| |
| |
| |
Isabel Hoving
Oude pijn en nieuwe moed
Familie, politiek en geweld door de ogen van een nieuwe generatie Surinaamse schrijfsters
Als ik naar voren breng dat de Caraïbische literatuur van vrouwelijke auteurs op dit moment bloeit, dan spreek ik niet alleen voor mijzelf. In allerlei talen wordt de grandioze energie geroemd van, bijvoorbeeld, de Engelstalige Caraïbische schrijfsters in Canada of de aanstekelijke experimenten van hun Spaanstalige vrouwelijke collega's. Ik zou de loftrompet willen steken over de poëtische moed waarmee Surinaamse schrijfsters rond deze eeuwwisseling nieuwe literaire vormen ontwikkelen voor het voelbaar maken van oude pijn en nieuwe hoop.
Waarom zijn het juist vrouwelijke auteurs die zoveel weerklank vinden? Ik denk dat dit te maken heeft met de specifieke beelden waarmee zij de brandende en actuele vraagstukken van de Caraïbische regio thematiseren. Hun thema's hebben betrekking op de moeilijke vorming van stabiele en welvarende gemeenschappen en kunnen benoemd worden als het verwerken en verwoorden van de traumatische geschiedenis van de landen, de voortdurende zoektocht naar een nationale, maar meer nog naar een transnationale identiteit en het verzet tegen verouderde, beklemmende noties van identiteit. Op het eerste gezicht zijn dat niet de centrale thema's van de hedendaagse Surinaamse schrijfsters. Zij schrijven eerder over gewelddadige relaties tussen mannen en vrouwen, over families die uit elkaar gerukt worden, over verlaten en verwaarloosde kinderen, over de pijn van gemigreerde buitenstaanders en hun pogingen zich Suriname weer eigen te maken. Hun thema's zijn gender, seksualiteit, familie, generaties. Typische vrouwenonderwerpen zou je zeggen.
Als we die thema's echter binnen de bredere context van de Caraïbische literatuur bekijken, dan valt op dat die schijnbaar persoonlijke, vrouwelijke thema's vaak gebruikt worden om politieke en maatschappelijke kwesties te bespreken. De Brits-Jamaicaanse cultuurwetenschapper Paul Gilroy heeft laten zien dat zwarte nationalisten de crisis in zwarte gemeenschappen uitlegden als een crisis van zwarte mannelijkheid, die opgelost zou kunnen worden door de traditionele heteroseksuele familie in ere te herstellen en de vader weer zijn autoritaire rol terug te geven als hoofd van het gezin. Zo wordt de natie als een traditionele, heteroseksuele familie voorgesteld, waarbij de burgers als mannen en familievaders worden aangesproken, terwijl vrouwen de rol krijgen toebedeeld van moeders van de zonen van de natie (Gilroy in Smyth 1999: 142). Als een Caraïbische schrijfster in deze
| |
| |
context schrijft over het geweld binnen het gezin en over de onmacht van vaders en moeders om hun kinderen te beschermen, dan resoneert in dat werk de dieperliggende vraag mee: hoe kan de crisis in de samenleving het hoofd geboden worden?
De familie is nog in een ander opzicht een belangrijk thema binnen de Caraïbische literatuur. Caraïbische literatuur is wel beschreven als een zoektocht naar een raciale, culturele, regionale of nationale identiteit. Die identiteit kan door de pijnlijke geschiedenis niet anders dan meervoudig, verscheurd en vervreemdend zijn. In de jaren tachtig proberen schrijvers dat element van vervreemding op een andere manier te bekijken. Dan vindt een omslag plaats in de discussie over identiteit. Die nieuwe kijk begint bij de constatering dat de bewoners van de Caraïben door de middle passage en door andere (half) gedwongen migraties een onomkeerbaar proces van dwalen zijn ingegaan. Hun identiteit bestaat ten diepste uit een vermogen tot aanpassen, veranderen en transformeren. De Caraïbische identiteit is daarom een diasporische identiteit, of, met een term uit de jaren negentig, een migratorische identiteit. Het zijn vooral vrouwelijke auteurs die het thema van de transnationale familie gebruiken om die diasporische identiteit duidelijk te maken. Zo beschrijft Maryse Condé in haar romans in de jaren tachtig, zoals in La vie scélérate, de transnationale Caraïbische families, die in meerdere landen en werelddelen wonen, die verschillende talen spreken, verschillende haartypes en huidskleur hebben en zo een meervoudig netwerk vormen, waarbinnen iedereen een voorlopige plaats kan innemen.
