OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 21
(2002)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||
Hilde Neus
| |||||||||||||||||||
Echt ende waarBert Paasman, sinds kort bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale cultuur- en literatuurgeschiedenis in Amsterdam, vraagt zich in zijn oratie af of er in een polyperspectivistische koloniale en postkoloniale geschiedschrijving met andere auteurs, teksten en interpretaties een ander verhaal zou ontstaan? Hij beantwoordt zelf die vraag met: ‘Ongetwijfeld, iedere literatuur- of cultuurgeschie-denis geeft slechts één verhaal van de mogelijke verhalen, en het zwarte en het witte verhaal blijven vooralsnog verschillen (Paasman 2002: 16). Dát het verhaal verschilt is in grote mate afhankelijk van discrepanties in geschreven en orale bronnen. Silvia | |||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||
de Groot stelt dat beschavingen met schrift hun geschiedenis baseren op onderzoek dat historici verrichten met behulp van archiefmateriaal en secundaire bronnen. In schriftloze beschavingen echter wordt de kennis van het verleden mondeling overgedragen: de orale geschiedenis (De Groot 1980: 3). Chamberlain (1995: 95) heeft de verschillen nader onderzocht in het kader van gender en herinnering. Zij concludeert dat orale bronnen anders zijn dan conventionele omdat ze geladen zijn met interpretaties en subjectiviteit. Orale bronnen steunen op individuele herinnering en hierbij speelt verbeelding een grote rol. Ook kunnen vertellers inspelen op de behoeften van het publiek omdat het verhaal dan beter verkoopt. De waarde van orale bronnen ligt niet zozeer in de overdracht van de informatie, maar meer in de implicatie daarvan. Het verhaal is als product van een sociaal proces een collectieve herinnering geworden. Het is representatief voor de gehele gemeenschap. Voor het verhaal van Alida en Susanna geldt dat orale en conventionele bronnen in Suriname door elkaar worden gebruikt. De reden hiervoor wordt verduidelijkt aan de hand van een zeer wezenlijke vraag die Oomen & Palm (2001: 40) stellen: ‘Hoe ga je als Surinamer om met een verleden dat ogenschijnlijk zo weinig biedt om trots op te zijn en zoveel om je voor te schamen? Hoe vind je jezelf, je gevoel van eigenwaarde, terug in die door blanke overheersing vertroebelde geschiedenis? [...] Een taalkundige, ooit betrokken bij Wie Eegi Sani, de culturele bewustzijnsbeweging uit de jaren vijftig, vertelt dat er ook een verleden vol mythen en verhalen bestaat. Hebben wij Piet Hein, zij hebben hun eigen helden, zoals Boni en Miss Alida’. Uit de dagelijkse realiteit in Suriname weten we dat ondermeer Boni en Alida als helden worden beschouwd. Maar helden ontstaan niet zomaar. | |||||||||||||||||||
De bronDe verhaaltraditie van de mooie slavin en haar jaloerse meesteres gaat terug op John Gabriel Stedman. In zijn Reize naar Surinamen schreef hij op drie verschillende plaatsen over de wrede inborst van ene mevrouw S, zoals hij haar noemt. Van hem komt het gruwelijke verhaal over de verdronken baby.Ga naar eind4. Verder schreef hij over een moord op een mulattenmeisje op de hoek van de Waterkant en het Plein.Ga naar eind5. Dit verhaal zal de basis zijn van de verhalen over het afsnijden van de borsten van Alida. Ik kom hier verderop op terug. Vreemd genoeg heeft het deel van het verhaal dat volgt na de moord op het mulattenmeisje aan de Waterkant, en dat zich afspeelt op de plantage van mevrouw S., geen plaats gekregen in de mythologisering. Dit is opmerkelijk omdat dit deel toch wel de meest gruwelijke details bevat. In het derde citaat vermeldt Stedman