OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 21
(2002)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||
Guno Jones
| |||||||||
BronnenEen kort woord over de bronnen waarop dit artikel is gebaseerd, is hier op zijn plaats. Voor dit artikel heb ik geput uit interviews met dertien ex-leden van de gereformeerde kerk, in 1997 en 1998 in Nederland en Suriname gehouden. De interviews met deze dertien Nederlandse migranten stonden niet op zichzelf maar waren onderdeel van een doctoraalonderzoek naar identiteitsvorming van Nederlandse migrantenGa naar eind3. die langer dan tien jaar in Suriname woonachtig waren. In dat kader zijn in totaal dertig mensen geïnterviewd. Doel van dit onderzoek was niet om tot een representatief beeld te komen van ‘de’ Nederlandse identiteit in Suriname; maar om (in de traditie van kwalitatief onderzoek) inzicht te krijgen in processen en mechanismen die een rol spelen in de constructie van Nederlandse identiteit door geïnterviewden niet een sterk etnisch zelfbesef.Ga naar eind4. Voor de volledigheid wil ik opmerken, dat het proces van de vorming van Nederlandse identiteit en het sociale veld waarbinnen Nederlandse migranten hieraan vormgaven ruimer was dan hier zal worden beschreven.Ga naar eind5. In het kader van dit themanummer, religie, beperk ik mij echter tot de wijze waarop de ex-leden van de gereformeerde kerk hun identiteit binnen het kader van deze kerk vorm gaven. | |||||||||
Ontstaan en samenstellingOp de hoek van de Verlengde Zinniastraat en de Verlengde Gemenelandsweg in Paramaribo, waar vandaag de dag een hindoetempel in aan- | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
bouw is, stond tot 1984 de gereformeerde kerk. In de bloeidagen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was het een kerk, die voor haar leden tal van functies vervulde, zowel op het religieuze vlak als in de sociale sfeer. De eerste contouren van de gereformeerde kerk in Paramaribo tekenden zich rond 1945 af. Tot die tijd bezochten kerkelijk betrokken Nederlandse migranten in Suriname de Evangelische Broedergemeente Suriname (EBGS), de - tot op de dag van vandaag - grootste protestantse christelijke kerk in Suriname, die vooral veel leden had en heeft onder de Creoolse Surinamers. Na 1945 ging een deel van de NederlandersGa naar eind6. afzonderlijke diensten organiseren. Dat besluit was niet onomstreden. Een oudere geïnterviewde, die dit proces van nabij heeft meegemaakt, was terugkijkend van oordeel dat deze afsplitsing eerder een etnische dan een geloofskwestie wasGa naar eind7.. Zelfs 52 jaar na dato kon ze zich over deze gang van zaken nog opwinden. Op felle toon zei ze hierover het volgende:
‘Ik kon het gewoon niet uitstaan dat ze eigen leesdiensten gingen organiseren. Ik heb me daar toen verschrikkelijk aan geërgerd. Dat ze aparte diensten gingen houden vond ik heel erg, omdat ze zich daarmee distantieerden van de Surinaamse gemeenschap’ (Jones 1998: 56, 57).