Veel Caraïbische romans over de familie verwijzen naar die bredere culturele en politieke problematiek. Maar het thema van de familie biedt tegelijkertijd een prachtige kans om te schrijven over de intieme, veel bepalende binnenkant van maatschappelijke processen, over seksualiteit en liefde, die heftige lichamelijke en emotionele krachten die de relaties tussen volwassenen en kinderen versterken en verstoren. De familie, met andere woorden, is een krachtig thema dat het macroniveau van maatschappij en politiek en het microniveau van de seksualiteit bij elkaar brengt. Juist vrouwelijke auteurs maken effectief en soms heel aangrijpend gebruik van dit potentieel.
| |
De familie: drie lijnen in de exploratie van een oude pijn
De verstrengeling van politiek en seksualiteit, binnen het thema van familiebetrekkingen en man-vrouwverhoudingen, is ook door Astrid Roemer schitterend ingezet om haar belangrijke postkoloniale trilogie, Gewaagd leven, Lijken op liefde en Was getekend, zowel diepte als politieke zeggingskracht te geven (Hoving 2004). In dat opzicht zijn de Surinaamse schrijfsters van de eeuwwisseling haar erfgenamen: zij schrijven over dezelfde thematiek. Maar de nieuwe generatie schrijfsters gebruikt deze thema's op een nieuwe, eigen manier en brengt ze op een verrassende
| |
| |
manier verder. Met deze generatie zijn we - en het is heerlijk om te kunnen zeggen - een fase van nieuwe literaire rijkdom binnengegaan. Ik onderscheid drie lijnen binnen deze literaire ontwikkelingen.
Astrid Roemer. Foto: Gon Buurman.
| |
1. Politiek
Een eerste lijn wordt gevormd door de schrijfsters die de politiek binnen deze verstrengeling extra nadruk geven, zonder de verwevenheid met seksuele en familiale thema's op te geven. De meest kenmerkende schrijfster in die zin is Ellen Ombre, die acht jaar voor de eeuwwisseling met Maalstroom debuteerde en sindsdien nog drie verhalenbundels publiceerde. In haar verhalen leídt de expliciete aanwezigheid van scherpe politieke en sociaal-economische analyses tot een fragmentarische, hortende, weerbarstige schrijfstijl. Je zou in dat werk een kritiek kunnen lezen op een mooie, verleidelijke, vloeiende esthetiek, die de conflicten van de postkoloniale wereld ten onrechte zou toedekken. Net als het latere werk van de Antiguaanse schrijfster Jamaica Kincaid, dat enfant terrible van de Caraïbische literatuur, is Ombres werk te pijnlijk om ‘esthetisch’ te kunnen zijn. Je zou een stap verder kunnen gaan en Ombres expliciete kritiek op de wereldmarkt als uitgangspunt kunnen nemen voor het interpreteren van haar esthetiek. De economische globalisering schrijdt voort doordat de
| |
| |
locale productie van eigen goederen (kleren, voedsel) in toenemende mate vervangen wordt door de internationale productie van uniforme goederen, die overal ter wereld gemaakt en afgezet kunnen worden. Op die manier worden locale markten uitgeschakeld en rukt een nieuwe uniformiteit en universaliteit op. Sommigen spreken in dit verband van de MacDonaldisering van de wereld. Ten koste van diversiteit biedt de wereldmarkt samenhang en coherentie. Ik ontleen deze analyse niet in eerste instantie aan Ombres verhalen zelf, waar deze kritiek eerder tussen de regels door te lezen is. Maar sommige van Ombres verhalen draaien expliciet om de herhaalde uitspraak dat de veelheid van de wereld niet in één coherent verhaal gevat kan worden: ‘Ze kon haar jammerklachten niet verwoorden. Het was allemaal te veel tegelijk’ en ‘Het is niet eenvoudig alles in beeld te vangen. Het is te veel tegelijk.’ (Ombre 1994: 85 en 101)
Die schijnbaar eenvoudige uitspraak heeft meerdere lagen. In dit verhaal, uit Ombre's tweede bundel Vrouwvreemd, is het de uitdrukking van psychische verwarring van migranten, die vat proberen te krijgen op de meervoudigheid van de multiculturele wereld. Het gaat hier in het bijzonder om de verwarde impressies van een Hindostaans meisje in Nederland tijdens de aanloop tot en voltrekking van haar huwelijk. Maar die uitspraak over de onmogelijkheid alles in beeld te vangen, is tegelijkertijd ook een kritiek op de (neo)koloniale vooronderstelling dat de gehele wereld binnen een samenhangend systeem te begrijpen is. Daarmee is het ook een politieke kritiek. Het is mijn overtuiging dat Ombres verontrustende literaire esthetiek niet los kan worden gezien van haar kritiek op een veronderstelde maar niet bestaande coherentie.
