OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 22
(2003)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |||||||||||||
Ellen Bal & Kathinka Sinha-Kerkhoff
| |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
Wij bespreken hoe de officiële visie op de overzeese Indiërs in de twintigste eeuw is veranderd en welke ontwikkelingen de relatie van de diaspora met India in dezelfde periode heeft doorgemaakt. Daarnaast onderzoeken wij of de Indiase diaspora van NRI's en Pio's bovengenoemde visie van de Indiase overheid deelt. Beschouwt de diaspora zichzelf als een verlengstuk van de Indiase natie? Wat betekent India voor de PIO? Wij betogen dat Hindostaanse Surinamers zich weliswaar in meer of mindere mate verbonden voelen met India, maar dat deze gemeenschap inmiddels stevig geworteld is in de Surinaamse natie. Er is geen sprake van een identificatie met de Indiase natie, zoals gepercipieerd door de Indiase overheid. Wij beperken ons hierbij tot de Hindostaanse gemeenschap in Suriname; de nakomelingen van de emigranten die in de periode 1873 tot 1916 als contractarbeiders naar de plantages van Suriname vertrokken. Dit artikel is zowel gebaseerd op schriftelijk bronnenmateriaal als op veldwerkbezoek aan Suriname in april-mei 2002.Ga naar voetnoot2 Tijdens dat bezoek hebben wij een aantal sleutelfiguren uit de Hindostaanse gemeenschap in Suriname geïnterviewd. Daarnaast hebben wij tientallen informele gesprekken gevoerd, culturele en religieuze festiviteiten bijgewoond en bezoeken gebracht aan Saramacca en Nickerie, districten met een grote concentratie Hindostanen. De hier gepresenteerde data illustreren echter vooral hoe leden van de culturele, economische en politieke elite spreken over de Hindostaanse band met India. Zij zijn tevens degenen die een grote rol spelen in de verbreiding van het Hindostaanse culturele erfgoed in Suriname en drukken daarmee een belangrijk stempel op de beeldvorming over India en de betekenis van India voor de Hindostaanse identiteit. Daarnaast zijn zij, anders dan de meeste Hindostanen, vanwege hun positie of gunstige economische omstandigheden in staat om concrete relaties met India te onderhouden. | |||||||||||||
Pravasi Bharatiya DivasIn september 2000 introduceerde de Indiase overheid een nieuw overheidsbeleid om de banden tussen de Indiase diaspora en India te versterken. Een paar maanden eerder meldde India Today dat ‘[f]or the first time, the Indian Government has officially recognised the power and potential of the 20 million people of Indian Origin (PIO) across the globe’ (India Today, 13 mei 2002). De koerswijziging resulteerde bijvoorbeeld in de oprichting van een speciale diasporacommissie met de taak om uitgebreid onderzoek en aanbe- | |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
velingen te doen voor een constructieve relatie met de diaspora. Anderhalf jaar later, in januari 2002, presenteerde zij het honderden pagina's dikke verslag van dit onderzoek.Ga naar voetnoot3 Daarnaast heeft de Indiase overheid in de Verenigde Staten een speciale diaspora-ambassadeur benoemd. En van 9 tot 11 januari 2003 werd de eerste jaarlijkse diasporaconferentie in Nieuw Delhi gehouden, de Pravasi Bharatiya Divas, de Indiase emigranten dag.Ga naar voetnoot4 In India is deze conferentie veelvuldig aangeduid met uitdrukkingen als ‘largest gathering of the global Indian family’ of ‘long-awaited homecoming’ (zie bijvoorbeeld India Today, 13 mei 2000). Ook de Indiase premier, Atal Bihari Vajpayee, refereerde aan een ware thuiskomst. Hij sprak de tweeduizend bezoekers van de conferentie in Delhi als volgt toe: ‘My simple greeting to all of you here today is: Welcome home. Many of you are citizens of your adopted countries. Over 20 million of you have set up home in scores of countries, near and far. But each one of you shares a common identity - your Indianness - and a common origin - this Motherland of your forefathers. Therefore, this great gathering, which is the first of its kind, is truly a homecoming’ (Vajpayee 2003). De huidige officiële visie van de Indiase overheid impliceert een blijvende verbondenheid van de emigranten en hun nazaten met India dankzij hun gemeenschappelijke Indiase identiteit en hun gedeelde oorsprong. De diaspora-ambassadeur B.K. Agnihotri sprak tijdens de Pravasi Bharatiya Divas zelfs van een ‘sterk en eensgezind “ras” dat elkaar overal ter wereld moet steunen en gezamenlijk moet werken aan het ene doel: van India een sterke natie maken.’ (Ramdas 2003). | |||||||||||||
Menschen van het groote heimweeHonderddertig jaar geleden (1873) vertrokken de eerste contractarbeiders naar Suriname. De meesten kwamen uit Uttar Pradesh en het westelijke deel van Bihar, de dichtstbevolkte gebieden van India. Hoewel de emigranten een aantal tradities en soms de taal deelden was er allerminst sprake van een homogene groep. Zij waren afkomstig uit verschillende dorpen, hadden uit- | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