Deze kritische geluiden ten spijt nam een groep Nederlandse migranten in 1960 het besluit tot stichting van de gereformeerde kerk in Paramaribo. De kerk stond aanvankelijk niet op zichzelf. Zij was onderdeel van een gereformeerde kerk te Den Haag, wat onder meer betekende dat deze ‘moederkerk’ die in Paramaribo financieel ondersteunde en het salaris van de predikant betaalde. De samenstelling van de gereformeerde kerk in Paramaribo tijdens de 40 jaar van haar bestaan is een opmerkelijk gegeven: de toenmalige scriba (kerkelijk secretaris) wist te vertellen dat vrijwel uitsluitend (‘witte’) Nederlanders lid waren van de kerk. Ik kom hier nog uitgebreid op terug. In de bloeiperiode in de jaren zestig en zeventig telde de kerk ongeveer 300 ledenGa naar eind8., 10% van het geschatte aantal van 3000 Nederlandse migranten in Suriname indie dagen (Jansen van Galen & Bovenkerk 1973: 22). Doordat in de jaren tachtig een groot aantal Nederlanders uit Suriname vertrok, onder andere als gevolg van de militaire dictatuur die Suriname in die dagen in zijn greep had, hadden de overgebleven leden op den duur geen animo meer om de kerk in stand te houden. In 1984 besloot men daarom, na bijna 40 jaar, tot opheffing van de gereformeerde kerk. Hiermee kwam een eind aan een tijdperk, waarin de gereformeerde kerk in Paramaribo voor Nederlandse migranten met een sterk etnisch zelfbesef een belangrijke verbindende factor was. | |||||||||
Sociale ontmoetingsplaatsDe gereformeerde kerk kon in haar bloeiperiode een dergelijke verbindende rol hebben, vanwege de vele sociale functies die de kerk vervulde. De kerk beperkte zich niet slechts tot het verzorgen van de eredienst, zoals bijvoorbeeld in de ‘moederkerk’ in Den Haag het geval was. De gereformeerde kerk in Paramaribo kende bijvoorbeeld een actief welkomstcomité. Dit welkomstcomité benaderde nieuw aangekomen Nederlandse migranten, die men zag als potentiële leden, actief. Voorts was de kerk voor haar leden een belangrijke sociale ontmoetingsplaats. Dit sociale samenzijn beperkte zich niet tot het bekende kopje koffie na de kerk. Zoals een ex-lid het uitdrukte:
‘Na de kerkdiensten werd er altijd koffie gedronken onder de kerk. Nou, dan werd er heel lang gezeten ook. We troffen elkaar na de kerk, maar hadden daarnaast tussendoor ook veel contact met elkaar. In Nederland is die sociale functie veel minder: als je hier in Nederland na | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
de kerk gaat koffiedrinken, dan gaat daarna iedereen naar huis. Je hebt geen behoefte aan meer sociale contacten.’ (Jones 1998: 60).
Onder de leden van de kerk bestond dus een sterke behoefte om in elkaars bijzijn te verkeren. Gevraagd naar de reden waarom was de algemene teneur in de reacties dat men herkenning bij elkaar zocht en vond. Het volgende citaat van een ex-lid is wat dit betreft exemplarisch:
Gereformeerde kerk van Paramaribo
‘Ik denk dat we een stukje steun en herkenning bij elkaar zochten. Want het is natuurlijk voor iedereen een heel vreemd land. Dan is het fijn als je wat andere Nederlanders tegenkomt, dat trekt naar elkaar toe. Ik bedoel, dat heb je in Amerika ook wel, daar hebben ze Nederlandse dorpen opgezet. Het slaat nergens op, maar het is natuurlijk wel begrijpelijk. Die steun is belangrijk omdat je in een vreemde cultuur terecht komt, en dat je dan toch een stukje van thuis bij elkaar zoekt. Kerst en oudjaar vierden we altijd met allerlei Nederlandse kennissen.’ (Jones 1998: 59).
Naast de functie van de gereformeerde kerk als ‘sociaal bindmiddel’ had de kerk ook een opval- | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