Zonder deze esthetiek over te nemen kiest Rita Rahman, die in 2001 debuteerde met Liefdesgeuren, ook voor het uitlichten van de politieke dimensie, die zowel de recente geschiedenis van het militaire bewind omvat als het slavernijverleden. De ingewikkeld opgezette roman betreft een rituele poging om door middel van seksualiteit de huidige maatschappelijke crisis te bezweren. De tegenwoordige leiders, zo legt een personage uit, worden nog steeds beheerst door de wreedheid en de minachting die de slaventijd kenmerkten. Ze dragen ‘de vernedering van hun moeders’ met zich mee, ‘maar regeren in naam van hun verkrachtende vaders’ (p. 90). Een Surinaamse vrouw krijgt de opdracht de vervloekte, nog steeds traumatische tweespalt tussen slavenhouders en slaven te helen, door een kind te krijgen van een afstammeling van de slavenhouders (p. 167-72). Ze slaagt erin haar opdracht uit te voeren, maar lezers die hopen dat daardoor de geschiedenis een nieuwe, verlossende wending kan krijgen, komen bedrogen uit. De oudere vrouwen die het initiatief tot de onderneming namen, hebben niet het geduld te wachten totdat het kind voldragen is. Omdat de initiatiefneemster op sterven ligt, wordt het onvolgroeide kind uit de baarmoeder gehaald, zodat de navelstreng nog voor het overlijden van de aanstichtster aan de aarde kan worden teruggegeven. Deze ingreep heeft niet
| |
| |
alleen tot gevolg dat het kind sterft, maar ook dat de moeder onvruchtbaar wordt.
Zo loopt het plan om het vervloekte heden te helen uiteindelijk uit op de verwoesting van de toekomst. Deze verbinding tussen politiek onvermogen en traumatisch verleden enerzijds en (on)vruchtbaarheid, zwangerschap en abortus anderzijds echoot de thema's van Astrid Roemer, al verwoordt Rahman een pessimistischer visie op de toekomst. Vooral in het werk van Rahman wordt duidelijk hoe een vrouwenthema - familie, vruchtbaarheid - kan worden gebruikt als drager van een politieke kritiek. Maar ook Ombre kiest het intieme thema van hofmakerij en huwelijk om iets te zeggen over het bredere economische en politieke thema van de globalisering.
| |
2. Man-vrouwrelaties
Een tweede lijn in de ontwikkelingen binnen de nieuwe literatuur wordt gekenmerkt door een focus op het geweld binnen man-vrouwrelaties. Waar Rahman en Ombre de vraag naar de meest gevoelige plekken in de Surinaamse geschiedenis binnen een transnationaal of wereldomvattend politiek verband beantwoorden, kiezen Mala Kishoendajal en Annel de Noré voor een analyse op de menselijke schaal. Hun werk draait om conflicten tussen mannen en vrouwen, en dan met name om het geweld dat mannen tegen hun vrouwen gebruiken. Een sterk punt in hun romans is de aandacht voor het effect van geweld op kinderen en kindskinderen, al blijft dat thema bij Kishoendajal impliciet. Kishoendajals vlot geschreven roman Dame Blanche raakt aan veel verschillende thema's: de situatie van de migrant, het zoeken naar een balans tussen verschillende culturen, de hang naar het exotische van Nederlanders die interculturele relaties bemoeilijkt, de onverantwoordelijke houding van ouders en partners tegenover degenen die van hen afhankelijk zijn. De roman laat zien dat een vrouw die slecht behandeld wordt door haar echtgenoot, op haar beurt een onbetrouwbare moeder voor haar kind kan worden. Maar het feit dat de roman die beklemmende situatie in beeld brengt, wil niet zeggen dat het probleem dat deze pijn van de ene generatie op de andere wordt overgedragen, ook wordt uitgespit of aan de kaak gesteld.