een afstraffing van een der slaven die een ‘spans boko’ zou krijgen.Ga naar eind6. Ook dit citaat vinden we in de verdere literatuur niet meer terug. In de citaten noemt de auteur de naam van de boosdoenster niet voluit. Hoe weten we eigenlijk over wie Stedman hier schrijft? Het idee dat het om Susanna du Plessis gaat, heeft al vrij snel postgevat. Rechter Lammens gaf rond 1820 reeds aan dat in de ‘Oude Oranje Tuin’ haar grafzerk ligt en dat Stedman over haar schreef als mevrouw S. (Lammens 1982: 47).Ga naar eind7. Het grote publiek kreeg echter pas in 1988 uitsluitsel over de identiteit van mevrouw S. In dat jaar gaven Richard Price en Sally Price het oorspronkelijke manuscript uit met de aantekeningen van Stedman die de basis voor het boek zijn geweest. Nu blijkt dat Stedman haar naam in de oorspronkelijke tekst wel voluit heeft geschreven: Mrs. Stolkers (Stedman 1988: 340). In de tijd dat Stedman in Suriname woonde, was Frederik Cornelis Stolkert, Raad van Politie, getrouwd met Susanna du Plessis. De reden voor het weglaten van de volledige naam is niet bekend. Het | |||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||
bevreemdt wel, omdat Stedman de meeste andere personen in zijn werk voluit bij naam noemt. Was hij of zijn uitgever misschien bang voor een eventuele schadeclaim omdat Susanna de vrouw was van een hooggeplaatste persoon in Paramaribo? Stedman was een goede vriend van het echtpaar Godefroy-Danforth, beiden Schotten. In Reizen naar Surinamen van Stedman is geen groter contrast denkbaar tussen twee plantersvrouwen, dan die tussen de ‘goede Elisabeth Godefroy’ en het ‘helsche beest Mevr. S.’ Maar Stedman vermeldt niet dat mevrouw Stolkert de buurvrouw van mevrouw Godefroy was. Toch moet hij daarvan op de hoogte zijn geweest. Godefroy bezat plantage Alkmaar die gelegen was naast Nijd en Spijt, de plantage van mevrouw Stolkert. Het is niet ondenkbaar dat Stedman na zijn terugkeer naar Europa nog met Danforth correspondeerde en inmiddels had vernomen dat Stolkert een hoge positie in Suriname had rond de tijd dat hij zijn boek publiceerde. Het werk van Stedman werd voor het eerst in 1796 in Engeland gepubliceerd. Het had meteen veel succes en werd in diverse vertalingen uitgegeven. In De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 geeft Emmer het belang van het boek aan en vermeldt dat Stedman, voornamelijk omdat hij de beschrijvingen van wreedheden had onderbouwd met gedetailleerde illustraties, is gebruikt door de abolutionistenbeweging. Stedman zou geschrokken zijn van de hardheid waarmee de slaven werden behandeld. Hierbij geeft Emmer als aanvulling dat Europa zelf ook een kruitvat vol maatschappelijke problemen was, maar liever niet de hand in eigen boezem stak (Emmer 2000: 181). Al snel na de publicatie van het werk van Stedman ontstond een discussie over de juistheid van de gegeven informatie. Er zijn diverse auteurs die het waarheidsgehalte van Stedmans geschriften betwijfelen. De betrouwbaarheid van het werk werd onder andere door rechter Lammens aangevochten.Ga naar eind8. In de Surinaamsche Almanak van het jaar 1821 verscheen een aantal boekbesprekingen van niet nader genoemde personen. Vrij waarschijnlijk zijn de artikelen geschreven door Lammens; hij had in ieder geval de redactie van de uitgave op zich genomen. De eerste, meest uitgebreide recensie behandelt het boek van Stedman. Over alle onderdelen van de reis- en natuurbespreking velt de recensent een streng oordeel; weinig nieuws en veel overdrijvingen die niet berusten op eigen waarneming. De recensent vervolgt: ‘De Auteur zegt dikwijls, dat hem deze of gene zaak zoo is verhaald, en deze bekentenis mag men prijzen, want te bevestigen, dat men iets heeft gezien, hetwelk bezijden de waarheid is, zoo als niet zeldzaam in dit Werk voorkomt, om daardoor den lezer te overreden, als men hem den kwaad aardigsten laster opdringt, doet weinig eer aan den grondbeginselen van den Schrijver.’ Stedman was echter een ooggetuige en dat doet een hoog waarheidsgehalte vermoeden. Hij had veel sympathie voor de slaven en had zoals bekend een liefdesrelatie met de mooie mulattin Johanna, de protégee van mevrouw Godefroy-Danforth. De verhalen van de slaven zullen hem zeker ter ore zijn gekomen omdat Johanna bij haar op plantage Alkmaar woonde. Het is dus aannemelijk dat er een kern van waarheid is geweest. Hij hoorde allerlei tori en verwerkte deze in zijn beschrijving van de slavenmaatschappij in Suriname. Mede daardoor kon hij de slaven een stem geven. De slaven hadden zelf geen mogelijkheden om hun geschiedenis schriftelijk vast te leggen. Zij vertelden elkaar verhalen, soms wellicht gebaseerd op kwaadsprekerij. Een volk met orale tradities bewerkt de gegevens vaak van verteller op verteller, binnen de mofo koranti speelt historische authenticiteit dan niet de hoofdrol. | |||||||||||||||||||
BeeldvormingDe reputatie van Susanna du Plessis als wrede | |||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||
plantersvrouw is gebaseerd op twee van de drie citaten uit het boek van Stedman: het verdronken kind en het mulattenmeisje aan de Waterkant. Susanna is door de tijd heen regelmatig aangehaald in geschiedenisboeken, bijvoorbeeld voor het onderwijs. Verder zijn facetten van het verhaal op diverse manieren verwerkt; in reisbeschrijvingen, werken met een abolutionistische inslag, bijvoorbeeld in Van Hoëvell, proza en poëzie en in toneelstukken of beeldende kunst. Na bestudering van een dertigtal bronnenGa naar eind9. zien we een opvallende omslag optreden: de mensen geven het vermoorde mulattenmeisje een naam, zij is niet langer anoniem en krijgt karakter. In de volksbewerkingen wordt onder invloed van de nationalistische beweging vanaf 1950 de rol van de gekleurde vrouw als slachtoffer omgezet in die van heldin. Deze hypothese wordt bevestigd door het opmerkelijke feit, dat Van Lier in de eerste druk (1947) van zijn boek Samenleving in een grensgebied Susanna niet noemt, echter wel in de derde (1977). Bij de heruitgave van het werk van Oudschans Dentz uit 1911 worden in 1972 de gegevens over Susanna ook toegevoegd.Ga naar eind10. Susanna du Plessis krijgt een andere rol. Zij is niet langer een van de vele plantagemeesteressen die door historici worden vermeld. Opvallend hierbij is dat Wolbers (1861) geen melding maakt van Susanna, terwijl hij andere wrede vrouwen wel met naam en toenaam noemt in zijn Geschiedenis van Suriname dat geheel is gebaseerd op onderzoek in de Nederlandse archieven over Suriname. Terug naar de moord op het mulattenmeisje aan de Waterkant. Stedman beschrijft dat hij in 1775 aan de Waterkant wandelde en een mulattenmeisje zag liggen dat een aantal keren in de borststreek was gestoken: het werk van de helse mevrouw Stolkert. Rond 1963 treden opvallende veranderingen op in dit verhaal. Het element van de messteken in de borstpartij verandert in het daadwerkelijk afsnijden van de borst van de slavin. De eerste vastlegging van dit verhaalmotief, het afsnijden van de borst, is van rond de honderdjarige viering van de afschaffing van de slavernij in 1963 wanneer er een toneelstuk over Susanna Du Plessis wordt opgevoerd. Dit stuk van Dompig, mede geschreven door Eddy Bruma, is helaas niet bewaard gebleven. Hennie Valies heeft een bewerkte versie