lende sociaal-maatschappelijke functie: het opvangen van Nederlandse militairen (in de volksmond in Suriname ook wel ‘Jantjes’ genoemd) die werden gedetacheerd bij de toenmalige Troepenmacht In Suriname (TRIS), het Nederlandse leger in Suriname. Zelfs in Nederland wist men, dat de gereformeerde kerk in Paramaribo dienstplichtige Nederlandse militairen opving. Bezorgde ouders stuurden het kerkbestuur regelmatig brieven, waarin ‘ze ons vroegen of we op de jongens wilden passen’, aldus de scriba. Hij wist te vertellen dat er in die tijd (de jaren voor de onafhankelijkheid van Suriname in 1975) nog veel dienstplichtigen naar Suriname kwamen, waarvan een deel lid werd van de gereformeerde kerk. Het bleef niet bij een eerste opvang van de dienstplichtigen: de gemeenteleden namen ‘de jongens’ na de kerk ook mee naar huis, en ze deden volgens de scriba ook dienst als oppas bij mensen thuis. Daarmee was de gereformeerde kerk naast een kerkelijk instituut vooral een sociale organisatie die vele activiteiten ten behoeve van Nederlandse migranten in Suriname verrichtte en die hen in staat stelde om intensieve sociale contacten met elkaar op te bouwen en te onderhouden. Deze veelzijdige ‘Nederlandse’ kerk bevorderde met andere woorden de sociale cohesie onder een deel van de Nederlanders in Suriname. Daarnaast inspireerde het samenzijn in de gereformeerde kerk de leden ook om uitdrukking te geven aan opvattingen over de ‘eigen’ identiteit. | |||||||||
De beleving van het ‘eigene’De uitspraken van geïnterviewde ex-leden over ‘hun’ kerk geven een goed inzicht in de wijze waarop de leden, binnen het kader van de gereformeerde kerk en met inzet van theologische symboliek, hun versie van Nederlandse identiteit vormgegeven hebben. Surinamers in het algemeen en de Surinaamse EBGS waren hierbij voor de leden van de gereformeerde kerk belangrijke referentiepunten: de kenmerken die men aan de gereformeerde kerk en haar leden toeschreef plaatsten de leden tegenover de aan Surinamers en de ‘Surinaamse’ EBGS toegeschreven kenmerken. Deze beelden, die sommige ex-leden tegelijkertijd presenteerden als legitimering voor hun lidmaatschap van ‘een bakrakerkje’, zoals een ex-lid het uitdrukte, hadden bijvoorbeeld betrekking op een verondersteld verschil in geloofsbeleving met de EBGS. Zo waren diverse ex-leden van mening dat de theologische traditie van beide kerken zeer verschillend was. Ik laat drie ex-leden aan het woord. ‘De discussies die er binnen de gereformeerde kerk gevoerd werden over allerlei theologische opvattingen zou je niet kunnen voeren binnen de EBGS. Daar werden soms preken gehouden die 30 jaar daarvoor nog gehouden werden. Men (dominees van de EBGS) was vrij star in de opvattingen, tenzij het om een nieuwe dominee uit Nederland ging.’ (Jones 1998: 58).
‘De inhoud van de preken in de gereformeerde kerk ging iets dieper. De preken in de EBGS waren meer op het gevoel gericht, vanuit de bevinding. In de gereformeerde kerk was er meer theologische uitdieping.’ (Jones 1998: 58)
‘Binnen de EBGS hechtte men veel waarde aan uiterlijke dingen, zoals belijdenis en huwelijken. De inhoud van de preken had weinig betrekking op het dagelijkse leven en hoe je ten opzichte van je medemens staat.’ (Jones 1998: 58)
Voor anderen bestond het ‘eigene’ van de gereformeerde kerk uit het karakter van de sociale omgang tussen de leden, die zou verschillen met de ‘stroever lopende’ communicatie met Surinamers. Twee ex-leden zeggen hierover het volgende: | |||||||||
[pagina 114]
| |||||||||
‘Ik denk dat wij als Nederlanders toch anders omgaan met Surinamers dan met Nederlanders. Je weet bij Nederlanders makkelijker waar je aan toe bent, je staat niet zo voor verrassingen, wat je met Surinamers wel eens kon hebben. Dat ze dingen die je zegt toch iets anders opvatten dan ze bedoeld zijn. Bij Nederlanders is dat iets makkelijker. Nederlanders hebben bijvoorbeeld de neiging elkaar redit voor de raap dingen te zeggen. Bijvoorbeeld hoe je over elkaar denkt.’ (Jones 1998: 60).