Annel de Noré
In Annel de Noré's De Bruine Zeemeermin wordt de pijn die familieleden elkaar toebrengen met meer aandacht ontleed. De kracht van dit boek ligt in de subtiliteit en taalgevoeligheid waarmee de moeizame omgang tussen mensen onder woorden wordt gebracht. Er komen heel verschillende personages in het boek voor, met hun eigen manier van praten en hun eigen psychologie. De weerbarstige verhoudingen tussen kinderen worden al even raak en met evenveel gevoel voor humor beschreven als de volwassen relaties.
| |
| |
De Bruine Zeemeermin is een rijk boek, vol mooie, kleine gebeurtenissen en gebaren, geschreven in een lenige, creatieve stijl, die de uitdrukkingskracht van de taal van de Surinaamse gemeenschap maximaal gebruikt. Met behulp van een goed gedoseerd, wisselend vertelperspectief wordt een veelzijdig beeld geschapen van de vele vormen die machtsmisbruik, pijn en verdriet binnen families kunnen aannemen.
Toch leidt de manier waarop het mannelijk geweld binnen het huwelijk aan de kaak wordt gesteld ook in dit boek niet tot een expliciete kritiek op een maatschappijstructuur die op traditionele opvattingen van mannelijkheid steunt. Als je de romans van Kishoendajal en De Noré vergelijkt met die van Joanna Werners, die al in 1987 in Droomhuid vanuit een expliciet zwart-feministisch perspectief schreef over de liefde tussen vrouwen, dan valt op dat bij de nieuwe schrijfsters nauwelijks sprake is van een expliciete kritiek op de sekseverhoudingen. De Noré kiest er niet voor haar protest tegen de maatschappelijke orde op een eenduidige wijze uit te spreken. Haar vrouwelijke hoofdpersonen breken dan ook niet openlijk met de geaccepteerde gang van zaken. Het belang van de steun van krachtige vrouwen wordt in dit verhaal bijvoorbeeld overvleugeld door het belang van de steun van een zachtaardige, wijze, oudere man, waarmee het verhaal zich met enig voorbehoud toch binnen de vaderlijke orde plaatst. Desalniettemin bewijst De Bruine Zeemeermin dat de oplossing van De Noré tot prachtige literatuur kan leiden. De auteur kiest voor een literaire oplossing door met grote aandacht voor detail af te dalen in de diepte van het lijden. En misschien vormt deze gedetailleerde verbeelding van het lijden wel een effectievere aanklacht dan een verhaal over een radicalere vrouw, die zich ferm aan dat lijden zou onttrekken.
Hoewel De Noré's personages beseffen niet te kunnen ontkomen aan de pijnlijke beperkingen die de Surinaamse geschiedenis hun emotionele leven oplegt, wordt hun lijden verzacht en verfraaid doordat de roman het binnen het kader van mooie verhalen plaatst, zoals het verhaal van de zeemeermin. Het is bijna een writers' statement: taal en literatuur zijn de instrumenten voor verwerking. De geschiedenis van de beschadigde familie die De Noré schetst, doet denken aan de familieverhalen van Maryse Condé, met dit verschil dat deze Surinaamse vertelling intiemer en melancholieker is.
