OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23
(2004)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| ||||||||||||||
Peter Meel
| ||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||
Van bovengenoemd gezelschap is Bea Vianen met afstand de meest gelezen en meest geliefde auteur. Uit een peiling die Michiel van Kempen (1989: 136-144) eind jaren tachtig hield onder middelbare scholieren in Paramaribo bleek dat vier van haar vijf romans in populariteit hoog scoorden. De meeste stemmen kregen Sarnami, hai (1969) en Strafhok (1971), die respectievelijk op de eerste en tweede plaats van de voorkeurslijst eindigden. Beide romans - de eerste twee die Vianen publiceerde - bestempelde Van Kempen als de classics van de Surinaamse literatuur. In de rangorde eindigde Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan (1972) op een zesde plaats, Geen onderdelen (1979) op een twaalfde en Het paradijs van Oranje (1973) op een tweeëntwintigste plaats. De laatste, misschien ietwat teleurstellende, notering heeft mogelijk te maken met het feit dat deze roman - anders dan de vier eerder genoemde titels - in het voormalige moederland speelt en de mythe van het beloofde land op een wrede manier verstoort.Ga naar voetnoot2 Bea Vianen in Nederland, jaren '70.
Een verklaring voor de populariteit van Vianen ligt in de door haar gehanteerde thematiek. De vrijheidsproblematiek die in haar werk centraal staat, kan beschouwd worden als universeel en van alle tijden, maar de ontvankelijkheid ervoor is in een voormalige kolonie begrijpelijkerwijs groter en de verankering ervan in de contemporaine geschiedenis hechter dan in veel westerse landen. Daarnaast heeft Vianen zich altijd met opzet bediend van eenvoudige stilistische en compositorische middelen.Ga naar voetnoot3 Op deze wijze heeft zij met succes haar standpunten en denkbeelden aan haar lezers weten over te brengen. In de jaren zeventig profiteerde Vianen van de belangstelling voor Derde Wereld-literatuur in het algemeen en van haar exclusieve positie als Surinaams romancière in het bijzonder. Dat zij sinds 1979 geen romans meer heeft gepubliceerd, heeft geen afbreuk gedaan aan haar reputatie. Ook | ||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||
haar teruggetrokken leefwijze heeft geen nadelige invloed gehad op haar naamsbekendheid en op de relevantie van haar werk.Ga naar voetnoot4 In dit artikel worden de idealen van individuele en maatschappelijke bevrijding, voor zover terug te vinden in de romans van Vianen, aan een nadere analyse onderworpen. Opvallend genoeg is er naar dit aspect van haar werk nog maar weinig onderzoek verricht. In het licht van de spanning tussen individuele en maatschappelijke bevrijding enerzijds en etnische, religieuze, seksuele en sociaal-politieke conventies anderzijds, juicht de schrijfster het doorbreken van traditionele machtsverhoudingen toe en staat zij sympathiek tegenover de introductie van nieuwe waarden en normen. Tegelijk kiest zij ervoor om de keerzijde van het vrijheidsideaal te laten zien en de verwachtingen omtrent de realisatie van dit ideaal te temperen. | ||||||||||||||
Ideaal van individuele bevrijdingHilda van Neck Yoder (1981) constateert dat de personages in de romans van Bea Vianen gevangenen zijn van een wereld waarin raciale, religieuze en seksuele vooroordelen domineren. De sociale tegenstellingen die hiervan het gevolg zijn, grijpen diep in hun leven in. Het lukt hen zelden om aan de opgelegde structuren te ontsnappen. In het ‘strafhok’ waarin je geboren wordt, zit je je leven lang opgesloten. Volgens Van Neck Yoder zijn er voor Vianens personages maar twee mogelijkheden om hun integriteit te bewaren. Ze kunnen zich verliezen in een mentale of fysieke aandoening, al dan niet uitmondend in krankzinnigheid of de dood, of ze kunnen een fantasiewereld creëren in de hoop daarmee het strafhoksysteem zoveel mogelijk buiten te sluiten en te negeren. Er bestaat voor de personages echter nog een derde mogelijkheid om loyaal te blijven aan zichzelf. Zij kunnen een confrontatie aangaan met de heersende maatschappelijke normen en waarden en proberen de door hen als hinderlijk ervaren scheidslijnen te doorbreken. Het is dit verzet dat bij Vianen als een rode draad door haar werk loopt. Er zijn romans waarin zij het accent legt op de individuele bevrijding van de mens, terwijl zij zich in andere werken richt op zijn streven naar