‘We hadden dezelfde achtergrond, belevingswereld en interessen. We spraken op dezelfde manier over dingen. De meeste leden van onze kerk hadden, in tegenstelling tot Surinamers, een brede maatschappelijke belangstelling.’ (Jones 1998: 60)
Het feit dat de ex-leden deze beelden over Surinamers, de Surinaamse EBGS en over Nederlanders hadden wil uiteraard niet zeggen dat ze ook ‘correct’ zijn. Die discussie laat ik hier verder buiten beschouwing. Immers, het is mij hier niet te doen om ‘waarheidsgetrouwe’ beschrijvingen van ‘de’ Nederlandse culturele identiteit in Suriname op het spoor te komen, voor zoverre dat sowieso al mogelijk is. Ik wil met deze citaten laten zien hoede ex-leden beelden over religieus en cultureel verschil inzetten om ‘hun’ Nederlandse identiteit vorm te geven De uitingen van ex-leden van de gereformeerde kerk maken duidelijk dat mensen de eigen etnische identiteit vormgeven in relatie met en door verwijzing naar ‘etnische anderen’Ga naar eind9.. Eriksen (1993) gebruikte in dit verband de term dichotomisation, waarmee hij doelt op het bevestigen en versterken van groepsloyaliteiten doordat mensen de beelden die ze over de ‘eigen groep’ hebben, plaatsen tegenover beelden die ze over de etnische ander creëren. Ook de hierboven aangehaalde citaten van ex-leden van de gereformeerde kerk geven blijk van een dergelijk wij-zij denken. Dergelijke sociale mechanismen bevorderden het saamhorigheidsgevoel, het etnische zelfbesef, onder de Nederlandse leden van de gereformeerde kerk. Deze beleving van ‘verschil’ ging hand in hand met het benadrukken van de onderlinge overeenkomsten in eigen kring. | |||||||||
Gereformeerde kerk?Het feit dat leden van de gereformeerde kerk zich, vanwege veronderstelde geloofs- en cultuurverschillen, distantieerden van Surinamers en de Surinaamse EBGS neemt niet weg dat ook binnen de gereformeerde kerk een grote diversiteit aan achtergronden bestond. Echter, het kerkbestuur en de leden accentueerden deze diversiteit niet, integendeel. De ironie wil dat juist de gereformeerde kerk in Paramaribo een zeer grote verscheidenheid aan gezindten onder haar leden kende. Onder de leden bevonden zich ‘traditionele’ gereformeerden, maar ook hervormden, doopsgezinden, baptisten, christelijk-gereformeerden, en zelfs mensen die in Nederland buitenkerkelijk waren. Dit was het gevolg van het ‘onorthodoxe’ beleid van de kerk met betrekking tot haar leden. Aanvankelijk maakte het bestuur van de gereformeerde kerk het onderscheid tussen leden, die ‘traditioneel’ gereformeerd waren en ‘gastleden’, die bestonden uit mensen van andere gezindten. Maar later liet men dit onderscheid varen. De scriba merkte hierover het volgende op:
‘De gastleden waren ook actieve leden, en we zagen niet in waarom die geen lid konden worden van de kerkenraad. Er was later geen onderscheid meer tussen leden en gastleden. Formeel hadden we daarvoor toestemming van de gereformeerde kerk in Den Haag nodig, maar we hebben ons later grotere vrijheden toegeëigend.’ (Jones 1998: 66). | |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
De gereformeerde kerk in Paramaribo voerde dus een eigen, aan de Surinaamse omstandigheden aangepast, beleid met betrekking tot de aanname van nieuwe leden. Niet de gereformeerde geloofsbeginselen waren hierbij de leidraad. Mensen van uiteenlopende geloofs-gezindten, die in de context van de Nederlandse samenleving niet (of moeilijk) door één kerkdeur konden, vonden in de gereformeerde kerk te Paramaribo allen een thuis. De naam gereformeerde kerk moet dus tussen aanhalingstekens worden geplaatst. Ook deze tendens tot het irrelevant maken van geloofsverschillen in eigen kring - laten we het homogeniseren noemen - onderstreept de etnische betekenis die de gereformeerde kerk in Paramaribo tijdens haar bestaan heeft gehad. De processen van dichotomisering en homogenisering gingen onder de leden van de gereformeerde kerk hand in hand: enerzijds benadrukten zij het verschil met de Surinaamse EBGS en met Surinamers. Aan de andere kant was het beleid van de kerk erop gericht geloofsverschillen tussen de leden niet accentueren. Hoe groter men, met andere woorden, het verschil met de etnische anderen, Surinamers, veronderstelde, hoe minder betekenis de diversiteit in eigen kring kreeg. In de Surinaamse context was het voor de leden van de gereformeerde kerk niet meer relevant of men gereformeerd, baptist, hervormd, of buitenkerkelijk was. Wat er toe deed was de gemeenschappelijke Nederlandse achtergrond die de leden met elkaar deelden. Omdat de gereformeerde kerk voor de leden een belangrijke functie vervulde voor de beleving van de ‘eigen’ Nederlandse identiteit, had dit ook zijn gevolgen voor de toegankelijkheid van de organisatie. Om het karakter van Nederlandse organisatie te behouden moesten de grenzen van de kerk bewaakt worden. De kerkenraad trad hiertoe soms rigoureus op. | |||||||||
UitsluitingDat de gereformeerde kerk in de jaren van haar bestaan een exclusief ‘Hollandse’ organisatie bleef was niet alleen een gevolg van het feit dat de ‘Nederlandse sfeer’ met name op Nederlandse migranten, en niet op leden van andere etnische groepen in de Surinaamse samenleving, aantrekkingskracht uitoefende. Niet altijd werd de samenstelling van de kerk op een dergelijke ‘natuurlijke’ wijze bepaald. Volgens enkele ex-leden voerde het kerkbestuur soms een toelatingsbeleid dat erop gericht was de toetreding van leden van andere etnische groepen tot de kerk tegen te gaan.