eenlopende sociaal-culturele en economische achtergronden en vertrokken om verschillende redenen en met verschillende doeleinden. Het overgrote deel van de contractarbeiders, zowel mannen als vrouwen, vertrok in de periode 1873 tot 1916 uit Calcutta naar Suriname, met vijfjarige contracten op zak. Na volbrenging van dat contract konden zij aanspraak maken vrije terugvoer naar Calcutta. De enorme afstand tussen Suriname en Brits-Indië kon hun terugkeer naar Bharat Mata, moeder India, niet verhinderen. Tussen 1878 en 1926 keerden ruim 11.000 (35%) van de in totaal 34.000 aangevoerde contractarbeiders terug naar India (De Klerk 1998, deel 2: 159). De blijvers vestigden zich als kleine landbouwers. De wens om terug te keren was vooral groot onder de eerste migranten. Volgens de Nederlandse zendeling Steinberg was het leven van deze migranten bijzonder zwaar. Zij spraken de lokale talen van Suriname niet en het hun bekende voedsel was niet verkrijgbaar op de lokale markten. Een normaal gezinsleven was vrijwel onmogelijk en voor religieuze mensen was het erg moeilijk om hun religie uit te oefenen: er waren geen gebedshuizen, nauwelijks geestelijk leiders of priesters om hun bij te staan, en geen heilige rivieren om in te baden (Steinberg 1933: 275). Volgens De Klerk was heimwee de belangrijkste reden voor deze groep om naar India terug re keren (De Klerk 1998, deel 2: 154). Blijkbaar was het verlangen naar India zo groot dat de eerste generatie van contractarbeiders ook bekend stond als ‘de menschen van het groote heimwee’ (Steinberg 1933: 275). Ook bij familieleden en vrienden die in India waren achtergebleven heersten gevoelens van gemis en verlangen, zoals die bijvoorbeeld tot uiting kwamen in allerlei volksliedjes die zij componeerden (Tiwari 2001). Ondanks gevoelens van heimwee en gemis was de relatie tussen de achterblijvers in Brits-Indië en de migranten bepaald niet onproblematisch. In dorpen waar emigratie een veelvoorkomend verschijnsel was werden de migranten zonder veel problemen geaccepteerd. In die streken waar migratie sporadisch voorkwam werden remigranten met grote problemen geconfronteerd. Sommigen moesten allerlei rituelen ondergaan en anderen werden helemaal niet meer door de gemeenschap geaccepteerd. Zo kon men in Calcutta honderden remigranten vinden die door hun gemeenschappen niet meer waren geaccepteerd. Zij probeerden om zich opnieuw te laten contracteren (De Klerk 1998, deel 2: 155-6). Verstoting was overigens niet de enige reden waarom sommigen zich opnieuw lieten uitzenden naar overzeese gebieden. Een belangrijker motief was dat men niet meer kon wennen aan het Indiase leven (Emmer 1986: 196-8; Mohapatra 1995). De Klerk beschrijft een voorval waarbij een remigrant door iemand uit de hoogste kaste (Brahmaan) op zijn hoofd werd geslagen omdat | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
hij voor zijn huis op een charpoy (Indiaas bed) zat, zoals hij gewend was te doen in Suriname. Lokale kastenregels bepaalden dat de man op de grond moest zitten; ‘deze slag bracht de teruggekeerde emigrant tot bezinning. Hij begreep, dat de sociale sfeer van zijn geboorteland voor hem te benauwd geworden was, en met de eerstvolgende gelegenheid emigreerde hij terug naar Suriname’, aldus De Klerk (1998, deel 2: 157). | |||||||||||||
De koloniale overheden en de contractarbeidersOp het niveau van de Indiase koloniale overheid was er ook geen sprake van een eenduidige visie op de terugkeer van de contractarbeiders. Hoewel de Britten van mening waren dat contractarbeid een uitkomst bood voor hele arme Indiërs,Ga naar voetnoot5 bestond er onenigheid over de wenselijkheid van remigratie. Sommige ambtenaren vonden het van groot belang dat de migranten terugkeerden naar India om er hun verdiende geld te investeren en om plaats te maken voor nieuwe contractarbeiders. Anderen wezen op de aanpassingsproblemen van de remigranten en op hun onvermogen om hun kapitaal op economische wijze te investeren. Zij klaagden dat ‘with assistance of their relations and friends they dissipate their savings and then seek to return to the colonies’ (Report of the Committee 1910: 106) Deze ambtenaren waren dan ook van mening dat het beter was dat ‘these immigrants should settle in the colonies where they have served their term of probation’. Zij voegden hier aan toe dat er zelfs na de beëindiging van het contract geen noodzaak was tot remigratie (ibidem). De visie van de Nederlandse koloniale overheid op de komst van Brits-Indische contractarbeiders was eenduidiger. Na het beëindigen van de slavernij was er een grote vraag ontstaan naar plantagearbeiders. Daarnaast bestond er behoefte aan vrij gevestigden die het land ontgonnen en bebouwden. Na 1895 ontwikkelde de koloniale overheid dan ook steeds meer plannen om de contractarbeiders aan te moedigen zich permanent in Suriname te vestigen. Dit werd vooral van groot belang toen, onder druk van de Indiase nationalistische beweging, de Britse overheid in 1916 besloot om de emigratie te staken. In 1918 werd de overeenkomst met Suriname officieel opgezegd (Karsten 1930: 4; Azimullah, Ganpat en Lutchman 1963: 26). | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