maatschappelijke bevrijding. In het eerste geval gaat het om romans waarin de ontworsteling aan het strafhoksysteem centraal staat, voor zover het de persoonlijke bevrijding van het individu aangaat. Voorbeelden hiervan zijn Sarnami, hai, Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan en Het paradijs van Oranje. Daarnaast zijn er werken waarin een hervorming van de bestaande maatschappelijke orde wordt nagestreefd. Doorgaans gebeurt dit doordat personages over een dergelijke vernieuwing discussiëren, er scenario's voor ontwerpen en er menskracht voor mobiliseren. Strafhok en Geen onderdelen zijn voorbeelden van dergelijke romans. Het ideaal van individuele bevrijding heeft bij Vianen betrekking op de emancipatie van vrouwen en mannen. Exemplarisch voor de emancipatie | ||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||
van de vrouw is Sita, hoofdpersoon uit Sarnami, hai, waarschijnlijk de meest geslaagde roman van Vianen.Ga naar voetnoot5 In dit werk wordt haar groei naar volwassenheid geschetst. Sita is de dochter van een Creoolse vader en een Hindostaanse moeder. De laatste is op jonge leeftijd gestorven en sindsdien woont Sita in één huis met haar vader, een gesloten en autoritaire man, die opgaat in zijn zaken en nauwelijks aandacht voor haar heeft. Sita's broertje Ata wordt grootgebracht door Roekminia en Soekhoe; met de eerste heeft Sita's vader een verhouding, met de laatste onderhoudt hij nauwe zakelijke betrekkingen. Hoewel Sita bij haar vader woont, wordt zij het meest in beslag genomen door de familie van haar moeder. Er hebben zich in het verleden een aantal tragedies in deze familie voorgedaan, waarover een angstvallig stilzwijgen wordt bewaard. Sita is geïnteresseerd in deze mysteries en vastbesloten ze te ontrafelen. Naspeuringen brengen aan het licht dat haar grootmoeder zelfmoord pleegde en haar grootvader naar India remigreerde, hun kind - háár moeder - onder de hoede van een drankzuchtige, ontwortelde vrouw achterlatend. Over de motieven van haar grootouders tast zij in het duister, al vermoedt zij dat aan hun daden een liefdesdrama ten grondslag ligt. De familietragedies maken deel uit van Sita's leven en geven haar het gevoel onderworpen te zijn aan een onontkoombaar noodlot. Ook anderszins voelt zij zich in haar bewegingen belemmerd. Zo is haar opvoeding erop gericht van haar een dienstbare vrouw te maken, die zich conformeert aan het traditionele rollenpatroon en wier leven in het teken staat van huwelijk, gezin en huishouden. Sita's eigen plannen rijmen slecht met dit ideaal. Zij heeft het voornemen opgevat naar Nederland te gaan om er te gaan studeren. Haar vader verzet zich hiertegen. Om aan het gezag van haar vader te ontsnappen, gaat Sita een relatie aan met Islam. Als aan het licht komt dat zij zwanger is van hem, wordt zij gedwongen met hem te trouwen om de eer van zijn familie te redden. Zij beschouwt dit huwelijk als een persoonlijke nederlaag, immers, het staat haaks op haar verlangen om in het buitenland een opleiding te gaan volgen. Bovendien blijkt haar relatie met Islam zonder enig perspectief. Geconfronteerd met deze situatie realiseert Sita zich dat als zij naar Nederland wil gaan, er voor haar weinig anders op zit dan haar kind, ook Ata geheten, achter te laten. Ze denkt hem te kunnen afstaan aan haar vader, maar Islam chanteert haar en zegt haar alleen te willen verstoten als ze Ata aan hem geeft. Verscheurd door verdriet voldoet ze aan deze eis. Het | ||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||
lot voltrekt zich volgens de ijzeren wetten van de familiegeschiedenis. Evenals haar grootvader vertrekt Sita uit Suriname met achterlating van een kind en evenals haar moeder zal Ata in kommervolle omstandigheden, in een sfeer van drankmisbruik en liefdeloosheid, worden grootgebracht. In het oeuvre van Bea Vianen is Sita de eerste in een reeks van ‘sterke’ vrouwen, die de moed hebben te breken met zwaarwegende conventies en bereid zijn offers te brengen om hun persoonlijke bevrijding dichterbij te brengen. In het geval van Sita is dat offer aanzienlijk: ze doet afstand van haar zoon. Van Neck Voder (1981: 230) noemt het slot van Sarnami, hai een mengeling van triomf en pijn. Sita is erin geslaagd zichzelf te bevrijden, maar ze is haar zoon, haar familie, haar vrienden en haar vaderland kwijt. Ook Van Kempen (1988: 5-6) wijst op deze ambivalentie. De Roo (1974: 52, 57) stelt