OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 21
(2002)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |||||||||||||||||
Eva Essed-Fruin
| |||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||
dat de immigranten dit Standaard Hindi gebruikten. Wel wordt deze taal gepropageerd en onderwezen door bijvoorbeeld de Stichting Suriname Hindi Parishad. Adhin heeft het niet alleen bij een constatering gelaten, maar heeft zich ook beziggehouden met de bestudering en met het geschikt maken van het Sarnámi als geschreven taal. Hij ging ervan uit dat het voor het dagelijks gebruik van belang was dat het Sarnámi ook in Romaans schrift (dat voor bijna alle West-Europese talen wordt gehanteerd) zou kunnen worden gespeld en dat een richtlijn ter voorkoming van chaos noodzakelijk was. Hij ontwierp hiervoor een op de klankleer gebaseerde spelling die in 1964 bij het Bureau Volkslectuur verscheen (Adhin 1964). Jammer genoeg had - voor zover bekend - Adhin niet met groeperingen uit de Hindostaanse gemeenschap samengewerkt en bezat de spelling ook geen officiële status, waardoor de gevreesde chaos helaas niet voorkomen werd. Hoewel de principes waarvan hij bij deze spelling uitgingGa naar eind3. gezond waren, had zij voor degenen die het Sarnámi niet kenden een groot nadeel. De lange en de korte a werden niet onderscheiden (de korte a klinkt ongeveer als de Nederlandse stomme e), wat tot een heel verkeerde uitspraak kon leiden. In verband met de hierboven genoemde publicatie, waarin ook een zeer beperkte woordenlijst is opgenomen en bij de behandeling van de klanken ook enige voorbeeldwoorden worden gegeven, wil ik u een anekdote niet onthouden. Bij het onderdeel vergelijkende klankleer op de Surinaamse M.O.-A opleiding Nederlands maakte ik in de jaren '70 dankbaar gebruik van de Geromaniseerde spelling en liet ik de voorbeeldwoorden door studenten van Hindostaanse afkomst voorlezen. Hel bleek dat verschillende van hen een aantal abstracte woorden niet kenden, omdat zij daarvoor een Nederlands woord gebruikten, of eerder nog omdat zij over abstracte zaken in het Nederlands plachten te denken en te spreken. De bode van het Instituut voor de Opleiding van Leraren, een vroom Hindu die geschriften in het Hindi placht te lezen, maar slechts een beperkte schoolopleiding had genoten, kende juist deze woorden wel, maar had moeite met sommige alledaagse woorden. Mez kende hij bijvoorbeeld niet en toen ik hem vroeg welk woord hij dan voor tafel gebruikte, was het antwoord tafra. Met het laatste heb ik ook willen demonstreren dat het lexicon van het Sarnámi - zeker in 1964 - nog niet gestandaardiseerd was. Ook geografische verschillen kunnen voorkomen. Zo kent het Sarnámi van Nickerie veel meer Engelse woorden. Maar welke Surinaamse taal is wel gestandaardiseerd? We moeten Adhins ‘uitvinding’ van en voortdurende belangstelling voor het Sarnámi in een ruimer verband zien, dat van de surinamiseringsgedachte die hij niet alleen op taalgebied, maar ook als pedagoog in de praktijk heeft gebracht. Tussen 1963 en 1965 werkte hij mee aan de totstandkoming van het Algemeen Leerplan (Algemeen Leerplan 1965) en in dezelfde periode was hij initiatiefnemer voor een eigen Surinaamse opleiding M.O.-Pedagogiek, waarvan de examens door een Nederlands deskundige werden bijgewoond en ook in Nederland erkend. Pas later, in 1967, is de Lerarenopleiding (aanvankelijk Didactisch Instituut geheten) opgericht waarin M.O.-Pedagogiek is geïncorporeerd. Adhin is jarenlang studieleider van deze opleiding geweest waaraan hij tot medio jaren negentig verbonden is gebleven. Van 1969 tot eind 1973 was Jnan Adhin minister van Justitie en door omstandigheden moest hij tijdens deze periode vrij langdurig waarnemen als minister van Onderwijs. Van deze combinatie van ministersposten heeft hij uitstekend gebruik gemaakt, door een aantal wettelijke regelingen op onderwijsgebied voor te bereiden en er tevens voor zorg te dragen dat zij werden aangenomen en uitgevoerd. Zo ver- | |||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||
schafte hij een wettelijke basis aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren en aan de examens die door dit instituut werden afgenomen, waaronder die voor de verschillende taalopleidingen. Ook maakte hij zich verdienstelijk voor het aanvankelijk taalonderwijs. Hij was een van de samenstellers van de taalmethodes voor het aanvangsonderwijs,Ga naar eind4. dat - volkomen terecht - begon bij het kleuteronderwijs. Deze zeer uitvoerige en weldoordachte methode heeft, misschien door de uitvoerigheid, niet die belangstelling en verspreiding gekregen die zij verdiende. In 1984 treffen wij in De Ware Tijd van 18 augustus een artikel aan: Wetenschappelijke beschrijving van Surinaamse talen noodzakelijk, dat ondertekend is door A.H. Dew (Dew= Adhin, HansDew 1984). In dit artikel pleit de schrijver voor een officiële orthografie van de drie belangrijkste Surinaamse talen: het Sranan, het Sarnámi en het Surinaams Javaans, waarvoor hij hier de naam Surjawi introduceert (voor zover mij bekend niet door anderen overgenomen). Nadat een officiële spelling is vastgesteld, moeten van deze drie talen het lexicon en de grammatica worden beschreven. De auteur noemt enig werk dat reeds is gedaan, zoals de spellingsregeling voor het SrananGa naar eind5. en de Woordenlijst van 1960Ga naar eind6. en het ontwerp van Adhin in 1964 gepubliceerd als Geromaniseerde spelling van het Sarnami Hindustani. Eveneens vermeldt hij dat door de Spellingscommissie Sranan een nieuwGa naar eind7. voorstel is ingediend. Hij bepleit dat er op korte termijn ook commissies worden benoemd ter regeling van de spellingen van het Sarnami en het ‘Surjawi’. Het slot van dit artikel neem ik hier in extenso over, omdat dit heel duidelijk Adhins opvatting weergeeft over Eenheid in verscheidenheid. Aangezien de moedertaal een bij uitstek geschikt middel voor identiteits-bevestiging en versterking vormt, is de voorzichtige taalpolitiek wel begrijpelijk. Van overheidswege behoort er namelijk niets gedaan te worden, dat bij de moedertaalsprekers de indruk zou kunnen doen ontstaan, dat hun taal en bagatelle wordt genomen, of erger nog, dat aan hen een andere taal wordt opgedrongen of opgelegd. Want dan zal de taalverscheidenheid, instede van een (via de eigen expressievormen) belangrijk hulpmiddel voor nationale bewustwording te zijn, juist een bron voor dissatisfactie en conflict vormen, hetgeen nimmer in het belang van ons volk en ons land kan zijn. Kort na de publicatie van bovengenoemd artikel werden commissies voor de regeling van de spelling van het Sarnámi en het Surinaams-Javaans ingesteld. Voorzitter van de Spellings-commissie Sarnámi was Jnan Adhin. Reeds op 1 december 1984 diende de commissie een lijvig rapport in. Wie ooit in een commissie heeft gezeten met Jnan Adhin als voorzitter, weet dat dit voornamelijk door hem is opgesteld. De voorstellen werden door de minister van Onderwijs overgenomen en in 1986 bij resolutie vastgesteld, evenals die van de commissies Sranan en Surinaams-Javaans. Door Adhin werd, met medewerking van de heren Bajnath en Nabibaks, een - ook nog vrij uitvoerige - voorlichtingsbrochure samengesteld (Romaanse spelling 1986). In deze spelling wordt de lange a door een accent aigu, á, onderscheiden van de korte. De inleiding en vooral de beginselen waarvan bij deze spelling-regeling werd uitgegaan, behoorden jarenlang tot de verplichte literatuur op de opleiding M.O.-A Nederlands. Aan Adhins wens, uitgedrukt door ‘Dew’ in 1984, is in verschillende opzichten tegemoet gekomen. Er bestaat nu een officiële orthografie voor de belangrijkste Surinaamse talen. Het treurige is alleen dat de overheid er na 1986 niets aan heeft gedaan om deze spellingen te propageren en deze dikwijls zelf niet gebruikt, om van andere instanties en personen maar te zwijgen. Van het Sranan is inmiddels een uitgebreide en | |||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||
aan de officiële spelling aangepaste herdruk uitgekomen van de Woordenlijst (Woordenlijst 1995). Verleden jaar is een uitgebreid Surinaams-Javaans - Nederlands woordenboek verschenen, waaraan ook een elementaire grammatica is toegevoegd (Vruggink 2001). Van het Sarnámi zijn in 1985 en 1987 grammatica's verschenen (Marhé 1985, Damsteegt & Narain 1987) en dezer dagen moet een woordenboek van Rabin Baldewsingh uitkomen. In noot 5 zijn enkele van de studies van Damsteegt vermeld, waarmee hij ook buiten het Nederlandse taalgebied een zekere bekendheid aan het Sarnámi heeft gegeven. Adhin zelf heeft een aantal detailstudies over grammaticale verschijnselen in het Sarnámi gepubliceerd, die in zijn bibliografie vermeld staan. Samenvattend kan gesteld worden dat bij de taalkundige activiteiten van Jnan Adhin twee belangrijke principes naar voren komen: Surinamisering en behoud van eigen culturele identiteit. Schijnbaar lijken deze twee principes tegenstrijdig, maar juist zijn propageren van het Sarnámi illustreert deze principes duidelijk. De Surinaamse Hindostaan is Surinamer en spreekt een taal die alleen in Suriname gesproken wordt. O.a. daaruit put hij zijn gevoel van eigenwaarde, zijn identiteit. Maar de algemene taal, Nederlands, moet goed geleerd worden, vandaar zijn bemoeienissen met het Algemeen Leerplan en met een taalmethode voor de kleuter. Daarnaast moeten ook andere bevolkings-groepen hun Surinaamse identiteit op hun manier beleven en dat leidt tot een rijke Surinaamse cultuur met veel verschillende facetten, tot eenheid in verscheidenheid. | |||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||
Literatuur
|
|