Indiase nationalisten en overzeese IndiërsTegen het einde van de negentiende eeuw was de Indiase nationalistische beweging zich steeds sterker gaan verzetten tegen contractarbeid. Er zou sprake zijn van uitbuiting en niemand zou zich bekommeren om het lot van de overzeese arbeiders. Met name M.K. Gandhi, die zelf veel ervaring had gehad met de contractarbeiders in Zuid Afrika, maakte zich sterk voor de afschaffing van contractarbeid (Emmer 1986: 200). De Indiase nationalisten hadden de overzeese Indiërs tot inzet gemaakt van hun antikoloniale strijd. Zij betoogden dat er onvoldoende controle bestond op de leef- en arbeidsomstandigheden van deze arbeiders en dat alleen een onafhankelijk India de belangen van de overzeese Indiërs kon beschermen. Het verzet had succes en in 1916 werd er een einde gemaakt aan de continue stroom van arbeiders naar Suriname en andere landen (Gangulee 1947: 14). Dit betekende overigens niet dat de Indiase nationale beweging de overzeese Indiërs na 1916 vergat. Tot aan de Indiase onafhankelijkheid in 1947, rekende men hen tot de Indiase natie en bleven de nationalisten vechten tegen de slechte behandeling van de Indiërs overzee (Gangulee 1947: 8). Men verzocht de emigranten overigens niet om terug te keren naar India, maar om elders ‘little India's’ te stichten (Gangulee 1947: 14). De Indiase nationalisten hadden geen landsgebonden idee van de Indiase natie maar juist een ‘gedeterritorialiseerde’ visie (vgl. Lall 2001: 40). In de Gandhiaanse ideologie van de (toekomstige) natie had plaats of gebied weinig betekenis. Er was immers niet eens sprake van een onafhankelijk India. Dit betekende dus dat niet het land waar men woonde maar het land waar de oorspronkelijke wortels lagen bepalend was voor de nationale identiteit. Het is opvallend dat het verzet van de Indiase nationalistische beweging tegen het contract systeem niet werd gedeeld door de gevestigde Brits Indiërs in Suriname zelf (Azimullah, Ganpat en Lutchman 1963: 26). Zij waren van mening dat de stopzetting van de aanvoer van nieuwe arbeiders de band met het moederland noodzakelijkerwijze losser zou maken. Een aantal van hen stelde dan ook van alles in het werk om de Nederlandse overheid ervan te overtuigen zich in te spannen om de opheffing van de contractarbeid ongedaan te maken. In 1920 bezocht een aantal Hindostanen zelfs vooraanstaande tegenstanders van de contractarbeid in India, waaronder Gandhi zelf, om de Indiase publieke opinie te beïnvloeden. Geen van deze pogingen had echter succes (De Klerk 1998, deel 2: 79). | |||||||||||||
Inburgering in SurinameTerwijl de stopzetting van de contractarbeid een einde maakte aan de continue immigratie van Brits Indiërs, keerden tegelijkertijd steeds minder con- | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
tractarbeiders terug naar Brits Indië. Steeds meer Brits Indiërs waren in Suriname geboren. Zij hadden het land van hun ouders nooit gezien en deelden het gemis en het verlangen niet om terug te keren. Ook omdat het moeilijk was om relaties met familie en vrienden in India te onderhouden gingen steeds meer persoonlijke contacten met India verloren. Voor zover wij weten heeft geen enkele overzeese familierelatie de afstand in tijd en plaats overleefd. Dit betekent overigens niet dat er vandaag de dag geen contacten bestaan met India. Een aanzienlijk aantal Hindostanen is op zoek gegaan naar verwanten in India en is daarin geslaagd. In sommige gevallen heeft men de contacten hersteld. Dit geldt overigens vooral voor Nederlandse Hindostanen, voor wie de reis naar India eenvoudiger en veel goedkoper is (zie bijvoorbeeld Sandew Hira 2000).Ga naar voetnoot6 Terwijl met het overlijden van de eerste generatie steeds meer herinneringen aan India verdwenen, veranderde ook de positie en status van de contractarbeiders en hun kinderen in Suriname. Deze veranderingen worden ook weerspiegeld door naamswijzigingen. Vandaag de dag zijn de nazaten van de contractarbeiders in Suriname en Nederland bekend als Hindostanen. Dit was niet altijd het geval. De eerste Brits-Indische contractarbeiders werden meestal koelies genoemd. Hoewel koelie vooral refereerde aan het werk dat de plantagearbeiders deden was men blijkbaar zo gewend aan deze aanduiding voor Brits-Indische contractarbeiders dat de naam nooit is gebruikt voor de Javaanse arbeiders, die vanaf 1890 ook naar Suriname kwamen. Terwijl, volgens De Klerk, plantagearbeiders weinig bezwaren hadden tegen koelie gold dat wel voor de vrije boeren. Zij ontwikkelden een voorkeur voor de naam Brits-Indiër omdat koelie hen herinnerde aan de vernederende contracttijd en omdat Creolen de naam om die reden soms opzettelijk gebruikten. Daarnaast werd de term Hindostani of Hindostaan steeds populairder (Gautam 1999: 173).Ga naar voetnoot7 Met de onafhankelijkheid van India in 1947, toen de naam Brits Indiër zijn betekenis verloor, werd Hindostaan de gangbare benaming (De Klerk 1942: 97-117).Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