zich op het standpunt dat Sarnami, hai een strijdbare boodschap wil uitdragen. Wie, zoals Sita, vitaal genoeg is en werkelijk wil leven, moet de familiemythe tot het einde toe uitboeten, maar zal dan een vrij en zelfstandig mens zijn. Deze zelfbevrijding is het hoogste en overstemt het verlies van een kind. Afgaande op de receptie van Sarnami, hai en de identificatie van vooral vrouwelijke lezers met de coming of age van Sita, valt het niet moeilijk bovengenoemde critici in hun oordeel bij te vallen. Hoe de toekomst van Sita eruit zal zienGa naar voetnoot6 is een vraag die zij echter systematisch uit de weg gaan. Toegegeven, deze vraag is speculatief en bergt het gevaar in zich dat er buiten de romanfeiten om wordt geredeneerd. Maar niettemin is een nadere verkenning van het toekomstperspectief in Sarnami, hai van belang om te kunnen nagaan of Sita's zelfbevrijding succesvol kan worden genoemd. Vianen laat ruimte voor twijfel hierover. Relevant in dit verband is vooral de gelijkenis tussen het vertrek van Sita en de overhaaste vlucht van haar grootvader uit Suriname. Deze blijkt bij nadere beschouwing oppervlakkiger dan op het eerste gezicht lijkt. Sita's grootvader verruilde Suriname voor India en manifesteerde zich daardoor als een remigrant, terwijl Sita uitwijkt naar Nederland en als gevolg daarvan een typisch voorbeeld is van een migrant. Dit verschil in status is de grootvader waarschijnlijk te stade gekomen - zijn aanpassing zal redelijk vlot verlopen zijn -, maar werkt duidelijk in het nadeel van Sita, want uit niets in Sarnami, hai blijkt dat zij op enigerlei wijze op een verblijf in Nederland is voorbereid. Of Sita in Nederland haar draai zal weten te vinden, blijft daardoor ongewis. Wat voor Sita geldt, is in gelijke mate van toepassing op Roebia (Strafhok) en Nazma (Geen onderdelen): het zijn vrouwen die bewondering afdwingen door hun strijdbaarheid en doorzettingsvermogen. Maar ook bij hun zelfbevrijding kunnen kanttekeningen worden geplaatst. Roebia - verpleegster van Javaans-Creoolse afkomst - kiest voor een relatie met Nohar, een | ||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||
Hindostaanse onderwijzer. Hoewel Nohar haar lange tijd links heeft laten liggen ten gunste van zijn vriendin Jamillah, blijkt deze laatste verhouding achteraf niet meer dan een intermezzo. Desondanks blijft zijn omgang met Roebia weifelachtig en ongemakkelijk. Nohar realiseert zich dat zijn Hindostaanse afkomst - zo niet rationeel dan toch emotioneel - een bepalende factor in zijn leven zal blijven. Ook de relatie van de buschauffeurdochter Nazma met de student medicijnen Tony is weinig stabiel. Zowel etnische verschillen - Tony is van Chinees-Creoolse, Nazma van Hindostaanse afkomst - als standsverschillen zetten de verhouding onder druk. Een hang naar materialisme en consumentisme is welbeschouwd het enige wat de geliefden bindt.Ga naar voetnoot7 Mocht de relatie uitmonden in een breuk, dan heeft dat voor Nazma de meest nadelige consequenties. Een andere gelegenheid om haar strafhok te ontvluchten zal zich niet snel voordoen. Haar dromen over vrijheid, rijkdom en luxe blijven in dat geval onvervuld.Ga naar voetnoot8 Waar het gaat om de emancipatie van de man, moet om te beginnen Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan worden genoemd. De inhoud van deze roman laat zich gemakkelijk navertellen. Richenel Jubitana en zijn vrienden Bierbal SheorattanGa naar voetnoot9 en Johan Blackman ontsnappen uit een internaat, waar de scepter wordt gezwaaid door mevrouw Kooi, een toegewijd Jehova's Getuige. De vlucht van het drietalGa naar voetnoot10 symboliseert het bereiken van het eerste stadium van volwassenheid. De jongens maken zich los van het matriarchale gezag van mevrouw Kooi en betreden een wereld, waarin het gezag abstract en afstandelijk is. De veiligheid en overzichtelijkheid van het internaatsleven vallen weg en maken plaats voor de onvoorspelbaarheid van het maatschappelijk bestaan. | ||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||