ervan schriftelijk vastgelegd met zijn naam eronder. Dit drama, A bitabere fu Susanna Duplessis, bevat een aantal toevoegingen die het verhaal concreter maken. Zo krijgt de slavin de naam Alida. Susanna laat uit jaloezie haar de borst afsnijden. Susanna was vijf maal getrouwd en leeft in het stuk samen met de planter Cohen. Het stuk van Dompig is in 1963 zo'n twintig maal opgevoerd in Paramaribo. In 1978 bracht de toneelafdeling van NAKS het stuk onder regie van Henny Valies (Van Kempen 1987: 118). Radio Apintie heeft het toneelstuk in verkorte versie uitgezonden als hoorspel. Na het herschrijven van de zwarte geschiedenis in Suriname tijdens de nationalistische periode lieten ook de Surinaamse vrouwen van zich horen. Zij pakten het verhaal van Alida en Susanna du Plessis op. De slaveneigenares kreeg een plaats op de achtergrond en Alida kreeg de grani. Zo kon ook de Surinaamse vrouw zich beter met het verhaal identificeren. Dit spreekt meer voor zich als het om een heldin gaat. Deze vereenzelviging is uitgegroeid tot de jaarlijkse Miss Alida-verkiezing. | |||||||||||||||||||
Epische verdichtingWaarschijnlijk zullen er over Susanna du Plessis altijd onduidelijkheden blijven bestaan. Een verhaal dat zich meer dan tweehonderd jaar geleden afspeelde, is niet meer volledig te reconstrueren. Daarbij rijst tevens de vraag in hoeverre er sprake is geweest van epische concen- | |||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||
Standbeeld van Alida te Wageningen, vervaardigd door Barron
| |||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||
tratie: is een historisch personage door vroom bedrog en andere oorzaken uitgegroeid tot een legendarische gestalte? (Lodewick 1983: 122). Dit kan ertoe leiden dat een aantal handelingen wordt toegeschreven aan een bekende persoon, terwijl dat wellicht historisch of geografisch gezien niet mogelijk is. In Boni's dood en Boni's hoofd beschrijft Silvia de Groot (1980) een goed voorbeeld van epische concentratie in de Surinaamse literatuur. Vertellingen kunnen zo door epische verdichting een personage ‘tekenen’. Ook vrouwen waren soms onderwerp van deze vertekening. Uit eigen bronnenonderzoek blijkt dat er allerlei elementen in de verhalen over Susanna du Plessis door de tijd heen onder invloed van epische verdichting door vervanging of toevoeging zijn gewijzigd. Een uniforme presentatie van de details in de inhoud van de verschillende vertellingen zou de betrouwbaarheid van de lezingen groter maken. Er vindt nog steeds mythologisering plaats: alles wat maar enigzins met een wrede, jaloerse plantersvrouw te maken kan hebben, wordt in Suriname aan de naam Susanna du Plessis gekoppeld.Ga naar eind11. In het Caraïbisch gebied staat ze hierin niet alleen. Zo heeft Geoffrey Yates onderzoek gedaan naar Annee Palmer van Rose Hall te Montego Bay op Jamaica. Haar verhaal is vergelijkbaar met dat van Susanna du Plessis en speelt zich ook af rond 1800. Ondanks het feit dat Yates geen bewijs in historische feiten heeft kunnen vinden voor Palmers vermeende wreedheden en hij zijn onderzoek reeds in 1965 in een plaatselijke krant heeft gepubliceerd, groeit de mythe nog steeds gestaag en vertoont geen verschijnselen van verflauwing (Black 1988: 9). Macht zou bij mannen horen en slechts onnatuurlijke wrede vrouwen zouden macht ambiëren. In haar strijd als vrouw om het verkrijgen en behouden van haar positie binnen de patriarchale plantagestructuur is Susanna du Plessis, evenals Annee Palmer op Jamaica, een tegenstrijdig voorbeeld geworden. Vrouwen zijn objecten om óf begeerd óf verafschuwd te worden. In de context van de slavenmaatschappij werd