De naamsveranderingen vonden tegelijk plaats met wetswijzigingen die betrekking hadden op burgerschap. Tot 1927 werden alle Brits-Indiërs, ook degenen die in Suriname waren geboren, officieel beschouwd als ‘vreemdelingen’. In 1927 besloot de Nederlandse overheid echter dat iedereen die geboren was uit ouders die in Nederlandse koloniën woonden de status kregen van Nederlands Onderdaanschap, die dezelfde bevoegdheden verleende als het Nederlanderschap. Van vreemdeling werden de Hindostanen Nederlands onderdaan (De Klerk 1998, deel 2: 185). De beleidsveranderingen waren deel van de koloniale politiek om Hindostanen te motiveren zich in Suriname te vestigen. Dat het aantal vrij gevestigden langzaam steeg, van slechts 548 in 1895 tot het tienvoudige (5093) in 1913, was volgens De Klerk het gevolg van deze beleidswijzigingen. Na de afschaffing van 1916 werd het uiteraard nog veel belangrijker dat de contractarbeiders zich permanent in Suriname vestigden. De kolonie had grote behoefte aan plantagearbeiders en vrij gevestigden om het land te ontginnen en productief te maken. Toen India in 1947 onafhankelijk werd, waren de Brits Indiërs in Suriname inmiddels Nederlands onderdaan geworden. Dit betekende overigens niet dat men India was vergeten. Volgens een van onze informanten werd de onafhankelijkheid van India enthousiast gevierd en leidde de moord op Gandhi tot groot verdriet onder de Hindostanen. Desalniettemin besloot niemand terug te keren naar India. De Hindostaanse gemeenschap had zich inmiddels een permanente positie in Suriname verworven en leek zich ook daadwerkelijk met haar nieuwe vaderland te verbinden, al verschilde de mate van verbondenheid van persoon tot persoon. Dit bleek bijvoorbeeld duidelijk uit het volgende incident: tijdens zijn lezing in april 1948 in Paramaribo verklaarde de Zuid-Afrikaanse Indiër Durai Swami Patthiappan dat hij zich op de eerste plaats Indiër voelde. Vooraanstaande Hindostanen gaven hierop met algemene instemming te kennen dat de situatie in Suriname heel anders was en dat men zich hier voor alles Surinamer voelde (De Klerk 1998, deel 2: 205, noot 80). | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
Nehru en de overzeese IndiërsHet integratieproces in Suriname liep parallel met veranderde ideeën over de diaspora in India zelf. De nieuwe politiek, met Nehru als belangrijkste ideoloog, betekende een nieuwe visie op de natie. De oude Gandhiaanse idealen dat overzeese Indiërs evenzeer deel uitmaakten van de Indiase natie, werden ingeruild voor territorium gebonden ideeën over de Indiase natie. In het Nehruviaanse perspectief maakten alleen inwoners van India deel uit van de Indiase natie. Nehru beschouwde de overzeese Indiërs niet langer als onderdeel van de Indiase natie. Het leek hem beter dat de emigranten zich met het land van vestiging identificeerden en niet met het land van herkomst. Overzeese Indiërs werden dan ook geen onderdeel van het Indiase buitenlandse beleid (Lall 2001: 41). Volgens Bikhu Parekh kan dit nieuwe beleid het best worden samengevat met de trefwoorden ‘studied indifference’ (Parekh 1993: 38). Nehru geloofde overigens niet dat de emigranten ooit helemaal van India konden loskomen: ‘Wherever in this world there goes an Indian, there is also a bit of India with him, and he may not forget this or ignore it’ (geciteerd in Rajkumar 1951: 37). Desondanks verzocht hij de emigranten op talloze gelegenheden om hun aparte identiteit te vergeten (ibidem: 15; Mahajani 1976: 199-253). Ondanks herhaaldelijke oppositie tegen dit beleid (door rechtse partijen) bleef de Nehruviaanse visie de Indiase politiek tot het begin van de jaren negentig domineren.Ga naar voetnoot9 Sinds 1991, echter, lijkt India terug te keren naar de Gandhiaanse, gedeterritorialiseerde, ideologie van de natie. Sinds haar onafhankelijkheid in 1947, was India's aandeel, door haar gesloten economie, in de internationale economie en handel steeds kleiner geworden, terwijl de internationale schulden steeds verder toenamen. Uiteindelijk kon India het zich niet langer permitteren om haar grenzen gesloten te houden, deelname in de internationale handel te beperken en export te verwaarlozen (Lakha 1994: 113). In de jaren tachtig gingen de grenzen steeds meer open. Dankzij deze economische liberalisatie raakte de Indiase economie steeds verder verweven met internationale economische ontwikkelingen. Toen dit in 1991 uiteindelijk leidde tot een enorme betalingsbalanscrisis werden de succesvolle overzeese Indiërs (NRIs) gezien als een middel om India uit deze economische crisis te redden (Lall 2001: 169). Wellicht waren de regeringsleiders (van de Congrespartij) geïnspireerd geraakt door de manier waarop de oppositie - bestaande uit rechtse hindoe nationa- | |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
listische organisaties en politieke partijen, zoals de Rashtriya Swayamsevak Sangh (RSS), de Vishwa Hindu Parishad (VHP) en de Bharatiya Janata Party (BJP) - baat had bij de financiële ondersteuning door NRIs uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten (Vertovec 2002: 144-145). In elk geval keken zij al naar de NRIs ‘to bail India out of its economic crisis’ en hadden deze succesvolle emigranten ‘the duty to rescue the mother country’ (Lall 2001: 169). Echter, onder het bewind van de Congrespartij vonden er weinig concrete veranderingen plaats. Pas toen de BJP de macht overnam als regeringspartij, veranderde het beleid ten aanzien van de NRIs en PIOs volledig. De BJP had altijd al een volledig andere kijk gehad op de rol die de PIOs zouden kunnen spelen en ‘in contrast to Nehru's policy of active dissociation of PIO front foreign policy objectives’, koos de BJP regering voor een ‘active and overt association of PIO for foreign policy objectives of India’ (Dubey 2003: 167). De Indiase