal malen ongewijzigd worden herdrukt. 13. Bankbiljet 1982 CBvS
| |||||||||
De Revolutie serie - 1982Als gevolg van de gewijzigde politieke situatie na de revolutie van 1980 werd op 1 december 1980 de econoom Jules Sedney benoemd tot President van de Centrale Bank. Een ander gevolg was dat de bankbiljetten op een aantal punten werden veranderd. Dit gebeurde weliswaar binnen het bestaande ontwerp maar de wijzigingen waren zeer significant in hun boodschap. Op de voorkant werd het motief van de meisjes vervangen door het monument van de RevolutieGa naar voetnoot12, ontworpen door de Surinaamse kunstenaar Jules Chin A Foeng (zie afbeelding 13). Op de achterkant werd het wapen van Suriname met de tekst Justitia, Pietas, Fides niet langer als opportuun gezien en vervangen door een afbeelding van het Presidentieel Paleis.Ga naar voetnoot13 Met het uit de hand lopen van de inflatie in Suriname als gevolg van de economische chaos na de revolutie begonnen deze biljetten van de zogenoemde Revolutieserie al snel in waarde te verminderen. Sedney was al op 24 januari 1983 weer vervangen als president van de bank door W. Lieuw A Soe die als Interim President de bank door een aantal moeilijke jaren wist te loodsen tot in 1985 Henk Otmar Goedschalk werd benoemd als nieuwe president. Omdat Lieuw A Soe interim president was zijn er geen herdrukken van de bankbiljetten gemaakt met zijn handtekening en bleven gedurende zijn bestuur de oude Revolutiebiljetten, getekend door Sedney, in circulatie. Goedschalk was een in Nederland opgeleide Surinaamse econoom, die onmiddellijk trachtte orde op zaken te stellen in de monetaire en economische chaos waarin het land verkeerde. Een van de eerste zaken die hij aanpakte was het verversen van de Revolutiebiljetten. Deze waren inmiddels al een groot aantal | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
jaren in gebruik en zo vies geworden dat ze als een gevaar voor de volksgezondheid werden gezien. Goedschalk liet daartoe nog een aantal biljetten van de Revolutieserie herdrukken voorzien van zijn handtekening, om de door Sedney getekende biljetten te vervangen. 14. Bankbiljet 1986 CBvS
| |||||||||
De Anton de Kom serie - 198615. Bankbiljet 1991 CBvS
Inmiddels bereidde Goedschalk in het diepste geheim een grootschalige geldzuivering voor om de welig tierende zwarte handel terug te dringen. Deze geldzuivering werd na een lange voorbereiding uitgevoerd van 9 op 10 november 1986 waarbij de bevolking slechts enkele dagen tijd kreeg om de oude bankbiljetten om te wisselen tegen biljetten van een geheel nieuwe serie.Ga naar voetnoot14 Deze nieuwe biljetten waren deze keer gedrukt bij Thomas de la Rue, een bankbiljetdrukker in Engeland. Na de executie in 1982 van vijftien critici van het Surinaamse militaire regiem had Nederland de ontwikkelingshulp gestaakt en als reactie daarop waren veel Nederlandse handelspartners waaronder Enschedé, in ongenade gevallen in Suriname. De biljetten (zie afbeelding 14) hadden als centraal thema het portret van Anton de Kom, de Surinaamse nationalist en verzetsheld die gedurende de tweede wereldoorlog in Nederland in het ondergrondse verzet zat.Ga naar voetnoot15 Alle biljetten van de De Kom-serie waren identiek van ontwerp. Alleen de kleuren en de waardeaanduidingen waren per biljet verschillend. De serie bestond uit de waarden f 5, f 10, f 25, f 100 en f 500. Ook deze De Komserie zou weer een aantal keren herdrukt worden, waarbij in 1988 ook een biljet van f 250 aan de serie werd toegevoegd. | |||||||||