De mate waarin leden van de gereformeerde kerk en het kerkbestuur openstonden voor mensen uit andere etnische groepen bleek tijdens de interviews met ex-leden een gevoelig punt te zijn, waar mensen pas na aanvankelijke weifeling en meer in algemene termen (‘we stonden niet echt open voor Surinamers’) over wilden pralen. Een ex-lid verhaalde, met enige schroom, als volgt over een concreet geval van uitsluiting van een Surinaamse vrouw:
‘Mijn ouders ontdekten dat Surinamers geweerd werden uit de kerk, en dat vonden ze helemaal niet de bedoeling. Na de kerk hadden we altijd koffie met een koekje erbij en een Surinaamse vrouw die blijkbaar behoefte had aan contact kwam dan ook koffiedrinken. Mijn ouders en nog een aantal andere mensen hadden daar compleet geen problemen mee. Maar er waren ook mensen die tegen die vrouw zeiden: “Het is niet de bedoeling dat u hier komt”. Mijn moeder is er toen achter gekomen dat het kerkbestuur de aanmelding van die vrouw heeft tegengehouden. Die vrouw werd geweerd uit de kerk omdat ze Surinaamse was, een Creoolse vrouw.’ (Jones 1998: 62). | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
Dergelijke uitsluitingsmechanismen, te zamen met de Nederlandse sfeer, waar op zichzelf al een selectie vanuit ging, hadden tot gevolg dat de gereformeerde kerk een etnische homogene kerk was en bleef. Met name dit exclusieve karakter van de kerk leidde binnen maar ook buiten de muren van de kerk tot veel kritiek en discussie. Het maakte de gereformeerde kerk tot een controversiële kerk. | |||||||||
Een controversiële kerkDe kritiek die reeds bij het prille begin van de gereformeerde kerk te horen was over de wenselijkheid van een ‘Hollandse’ kerk in Suriname is tijdens het bestaan van de kerk nooit verstomd. De moederkerk in Den Haag, leden, en niet-leden deden ieder op hun eigen wijze een duit in het zakje. Om met de moederkerk in Den Haag te beginnen: in de loop van de jaren zeventig van de vorige eeuw nam het animo om de gereformeerde kerk in Paramaribo te ondersteunen af, omdat ‘Den Haag’ van mening was dat deze kerk niet meer paste in de tijdgeest. Tussen 1945 en 1970 hadden de gereformeerde kerken in Nederland ingrijpende veranderingen ondergaan. Binnen gereformeerde kring in Nederland nam, in de loop van de jaren zestig, de kritiek op het apartheidssysteem in Zuid-Afrika hand over hand toe. Na heftige interne discussies besloot de synode (hoogste bestuursorgaan) van de gereformeerde kerken in Nederland, aan het eind van de jaren zestig, de apartheid tot een zonde te verklaren en de officiële relatie met de Zuid-Afrikaanse Nederduits gereformeerde kerk, als exclusief blanke kerk, te verbreken.Ga naar eind10. Deze ontwikkelingen lieten de gereformeerde kerk in Paramaribo niet onberoerd. De moederkerk te Den Haag nam de relatie met de gereformeerde kerk kritisch onder de loep. De scriba verwoordde deze veranderde houding van de gereformeerde kerk in Den Haag als volgt: ‘Het idee leefde toch een beetje (in Den Haag) dat het (de gereformeerde kerk in Paramaribo) een bakra-kerkje was dat zich afscheidde en niks met Surinamers te maken wilde hebben. In de gereformeerde kerk in Nederland vond men dat een eigen blanke gereformeerde kerk in Suriname niet meer kon. Men wilde er ook geen geld meer voor geven. In Nederland leefde heel sterk de mening dat je geen apart kerkje moest hebben, maar dat je moest integreren in de lokale kerken.’ (Jones 1998: 64).