natiestaat zag zich niet alleen met economische problemen geconfronteerd. Onder invloed van de globalisering en de intensivering van internationale en transnationale contacten en netwerken kreeg India in toenemende mate te maken met subnationale en transnationale identiteiten die niet in de Nehruviaanse ideologie van de natie pasten. Het aantal nationalistische bewegingen in India (die streven naar meer autonomie of volledige onafhankelijkheid) nam sterk toe en het werd voor de overheid steeds moeilijker om het land bijeen te houden (Pries 1999: 77-78). Als reactie op deze autonomiebewegingen versterkte de regering haar transnationale banden met de overzeese Indiërs. De Indiase natie werd nu beschreven als een regenboog met vele kleuren die toch een eenheid vormden. De NRIs en de PIOs zijn dus niet alleen interessant vanwege hun economische situatie, maar bieden ook een aantrekkelijk tegenwicht tegen toenemende regionale en communale spanningen in India. De natie neemt nu ook groepen van buiten haar geografische grenzen op en kan groepen binnen haar territorium buiten de natie sluiten. Het lijkt erop dat India na vijftig jaar eindelijk haar vergeten familieleden of kinderen weer in de armen neemt. De vraag is echter of de diaspora nog wel zit te wachten op een familiereünie. In 1993 schreef Parekh dat ‘[u]nless they clarify and put their relations on a healthy and mutually beneficial basis, there is a grave danger that the long awaited reunion of the globally extended Indian family could break up in much recrimination. As Indians should know, the joint family can turn into a veritable hell if the patterns of interaction between its members are not clearly defined and charitably interpeted (Parekh 1993: 39). In het laatste deel van dit artikel zullen we bekijken hoe de Hindostaanse gemeenschap in Suriname zich vandaag de dag tot India verhoudt. | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
Nationale en culturele identiteit van Surinaamse HindostanenGedurende ons bezoek aan Suriname werd ons al heel snel duidelijk dat veel Hindostanen zich op een of andere manier met India verbonden voelen (door de voorouders, Hindi films, hindoeïsme, culturele tradities) maar dat deze verbondenheid met India geenszins ondubbelzinnig is. Bovendien bestaat er geen eenduidige visie over de band met India maar lijken er evenzoveel ideeën over de verbondenheid met India als mensen. Terwijl sommigen opmerkten geen enkele belangstelling te hebben voor dat land en haar inwoners, ten minste, niet meer dan voor ieder ander buitenland en potentieel vakantieland, gaven anderen aan dat India wel degelijk veel voor hen betekent. De wijze waarop onze informanten over India en Indiërs spraken, kenmerkte zich door een mengeling van overeenkomst en verschil, bewondering en afkeuring, identificatie en afwijzing. Hoewel niemand de connectie ontkende heeft men duidelijk afstand genomen van de huidige Indiase natie. Als we spraken over culturele en nationale identificatie, dan was men het er zonder uitzondering over eens dat de Hindostanen in Suriname cultureel gezien Hindostaans zijn en dat hun nationale identiteit Surinaams is. Op een van de laatste dagen van ons bezoek waren we getuige van een emotionele discussie tussen een Hindostaanse man en een Indiase vrouw, die de bovenstaande spanning heel duidelijk illustreert. De man benadrukte dat de Hindostaanse voorouders weliswaar uit India kwamen, maar dat deze geschiedenis hen nog geen Indiërs maakt. Hij vervolgde dat men in India wel kan denken dat Hindostanen Indiërs zijn, maar dat ze dat dan eerst maar eens moeten bewijzen. De Indiase vrouw reageerde zeer geschokt: ‘You must prove that you are not Indians! We cannot prove what happened during thousands of years but we can prove what happened within the last one hundred and fifty years. And thus are you Indians.’ Aangezien Hindostanen oorspronkelijk uit India afkomstig zijn, zo redeneerde zij, zijn zij Indiërs. De Hindostaan antwoordde vervolgens dat hij in cultureel opzicht Hindostaan is en in nationaal opzicht een Surinamer. Het probleem was dat zij (de Indiërs) claimen dat Hindostanen bij hen horen. Deze confrontatie was geenszins uitzonderlijk. Verschillende malen werden wij geconfronteerd met strijdlustige uitspraken van Hindostanen als het de Indiase claim op hun nationale identiteit betrof. De idee dat hun culturele identiteit Hindostaans en hun nationale identiteit Surinaams is, werd gedeeld door alle informanten. Terwijl India verschillende betekenissen heeft voor verschillende mensen, is iedereen het er over eens dat Suriname hun moederland is. Er is geen sprake van een gedeelde nationaliteit met de Indiërs. Dus terwijl Hindostanen erkennen dat er, door de geboorte | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
van hun voorouders in India, een verbondenheid met India is, maken zij tegelijkertijd zonneklaar dat deze band hen nog niet tot Indiërs maakt. | |||||||||||||