De Prestatie serie - 1991Het De Kom-ontwerp werd niet door iedereen in Suriname op prijs gesteld. Verschillende bevolkingsgroepen voelden zich achtergesteld en protesteerden tegen de afbeelding van een volksheld die niet door iedereen als zodanig werd erkend. In 1991 werd daarom alweer een nieuwe serie biljetten ontworpen, deze keer met het wat neutraler thema van de Surinaamse prestaties op het | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
gebied van sport en economie (zie afbeelding 15). Deze Prestatie-serie was wederom gedrukt bij Thomas de la Rue in Engeland en bestond oorspronkelijk uit de waarden f 5, f 10, f 25, f 100 en f 500. Gedwongen door de steeds verdergaande inflatie werd hier in 1993 nog een f 1.000 biljet aan toegevoegd. Als gevolg van een verandering in de politieke samenstelling van de regering nam André Telting in 1994 de leiding van de Centrale Bank over van Henk Goedschalk. Normaal gesproken zouden hierdoor ook nieuwe bankbiljetten met de handtekening van de nieuwe president worden uitgegeven. Echter, in 1993 was nog een zeer groot aantal nieuwe biljetten besteld en gedrukt met de handtekening van Goedschalk. Telting vond het financieel onverantwoord om deze te vernietigen en nieuwe te laten drukken en pas in 1995 zouden er biljetten van f 5, f 10 en f 25 en f 1.000 worden gedrukt voorzien van de handtekening van Telting. Het ontwerp van deze biljetten werd verder niet veranderd maar gedreven door de nog steeds toenemende inflatie werd er tegelijkertijd wel een f 2.000 biljet aan de serie toegevoegd. 16. Bankbiljet 2000 CBvS
Na de regeringswisseling in 1997 trad Telting terug als President van de Centrale Bank en werd vrijwel onmiddellijk weer opgevolgd door Goedschalk die in 1997 de serie verder uitbreidde met nieuwe biljetten van f 5.000 en f 10.000, voorzien van zijn handtekening. Hoewel het ontwerp van deze hoge waarden losjes overeenkwam met het ontwerp van de lagere waarden ontstond toch een veel fleuriger biljet, dat overigens voorzien werd van een aantal zeer geavanceerde technieken om vervalsing tegen te gaan. Goedschalk liet in 1998 ook de biljetten van de lage waarden herdrukken, deze maal voorzien van zijn eigen handtekening. | |||||||||
De flora en fauna serie - 2000Inmiddels had Goedschalk aan Thomas de la Rue gevraagd om een geheel nieuwe serie bankbiljetten te ontwerpen om daarmee het allegaartje aan nu circulerende ontwerpen te vervangen. De hieruit voortkomende serie, geïnspireerd door de prachtige flora en fauna van Suriname, wordt internationaal als een van de mooiste series bankbiljetten gezien (zie afbeelding 16). Voor deze serie werden kosten noch moeite gespaard en de biljetten zijn voorzien van een groot aantal technieken die het maken van overtuigende vervalsingen nagenoeg onmogelijk maakten. Een van de meest opvallende hiervan is de opname van een hologram in de biljetten van f 1.000 en hoger. De biljetten, weer voorzien van de handtekening van Goedschalk, werden in 2000 in circulatie gebracht. Echter, nog in 2000 werd Goedschalk, weer na een regeringswisseling, als president van de bank vervangen door Telting. Die zag zich | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
wederom geconfronteerd met een zeer grote voorraad nieuwe bankbiljetten getekend door zijn voorganger. Als voorheen liet hij geen nieuwe biljetten drukken, maar hield de bewuste biljetten gewoon in circulatie. 17. Bankbiljet 2004 CBvS. (Collectie CBvS)
| |||||||||
Afscheid van de gulden18. Muntbiljet 1986 MvF