| |
3. Migratie
Een derde lijn behandelt de sleutelthema's van familie en seksualiteit ook, maar het vertrekpunt is anders. De verhalen van de vier schrijfsters die onder deze noemer vallen, gaan allereerst over de vervreemdende ervaring van de migratie. Daarmee stellen ze de kwestie van de diasporische identiteit aan de orde, op een niet minder indringende wijze dan Condé en Roemer. Het sterke debuut van Annette de Vries, Scheurbuik, laat net als het werk van Roemer en Rahman zien dat de pijnlijkste familiegeheimen met de politiek, in dit geval de staatsgreep van 1980, te maken hebben. De dood
| |
| |
van een tante is terug te voeren op haar onvermogen met corruptie en politieke moorden te leven (p. 160-74). Maar de familiegeschiedenis staat vooral ten dienste van het verhaal over de verzoening van een in Nederland wonende Surinaamse vrouw met haar geboorteland. Die verzoening voltrekt zich door middel van een seksuele relatie met een jeugdvriend. Iets dergelijks gebeurt wel vaker in deze romans: vrouwen verzoenen zich met het verleden door een al dan niet seksuele, intieme relatie aan te gaan met een al dan niet wijze, al dan niet oudere man (De Noré, Cándani). Maar De Vries' hoofdpersoon onderhoudt even belangrijke innige relaties met andere familieleden en vrienden, met name met een aan aids stervende homoseksuele jeugdvriend. Van hem leert ze de belangrijke les, dat ze een eigen identiteit moet creëren door verschillende elementen uit de Surinaamse en Nederlandse cultuur te combineren: ‘Je moet je niet zo op de gemeenschap richten, je er niet zo door laten bepalen. Of je nu in Nederland bent of in Suriname [...]. Je moet binnen in jezelf een huis inrichten waarin je alles wat essentieel is [...] een plek geeft.’ (p. 309)
Het gegeven dat de hoofdpersoon zich bij haar pogingen om zich met haar geboorteland te verzoenen laat leiden door deze zieke man, is ook in literair opzicht interessant. Aimé Césaires Cahier d'un retour au pays natal verbeeldde het Caraïbische geboorte-eiland als een geschonden, weerzinwekkende moederfiguur. In zijn befaamde gedicht riep Césaire de verscheurde migrant op terug te keren door zich weer met dat gecorrumpeerde moederlijke lichaam te verenigen. Verschillende vrouwelijke auteurs die over migratie schrijven, draaien dat beeld om, versterken de seksuele betekenis van het beeld en voeren een vrouwelijke thuiskeerder op, die lichamelijke eenwording met een echte man van het land zoekt. De Vries gaat verder en stelt de traditionele seksuele gedachtegang die achter die beelden ligt ter discussie. Ze lijkt Gilroys kritiek op de reductie van de crisis in de zwarte gemeenschap tot een crisis van de zwarte mannelijkheid te delen. In haar roman ligt de oplossing er dan ook in dat men de meervoudigheid van mensen moet erkennen, inclusief de veelzijdigheid van hun seksuele verlangens. Nu zoekt De Vries' hoofdpersoon niet alleen verzoening met Suriname, maar ook met haar situatie als Surinaamse migrant in Nederland. Haar stervende vriend geeft haar juist op dat gebied de beste raad. Toch lees ik in deze vernieuwing van het aloude, wat versleten beeld van de verzoening met de corrupte moeder, met veel plezier een welkome kritiek op de Caraïbische seksuele politiek.
Deze literaire verwijzing heeft ook een psychologische dimensie, die betrekking heeft op de ervaring van identiteit. De Vries laat haar heldin een transnationale ofwel diasporische identiteit opbouwen om haar vervreemding te helen. Daarmee kiest De Vries helder partij in het debat over de vraag hoe de identiteit van migranten geanalyseerd kan worden. Moet die opgevat worden als de identiteit van degenen die vervreemd zijn van een oorspronkelijke, authentieke identiteit, of als de identiteit van degenen die als geen
| |
| |
ander weten dat identiteit altijd betrekkelijk, contextgebonden en dus veranderlijk en meervoudig is? De Vries kiest voor het laatste. De auteurs die hier besproken worden, voelen geen van allen voor de nog radicalere identiteitsopvatting die in het laatste werk van Maryse Condé (1997) uiteengezet wordt. Deze opvatting berust op de gedachte dat identiteit helemaal niet meer gebaseerd is op een etnische of nationale oorsprong (Licops 2000).