Het land van Ram en SitaTerwijl nationale identificatie geen bindend element lijkt te zijn is religie dat voor velen wel. Dat wil zeggen, voor hindoe Hindostanen. Volgens een van onze informanten, een universitair docent, is religie in feite de enige link met India; India is het land van Ram en Sita. Alleen om die reden willen Hindostanen India bezoeken. Een andere informant refereerde aan India als het land van Ram en Krishna, en dat het om die reden wel een heilig land moet zijn. Hij vertelde ons dat hij zich door deze religieuze connectie sterk met India verbonden voelt. ‘Ons spirituele voedsel komt daar vandaan.’ De religieuze en spirituele betekenis van India worden ook duidelijk door de herhaaldelijke bezoeken van Indiase pandits en andere geestelijken aan Suriname. Verschillende mensen legden ons uit dat inzake religie Hindostanen snel geneigd zijn om Indiërs als meer kundig te beschouwen. Zij komen immers zelf uit India. Met andere woorden, in religieuze en spirituele zaken lijkt ‘authenticiteit’ een belangrijke rol te spelen. Deze religieuze connectie lijkt vooral van toepassing te zijn op de leden van de Sanatan Dharm, de grootste en orthodoxe hindoe denominatie in Suriname. Volgens een lid van de Arya Samaj, een hervormingsbeweging binnen het hindoeïsme, hebben Arya Samajis een meer universalistische beleving van religie. Omdat er geen sprake is van fysieke personificaties van het goddelijke speelt de verbondenheid met het Indiase grondgebied een minder grote rol. Je zou kunnen zeggen dat hun geloof minder sterk territoriaal geworteld is omdat Arya's minder hechten aan de geboorteplaats van Ram, of heilige slagvelden uit de Ramayan.Ga naar voetnoot10 Dit wil overigens niet zeggen dat zij geen belangstelling tonen voor India. Hun interesse lijkt echter minder sterk gerelateerd te zijn aan religie. Dit laatste gaat ook op voor christelijke en moslim Hindostanen.Ga naar voetnoot11 Voor moslims speelt India, in religieuze zin, meestal een | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
veel kleinere rol. Zij onderhouden bijvoorbeeld contacten met religieuze leiders in Pakistan of andere moslim landen, en Mekka en Medina spelen uiteraard een centrale rol in hun geloofsbeleving. Dit wil niet zeggen dat moslims en christenen zich niet bij India betrokken voelen. Hun verbondenheid heeft echter veel meer te maken met de historische en culturele verwantschap.Ga naar voetnoot12 Een Indiase medewerker van de Indiase ambassade was van mening dat niet alleen de fysieke geworteldheid van het hindoeïsme in India en de authenticiteit van hindoe religieuze leiders leiden tot de onlosmakelijke verbondenheid van Hindostanen met India maar ook de authenticiteit van religieuze producten. Hij vertelde ons dat ‘Indian religions products cannot be duplicated by other countries. They have to come from India.’ Indiase producten blijken ook populair te zijn in Suriname. In de centrale markt van Paramaribo en in verschillende winkels in de stad worden Indiase goederen verkocht, variërend van sari's en godenbeeldjes tot wierook en specerijen. Veel van deze producten spelen een rol in lokale Hindostaanse gebruiken. Hindostaanse vrouwen dragen bijvoorbeeld regelmatig Indiase kleding tijdens religieuze en culturele festiviteiten. De vraag is echter of deze producten hun belangrijkste betekenis ontlenen aan het feit dat ze uit India komen en of Indiase producten voorwaardelijk zijn voor het uitoefenen van de Hindostaanse culturele en religieuze gebruiken. Opvallend genoeg bleken veel Hindostanen deze opvatting niet te delen. De eigenaar van een populaire winkel van Indiase producten vond in elk geval van niet. Hoewel hij een groot assortiment aan Indiase producten verhandelt, die hij deels uit India importeert, probeert hij juist de lokale productie te stimuleren door zoveel mogelijk goederen, inclusief godenbeeldjes en andere religieuze producten, uit Suriname zelf te betrekken. Dat authenticiteit geen rol speelt in zijn inkoopbeleid bleek ook uit de recente aanschaf van een collectie Chinese armbanden die hij in zogenaamde Hindostaanse sierraden veranderde door er een ohm symbooltje aan te bevestigen. De armbandjes vlogen de winkel uit. Een van ons bezocht ook een kunstenaar die veel godenbeelden voor de lokale markt vervaardigt. Bij gebrek aan marmer in Suriname maakt hij de beelden van cement of plastic. Meestal voor hindoes maar soms ook voor christenen. | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
Hij vertelde hoe de beelden als het ware vanzelf onder zijn handen ontstaan en het beeldhouwen voor hem vaak een religieuze ervaring is. Religie is in zijn opinie dan ook niet verbonden met India. Een vraag die hier rest is in hoeverre afgevaardigden van religieuze of politieke (hindoe nationalistische) organisaties uit India zelf een rol spelen in de beeldvorming over India als het land van Ram en Sita. Vertovec schrijft hoe de vernietiging van de Babri Masjid (moskee) in Ayodhya, India, in 1992, door verschillende hindoe-organisaties in Groot-Brittanië werd aangemoedigd, en hoe dit naderhand aanleiding gaf tot het vernielen van een aantal hindoe tempels en culturele verenigingen (Vertovec 2000: 146). In Suriname hebben in de zelfde periode geen vergelijkbare incidenten plaats gevonden. Hoewel de geschiedenis van moslims en hindoes in Suriname niet is gevrijwaard van spanningen is er geen sprake van gewelddadige uitwassen zoals hierboven besproken. Volgens een van onze informanten, een oudere Hindostaanse moslim, kunnen Indiase pandits gedeeltelijk verantwoordelijk gehouden worden voor de etnische conflicten tussen de Creoolse en Hindostaanse bevolkingsgroepen in het buurland Brits Guyana. Deze Indiase pandits hadden volgens hem de culturele en religieuze superioriteit van India zo sterk benadrukt dat zij hiermee de integratie van de Brits Indische immigranten in Guyana hadden verhinderd. Volgens hem is het in Suriname nooit zover gekomen. Beide geloofsgroepen lijken zich ook redelijk onafhankelijk van internationale ondersteuning en contacten te ontwikkelen, maar hiervoor is meer onderzoek noodzakelijk.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||