De meeste ex-leden die ik heb gesproken hielden er een andere mening op na. Ze gaven tijdens de gesprekken te kennen zich ervan bewust te zijn dat het lidmaatschap van de gereformeerde kerk hun integratie in de Surinaamse samenleving niet bevorderde, maar zagen dit lidmaatschap als een noodzakelijk gevolg van wat zijzelf als hun ‘anders zijn’, hun specifiek Nederlandse kenmerken, benoemden. Waar men meer moeite mee had, was de bewuste uitsluiting van Surinamers, zoals in eerder genoemd voorbeeld. Sommige leden besloten op grond hiervan hun lidmaatschap op te zeggen, maar discussies over het exclusieve karakter van de gereformeerde kerk schijnen uiteindelijk geen rol te hebben gespeeld bij het sluiten van de deuren van de kerk. Dat besluit werd niet ingegeven door dergelijke morele overwegingen, maar door een te gering aantal leden (door het vertrek van een groot deel van hen naar Nederland) en het ontbreken van voldoende financiële middelen om de kerk voort te zetten.Ga naar eind11. Het is in dit verband (in verband met het thema dat hier centraal staat, etnische identiteitsvorming) interessant om de houding van de leden van de gereformeerde kerk te vergelijken met de opinie en achtergrond van Nederlanders die bewust geen lid werden van de gereformeerde kerk. Deze geïnterviewden stonden vaak zeer kritisch tegenover de gereformeerde kerk in Paramaribo. Mensen uit deze categorie | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
hadden dikwijls een Surinaamse echtgenoot of veel Surinaamse vrienden. Lidmaatschap van de gereformeerde kerk was voor hen een symbool van ‘niet geïntegreerd en geïnteresseerd zijn’ in de Surinaamse samenleving. Een geïnterviewde, die 39 jaar in Suriname heeft gewoond, en na het overlijden van haar Surinaamse echtgenoot besloot terug te keren naar Nederland zegt het zo:
‘Ik was zelf niet kerkelijk, en had daar dus weinig mee te maken. Een vriend van ons, een Hollander overigens, die zei: “die scheve muren die die kerk had, dat zijn de oogkleppen die ze voorhadden (lacht)”. Dat is symbolisch.’ (Jones 1998: 65).
Een tweede persoon, van wie de betrokkenheid net Suriname blijkt uit het feit dat ze er 40 jaar heeft gewoond en er recent is overleden en begraven, drukt zich over de gereformeerde kerk als volgt uit:
‘De leden van de gereformeerde kerk voelden zich superieur ten opzichte van Surinamers. Daarvoor (om contact te onderhouden met andere Nederlanders, G.J.) ben ik niet naar Suriname gekomen. Als ik alleen contact met Nederlanders wilde, dan had ik net zo goed in Nederland kunnen blijven. Met mijn open opstelling ten opzichte van Surinamers heb ik alleen gewonnen’ (Jones 1998: 65, 66). | |||||||||
Tot slotDe laatste twee citaten maken duidelijk dat we geen essentialistische uitspraken over ‘de’ identiteit van Nederlandse migranten in Suriname kunnen doen. De verschillen in opinie tussen leden en niet-leden van de gereformeerde kerk drukten een verschil in beleving van de eigen identiteit uit. Voor de leden was het lidmaatschap van de gereformeerde kerk een uitdrukking van hun etnische identiteit als ‘Nederlander in Suriname’. Hun constructies van Nederlandse identiteit heb ik in dit artikel centraal gesteld. Maar zoals uit bovenstaande citaten blijkt waren er ook Nederlandse migranten, die zich juist niet op een (eenduidige) etnische identiteit beroemden. De identiteitsbeleving van Nederlandse migranten in Suriname is dus een veelvormig fenomeen. | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
Literatuur
Drs. Guno Jones is antropoloog en verbonden aan de Vrije Universiteit (Amsterdam). Hij verricht promotieonderzoek naar het nationaliteits-, toelatings-, en inburgeringsbeleid van de Nederlandse regering ten aanzien van (mensen uit) de voormalige Nederlandse koloniën. Daarnaast is hij freelance journalist. |
|