Migratie is ook het voornaamste thema in het werk van Chandra Doest en de al genoemde Kishoendajal. De Hindostaans-Surinaamse dichteres en schrijfster Cándani biedt echter de verst doorgevoerde en meest toegespitste verwerking van dit thema, die literair erg geslaagd is. Vooral in haar tweede roman Huis van as werkt ze het thema van het buitenstaanderschap uit door haar hoofdpersoon Amelia te confronteren met de misschien incestueuze en daardoor onbespreekbare verhoudingen binnen haar Surinaams-Nederlandse familie. Om te kunnen leven moet ze een houding vinden ten opzichte van die onverteerbare en onbenoembare werkelijkheid. In poëtische bewoordingen suggereert Cándani de onkenbaarheid van het verleden. In haar eerste roman, Oude onbekenden, staan enkele onvolledige dagboeken voor de onmogelijkheid het verleden te kennen en in Huis van as wordt die rol vervuld door Amelia's ontdekking dat ze haar vader nooit gekend heeft, al had ze hem ten onrechte als leidsman van haar leven aanvaard. In deze tweede roman wordt het thema van het niet-kennen en niet-kunnen-kennen tot in detail uitgewerkt. Zo heet de jeugdvriendin van de hoofdpersoon Señorita, wat in wezen een lege naam is, die de onbenoembaarheid van haar positie aangeeft. Tot Amelia's ontzetting blijkt Señorita de veel te jonge minnares van Amelia's vader geweest te zijn. Ze moet tegelijk onder ogen zien dat het mogelijk is dat Señorita tegelijkertijd zijn dochter is. Señorita is volkomen geïsoleerd van de rest van de Surinaamse samenleving, ze is ongeschoold en onwetend, ze leeft als het ware buiten de historische werkelijkheid. Om begrijpelijke redenen heeft ze haar zoontje ‘Anjana’ genoemd, wat ‘niemand’ betekent; ook dat is een verwijzing naar de onzekerheid en onkenbaarheid van hun bestaan. Anjana's afstamming is letterlijk onbenoembaar: als het vermoeden klopt, dat
zijn moeder de dochter was van haar minnaar, dan is Anjana zowel de zoon als de kleinzoon van de man die hij als zijn vader kent.
Toch draait het niet in de eerste plaats om de onwetendheid van Anjana en Señorita, maar om de onwetendheid van Amelia, de getuige van hun onbenoembare verhaal, waarin zij alleen zijdelings een rol speelt. Het besef niets te weten van de werkelijkheid van overspel, niet erkende nakomelingen en familiaal geweld, gaat bij Amelia samen met het wanhopige besef geen deel uit te maken van het leven. Maar Cándani pleit er niet voor die geschiedenis te leren kennen en plaatst zich daarmee tegenover een schrijfster van historische romans als Cynthia McLeod. Haar oplossing ligt er eerder in een levenbrengende lichamelijke verhouding aan te gaan met gewone Surinamers, mensen die de werkelijkheid ook niet kennen, maar wel belicha- | |
| |
men. Juist degenen die binnen de conventionele familiestructuren en binnen de officiële geschiedverhalen geen duidelijke plaats hebben, claimen volgens de visie van Cándani hun eigenheid het krachtigst.
De kleine Anjana zegt aan het begin van het verhaal, bij hun eerste ontmoeting, meteen al tegen Amelia: ‘Mijn ogen zijn van mij. Allebei’ (p. 11). Zijn moeder legt uit dat hij dat zegt, omdat de mensen hem zo vaak vertellen ‘dat hij de mooie ogen van zijn moeder heeft’ (p. 12). Zo tracht hij zijn lichaam op te eisen als iets dat van hemzelf is, geen afgeleide van zijn moeders lichaam, niet herleidbaar tot ouderlijke schoonheid of macht. In het eigenzinnige gebaar van deze jongen kunnen we een kritiek op de koloniale nadruk op afstamming beluisteren. Dat is een vertrouwde kritiek, die in vele postkoloniale romans terugkomt. Het westerse model van identiteitsvorming berust op trotse genealogieën, die via geformaliseerde opvolgingslijnen van vader op zoon terug te voeren zijn op een benoembaar familieverleden. Daarentegen is de familiegeschiedenis van veel inwoners van voormalige koloniën niet opgetekend; ze is gebroken, onvolledig en gaat vaak verloren in de donkerste afgronden van de geschiedenis. Daarom moeten de erfgenamen van dat verleden hun identiteit op andere gronden baseren. De jongen Anjana geeft het voorbeeld: zijn eigen lichaam is de bron van zijn identiteitsbeleving. In Huis van as is dat zo'n krachtige bron, dat het Surinaamse lichaam ook voor anderen het medium kan zijn voor het helen van een wankele, verscheurde identiteit. Daarom kunnen Cándani's hoofdpersonen er zo naar verlangen het lichaam van eenvoudige, dicht bij het land levende mannen te omhelzen. Cándani biedt haar lezers niet de vervulling van dit verlangen naar verzoening, maar wel de intens zintuiglijke, melancholieke verbeelding van dat diepe verlangen.
