| |
| |
| |
Els Moor
De ondraaglijke zwaarte van het bestaan
Het proza van zeven Surinaamse schrijfsters uit de 21ste eeuw
Zeven schrijfsters van Surinaamse afkomst maakten hun prozadebuut na de eeuwwisseling. Het gaat om Cándani, Annel de Noré, Rita Rahman, Annette de Vries, Chandra Doest, Mala Kishoendajal en Marylin Simons. Vertegenwoordigen zij een nieuwe tijd, een nieuwe thematiek, een nieuwe stijl, of sluiten ze aan bij de traditie? Hoe staan ze ten opzichte van het land van hun voorvaderen? Zijn ze dochters van de globalisatie of bewegen ze zich, zoals de traditie van de Surinaamse letteren het wil, tussen Suriname en Nederland? Om hen in een historisch perspectief te plaatsen, zal om te beginnen worden ingegaan op de vrouwelijke auteurs die hen in de Surinaamse literatuur zijn voorgegaan.
De Surinaamse literatuur werd tot de tweede helft van de vorige eeuw nog door mannen gedomineerd. Om die reden is de explosie van vrouwelijk schrijven, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw inzette, op zijn minst verwonderlijk. Begint de autoritaire rol van de zwarte man te tanen? Wie Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003) van Michiel van Kempen erop naslaat, ziet bevestigd dat de Surinaamse literatuur tot Albertina Rijssel (1899-1954) en Sophie Redmond (1907-1955) geen vrouwelijke auteurs kent.
Wel zijn er al in de zeventiende en achttiende eeuw vrouwen van elders geweest, die een roman schreven die geheel of gedeeltelijk in Suriname speelt. Van de Engelse Aphra Behn (1640-1689), die als jonge vrouw korte tijd in Suriname verbleef, verscheen in 1688 Oroonoko, or the Royal Slave. De Nederlandse Elisabeth Maria Post (1755-1812), die zelf nooit in Suriname is geweest maar die een broer had die plantagehouder was in Guyana, publiceerde in 1791/1792 haar roman Reinhart, of natuur en godsdienst. Beide schrijfsters waren verlichte auteurs, die, levend en werkend binnen Europese tradities, gefascineerd waren door het thema van de ‘nobele wilde’. Hun werk, vooral Oroonoko, heeft met succes de tijd getrotseerd. In Suriname heeft Sharda Ganga in 2003 met haar Theater Collectief een interessante toneelvoorstelling verzorgd, waarin ze het traditionele beeld van Aphra Behn - een nobele vrouw vol compassie - omverschopte. Voor dit artikel is het relevant om vast te stellen dat Behn en Post niet van Surinaamse afkomst waren en dat andere schrijvende vrouwen in de Surinaamse literatuur van de zeven- | |
| |
tiende eeuw tot de jaren dertig van de twintigste eeuw ontbreken.
Albertina Rijssel, die in de jaren dertig het voortouw nam, en Sophie Redmond, die aan het einde van de jaren veertig volgde, waren de eerste schrijfsters van Surinaamse afkomst die sociaal toneelwerk produceerden. Met name Sophie Redmond gaf met haar stukken een impuls aan de ontwikkeling van de volksklasse, vanuit haar overtuiging dat cultuur emancipatiebevorderend kan werken. Thea Doelwijt (1938) schreef korte romans en jeugdboeken en bundelde onuitgegeven Surinaams werk. Zij beoogde hiermee, evenals haar mannelijke collega's die deel uitmaakten van de toenmalige nationalistische schrijversgroep, het gevoel van eigenwaarde, met name op het gebied van cultuur, bij Surinamers te bevorderen. Sophie Redmond was voor Doelwijt een voorbeeld. Zij gaf haar toneelwerk uit en schreef over Redmonds leven het toneelstuk Een dikke, zwarte vrouw als ik (1984). Werken aan bewustwording heeft altijd hoog in Doelwijts vaandel gestaan, vanaf de jaren zeventig vooral ook via cabaret en toneel, genres waarmee het publiek directer te benaderen is dan met proza. Na de decembermoorden in 1982 schreef ze nieuw toneelwerk en proza, waarmee ze steeds kritischer in beeld bracht wat ‘het revolutionair proces’ met mensen deed. Haar ervaringen na de onafhankelijkheid van Suriname hebben ertoe geleid dat haar latere werk niet meer het optimistische karakter heeft van de nationalistische periode, maar ook verdeeldheid en gebrek aan solidariteit laat zien.