de positie van de vrouw nog gecompliceerder. Uit studies blijkt dat de ideale onbezoedelde blanke vrouw slechts op haar voetstuk geplaatst kan blijven in de mannelijke verbeelding, als tegenpool van de slavin waar de planter alle macht over heeft.Ga naar eind12.. Opvallend is dat epische verdichting over wreedheid zich voornamelijk heeft gemanifesteerd rond vrouwen die zelf geen kinderen hadden en zeer vermogend waren, zoals de voorbeelden hierboven. Consolidering van bezit was voor mannen in die tijd van het grootste belang. Als dat hun onmogelijk werd gemaakt door de onafhankelijke houding van de vrouw werd dus geprobeerd haar in een kwaad daglicht te stellen. Jaloezie speelde hierbij ongetwijfeld een grote rol. We kunnen wel stellen dat Susanna, door de vertellingen die over haar nog steeds de ronde doen en de epische verdichting die daarmee gepaard is gegaan, de meest bekende slaveneigenares in Suriname is. Zij is in ieder geval een van de weinigen die met naam en toenaam worden vermeld. Susanna is het archetype geworden van de wrede eigenares en Alida het archetype van de slavin die ondanks alle wreedheden haar trots bewaart. | |||||||||||||||||||
Historische feitenNaast de verhaaltraditie is een historiografische benadering van Susanna du Plessis mogelijk. De naam van de hoofdpersoon is bekend en met precisie aangegeven. Dit gegeven in het verhaal roept het vermoeden op dat er sprake zou kunnen zijn van een historische kern. In de bronnen over Suriname ligt veel schriftelijke informatie vast die gedateerd is. Natuurlijk is een grote hoeveelheid materiaal uit de tijd waarin Susanna leefde verloren gegaan zoals bijvoorbeeld plantage-administraties, boedelbeschrij- | |||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||
vingen, brieven en misschien wel portretten. Maar er is ook veel bewaard gebleven, zoals documenten, manuscripten en boeken. Door middel van bronnenonderzoek is een reconstructie van het leven van Susanna du Plessis mogelijk. Haar levensgeschiedenis is niet los te zien van de omstandigheden op sociaal en economisch gebied en de tijd waarin ze leefde. Juist omdat er veel gegevens over haar in de archieven terug te vinden zijn, kunnen we ons een beeld vormen van een plantersvrouw in Suriname in de achttiende eeuw. Susanna du Plessis wordt veelvuldig vermeld vanwege de politieke rol van haar vader en haar huwelijken met invloedrijke planters. Maria Susanna du Plessis werd in 1739 geboren als dochter van Salomon du Plessis en Johanna Margareta van Striep die in 1738 gehuwd waren. Susanna's vader vertrok in 1733 als jonge advocaat en assistent van de West-Indische Compagnie naar Suriname. Hij trouwde in 1738 met de weduwe Van Striep. Zij was eerder getrouwd geweest met de planter Pichot die bij zijn overlijden in 1734 zijn echtgenote als erfenis diverse plantages naliet. Van Striep kreeg uit haar eerste huwelijk twee kinderen. Na haar huwelijk met Du Plessis werden nog twee kinderen geboren: Susanna en Reinier. Het huwelijk met de weduwe Van Striep is bepalend geweest voor de positie van Du Plessis binnen de structuur van de toenmalige Surinaamse samenleving. Susanna was door afkomst en opvoeding goed toegerust om in de hoogste kringen te verkeren. Salomon du Plessis heeft zowel in Suriname als in de Republiek der Nederlanden grote naam gemaakt als tegenstander van Jan Jacob Mauricius, die gouverneur van Suriname was van 1742 tot 1751.Ga naar eind13. Du Plessis werd als vertegenwoordiger van de Cabalen (de groep tegenstanders van de gouverneur) naar de Republiek der Nederlanden gestuurd om daar het proces als ‘de doodelyken vyand’ tegen de gouverneur