Het zou tot 2004 duren voordat er een geheel nieuw ontwerp werd uitgegeven. Deze maal was de achtergrond van de uitgifte van meer fundamentele aard dan bij alle voorgaande wijzigingen door de verandering van het muntstelsel van Surinaamse guldens naar Surinaamse dollars. Deze verandering was sinds de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 al een aantal keren overwogen maar nooit verder opgevolgd. Maar met de steeds toenemende integratie van de Surinaamse economie met die van de omringende landen uit het Caraïbisch gebied en de steeds toenemende afstand van het voormalige moederland werd de stap naar ‘dollarisering’ in 2004 toch gezet. De uitgifte van de dollarbiljetten werd ook aangegrepen om de door de toenemende inflatie uitgegeven hoge denominaties van f 5.000 tot f 25.000 terug te brengen naar lagere waarden door het schrappen van drie nullen. De Surinaamse Dollar bankbiljetten zijn ontworpen en gedrukt door de Canadian Banknote Company en de afweging van de noodzakelijke beveiliging en de daarmee samenhangende kosten heeft geleid tot een serie die zich kenmerkt door grote soberheid, gebaseerd op de natuurlijke schoonheid van het Surinaamse landschap (zie afbeelding 17). | |||||||||
Zilverbonnen en muntbiljettenGa naar voetnoot16In 2004 werden ook voor het eerst in lange tijd weer muntbiljetten uitgegeven. Deze biljetten van f 1 en f 2,50, eigenlijk een papieren substituut voor het normale muntgeld, worden niet door de Centrale Bank uitgegeven, maar door het Ministerie van FinanciënGa naar voetnoot17. De eerste Surinaamse zilverbonnen | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
werden uitgegeven in 1918 in de waarden f 0,50, f 1 en f 2,50 omdat als gevolg van de eerste wereldoorlog wereldwijd een grote schaarste aan zilver was ontstaan. De biljetten zouden, in verschillende ontwerpen blijven bestaan tot 1986 toen het laatste f 1 ontwerp (zie afbeelding 18) in circulatie werd gebracht. Door de enorme inflatie had deze waarde toen al geen enkele betekenis meer in het alledaags betalingsverkeer en er werd dan ook snel gestopt met het uitgeven ervan. In 2004 ontstond door de verandering van het muntstelsel en het sterk verlagen van de op de bankbiljetten uitgedrukte waarden weer behoefte om biljetten met een lage waarde in circulatie te brengen. Op 1 januari 2004 werden daarom weer muntbiljetten uitgegeven, deze keer echter in de waarden SRD 1 en SRD 2,50. Deze biljetten zijn gedrukt door Johan Enschedé in Haarlem en grijpen terug op de zeer sobere ontwerpen van de zilverbonnen zoals die door Enschedé werden gedrukt in 1949 en 1950.Ga naar voetnoot18 | |||||||||
Tot slotMet het uitgeven van de Surinaamse Dollar biljetten kwam een eind aan bijna 250 jaar gebruik van de gulden in Suriname. Gedurende die tijd is het bankbiljet een spiegel geweest van de geschiedenis van het land, als kolonie en als zelfstandige staat. De belangrijkste politieke gebeurtenissen in Suriname vonden daarbij expliciet hun weerslag in de ontwerpen van de bankbiljetten en ook de economische voor- en tegenslagen werden weerspiegeld in de denominaties die werden uitgegeven. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het nieuwe Surinaamse papiergeld de functie van historisch geweten niet over zal nemen. Een meer dan vluchtige blik op het al snel voor lief genomen bankbiljet is daarom zeker aan te raden. | |||||||||
ArchievenNationaal Archief Den Haag
| |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
Literatuur
Theo van Elmpt publiceerde eerder over het Surinaamse papiergeld (1997-2000 en 2003). Voor vargen en opmerkingen naar aanleiding van dit artikel is hij bereikbaar via theovanelmpt@aol.com of telefonisch 00 44 20 8993 8601, fax 00 44 20 8354 0180. |
|