| |
Een nieuwe generatie schrijfsters
Vanaf het einde van de jaren '60 kwam er een nieuwe generatie vrouwelijke auteurs opzetten. Bea Vianen (1935) had daarin een belangrijke rol met romans waarmee zij dieper graaft in de psychologie van haar personages dan haar voorgangsters. Hoe zij van binnenuit de individuele en collectieve strijd voor vrijheid beschrijft in haar romans, behandelt Peter Meel in zijn artikel in dit nummer.
Ook Astrid Roemer (1947) en Ellen Ombre (1948) schetsen in hun werk beelden van armoede, gefrustreerde verhoudingen tussen ouders en kinderen, migranten problemen en een desastreus politiek beleid. De problematiek van de gevolgen van de dekolonisatie voor de Surinamer in Suriname en in Nederland is de belangrijkste thematiek in hun werk. Het is het resultaat van onderzoek van binnenuit naar de zwaarte van het bestaan. Met haar onderzoek is Roemer het verst gegaan.
Roemer behandelt in haar trilogie, Gewaagd leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en Was Getekend (1998) de problematiek van de dekoloniserende samenleving en maakt daarbij gebruik van sterk symbolische motieven, zoals dood, moord, zelfmoord, abortus en onvruchtbaarheid. In het laatste deel, niet lang voor de eeuwwisseling uitgekomen, suggereert ze nog hoop voor de individuele mens, die zich bevrijdt van de hebi's (lasten) van het verleden en een eigen positieve keuze maakt.
| |
| |
Roemer beschrijft in haar trilogie een fictieve wereld, die doet denken aan de werkelijke wereld van Suriname. Dat is haar manier om zich intens in de problematiek van Suriname te verdiepen. De afstand is een voorwaarde tot ‘beter zicht’. Daardoor is zij geen ‘balling’, ook geen ‘pottenkijker’, maar eerder een obiaman (genezer uit de wintigodsdienst), die met behulp van haar romans een diagnose probeert te stellen voor een zieke samenleving, wat gepaard gaat met een hoop ‘abracadabra’, die bij haar vooral in de complexiteit van haar stijl en taal zit. Hierdoor kom je er als lezer nooit mee klaar.
Namen zijn bij Roemer ook nooit ‘zomaar’ namen. Dit blijkt in de trilogie onder meer uit het gebruik van de namen van Onno (duidt ‘on-geluk’ aan), Clair (verwijst naar de helderheid en zuiverheid van zij die nauwelijks geleefd heeft en zonder zonden is), de familie Abracadabra (een familie van gemengde afkomst, die de ‘toverspreuk van de liefde’ kent) en Ilya (de naam die de indianen aan Pedrick gaven en die ‘er is’ betekent. ‘Er is’ een Pedrick De Derde en hij zal blijven. Hij woont aan de Weg naar Zee, een plaats die ruimte en hoop suggereert, maar ook verwijst naar de dood).
Met de spelling, inclusief het gebruik van hoofdletters en koppeltekens, gaat Roemer al even eigenzinnig om. Niet alleen de tekst draagt hierdoor haar persoonlijke stempel (‘was getekend’), dit geldt ook voor de wereld die in haar tekst vorm krijgt: haar Suriname is niet de republiek van de ons bekende landkaart, haar Paramaribo is niet de stad van de plattegrond en historische feiten worden niet altijd correct weergegeven. Roemer speelt bovendien met uitdrukkingen en gezegden uit het Nederlands en het Surinaams-Nederlands en gebruikt Surinaams-Nederlandse woorden en zinswendingen op een volstrekt eigen manier. Dit alles duidt erop dat het haar niet gaat om het neerzetten van een uiterlijk herkenbare wereld, maar om het verbeelden van een innerlijke werkelijkheid (Den Boef 1998 en 2000, Moor 1999).