Van Neck Yoder (1981: 231) geeft zich rekenschap van de mogelijke gevolgen van deze overgang, maar benadrukt dat de perspectieven voor de jongens niet in alle opzichten ongunstig zijn. Volgens haar bestaat de zelfbevrijding van het drietal behalve uit hun geslaagde ontsnapping ook uit het feit dat zij, hoewel uit verschillende etnische groepen en sociale klassen afkomstig, met elkaar kunnen samenwerken en op elkaar kunnen bouwen. In haar eigen woorden is aan het slot van de roman sprake van ‘een nieuwe, humane verstandhouding’ tussen de drie pupillen. De vraag is of dit niet een vertekende voorstelling van zaken is. Richenel, Bierbal en Blackman kunnen het goed met elkaar vinden, maar hun verstandhouding wordt bepaald door de omstandigheden waarin ze elkaar hebben gevonden. Het internaat heeft hen bij elkaar gebracht, maar met het betreden van de wereld der volwassenen komt hun lotsverbondenheid onvermijdelijk onder druk te staan. In Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan wordt hier in verschillende passages op gezinspeeld (p. 95, 132-133, 142-143). Waar het gaat om het toekomstperspectief van de jongens verwijst het slot van het boek onbarmhartig naar het begin van de roman. Als Richenel het district verlaat en door zijn grootmoeder wordt meegenomen naar de stad om bij mevrouw Kooi te worden geïntroduceerd, realiseert hij zich dat hij er bijna niemand kent en dat hij door niemand echt wordt verwacht (p. 27). Voor de drie pupillen geldt na hun ontsnapping hetzelfde. Het heroïsche van hun daad wordt overschaduwd door het besef dat het vrijwel iedereen onverschillig laat wat er verder met hen gebeurt. Gezien de relatief betere sociale positie van Bierbal besluit het drietal om naar zijn ouders te gaan. Maar dit is een gelegenheidsoplossing die slechts tijdelijk soelaas zal bieden. In termen van zelfbevrijding is het bovendien een stap terug (p. 148). Sirdjal Singh - hoofdpersoon uit Het paradijs van Oranje - is ouder en gerijpter dan de hoofdfiguren uit Sarnami, hai en Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan. Sirdjal heeft een opleiding tot onderwijzer achter de rug en kan zich de luxe veroorloven van de pen te leven. Als Surinamer in Nederland ondervindt hij de keerzijden van het migrantenbestaan aan den lijve. Afgezien van alledaagse beslommeringen wordt hij heen en weer geslingerd tussen Nederland en Suriname en heeft hij moeite om voor zichzelf een ijkpunt te vinden. De dilemma's van zelfbevrijding worden nergens in Vianens oeuvre scherper getekend dan in Het paradijs van Oranje. In Nederland kan Sirdjal een tamelijk onafhankelijke positie innemen. Eenvoudiger dan in zijn geboorteland slaagt hij erin zich aan sociale controle te onttrekken en zijn persoonlijke opvattingen naar voren te brengen. Door zijn jarenlange verblijf in Amsterdam voelt hij zich in meerdere opzichten zelfs vernederlandst. Tegelijk jaagt Nederland hem angst aan. In één van zijn dromen wordt het paradijs van Oranje gepersonifieerd door een ‘lange, forse, bebaarde en behaarde Batavier’, die opduikt uit het moeras en zich grijnzend op een terp installeert. Als Sirdjal hem vraagt wat hij op de terp te zoeken heeft en waarom hij uitgerekend met hem de confrontatie wil | ||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||
aangaan, schatert de Batavier het uit van het lachen, strekt zijn armen naar hem uit en zegt: ‘Kom tot mij, en ik zal u koesteren en verder vertrappen.’ (p. 156) Sirdjal onderkent de aantrekkingskracht die het paradijs van Oranje op zijn landgenoten uitoefent, maar laakt de wijze waarop Surinamers zich als een opgejaagde kudde in de richting van de grazige weiden laten drijven. Wat hem met name stoort, zijn hun tegenstrijdige verlangens. Zij willen met een schone lei beginnen, vooruitkomen en hun kinderen in een recordtempo de sociale ladder laten beklimmen. Maar zij draaien zichzelf een rad voor ogen, aangezien zij het vermogen missen om hun schepen werkelijk achter zich te verbranden en een nieuw bestaan op te bouwen. Volgens Sirdjal zetten Surinaamse migranten in Nederland hun leven op de oude voet voort en creëren zij met elkaar een onleefbaar sociaal klimaat: Ja, Nederland bleek al gauw niet de plek te zijn voor het ontlopen van achtergronden. Nederland wás geen schuilplaats, of het oord voor de vergetelheid. Eenmaal in Nederland viel men aan een nóg grotere verwarring ten prooi. Hier werden de scheidslijnen aangedikt of verder doorgetrokken. Hier werd het nihilisme verder in stand gehouden door B.V.D.