te voeren. Deze perikelen hebben een negatief stempel op de familienaam gedrukt. Opmerkelijk is dat Johanna van Striep, de echtgenote van Du Plessis, tot aan haar dood in 1769 in Suriname is blijven wonen, zelfs nadat door de overheid werd bepaald dat haar man nooit meer een voet op Surinaamse bodem mocht zetten.Ga naar eind14. Onder de blanken in Suriname kende men vanouds een groot mannenoverschot hetgeen een aantal belangrijke maatschappelijke gevolgen had (Van Lier 1977: 54). Blanke meisjes trouwden op vrij jonge leeftijd en rijke planters-weduwen waren een aantrekkelijke huwelijkspartij voor vrijgezellen. Vanwege het gebrek aan blanke huwelijkspartners onderhielden blanke mannen vaak relaties met gekleurde vrouwen. Slechts weinigen spraken hun afkeuring uit over het samenwonen met wat men in die tijd een ‘huishoudster’ noemde, de gekleurde vrouw waarmee de blanke man in concubinaat samenleefde. Met een ‘huisvrouw’ wordt in deze context de wettige echtgenote bedoeld. Zo staat Johanna Van Striep op haar grafzerk vermeld als ‘Huysvrouw van Salomon Du Plessis’. Ook op de plantage van Susanna werden mulattenkinderen geboren, zoals blijkt uit de inventarissen van haar plantage.Ga naar eind15. Het is gezien deze feiten niet verwonderlijk dat jaloezie een belangrijk element kon worden in de verhoudingen tussen een blanke plantersvrouw en haar slavinnen. Susanna trouwde op vijftienjarige leeftijd met Frans Willem Grand en werd mede-eigenares van de koffieplantage Grand Plaisir aan de Beneden-Commewijne. Waarschijnlijk was de plantage zeer succesvol en werden andere planters afgunstig, want het echtpaar veranderde de naam in Nijd en Spijt. Grand overleed in 1762 en Susanna erfde de koffieplantage. Ze hertrouwde in 1767 met Frederik Cornelis Stolkert, die zeven jaar jonger was. Hij was de stiefzoon van Jan Nepveu die in 1770 tot gouverneur benoemd werd. Ondanks | |||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||
het feit dat Stolkert werd geadviseerd door zijn stiefvader, waren de huwelijkse voorwaarden vooral financieel voordelig voor Susanna.
Aquarel van Nijd en Spijt door Winkels, 1846. Collectie Surinaams Museum.
Zij behield zeggenschap over ‘bijsonderlijk de Plantagie Neijt en Speijt’ en bedong dat de kosten voor het huishouden gedeeld zouden worden (Jadnanansing 2001: 50). De plantage kende een grote bloei. Stolkert maakte snel carrière binnen de Surinaamse maatschappij en het feit dat zijn grootmoeder een gekleurde vrouw was speelde blijkbaar geen rol (McLeod 1994: 21). Hij bekleedde belangrijke posities binnen de politieke structuur. Over zijn karakter hebben verschillende meningen postgevat. Zijn vriend, de dichter Paul François Roos, heeft lovend over hem geschreven ‘Gy zult in my een’ vriend gelyk als eertyds vinden’ (Roos 1804: 155). Susanna echter schildert hem in haar scheidingsaanvraag af als een leugenaar met een gewelddadig karakter. Stolkerts naam wordt in verband gebracht met frauduleuze handelingen en het vervalsen van geld (De Man 1776: 30; Schiltkamp 1973: XIV). Of deze kwesties de mening van zijn echtgenote onderbouwden, blijft echter een vraag. Susanna vroeg in 1783 scheiding aan omdat Stolkert haar ‘te zeer verregaande mishandelde en geduuriglyk twist en tweedragt zoekende’ het leven tot een hel maakte. Voordat ze deze stap ondernam, had zij overleg gepleegd met haar vader in de Nederlanden die ermee instemde. Du Plessis beheerde tot op hoge leeftijd de belangen van zijn dochter en verzorgde haar handelscontacten in Amsterdam. De laatste twaalf jaren van haar leven bracht Susanna als economisch zelfstandige vrouw door, en succesvol, want haar boedel | |||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||