Twee schrijfsters nemen in de Surinaamse letteren een speciale plaats in. Joanna Werners (1953) trok de aandacht, doordat zij, in het voetspoor van Roemer, op een openhartige manier over homoseksualiteit schreef en dit thema een centrale plaats in haar oeuvre gaf. Haar romans kunnen gerekend worden tot de feministische literatuur, waarmee ze voor het Surinaamse publiek in ieder geval baanbrekend werk verrichtte. Dat is op een heel andere manier ook het geval met Cynthia Mc Leod (1936). Zij schreef romans over onderwerpen, uit de Surinaamse koloniale geschiedenis, die in zeer goede aarde vielen, vooral bij Surinaamse lezers in Suriname en Nederland. Als haar grote verdienste geldt, dat zij een breed publiek op een toegankelijke wijze met de eigen historie in aanraking brengt. Haar werk mist echter de psychologische diepgang en de persoonlijke interpretatie van historische feiten, welke aspecten wel te vinden zijn in het werk van Bea Vianen en Astrid Roemer en in een aantal verhalen van Ellen Ombre.
De hoofdlijnen van de Surinaamse literatuur van vrouwelijke auteurs in Nederland en in Suriname aan het einde van de twintigste eeuw zijn daar- | |
| |
mee geschetst. De grote mannelijke romanschrijvers deden er op dat moment al geruime tijd het zwijgen toe. Edgar Cairo (1948-2000) produceerde de laatste tien jaar van zijn leven geen literair werk meer. Leo Ferrier (1940) was na een veelbelovende start al in het begin van de jaren zeventig met het voortbrengen van scheppend proza gestopt. Op zijn beurt publiceert Paul Marlee (1938) sinds de tweede helft van de jaren tachtig geen romans meer. De nieuwe literaire held is Clark Accord (1961), die debuteerde met de succesroman De koningin van Paramaribo (1999), een geromantiseerde biografie van de prostituee Maxi Linder. John de Bye (1942) trad met de uitgave van zijn historische roman Ter dood veroordeeld (2000) in het voetspoor van Cynthia Mc Leod, evenwel zonder haar populariteit te evenaren. Accord en De Bye zijn de hanen in het hok van de schrijfsters van de nieuwe eeuw.
| |
Cándani
Zowel Oude onbekenden (2001) als Huis van as (2002) van Cándani (1965), pseudoniem van Asha Radjkoemar, zijn gefocust op de kleine wereld van gezin en familie. In Oude onbekenden is de hoofdpersoon een jonge vrouw van Surinaams-Hindostaanse afkomst, die in Nederland woont en werkt. Zij brengt een bezoek aan haar vaderland Suriname om antwoord te vinden op vragen met betrekking tot het gezin waarin ze opgroeide. Haar zoektocht speelt zich af in de Magentapolder, waar het gezin woonde, en brengt haar bij haar aji, haar grootmoeder van vaders zijde. Ze ontmoet een pottenbakker, met wie ze een korte liefdesrelatie heeft en die haar wijst op geschriften van immigranten uit India. De uitdaging om daarover te schrijven, verwerpt ze echter. De gezinsproblematiek uit het nabije verleden heeft prioriteit. Ook Amelia, de hoofdpersoon uit Huis van as, doet een aantal schokkende ontdekkingen over het gezin waaruit ze afkomstig is.
Cándani signeert, Den Haag 1990. Foto: Shrinivási.
In beide korte romans, waaraan de invloed van Sarnami, hai van Bea Vianen niet voorbij lijkt te zijn gegaan, zien we de hoofdpersoon met veel liefde en tederheid kijken naar de eenvoud van het districtsleven, waar zuivere jeugdherinneringen liggen. Een terugkerend motief in Cándani's werk is dat van de ‘poppetjes van klei’, die de hoofdpersonen als kind maakten en met hun verbeelding tot leven riepen. Dit is een prachtige symboliek voor de eigen wereld van het kind. Die wereld van de verbeelding beschermde hen tegen de wereld van de volwassenen, waarin incest, overspel, pogingen tot vergif- | |
| |
tiging van een ongewenste baby, haat tegenover elkaar en liefdeloosheid ten opzichte van kinderen, het leven ondraaglijk maakten. Interessant is dat het ‘lichaam van klei’ in de doodslyriek van de Hindoes een rol speelt als teken van vergankelijkheid. Op deze wijze wordt de broosheid van jeugdherinneringen door middel van poëtische bewoordingen navoelbaar gemaakt. In haar proza verraadt Cándani haar dichterschap.