-achtige praktijken, geroddel, het afwijzen van elkaar, het tot op het bot graven in elkaars privéleven. (p. 19) Elders in Het paradijs van Oranje wordt deze verstikkende sociale controle omschreven als ‘het derde oog’ (p. 56, 137). Ooit koesterde Sirdjal de hoop naar Suriname terug te keren om zich in te zetten voor de opbouw van een non-raciale en sociaal rechtvaardige maatschappij. Al snel kwam hij er achter dat dit een irreëel verlangen was. De mensen in Suriname zouden hem niet accepteren. Om die reden probeert Sirdjal zich met het idee te verzoenen dat hij in Nederland zal blijven. Gemakkelijk valt hem dit niet. Onderhoudt hij met Nederlanders vooral functionele contacten, met veel van zijn landgenoten leeft hij op gespannen voet. Door in zijn boeken openhartig over hun kleinburgerlijke gedrag te schrijven, roept Sirdjal het verwijt over zich af een nestbevuiler te zijn. Dat zijn kritische opstelling voortkomt uit genegenheid voor zijn land en volk, ontgaat zijn tegenstanders. Hiermee is een belangrijke schaduwzijde van Sirdjals schrijverschap aangestipt: zijn isolement. Ondanks de marginale positie die Sirdjal in Nederland inneemt, kiest hij ervoor om door te gaan met schrijven. Het geplande bezoek aan zijn uitgever, waarmee Vianen het verhaal besluit, wijst volgens Van Neck Yoder (1981: 231) op een niet volledig pessimistische roman. Rutgers (1986: 78) spreekt van een lichtpuntje in zijn bestaan. De persoonlijke vrijheid die hij uit zijn schrijverschap put, weegt voorlopig nog op tegen het isolement waarin hij zich bevindt en de beledigingen die hij moet incasseren. Maar hoelang zal Sirdjal dit kunnen volhouden? De mogelijkheid dat hij uiteinde- | ||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||
lijk op een dood spoor belandt en als aangepast burger naar Suriname remigreert, dient niet te worden uitgesloten. Geestverwanten als Mohan M. zijn hem reeds voorgegaan. Uit het voorgaande mag de conclusie worden getrokken dat Bea Vianen de bevrijding van de Surinaamse vrouw en man toejuicht, maar dat zij over de verwezenlijking van dit ideaal tweeslachtig gestemd is. Romanpersonages als Sita, Roebia en Nazma doen wat in hun vermogen ligt om hun integriteit te bewaren. Zij stellen zich teweer tegen de normen en waarden die hun vrijheid belemmeren en hun ontwikkeling remmen, maar hun toekomst blijft ongewis. Het verzet van de internaatsjongens en de rebellie van Sirdjal Singh worden door Vianen eveneens met veel empathie beschreven, maar de consequentie van hun opstelling stemt de schrijfster evenmin erg optimistisch. Het gevecht tussen individu en establishment eindigt zonder een duidelijke winnaar. | ||||||||||||||
Ideaal van maatschappelijke bevrijdingIn de roman Strafhok identificeren de onderwijzers Raymond van de Berg en Nohar Gopalraj de opdeling van Suriname in etnische compartimenten met een apartheidssysteem of kastenstelsel. Raymond gelooft in een (desnoods gewapende) revolutie om een einde te maken aan de strafhokgebieden. De kleine koek, zoals hij dit noemt, moet rechtvaardig verdeeld worden. Nohar is in zijn oordelen wat minder uitgesproken. Hij geeft zijn vriend tijdens de eindeloze discussies die zij met elkaar voeren dikwijls gelijk, maar kan zich ook verplaatsen in de massa voor wie het strafhokgebeuren nu eenmaal een onontkoombare werkelijkheid is. De gelegenheid voor angry young man Raymond om zijn idealen te verwezenlijken, doet zich voor wanneer Kazan tot vijftien jaar gevangenisstraf en openbare tewerkstelling wordt veroordeeld. Kazan, een bauxietarbeider, is de moordenaar van bestuursopzichter Bang-A-Kok, die op zijn beurt de verkrachter is van Kazans minderjarige dochter. Naar aanleiding van het vonnis tegen Kazan zet Raymond - samen met Nohar en de ambtenaar Vergilius Sabajo - een protestactie op touw. De actievoerders verzetten zich tegen de hoge straf die Kazan heeft opgelegd gekregen en tegen het neokoloniale rechtssysteem dat aan het vonnis ten grondslag ligt. De initiatiefnemers doen alles om de aandacht van de bevolking te trekken. Zij houden lezingen en toespraken, publiceren in kranten, delen pamfletten uit en laten soundtrucks politieke boodschappen verspreiden. Steun krijgen zij van arbeiders, landbouwers, vrouwen en studenten. Twee actievoerende studenten worden opgepakt en beschuldigd van opruiïng. De rechter veroordeelt hen tot drie maanden hechtenis, zet hun studiebeurs stop en eist terugbetaling van dat deel van de beurs dat reeds is uitgekeerd. Na het vernemen van dit vonnis breekt een waar volksoproer uit. Overheidsgebouwen worden bestormd, ruiten ingegooid, personeelsleden met eieren en tomaten bekogeld en bijeengegriste dossiers verscheurd en op straat geworpen. | ||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||