bleef schuldvrij. Ze woonde in het huis op de hoek van het Plein en de Gravenstraat.Ga naar eind16. Susanna heeft blijkbaar nooit de behoefte gevoeld om naar de Republiek der Nederlanden te verhuizen, ondanks het feit dat haar gehele familie daar was gevestigd. Zij had geen ‘animus revertendi’, de neiging om naar het land van herkomst terug te keren zodra men rijk genoeg was.Ga naar eind17. Susanna overleed op 6 oktober 1795. Haar laatste testament heeft ze in 1791 op laten maken.Ga naar eind18. Dit document werd geopend na haar overlijden en haar boedel werd geïnventariseerd en volgens haar wensen verdeeld. Zeer verrassend, zeker in het licht van haar slechte reputatie, zijn de manumissies van haar slaven. Uit haar succesvolle zakelijke ondernemingen, besluitvaardigheid en oog voor de belangen van haar erfgenamen (ook in het geval van de slaven) wat scholing en investering betreft, blijkt dat Susanna een oog had voor zaken. Het is niet ondenkbaar dat Frederik Cornelis Stolkert heeft geprobeerd om zijn vrouw in een kwaad daglicht te stellen. Zij heeft per slot van rekening de echtscheiding aangevraagd. De scheiding heeft waarschijnlijk een negatieve invloed op beider reputaties gehad. De verwekking van mulatten-kinderen door Stolkert zal ook een verstorende factor geweest zijn in de verhoudingen. In haar testament vermeldde ze dat haar voormalige echtgenoot niets uit haar boedel mocht ontvangen na haar dood, ‘expresselyk verbiedende [dat hij] eenige administratie off bewind in mynen boedel sullen hebben.’ Dit duidt zeker op een grote animositeit tussen de twee voormalige echtlieden. In dit licht is ook het geval van de vrije Aurora interessant. Susanna had Aurora in 1789 ‘uyt suyvere geneegendheyd’ gemanumitteerd en haar vrijbrieven gegeven. Aurora had zich ‘egter door verregaande impertinentien en onaange-naamheeden sig myne verdere gunst onwaardig’ gemaakt en mocht Susanna's woning of plantage niet meer bezoeken. In 1792 werd er een aanklacht tegen Susanna ingediend bij het Hof. Zij zou Aurora hebben laten verdwijnen. Deze zaak heeft verder geen vervolg gehad en uit de inventaris van de Susanna's boedel blijkt dat Aurora in 1795 nog in leven was. Teenstra maakte er in zijn boek De Negerslaven in de kolonie Suriname en de uitbreiding van het christendom onder de heidensche bevolking echter een heel ander verhaal van: ‘De moord van Aura werd [...] volgens de Notulen van het Hof van Policie en Crimineele Justitie voor dat Hof ter informatie gebracht, maar is steeds onvervolgd gebleven’ (Teenstra 1842: 149). Stolkert was in een positie waarin hij vervolging in kon stellen wegens de vermeende verdwijning van Aurora. Zelf heeft Susanna geen kinderen gehad. Dit blijkt uit het feit dat ze het merendeel van haar bezittingen heeft vermaakt aan de kinderen van haar oudere halfbroer, Jan Willem Pichot, de enige directe bloedverwant die in 1791 nog in leven was. Salomon Reinier Pichot-du Plessis was Susanna's belangrijkste erfgenaam en petekind. Hij kocht het landgoed ‘Chateau de Blankenberg’ bij Cadier en Keer onder de rook van Maastricht. Het is aannemelijk dat in ieder geval een groot deel van de financiering van de aankoop van Blankenberg in 1825 is betaald met het geld dat de baten van de plantage Nijd en Spijt en de arbeid verricht in de kolonie Suriname hebben opgebracht. Blankenberg bestaat nog steeds en is momenteel een verpleeginrichting onder leiding van een rooms-katholieke orde: ‘De Zusters van het arme kindje Jesus’. Omdat Susanna in haar testament bepaalde dat de plantage Nijd en Spijt ‘nooyt ofte ooyt’ mocht worden verkocht, heeft de afhandeling van de zakelijke beslommeringen rondom haar bezit lang geduurd. Uiteindelijk is de plantage pas in 1975 weer in de boezem van de staat Suriname vervallen. | |||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||