Naarmate de hoofdfiguren in Oude onbekenden en Huis van as ouder worden, krijgen zij het gevoel steeds meer van zichzelf te vervreemden. Het feit dat zij buiten Suriname woonachtig zijn, draagt aan die vervreemding bij, maar ook aan het bewustzijn dat die vervreemding hun leven uit balans brengt en dat een zoektocht naar de wortels van dit leed mogelijk helend kan werken. De tragiek is dat de familieleden die in Suriname zijn blijven wonen, het verleden grotendeels van zich af hebben geschud en er voor gekozen hebben zoveel mogelijk in het hier en nu te leven. De contacten van de hoofdpersonen met hun familie lopen daardoor in belangrijke mate op een teleurstelling uit. Daarnaast vraagt de schrijfster aandacht voor de mogelijke doorwerking van het verleden. Subtiel wordt in Oude onbekenden op een toekomstige verwijdering tussen de hoofdfiguur en haar eigen kind gepreludeerd.
| |
Annel de Noré
Ook De Bruine Zeemeermin (2000) van Annel de Noré (1950), pseudoniem van Netty Simons, gaat over het familie- en gezinsleven. Geweld binnen de man-vrouw relatie neemt in deze roman een belangrijke plaats in. Een universele thematiek krijgt daarmee een Surinaams gezicht.
De hoofdfiguur in het boek is Ingrid, een in Suriname geboren en getogen vrouw, die probeert een eigen leven te beginnen, onafhankelijk van haar alcoholische echtgenoot, die haar regelmatig mishandelt. Na een kortstondige, romantische liefdesrelatie met een oudere man, vlucht Ingrid echter toch weer naar haar echtgenoot en haar gezin. In het sprookje dat haar minnaar haar ten afscheid vertelt, offert een zeemeermin haar prachtige stem op om van de liefde te kunnen genieten. Ze verliest daarmee echter het belangrijkste van zichzelf. In de roman offert Ingrid haar liefde op ter wille van haar gezin (dat daar niet gelukkiger van wordt). Zij verliest daarmee haar verworven vrijheid.
De Noré portretteert in De Bruine Zeemeermin verschillende typen vrouwen: de vrouw die niet voor zichzelf kan kiezen, de krachtige zwarte vrouw die dat wel kan en daardoor een sterke uitstraling heeft naar haar omgeving, en de figuur van de dochter, die verhardt tijdens haar jeugd in het onharmonische gezin en volwassen geworden de strijd moet aanbinden tegen haar jeugdervaringen. De structuur van de roman is op de verschillende typen afgestemd: in ieder hoofdstuk staat een der vrouwen in een bepaalde rol (moeder, dochter, tante) centraal.
De Noré geeft met haar verhaal geen beeld van een bepaalde periode uit de
| |
| |
(recente) Surinaamse geschiedenis. De maatschappelijke en politieke situatie in het land worden door haar niet beschreven. Haar oogmerk is om op een authentieke wijze, van binnenuit, de gevoelens van de verschillende vrouwen te beschrijven, waarbij ze tot in de kleinste details de typisch Surinaamse manier van omgaan met elkaar, inclusief het taalgebruik van de personages, wil weergeven, ook van kinderen. In deze opzer slaagt zij op een overtuigende manier.
| |
Rita Rahman
Het debuut van Rita Rahman (1952), Liefdesgeuren (2001), speelt zowel op het politieke als op het familiale niveau. Rahman vervlecht de persoonlijke geschiedenis van haar personages met de gecompliceerde recente geschiedenis van een Caraïbisch eiland, waarin Suriname te herkennen valt. De vertelstructuur weerspiegelt dit procédé op een geraffineerde wijze. De hoofdpersoon, een jonge vrouw uit een Caraïbisch land, fungeert als een soort Sheherazade voor een Nederlandse politicus. Als therapie tegen diens slapeloosheid gebruikt ze een huismiddel van haar oma: verhalen vertellen. De vertellingen, waarin de hoofdfiguren ook hun eigen verhaal vertellen, gaan over de lotgevallen van politiek linkse idealisten, die zich laten strikken in het web van een militaire dictatuur. De gruwelijke moorden die het dictatoriale regime op politieke tegenstanders pleegt, brengen in het leven van de romanfiguren verdriet en verwarring teweeg.