Naambordjes bij de departementen worden overgeschilderd met even grimmige als ludieke teksten. Om de chaos te vergroten zetten de opposanten luid claxonnerende auto's in en laten ze geiten, ossen, ezels en schapen op de politie en marechaussees los. Even lijkt het erop dat de opstand niet te stuiten is. Maar wanneer militaire jeeps zich in het strijdgewoel mengen en verontruste burgers zich tot een grote tegendemonstratie aaneensluiten, realiseren de actievoerders zich dat zij het pleit verloren hebben. Ze kunnen weinig anders doen dan een goed heenkomen zoeken. Voor Raymond, Nohar en Vergilius is de desillusie groot. Vergilius zal als landsdienaar de promotie waar hij krachtens zijn dienstjaren recht op heeft zeker mislopen en mogelijk ontslagen worden. Nohar wordt weliswaar herenigd met Roebia, maar of hij erin zal slagen zijn strafhok achter zich te laten, is de vraag. Raymond - door tegendemonstranten vanwege zijn homoseksualiteit vernederd - ziet geen uitweg meer voor zijn problemen. Mislukt als student in Wageningen en als activist in Paramaribo, maar bovenal doordrongen van het besef dat het hem nooit vergund zal zijn als een volwaardig mens te leven, pleegt hij zelfmoord. Als roman wordt Strafhok door Rutgers (1986: 74-75) minder hoog aangeslagen dan Sarnami, hai. Naar zijn mening neemt in Strafhok de overdrijving naarmate het verhaal vordert steeds groteskere vormen aan en culmineert de geschiedenis van Raymond, Nohar en Vergilius tenslotte in onbedoeld absurdisme. De volksopstand heeft voor hem meer de trekken van een kermis dan van een poging tot omwenteling. De rechtszaak die er aan voorafgaat, beschouwt hij als een farce. Het is waar dat de nogal uitgesponnen rechtbank- en oproerscènes de strakheid en overtuigingskracht van de rest van de roman missen. Hier lijkt Vianen de greep op haar stof enigszins kwijt te zijn. Tegelijk is in deze passages sprake van bedoeld absurdisme. Vianen wil ermee benadrukken hoe gemakkelijk mensenmassa's op sleeptouw te nemen zijn en hoe snel vervoering in hysterie kan omslaan. Dat de schrijfster hier in ernst voor wil waarschuwen, wordt, behalve door de discussies die Raymond en Nohar hier met elkaar over voerenGa naar voetnoot11, ondersteund door een tweetal vooruitwijzingen naar het volksoproer. Eén keer gebeurt dit via de intense beschrijving van een spontane drijfjacht op een hert (p. 31-33). Hierin trekt de schrijfster met zoveel woorden een parallel tussen een volksoproer en een kermis. In een andere scène, waaruit Vianens meesterlijke beheersing van de spreektaal blijkt, koelt een bioscooppubliek zijn woede op het personeel als niet de geprogrammeerde film wordt gedraaid (p. 46-49). Beide gebeurtenissen vlecht Vianen in de verhaalstof in om te laten zien hoe slecht de massa zijn emoties onder controle heeft, hoe licht ontvlambaar ze is en hoe gemakkelijk te manipuleren. | ||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||
Behalve met haar angst voor de onberekenbaarheid van de massa verbindt Vianen het absurdisme in Strafhok met de figuur van Raymond van de Berg. Met het optreden van Raymond streeft Vianen twee dingen na. In de eerste plaats wil zij een portret schilderen van een homoseksuele onderwijzer in Suriname, die zich verschuilt achter het masker van dorpsgek om te overleven, maar zijn activisme mede aanwendt om als individu serieus genomen te worden. De lezer volgt Raymonds levensloop met compassie en zijn zelfmoord laat niet na indruk te maken. Tegelijk is Raymond voor Vianen het prototype van de revolutionair, die vervuld is van goede bedoelingen, maar zich laat leiden door politieke frasen die ideologisch weinig om het lijf hebben en niet aansluiten bij de belevingswereld en behoeften van de mensen. De obsessie van Raymond voor parasieten en virussen heeft in dit verband ridicule trekken. Vianen lijkt er behagen in te scheppen de lachlust bij de lezer nog verder aan te wakkeren door Raymond bevriend te laten raken met Vergilius, ambtenaar bij de hygiënische dienst en verdelger van muskieten en kakkerlakken. Het is dit illustere tweespan dat aan de wieg staat van de protestacties tegen het wettig gezag. Is het verbazingwekkend dat het hieruit voortvloeiende volksoproer met deze leiders al snel in een kluchtige vertoning ontaardt?Ga naar voetnoot12 Bea Vianen, te Onverwacht, district Para, juli 2002. Foto: Els Moor.
