overkwam en bijna altijd werd verteld dat iemand anders hem of haar dit had aangedaan. Zodra er een vlek op het lichaam verscheen, begon het angstige vermoeden en mensen deden van alles om die vlek te doen verdwijnen. Maar wat als die vlek niet verdween en als die ook nog ongevoelig bleek te zijn? Heel vaak probeerde men dit te ontkennen; die vlek was lotta, het was een zonnevlek, een wijnvlek, een rijstvlek, treef! Het kind had iets gegeten wat zijn treef of de treef van zijn vader was! Lepra kreeg je immers niet zomaar.
Deze ziekte veroorzaakte burenruzies, betekende het einde van relaties en van vriendschappen, verscheurde families. Als bijvoorbeeld van twee zussen in een familie het kind van de ene zus een vlek kreeg wat later lepra bleek te zijn, dan kon dat volgens de andere zus of de familie het gevolg zijn van het feit dat ze een kind had gekregen van een man wiens familie die kunu had. Of misschien had ze eigenlijk de man van een andere vrouw afgepakt en had die vrouw via een wisiman vergelding gezocht en op deze manier gevonden.
Al zodra iemand een vlek had waarvan de dokter vermoedde dat dit lepra was, mocht degene die ‘suspect’ was niet meer naar school, niet naar het werk, niet in het openbaar verschijnen. En wanneer duidelijk was dat het werkelijk lepra was, moest de patiënt naar de inrichting. De lepralijder had aangifteplicht; ook al deed hij dat zelf niet, waren de gevolgen onvermijdelijk want dan deed de buurt of zijn collega dit wel en dan moest hij weg uit de samenleving.
Iedereen in Suriname was het meest bang van de inrichting; volgens de verhalen was het verblijf daar erger dan de hel; afzichtelijke wezens met weggerotte vingers en tenen die zomaar afvielen; afschuwelijke gezichten omdat neus en oren waren weggerot en een voortdurende stank. En iedereen wist dat het voor eeuwig was, want er bestond geen genezing voor lepra. De lepralijder had geen toekomst, had slechts een vreselijk leven in het vooruitzicht.
Kunt u zich voorstellen hoe verschrikkelijk het voor een moeder was om haar kind naar deze hel te sturen? Wanneer het duidelijk was dat het lepra was en dus onvermijdelijk, kon een gezin besluiten om het kind zelf te verzorgen en volkomen afgescheiden te houden van de buitenwereld, maar dat betekende wel dat de andere kinderen in het gezin niet meer in hetzelfde huis mochten wonen. In zo'n situatie moest een moeder dus kiezen tussen haar kinderen. Voor wie zou ze zorgen, voor het zieke kind of voor de gezonde kinderen, want die mochten dan niet meer thuiskomen en ook de ouders mochten niet op openbare plaatsen verschijnen. En wat gebeurde er als een moeder ziek werd? Dan werd zij naar een inrichting gestuurd en wist zij dat ze haar kinderen nooit meer zou terugzien. Als een vader ziek werd, wist hij dat zijn gezin geen inkomsten meer had, want sociale voorzieningen waren er niet.
Lepra maakte geen onderscheid tussen arm en rijk, maar diegenen die niet arm waren, hadden demogelijkheid om te kiezen. Zo vertelde zuster An, wier familie niet arm was, dat haar ouders een huisje voor haar lieten bouwen aan de rand van de stad en een oude vrouw in dienst namen om voor haar te zorgen, toen zij op zeventienjarige leeftijd een vlek had en dus suspect was en niet meer thuis mocht wonen. Zij, zuster An dus, was zeer gelovig en kreeg dikwijls bezoek van de monseigneur die haar vroeg om toch naar de inrichting te gaan en daar nuttig bezig te zijn en de meisjes les te geven. ‘Dat was de hel’