De vertellende therapeute heeft minder onschuldige plannen met haar cliënt dan zij het doet voorkomen. De politicus is een nakomeling van een van haar blanke voorouders uit de slaventijd. Als hij haar zwanger maakt, kan de navelstreng van het kind in Suriname worden begraven. Dit offer aan moeder Aisa (aarde), de vurige wens van haar oma, moet het noodlot dat de familie teistert, opheffen. De gescheurde bere (lett. buik, ook familieverband) dient geheeld te worden om een einde te maken aan de vroege dood van de mannelijke nakomelingen van de familie. Daar de grootmoeder eerder sterft dan de baby geboren kan worden, besluit de vrouw tot een abortus, waardoor er toch een navelstreng begraven kan worden. De onprofessionele uitvoering van deze ingreep heeft de onvruchtbaarheid van de vrouw tot gevolg.
Evenals De Noré in De Bruine Zeemeermin laat Rahman in Liefdesgeuren een ontwikkelde vrouw een zinloos offer brengen ten behoeve van haar familie. Beide vrouwen ontzeggen zichzelf veel, zonder dat dit voor hen tot een positieve wending in hun leven leidt. Rahman gebruikt alleen - wellicht onder invloed van Astrid Roemer - een veel zwaardere symboliek om de loden last van het Surinaamse leven aanschouwelijk te maken. Dit heeft effect op de toegankelijkheid van haar werk. De complexiteit van Liefdesgeuren, zowel naar vorm als naar inhoud, maakt het boek namelijk niet gemakkelijk leesbaar. Ook daarin verschilt het van De Bruine Zeemeermin, dat een duidelijker structuur en een levendiger taalgebruik kent.
| |
| |
| |
Annette de Vries
In Scheurbuik (2002) van Annette de Vries (1954) is de thematiek verwant aan die in Liefdesgeuren. Evenals bij Rahman speelt bij De Vries de verscheurdheid van de bere in een familie een grote rol. Ook in deze roman is de buik van de familie in de slaventijd gescheurd door witte en zwarte voorouders.
Hoofdpersoon Lucia is een Nederlandse actrice van Surinaamse afkomst. Ze komt naar Suriname om haar jeugdvriend bij te staan die ongeneeslijk ziek is. Op alle mogelijke manieren wordt ze geconfronteerd met de familieleden van deze Miquel, zowel met de verscheurdheid van hun persoonlijke levens als met hun verschillende leefwijzen. Hun leefstijlen variëren van ‘elitair westers’ tot ‘in eenvoud levend in de natuur met een vanzelfsprekend geloof in de voorouderwereld’. Tijdens haar verblijf in Suriname beleeft Lucia een intieme liefdesrelatie met een man van haar eigen kleur. Het is haar eerste bevredigende relatie: alomvattend en harmonieus. De confrontatie met Suriname maakt Lucia bewust van haar positie in Nederland, waar haar identiteit vaak op de proef wordt gesteld door verkapte of openlijke discriminatie, ondanks het feit dat ze maatschappelijk en artistiek veel heeft bereikt.
Hoewel de roman van Annette de Vries nog enige zwakke punten in zich draagt, zoals fouten in het tijdsbeeld, heeft zij onmiskenbaar talent. Zij is erin geslaagd om tegen de achtergrond van het Suriname in de jaren tachtig en negentig een roman te schrijven, waarin de problematiek van familiaire, sociale en etnische verhoudingen en kwesties van migratie en integratie, op een levendige en niet zelden geestige wijze vorm worden gegeven.
| |
Chandra Doest
Chandra Doest (1974) is de jongste van de zeven schrijfsters. Zij is de enige auteur die in Nederland geboren is, uit Surinaamse ouders. Nieuw aan de roman Anton en Annissa (2001) is dat Doest personages met een Libanese achtergrond in haar verhaal betrekt. Jammer genoeg levert dit geen meerwaarde op, aangezien de schrijfster zich niet diepgaand in de cultuur van de Libanezen geïnteresseerd toont. Haar boek is weinig meer dan een variatie op het thema: ‘Zij konden bij elkander niet komen, want het water was veel te diep.’ De intrige is navenant simpel. Een Libanees meisje en een Creoolse jongen worden verliefd op elkaar in Paramaribo. Als het meisje zwanger is van haar geliefde, zet haar vader haar, om schande te vermijden, op de boot terug naar Libanon. Maar ze gaat in Amsterdam van boord en begint een eigen leven, met haar kind dat later geboren wordt. De vraag die de lezer zich stelt is of het water werkelijk zo diep was. Was het voor Annissa onmogelijk om in latere jaren contact te hebben met Anton of hij met haar? Pas Annissa's kleinzoon neemt het initiatief om - na haar dood - naar Suriname te gaan om contact te hebben met zijn opa. Zo diep als het water is, zo oppervlakkig is dit verhaal, dat bovendien overgoten is met een zware EBG-saus, die menselijke nuanceringen wegdrukt.