Terecht waardeert Rutgers (1986: 75) in Strafhok de analyse die Vianen presenteert van de Surinaamse samenleving. Hij noemt het een noviteit in de Surinaamse letteren dat de schrijfster haar kritiek niet alleen richt op de neokoloniale machthebbers, maar ook op de mentaliteit van de Surinamers zelf. Hoewel Albert Helman, Shrinivási en Leo Ferrier in hun werk al eerder blijk gaven van een zelfkritische houding, gaat Vianen in termen van openhartigheid en nietsontziendheid duidelijk een stap verder. In Strafhok legt ze op een confronterende wijze de mechanismen van het strafhoksysteem bloot, niet vanuit een vooropgezette mening, maar op grond van eigen observaties en | ||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||
ervaringen. Of zoals Pos (1979: 425) over de auteur opmerkt: ‘Ze gaat haar eigen weg, ze hoort en past niet bij een beweging, alle nationalistische exaltatie is haar vreemd. [...].’ De doorwerking van het koloniale verleden en de persistentie van het koloniale denken weet Vianen in Strafhok tot in de kleinste details navoelbaar te maken. Met haar volstrekt eigen opstelling, wars van de gangbare politieke sjablonen, was zij als schrijfster haar tijd vooruit. Is in Strafhok Raymond de remigrant met politieke aspiraties, in Geen onderdelen zijn Martin en Astilla de uit Nederland teruggekeerde intellectuelen die hun hoop hebben gevestigd op ingrijpende maatschappelijke hervormingen in Suriname. Martin is als sociaal-psycholoog bezig met een onderzoek naar ‘de oorzaken van het onbegrijpelijke gedrag’ van Surinaamse vrouwen (p. 22). Maar binnen de Hindostaanse moslimgemeenschap waar hij zijn onderzoek verricht - in de roman de Plantageweg genoemd - krijgt hij geen voer aan de grond en zijn inspanningen blijven zonder resultaat. Astilla is schrijfster en nadrukkelijker nog dan Sita, Nohar en Sirdjal een alter ego van Vianen. Ze heeft in haar eentje een woning betrokken aan de Plantageweg. Hier ontvangt zij af en toe mannelijk bezoek, onder wie Martin, die ze nog van vroeger kent en met wie ze een verhouding begint. Astilla heeft zich opgesloten in haar huis om te kunnen schrijven aan een artikel over de misstanden in de Surinaamse samenleving. Evenals bij Martin wordt haar inzet echter niet beloond. Vooral haar zwakke gezondheid en geestelijke instabiliteit beletten haar om voluit te gaan en haar plannen te verwezenlijken. De doem die over de activiteiten van Martin en Astilla hangt, wordt al in het begin van Geen onderdelen verklaard. Het huis waar Astilla woont, is namelijk eerder bewoond geweest door M. Na zich tevergeefs voor ‘de revolutie’ te hebben ingezet, keerde hij Suriname gedesillusioneerd de rug toe. Bij het betrekken van haar woning vindt Astilla op het erf aantekeningen van M., waarin deze filosofeert over de onmogelijkheid om in Suriname maatschappelijke hervormingen te realiseren: Het probleem is de gezapigheid die door de Surinamer aan de dag wordt gelegd. Niemand blijkt bereid offers te brengen, laat staan te veranderen. Het schijnt maar niet te willen lukken en ik schrijf dit voor de zoveelste maal toe aan het politieke wanbeleid, de corruptie en het ressentiment dat alles vergiftigt. Bovendien worden hier dagelijks zoveel straffe cultuurnormen aan de dag gelegd dat het al bij voorbaat geen zin heeft sociale misstanden aan de kaak te stellen. [...] De Surinamer is geen nationalist. De Surinamer is geen revolutionair. Alle ellende wordt vergeten zolang de bioscoop draait en de religie wordt verkondigd. (p. 9-10) M. is ervan overtuigd dat er in Suriname nooit een revolutie zal uitbreken. Niet alleen is de bevolking er niet rijp voor, de mensen zijn er ook niet in geïnteresseerd. Evenmin hoeft van de beter opgeleide Surinamers in dit opzicht iets te worden verwacht: ‘Onze intellectuelen zijn vraatzuchtig, vadsig, heb- | ||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||
zuchtig, zalvend en onverstaanbaar in hun taalgebruik. Ze zijn alleen maar op macht uit.’ (p. 10) Martin deelt de mening van M. Hij is van oordeel dat de meeste intellectuelen hard bezig zijn te degenereren en in een roes leven van vrouwen en drank. Er gaan geen gerichte impulsen van hen uit: ‘De sociale status, het hoogste ideaal, was het enige dat telde. Er werd geld over de balk gesmeten, over vrouwen gekletst om op te scheppen over de potentie. Revolutie was taboe en de politiek was als een voetbalwedstrijd: alleen voor het eigen belang zoveel mogelijk goals zien te maken.’ (p. 92) Martin en Astilla komen gaandeweg tot dezelfde conclusie als M. Ook zij ervaren dat hun idealen in Suriname niet levensvatbaar zijn. Deze slotsom lijkt op die van de onderwijzers in Strafhok. Maar veel meer nog dan Strafhok is Geen onderdelen een deprimerend boek door de sfeer van uitzichtloosheid waarin het verhaal is ingebed. Het leven lijkt in deze roman tot stilstand gekomen, initiatieven worden in bewegingloosheid gesmoord. Martin en Astilla komen er niet toe iets in gang te zetten. Zij leven buiten de werkelijkheid, koesteren hun idealen in afzondering en slagen er niet in een brug te slaan naar hun omgeving. Waar in Strafhok Raymond activiteiten ontplooit ten behoeve van een sociaal rechtvaardige maatschappij, komt Astilla in Geen onderdelen niet verder dan hysterisch schreeuwen