Een moeizame relatieTijdens een informeel bezoek aan de Indiase ambassade in Paramaribo vertelde de tweede man van de ambassade ons dat een officieel interview niet mogelijk was. Alle informatie zou immers eerst door Delhi moeten worden geverifieerd en dit zou te veel tijd gaan kosten. Tijdens dezelfde ontmoeting vertelde hij ons overigens wel over het belang van India voor de Hindostanen. Volgens hem zouden India en de Hindostanen, ondanks de dominante | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
rol van Nederland in economische zin, dankzij de ‘eternal soul’ van de Indiërs, altijd met elkaar verbonden blijven. Deze wederzijdse verbondenheid wordt een handje geholpen door de aanwezigheid van het Indiase Culturele Centrum (ICC) waar allerlei op India georiënteerde activiteiten worden georganiseerd (zoals Hindi lessen, yoga, klassieke zang en dans). Dergelijke opleidingen zijn behoorlijk populair onder Hindostanen die in hun optiek gebaseerd zijn op de ‘klassieke Indiase cultuur’. Het ICC krijgt overigens lang niet altijd de goedkeuring van lokale Hindostanen. Meermalen vertelden mensen ons over hun irritaties over het aanbod van het centrum en de houding van de medewerkers. Zo zei men zich te ergeren aan het feit dat het cursusaanbod geen enkele ruimte over laat voor lokale Hindostaanse cultuuruitingen. Anderen klaagden dat het ICC vrijwel uitsluitend banen biedt aan Indiërs en dat zij geen Hindostanen opleiden tot onafhankelijke docenten. Ook uitte men afkeuring over het feit dat medewerkers van het ICC of van de ambassade na een verblijf van drie jaar geen woord Nederlands spreken kunnen. En ‘zelfs hun bedienden voelen zich nog superieur’. Tenslotte verweet iemand de Indiërs dat zij zich vooral op de hindoes richten, terwijl er ook moslim en christen Hindostanen zijn.Ga naar voetnoot14 Veel van de Hindostaanse kritiek op Indiërs had betrekking op ‘de Indiase arrogantie’. Dit gold vooral voor Indiërs die men in het buitenland had ontmoet. Een van de informanten zei: ‘als ze buiten India zijn, dan zijn ze arrogant’, en ‘ik voel me een betere Indiër dan zij. Wij hebben geen kastenstelsel enzo. Ik ben meer Hindostaans dan die lummels. Suriname is geen India.’ Dc eigenaar van een Hindostaans televisiestation vertelde ons ook dat India's spirituele en religieuze betekenis niet per se inhoudt dat Indiërs deskundiger zijn dan Hindostanen. Anderen maakten vergelijkbare ‘nivellerende’ opmerkingen over de status van Hindostanen en Indiërs. Zij refereerden expliciet aan de waarde van de Hindostaanse cultuur of waren van mening dat de Hindostaanse cultuur in feite superieur is aan de Indiase, bijvoorbeeld vanwege de afwezigheid van het kastenstelsel. Volgens een van de informanten zijn al deze pogingen van India om ‘haar cultuur’ in Suriname te promoten zinloos. Volgens hem is India niet werkelijk interessant voor de Hindostanen en is India niet werkelijk geïnteresseerd in | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Suriname. Indiërs komen naar Suriname om er wat tijd door te brengen en meten zich een arrogante houding aan die de Surinamers niet kunnen waarderen. India is belangrijk vanwege de populaire Hindi films en muziek maar zou nooit in staat zijn om Surinamers werkelijk te interesseren voor de klassieke Indiase cultuur. | |||||||||||||
Beter af in SurinameNegentig jaar geleden, in 1913, kreeg Suriname, in het kader van het voornoemde nationalistische verzet tegen de contractarbeid, bezoek van een tweekoppige commissie om de leef- en arbeidsomstandigheden van de Hindostanen te onderzoeken. In hun eindrapport schreven de twee afgevaardigden dat de voordelen van de emigratie de nadelen ver overtroffen. Zij waren van mening dat de grote meerderheid van de arbeiders een leven in bittere armoede hadden verruild voor een eenvoudig maar veel solider bestaan. De emigranten zouden in aanzienlijk betere omstandigheden verkeren dan hun verwanten in India (De Klerk 1998, deel 2: 175-6). De idee dat de emigranten een nooddruftig bestaan hadden verruild voor een beter leven, en daarmee ook de kansen op een goed leven van hun nakomelingen aanzienlijk hadden vergroot, is nog steeds een belangrijk thema in de Hindostaanse beeldvorming over India. Als Hindostanen vandaag de dag over India praten, over hun ideeën of ervaringen, worden onderwerpen als hygiëne, armoede en overbevolking steevast ter sprake gebracht. Sommigen benadrukken expliciet hun dankbaarheid aan hun voorouders, die hun gered hebben uit die wereld van armoede. Zo ook de Surinaamse dichter Jit Narain (1991) in een gedicht gericht aan zijn grootmoeder:
Aji
Bedankt dat je bleef.
