OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23(2004)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Antoine de Kom net zo echt als weg gedichten maak je niet. ze dalen in je neer. waar zouden ze ontstaan? er is misschien een heel drukke kolonie van vliegers ergens aan een modderkust waar tussen papieren vleugels iets ter wereld kwam dat leesbaar werd op de lippen van denkbeeldige verdwaalde toeristen die me al bij de arm pakken en de weg vragen naar vroeger en ginds. ik ben weer aan het vliegeren. ren op mijn blote voeten heen en terug staar starend naar mijn vlieger sta in het warme zand en vier het touw. mijn gele vlieger daalt en valt terwijl hij in gedachten hoger en hoger klimt. hij zou tussen de stapelwolken kunnen verdwijnen. je voelt hem trekken maar hij is niet meer te zien. dan zeggen de kinderen om je heen dat je toch moet weten dat de wind zal gaan liggen en dat die dan niet meer wakker wordt. mijn vlieger spant zijn dunne draad en rukt aan het houtje in mijn hand. mag je vliegers wel in gevangenschap houden en hoe zit dat met gedichten? die willen toch ook dat je ze laat gaan? ik heb naar antwoorden gezocht en ben op een geteerde deur [pagina 39] [p. 39] gestuit. het was de deur van de vuile barak in mijn hoofd de muffe hitte van het kamp dat niet het verhaal van zichzelf is maar waar alle slaven meester zijn en blanken zwart zien als vanzelf of ook in alle vroegte even plotseling kunnen vertrekken als aankomen door woorden als deze gevangen: in het ergste nergens waar ik woon en met mijn innerlijke oog kijk ik als een vlieger om me heen. het plantsoen naast de trens ligt er verlaten bij. de plek om de hoek waar blank en zwart werden doodgeschoten zal een bloemenzee geworden zijn waarin het gevaarlijk zwemmen is. de buffel waadt er snuivend rond. chinese rozen in zijn bek. de doden zijn bedekt en murmelen misschien nog naar elkaar. het is zo lang zoeken naar familie tussen al dat half vergane haar. wie probeerde steeds al tastend opa te vinden? of wat er van hem over is. een plattegrond met kronkelige paden codes bij de graven en een almaar sneller heen en weer ijsberende oma bloednerveus dat ze de weg kwijt is. je voelt bij elke stap nadat je in gedachten uit de bus kwam weer dat grind. geknars van tanden onder kleine grijze zerken van eervol en hun wapenrusting zie je voor je: takkenbossen waar men gebukt het erf mee aanveegt als het droog [pagina 40] [p. 40] en stoffig is de regen op het bronsplein maar niet vallen wil en de pontewerfstraat op 1 been hinkelend te nemen is door zo' n onverschrokken man als de toenmalig toevend gouverneur de held kid dynamite van het witte doek die blanke pagina waar alle kleuren in verdwijnen als hij staat te zingen over slachtpartijen aan de waterkant met wolbers op zijn nek. het gruwelijk verhaal dat nog niet openlijk verteld kan worden. en wie kent ze nog? zelfs wolbers kreeg hen niet in zijn kroniek maar door ze niet te noemen bij hun naam komen ze ademend tussen de regels door. gedichten maak je niet. ze liggen aan de ketting in het ruim wanneer het stormt dan gaan ze overboord. gedichten maak je niet ze komen als een vroeger tijd en klinken in de stalen taal van toen weer zo gehelmd en hard: het blauwe geflakker weekjournaal zege was een tijd net voor de jouwe hier staan ze met hun dekens koffers dikke jassen in de hitte om je heen. je bent onder de levenden. we drommen in een lange rij. er zijn nog zoveel mensen overeind gebleven. en ergens storten er de diepte in. je weet het wel het is nog zo ver zo ver zo over. wie zijn ons allemaal niet voorgegaan. mijn opa ligt in loenen. en mijn oma rust in zuid-amerika. haar graf is wel wat ingezakt de tegels zijn meer zwart dan wit haar naam heeft het bijna begeven daar zie ik mijn omaatje nog staan: klein en in [pagina 41] [p. 41] mijn kleine ogen groot en weer op zoek naar hem de man die zolang niet te vinden was waarop ze nu nog wacht hier zittend op haar eigen graf ze had hem heel erg bij zich en ze gaf me zijn verdwijning door ik dacht dat doe ik voor je over. tover je iets dat net zo echt als weg zal zijn. ver weg en toch dichtbij. dan doet het minder pijn. jij sprak niet van een kamp als over slavernij. je durfde niet. wie wel? ik weet dat het niet mag. wie zei ook weer dat vrijheid een mevrouw is met een blinddoek om en ergens in een hoekje op de slavenmarkt? ik ben maar klein en durf haar niets te zeggen nu nog niet dat komt misschien nog wel. jij oma sprak over wat opa ja je zegt je man daarom geschreven had. ik dacht: zo'n briefje uit het fort en met een vraag of wat. ik ben niet bruin en ook niet wit genoeg voor zulke zaken maar vanbinnen vraagt hij al die jaren elke dag en zoek ik met mijn oma mee naar de plek waar hij toch liggen moet het antwoord is op alles wat ontbreekt. een echte geur misschien waardoor je beter weet waar hij nu is en dat wat minder vreet. ach. het is allemaal zo gedateerd. denk maar dat het de warmte is die je benauwt en toch ontspant of loom wat weg laat dromen naar een plek die niet steeds onderweg moet zijn. je hoeft vandaag misschien niet verder wie weet zijn woorden wel genoeg zolang je met je volle verstand het verkeer [pagina 42] [p. 42] kan gadeslaan vanachter demerararamen in de gravenstraat. die ramen zijn er niet. en het verkeer een waaier rode linten om je heen en in je hoofd staan overdag weer vliegers aan de lucht en trekt er een wat aan het houtje in je hand is er de wind en sta je op je blote voeten in het warme zand had je een opa die misschien net vorig jaar gewoon gestorven is en met een graf dat je zo vinden kan een opa die nooit vragen had vanuit het fort want dat was geen spelonk van mannen in het groen of met een plantershoed. stel je dat alles eens voor. geen kamp geen bloemenzee of monument maar wel een buffel op het gras en bij de heg die langzaam van de rozen snoept terwijl er vliegers zweverig zeggen dat ze alles kunnen zien en dat er niets ineens hoeft te verdwijnen Vorige Volgende