| |
Woorden voor wat niet gezegd kan worden
Cándani schrijft net als De Noré over de belangrijke rol die literatuur, taal en zwijgen spelen in een poging om in het reine te komen met een pijnlijke familiegeschiedenis. Hun romans zijn van hoge literaire kwaliteit en als zodanig zou ik ze onder één noemer willen plaatsen met de kleine literaire meesterwerken van Marilyn Simons, die begin 2004 debuteerde met de verhalenbundel Carrousel. De drie schrijfsters produceren werk waarin de taal zelf een hoofdrol speelt. Thematisch gezien sluit Simons aan bij de tweede lijn in de literaire ontwikkelingen, die over het geweld binnen de Surinaamse familie. Simons heeft een effectieve manier gevonden om over de allergevoeligste plek in het Surinaamse leven te schrijven: de intergenerationele overdracht van pijn. In haar verhalen pakt zij het thema van in de steek gelaten, mishandelde kinderen voluit aan. We treffen in de bundel verschillende voorbeelden van uiteenvallende families. Een jongen wordt naar een internaat gestuurd, omdat zijn tante hem niet houden wil. Daar wordt zijn lievelingshuisdier vermoord. Een andere jongen wordt bij een oom in huis geplaatst, die hem seksueel misbruikt, waarna hij zich, als hij opgroeit, met
| |
| |
fatale gevolgen zelf aan een jonge jongen vergrijpt. Een meisje wordt door haar moeder afgestaan aan haar ‘moesje,’ maar na haar dood weggestuurd naar Holland, zonder het hondje waarvan ze veel houdt.
Er vallen niet steeds extreem dramatische gebeurtenissen voor, hoewel sommige verhalen wel uitlopen op moord en doodslag. De verhalen zijn echter vooral aangrijpend, omdat ze de peilloze eenzaamheid van de kinderen onder woorden brengen, die het gevolg is van de verwaarlozing door hun volwassen verzorgers. Soms worden deze gebeurtenissen vanuit het perspectief van het kind verteld, in spreektaal. Soms is er een externe verteller, die de geschiedenis in onverwachte, originele en trefzekere bewoordingen verhaalt. Simons laat de verschrikkingen van het falend ouderschap zo van verschillende kanten, in hun volle omvang, zien. Ze klaagt niemand aan, hoewel ze niets verdoezelt: ook de volwassenen zijn beschadigd, onmachtig en arm. In plaats van een aanklacht te formuleren, kiest ze ervoor de effecten van mishandeling haarscherp in beeld te brengen.
Door de fragmentarische opbouw van de verhalen wordt het fragmentarische bewustzijn tastbaar van Simons' personages, die geen krachtig, samenhangend levensverhaal kunnen vertellen, omdat zij nooit controle over hun leven hebben gehad. Hun paniek, blinde vlekken, leugens, schaamte en vernietigende driften dragen zij op hun kinderen over. Hun verbrokkelde leefwereld is opgesplitst in intense zintuiglijke ervaringen, waaraan ze geen betekenis kunnen toekennen. Veel van Simons' verhalen worden verteld vanuit een verward, getraumatiseerd bewustzijn, wat aan deze verhalen hun ongekende intensiteit geeft. Maar tegelijkertijd geven deze verhalen toch aanknopingspunten voor hoop, juist omdat ze in een rijke, zintuiglijke, originele, waarachtige taal zijn geschreven, die sterker is dan alle leugens. Die waarachtigheid, die liefdevol is, kan het begin zijn van verwerking. Net als bij de beste Caraïbische auteurs wordt de verwerking niet gezocht in een feitelijke reconstructie van de geschiedenis, maar in een zoektocht naar een taal, die rijk en gevoelig genoeg is om dat te verwoorden waarvoor nog geen woorden gevonden zijn. Wat dit aangaat, plaats ik Simons' streven op één lijn met dat van de integere Jamaicaanse schrijfsters Michelle Cliff en Jamaica Kincaid.