| |
| |
| |
Mala Kishoendajal
Mala Kishoendajal (1959) is al sinds haar kindertijd in Den Haag woonachtig. Haar romans Dame Blanche (2001) en Het boegbeeld (2002) tonen het leven van Haags-Hindostaanse vrouwen, die cultureel meer op India georiënteerd zijn dan op Suriname. De bijfiguren in haar boeken koesteren nog wel herinneringen aan Suriname, maar deze graven niet diep, weerspiegelen een Nederlandse kijk op het land en onttrekken zich niet aan het clichématige.
Het nieuwe en authentieke aan vooral Dame Blanche is het samengaan van een moderne, westerse manier van leven met een doorleefd respect voor tradities uit de Hindoecultuur. Dat levert interessante beelden op, zoals van de modern geklede jonge vrouw Indrani, die een zwart kanten doekje om haar hoofd knoopt bij een dodenritueel. De vermenging van moderniteit en traditie, westers en Hindostaans, is vanzelfsprekend in haar werk en geeft geen aanleiding tot zoektochten naar een eigen identiteit, zoals bij Cándani en Annette de Vries. De universele thematiek van geweld binnen het huwelijk speelt ook in Dame Blanche een rol, maar de geëmancipeerde Indrani weet er, anders dan Ingrid in De Bruine Zeemeermin, voorgoed afstand van te nemen en haar eigen leven te leiden.
Het werk van Kishoendajal zou ik niet tot de Surinaamse literatuur of tot de migrantenliteratuur willen rekenen, maar tot de literatuur van intercultureel Nederland. Indrani is een ‘Hollandse Hindostaanse’, wat de vrouwen in de romans van Cándani maar ten dele zijn. Die reizen naar Suriname op zoek naar herinneringen en voelen zich nog nauw verwant met het land. Dat is zowel in Dame Blanche als in Het boegbeeld niet het geval. Daar is de problematiek geworteld in de interculturele Nederlandse samenleving. Het boegbeeld is daar bij uitstek een voorbeeld van. Het is een sleutelroman gewijd aan het drama rond het Tweede Kamerlid Tara Oedayrajsing Varma. Jammer genoeg komt Kishoendajal in dit boek, waarin de lezer die vertrouwd is met de Nederlandse situatie veel herkent, nier verder dan het tekenen van een karikatuur van de vrouw die haar leven bij elkaar fantaseerde.
| |
Marylin Simons
Marylin Simons (1959) bundelde in Carrousel (2004) verhalen, die stuk voor stuk in Suriname spelen en voor honderd procent Surinaams zijn. Ze doet dat, ondanks de tragische inhoud van de verhalen, op een verbazingwekkend lichte toon en met een grote openheid. Taboes, die talrijk liggen opgestapeld in de Surinaamse samenleving, doorbreekt zij op een vanzelfsprekende manier. Haar taalgebruik is licht, wendbaar, beeldend en Surinaams. Wat betreft stijl en taal wijkt Simons af van de hiervoor besproken auteurs.
Simons laat in haar verhalen de rijke verscheidenheid zien van het Surinaams-Nederlands, dat zich beweegt tussen het Sranantongo (Surinaams) en het Algemeen Beschaafd Nederlands. Haar personages han- | |
| |
teren hun eigen taalgebruik en hebben hun eigen manier van kijken naar de Surinaamse werkelijkheid. We horen en voelen, ruiken en snuiven, zien en doorleven kleine bijzonderheden, zonder dat Simons' proza langdradig wordt. Deze oorspronkelijke manier van schrijven maakt dat de tragiek verteerbaar blijft. Want ook in de verhalen van Simons is de zwaarte van het menselijk bestaan het hoofdonderwerp. De tragiek is herkenbaar: kinderen die ontaarden door de machteloosheid van volwassenen, een baby die doodgaat, geweld tegen kinderen, pedofilie, drugsproblematiek, het is maar een greep. De verhaalfiguren en hun daden: ze zijn zoals ze zijn. De personages worden niet getekend als daders en slachtoffers, maar als mensen die iets overkomt. Simons beschrijft hen met warmte en menselijke liefde.