Op z'n minst bevrijd
ben ik
van de vloek der goden
die nog op de Indiër rust.
Jouw aanzet
reet gevouwen handen open
en balde vuisten in de strijd voor recht.
Ik buig mij neer
voor jouw voeten, aji,
als dank,
niet als plicht.
| |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
Hier dankt Narain zijn grootmoeder voor haar beslissing om niet naar India terug te keren. Door in Suriname te blijven heeft zijn aji hem gered van de vloek van de goden die nog steeds op de schouder van de Indiër rust; een weinig positief beeld van India. Gedurende ons bezoek aan Suriname refereerden mensen herhaaldelijk aan het feit dat zij hun voorouders dankbaar waren voor het vertrek. | |||||||||||||
Tot slotIn een bijtend artikel over de diasporaconferentie in Nieuw Delhi vraagt Anil Ramdas zich af waarom twintig miljoen Indiërs in hemelsnaam het ‘geweldige India’ hebben verlaten. Immers, de diverse sprekers hielden maar niet op met ‘wat je niet anders dan racistische opschepperij kunt noemen: de grootsheid van de natie, de ouderdom van de civilisatie en de heilige geschriften, de onderlinge gehechtheid van het volk, de lessen die India de wereld kan leren, de fantastische Indiase muziek, film, kleding, voedsel’ (Ramdas 2003).Ga naar voetnoot15 Volgens Ramdas is India wel degelijk uit op het inkomen van de buitenlandse Indiër, die immers ongeveer twintig maal meer verdient dan een Indiër in India zelf. ‘enerzijds eregast, anderzijds uitgebuit waar je bij staat. Het is een paradox waar de Indiase diaspora mee moet leren leven’ (ibidem). Ramdas verwoordt hier het wantrouwen dat door veel Hindostanen wordt gedeeld: dat India niet geïnteresseerd is in de Hindostaanse gemeenschap, maar uit is op economisch voordeel. Surinamers zelf tonen weinig belangstelling voor een economische relatie. Als zij zich verbonden voelen met India dan is dat door de Indiase achtergrond van hun voorouders, door culturele verwantschap, door taalkundige overeenkomsten en door de gedeelde religie (zeker onder hindoes). Maar juist op deze terreinen voelen zij zich weinig serieus genomen door India. Terwijl India na vijftig jaar de internationale familie met veel spektakel in de armen sluit, lijken Hindostanen in Suriname niet erg op deze hereniging te wachten. De gedeterritorialiseerde ideologie van de Indiase natie vindt geen aansluiting bij deze gemeenschap in diaspora. Het beeld van Bharat Mata, moeder India, die haar kinderen opnieuw omarmt spreekt niet erg tot de verbeelding. Het moederland van Hindostaanse Surinamers is immers Suriname en niet India.Ga naar voetnoot16 Bovendien is er in de visie van Hindostanen weinig sprake van een gelijkwaardige relatie.Ga naar voetnoot17 | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
Er is duidelijk sprake van een zeer complexe verhouding tussen Hindostanen en India. Terwijl Hindostanen zichzelf als etnische gemeenschap duidelijk onderscheiden van andere Surinamers, ook met behulp van Indiase cultuurelementen of symbolen (zoals de populaire Indiase film, Hindipop, Indiase kleding, etc.), distantiëren zij zich tegelijkertijd van Indiërs door hun eigen Hindostaans Surinaamse culturele tradities en nationale Surinaamse identificatie te benadrukken. De Hindostaanse verbondenheid met India kenmerkt zich door grote mate van ambivalentie. Hindostaanse Surinamers erkennen de culturele, linguïstische en religieuze verwantschap, maar voelen zich geen onderdeel van de Indiase natie. Zij identificeren hun culturele identiteit als Hindostaans en hun nationale identiteit als Surinaams. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
Dr. Ellen Bal is werkzaam bij de afdeling Sociale en Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dr. Kathinka Sinha-Kerkhoff is woonachtig en werkzaam in Ranchi, Jharkhand in India en als onderzoekster verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Dr. Ellen Bal: ew.bal@scw.vu.nl; Dr. Kathinka Sinha-Kerkhoff: kathinka@inranchi.com |
|