Bovengenoemde drie lijnen in de literaire ontwikkeling rond de eeuwwisseling leidden tot prachtige literatuur. De rijke verstrengeling van de thema's die ik noemde - familie, seksualiteit, politiek en trauma - lijkt een nieuwe literaire energie op te wekken. De erfgenamen van de Surinaamse vrouwelijke traditie tasten de gevoelige binnenkant van het Surinaamse leven af op nieuwe manieren, met trefzekere maatschappijkritiek en met minstens zoveel literaire waarachtigheid en schoonheid als in andere Caraïbische windstreken.
| |
| |
| |
Literatuur
Cándani, 2001
Oude onbekenden. Haarlem: In de Knipscheer. |
Cándani, 2002
Huis van as. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Césaire, Aimé, 1985
Logboek van een terugkeer naar mijn geboorteland. Haarlem/Brussel: In de Knipscheer/Zuid. [Oorspronkelijk onder de titel Cahier d'un retour au pays natal in 1939 verschenen.] |
Condé, Maryse, 1987
La vie scélérate. Paris: Seghers. |
Condé, Maryse, 1997
Desirada. Paris: Lafont. |
Doest, Chandra, 2001
Anthon & Annissa. Amsterdam: Vassallucci. |
Hoving, Isabel, 2004
‘Nat hout: nieuwe beelden voor een Surinaams-Nederlandse toekomst’, in: R. Buikema en Maaike Meijer, Kunsten in beweging 1980-2000. Den Haag: SDU Uitgevers. (ter perse) |
Kishoendajal, Mala, 2001
Dame Blanche. Haarlem: In de Knipscheer. |
Licops, Dominique, 2000
‘Expériences diasporiques et migratoires des villes dans La vie scélérate et Desirada de Maryse Condé’, Nottingham French Studies 39 (1) 110-120. |
Noré, Annel de, 2000
De Bruine Zeemeermin. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Ombre, Ellen, 1992
Maalstroom. Verhalen. Amsterdam: De Arbeiderspers. |
Ombre, Ellen, 1994
Vrouwvreemd. Verhalen. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers. |
Rahman, Rita, 2001
Liefdesgeuren. Roman. Haarlem: In de Knipscheer. |
Roemer, Astrid H., 1996
Gewaagd leven. Roman. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers. |
Roemer, Astrid H., 1997
Lijken op liefde. Roman. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers. |
Roemer, Astrid H., 1998
Was getekend. Roman. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers. |
Simons, Marylin, 2004
Carrousel. Verhalen. Paramaribo: Okopipi. |
| |
| |
Smyth, Heather, 1999
‘Sexual Citizenship and Caribbean-Canadian Fiction: Dionne Brand's “In Another Place, Not Here” and Shani Mootoo's “Cereus Blooms At Night”.’ ARIEL: A Review of International English Literature 30 (2) 141-60. |
Vries, Annette de, 2002
Scheurbuik. Roman. Amsterdam/Antwerpen: Atlas. |
Werners, Joanna, 1987
Droomhuid. Roman. Amsterdam: Furie. |
Isabel Hoving doceert en publiceert op het terrein van de (interculturele) literatuurwetenschap. Caraïbische literatuur en cultuuranalyse. Ze werkte aan de universiteiten van Amsterdam en Antwerpen en is nu verbonden aan de Opleiding Literatuurwetenschap van de Universiteit Leiden. In 2001 publiceerde zij In Praise of New Travelers (Stanford University Press), een studie over Engelstalige Caraïbische migrantenschrijfsters. Op dit moment is Hoving betrokken bij een onderzoek naar de invloed van migranten op de (alledaagse) cultuur in Nederland en bereidt ze een boek voor over de relatie tussen de verbeelding van de natuur en de verbeelding van multiculturaliteit in het werk van Caribische auteurs. In 2002 debuteerde ze als jeugdauteur.
|
|