Carrousel van Marylin Simons, omslagontwerp van Claudett de Bruin.
| |
Conclusie
De zeven schrijfsters die na de eeuwwisseling debuteerden, zijn niet vernieuwend waar het gaat om de thematiek van hun werk. Universele thema's als de zoektocht naar een eigen identiteit en de doorwerking van het leed van ouders en kinderen tot in navolgende geslachten worden in hun proza verstrengeld met meer Caraïbische thema's, zoals migratie en de doorwerking van de koloniale geschiedenis, die beide tot gevoelens van verscheurdheid leiden. Zulke thema's kwamen al voor bij Bea Vianen en Astrid Roemer. Bovendien kunnen ze moeilijk als vrouwelijke thema's worden getypeerd als we bijvoorbeeld het literaire werk van Edgar Cairo of Âtman (1968) van Leo Ferrier in beschouwing nemen.
Gevoelens van verscheurdheid komen op een navrante wijze aan de orde in de romans van Rita Rahman en Annette de Vries. De lieve tante Helen in Scheurbuik pleegt zelfmoord. Ze kan niet verder leven, nadat ze getuige is geweest van de gewelddadige dood van haar buurman door een militair. Haar man bleef daarbij onzichtbaar en stak geen poot uit. Dat zijn scheuren in persoonlijke levens, die er niet om liegen. De Vries heeft ook de verscheurdheid in de familie van Miquel fraai verbeeld. De moeder van haar jeugdvriend, Sophia, vertelt oude verhalen over de familie, over de gescheurde bere. Tegelijk hoort zij door haar afkomst eigenlijk niet thuis in deze middenklasse familie. Zij heeft er alles aan gedaan om zich omhoog te werken en uiteindelijk, als ze oud is, beseft ze dat ze zich vooral voor haar eigen eenzaamheid heeft ingezet.
De gescheurde bere tussen zwart en wit, die zijn oorsprong heeft in de slaventijd, is een metafoor voor het hedendaagse Suriname. Deze verscheurdheid heeft betrekking op de Surinaamse bevolking, die voor de helft in
| |
| |
Nederland woont. Surinaamse families zijn daardoor uiteengereten. Ook de oude culturele verscheurdheid is nog steeds niet voorbij. In dit verband is onvruchtbaarheid een typerend motief in de romans van Rahman en De Vries. Myrna uit Liefdegeuren is na het offer van haar ongeboren kind onvruchtbaar. Tante Helen, die op haar oude dag haar onvruchtbaarheid extra voelt als haar man haar teleurgesteld heeft, verdrinkt zich in de Stille Kreek. Het zijn beelden die verwijzen naar een groter verband dan alleen het familiale. In bredere zin hebben ze betrekking op onopgehelderde misdaden, lafheid en persoonlijke frustraties, die verscheurdheid teweegbrengen en een gebrek aan dynamiek demonstreren.