ConclusieOp basis van de door mij bestudeerde archieven zijn geen duidelijke conclusies te trekken over het karakter van Susanna du Plessis. De gevonden gegevens in de archieven over deze persoon zijn zakelijk van aard. Aanmerkelijk anders ligt het met de literaire bronnen waar emoties wél meespelen. Susanna du Plessis wordt dan een duidelijk voorbeeld van de tegenstelling tussen het verwachtingspatroon van de volgzame, zachtaardige blanke vrouw uit de achttiende eeuw en de Surinaamse werkelijkheid van de mythe over de wrede plantersvrouw. In de vertellingen wordt zij als zodanig afgeschilderd. Dit beeld is vooral binnen de orale traditie van de Creoolse bevolking door allerlei invloeden vervormd. We zien hoe Susanna du Plessis anno 2002, na een proces van mythologisering, als slecht en wreed wordt gekarakteriseerd. Er bestaat een discrepantie tussen het beeld dat uit de bronnen naar voren komt en dat van de plantersvrouw dat uiteindelijk zijn neerslag heeft gekregen in het verhaal over de slavin Alida. Of en in welke mate Stedman de waarheid over Susanna heeft geschreven is niet langer het belangrijkste aspect. Misschien was ze wreed, misschien ook niet. Wat we uit de geschiedenis kunnen destilleren, is dat mensen die door slavernij werden getekend duidelijke middelen hebben om hun cultuur te bewaren, al is het niet in schriftelijke dan wel in orale tradities. Veel Surinamers vonden of construeerden hun eigen helden. Sedert de opkomst van de nationalistische beweging in de jaren vijftig en zestig ging men niet langer uit van de visie van de blanke planter, maar schreef men vanuit een eigen perspectief. De slaven waren niet langer anonieme wezens die hier en daar in de bronnen opdoken. Ze werden helden met positieve karaktereigenschappen. De machteloze slavin Alida werd een heldin. En dit manifesteert zich onder meer in het feit dat zij jaarlijks gehuldigd wordt als voorbeeld van de trotse Creoolse vrouw en uitdraagster bij uitstek van de Creoolse cultuur in Suriname. | |||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||
Geraadpleegde BronnenArchieven: In Suriname: Hypotheekkantoor Paramaribo; Domeinkantoor Paramaribo; Stichting Surinaams Museum
In Nederland: Nationaal Archief. Hiervan de volgende archieven: Commissieboek Raad van State, 1681-1691; Suriname, Oud Notarieel Archief, 1699-1829; Suriname, Oud Archief Burgerlijke Stand; Oud Archief Suriname, Gouvernementssecretarie (1684) 1722-1828; Oud Archief Suriname, Raad van Politie, 1669-1828; Oud Archief Suriname, Raad van Justitie, 1671-1828; Uitgiftebrieven van Gronden te Suriname, Microfilms, 1743-1824; Archief Ministerie van Koloniën 1814-1849; Kaartenbak Stichting WOSUNA, diverse jaren. - Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag - Iconografisch Bureau, Den Haag - Gemeente Archief Amsterdam, aldaar: Protocol van notaris Otto van Dam Notarieel Archief Afdeling Atlas, Plattegrond Nieuwe Kerk - Sector Archiefzaken Bergen Op Zoom (SAB) - Gemeente-archief Maastricht, aldaar: Archief Notariaat Nierstrasz; Archief Notariaat Hupkens; Huwelijksboeken. | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||
Hilde Neus werkt bij de Educatieve Dienst van de Stichting Surinaams Museum en is daarnaast als docent verbonden aan het Nederlands Lyceum te Paramaribo. Tevens is ze medewerkster van ‘de Literaire Pagina’ van het dagblad de Ware Tijd. |
|