dat de revolutie is uitgebroken wanneer zich voor haar ogen de ontknoping van een liefdesdrama voltrekt (p. 203-204). Het absurdisme dat in Strafhok nog gedoseerd is over de pagina's en vooral betrekking heeft op de onberekenbaarheid van de massa, houdt in Geen onderdelen de intrige in een allesverlammende greep en trekt de haalbaarheid van sociale veranderingen in twijfel.Ga naar voetnoot13 Vianen laat in Strafhok en Geen onderdelen tot uitdrukking komen dat het ideaal van maatschappelijke bevrijding eveneens haar sympathie heeft, maar dat dit in Suriname alleen met veel moeite kan worden gerealiseerd. Er is inzet, tact en geduld voor nodig om traditionele machtsverhoudingen te doorbreken en oude waarden en normen door nieuwe te vervangen. Degenen die zich bekennen tot de weg der geleidelijkheid hebben daarbij enige kans van slagen. Wie zich geroepen voelt het systeem langs revolutionaire weg te veranderen, diskwalificeert zichzelf door een gebrek aan realiteitszin. Zonder steun van de massa komen maatschappelijke hervormingen niet tot stand. | ||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||
ConclusieAls het waar is dat de Hindostanen in Suriname, zoals Ramdas heeft opgemerkt, op de grens van twee werelden leven, namelijk een premoderne waaraan zij hun zekerheden ontlenen en een moderne die hun zekerheden op de proef stelt, dan is Bea Vianen de eerste Surinaamse prozaschrijver die de worsteling met deze tweeslachtigheid aan de orde heeft gesteld. Haar romans zijn producten van een geëngageerd auteur, die de Surinaamse samenleving kritisch analyseert vanuit het perspectief van individuele en maatschappelijke bevrijding. De wijze waarop Vianen de strafhokken doorlicht waarbinnen Surinamers volgens haar leven, heeft haar herhaaldelijk het verwijt opgeleverd de vuile was buiten te hangen en Suriname alleen op zijn onvoordeligst te tonen. Ik denk dat het iets subtieler ligt. Door vooroordelen te benoemen, tekortkomingen aan te wijzen, schaduwzijden te laten zien en taboes te doorbreken, heeft Vianen het belang willen demonstreren van kritiek en zelfkritiek als mechanismen om vooruit te komen en weerbaar te worden. Het gaat haar daarbij om het belang van het individu en om het belang van de natie. Met deze even genuanceerde als trefzekere opstelling onderscheidde Vianen zich in de jaren zeventig van veel collegaschrijvers. De dilemma's van vrijheid die Vianen schetst, sluiten aan bij de opvattingen van Albert Helman. Evenals Helman oordeelt ook Vianen dat het verwerven van vrijheid voor mensen mogelijk is als zij daadkracht en discipline aan de dag leggen. Helman: ‘De ware bevrijding is zelfbevrijding; zij wordt niet geschonken, alleen mogelijk gemaakt. Ze geschiedt stap voor stap: bevrijding van de ondeugden en van de onverantwoordelijkheid; bevrijding van de vooroordelen en van de dwaling; bevrijding van de slaaf in ons en van de geketende engel, die een ieder meedraagt in zijn ziel.’ (Honderd jaar 1963: 13). Elders formuleert hij het aldus: ‘De ware vrijheid, het wezen van de vrijheid, schuilt in de mens zelf, begint in de harten en geesten der inwoners van een land. In het bewustzijn van onze persoonlijke bevrijding van alles wat neerdrukt en ons omlaag trekt. In de fierheid waarmee wij elkander als eerlijke mensen in de ogen zien. In de eerbied die wij tonen voor elkanders afwijkende persoonlijkheid. In het ontzag dat wij tonen voor onze eigen, gemeenschappelijke instellingen. In de liefde die wij onze medemens betonen, in het bijzonder jegens de zwakkeren dan wij, de armeren, de minder geleerden, de kleineren. In de behartiging der vrijheid van onze medemensen, van ons aller vrijheid.’ (De toekomst 1963: 28).Ga naar voetnoot14 In haar werk redeneert Vianen eveneens vanuit de persoonlijke vrijheid van het individu, ook in de romans die zij wijdt aan het ideaal van maatschappelijke bevrijding. De Surinaamse criticus A.J. Morpurgo rekende in zijn bespreking van Strafhok Vianen tot ‘de generatie der wanhopige optimisten’ (Van Kempen | ||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||
2003: 928). Mijns inziens is dit een accurate typering. Vianen is doordrongen van de noodzaak van bevrijding, in individueel en maatschappelijk opzicht, maar is zich tegelijkertijd bewust van de problemen die dit teweeg brengt en de obstakels die overwonnen moeten worden. Er is geen reden om op korte termijn al te hoge verwachtingen van de verwezenlijking van vrijheidsidealen te hebben, zoals Vianen tot uitdrukking brengt in het ongewisse toekomstperspectief dat zij haar personages meegeeft. Maar dit ontslaat mensen niet van de verplichting deze idealen te blijven nastreven en met inzet van al hun vermogens te werken aan het wegnemen van beperkingen, tekorten en gebreken. | ||||||||||||||
LiteratuurWerken van Bea Vianen
| ||||||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||
Peter Meel is historicus en redacteur van Oso. Enkele van zijn publicaties: Op zoek naar Surinaamse normen. Nagelaten geschriften van Jan Voorhoeve (1950-1961) (1997) en Tussen autonomie en onafhankelijkheid. Nederlands-Surinaamse betrekkingen 1954-1961 (1999). Samen met Rosemarijn Hoefte redigeerde hij Twentieth-Century Suriname. Continuities and Discontinuities in a New World Society (2001). |
|