Deze symboliek vinden we niet in de romans van Cándani. Zij volgt in haar werk de problematiek van individuele migranten. Die worden nauwelijks in een groter historisch verband geplaatst. De kracht van haar werk zit in de zuivere beschrijving van het districtsleven. Daarmee laat ze op een liefdevolle manier een stuk authentiek Surinaams leven zien. In Scheurbuik van Annette de Vries is dat leven geconcentreerd rond het huis aan de Stille Kreek, waar nog de geest van een voorouder rondwaart. De keuze van de zieke Miquel voor juist déze plek is een overtuigende poging om de gescheurde buik te dichten. De ondraaglijke zwaarte van het Surinaamse bestaan, dat geworteld is in het verleden, is vooral terug te vinden in de romans van De Noré, Rahman, De Vries en Cándani en in de verhalen van Simons. De ondraaglijke lichtheid heeft een plek gekregen bij Doest en Kishoendajal. Zolang de romankunst bestaat, hebben gezin en familie model gestaan voor samenlevingen en zelfs voor de mensheid in zijn totaliteit. Honderd jaar eenzaamheid (1972), het meesterwerk van de Colombiaanse Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez, is daar een sprekend voorbeeld van. Ook de personages van de zeven schrijfsters draaien alle in de kring van de familie en de cultuur van hun voorvaderen. Ze zijn geen kosmopolitische burgers, zoals de figuren in de romans van Albert Helman. De traditie blijft voor hen een heilig huis. Dit neemt niet weg dat alle werken de lezer aan het denken zetten en inzicht geven in de complexiteit, afkomst en geschiedenis van mensen. Tegelijk moeten lezers zich echter ook in de verhalen van de schrijfsters kunnen verliezen of herkennen. Ze moeten hun hartstochten erin kwijt kunnen en door de werken verrast en ontroerd worden. Wat dat aangaat, weten de besproken romans niet in alle opzichten aan de verwachtingen te voldoen. De Surinaamse auteurs van de 21ste eeuw wacht nog een zware, zij het
dankbare taak.
| |
Literatuur
Accord, Clark, 1999
De koningin van Paramaribo. Amsterdam: Vassallucci. |
| |
| |
Behn, Aphra, 1983
Oroenoko of de Koninklijke Slaaf. Vertaald en van een nawoord voorzien door Albert Helman. Amsterdam: De Arbeiderspers. Grote ABC 451. |
Boef, August Hans den, 1998
‘Astrid Roemers trilogie van het verscheurde Suriname’, Bzzlletin 27 (255) 32-36. |
Boef, August Hans den, 2000
‘Het schuldige Suriname van Astrid Roemer’, Ons Erfdeel 43 (3) 353-360. |
Bye, John de, 2000
Ter dood veroordeeld. Paramaribo: Ralicon. |
Cándani, 2001
Oude onbekenden. Haarlem: In de Knipscheer. |
Cándani, 2002
Huis van as. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Doelwijt, Thea, 1984
Een dikke, zwarte vrouw als ik. [Onuitgegeven toneelstuk.] |
Doest, Chandra, 2001
Anton & Annissa. Amsterdam: Vassallucci. |
Ferrier, Leo Henri, 1968
Âtman. Amsterdam: De Bezige Bij. Literaire Reuzenpocket 262. |
Gárcia Márquez, Gabriel, 1972
Honderd jaar eenzaamheid. Amsterdam: Meulenhoff. Meulenhoff Editie E 254. |
Kempen, Michiel van, 2003
Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Band I: 1596-1957 & de orale literatuur. Band II: 1957-2000. Breda: De Geus. |
Kishoendajal, Mala, 2001
Dame Blanche. Haarlem: In de Knipscheer. |
Kishoendajal, Mala, 2002
Het boegbeeld. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Moor, Els, 1999
‘Je bent wat je wil zijn: sporen van hoop in de trilogie van Astrid Roemer’, Armada 4 (16) 73-81. |
Noré, Annel de, 2000
De Bruine Zeemeermin. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Post, E.M., 1791-1792
Reinhart, of natuur en godsdienst. Drie delen. Amsterdam: Johannes Allart. |
Rahman, Rita, 2001
Liefdesgeuren. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Redmond, Sophie, 1972
4 toneelstukken. Bijeengebracht door Thea Doelwijt. Paramaribo: YWCA. |
Roemer, Astrid, 1996
Gewaagd leven. Roman. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers. |
Roemer, Astrid, 1997
Lijken op Liefde. Roman. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers. |
| |
| |
Roemer, Astrid, 1998
Was Getekend. Roman. Amsterdam/Antwerpen: de Arbeiderspers. |
Simons, Marylin, 2004
Carrousel. Verhalen. Paramaribo: Okopipi. |
Vries, Annette de, 2002
Scheurbuik. Roman. Amsterdam/Antwerpen: Atlas. |
Els Moor werkte jarenlang als lerares Nederlands in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs in Suriname. Laatstelijk was zij verbonden aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) in Paramaribo. Moor geniet vooral bekendheid als redacteur van de Literaire Pagina van De Ware Tijd en als medewerker van uitgeverij Okopipi. Daarnaast schrijft zij artikelen en verzorgt zij lezingen over letterkundige onderwerpen.
|
|