OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 20
(2001)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||||||
Welmoed de Boer
| |||||||||||
De oorsprong van TajiyaAlvorens in te gaan op de oorsprong van Tajiya geef ik een korte schets van de hindostaanse islam. De officiële geschiedenis van de islam in Suriname begint met de aankomst van de eerste hindostaanse contractarbeiders in 1873. Het aantal moslims onder de aangevoerde contractarbeiders bedroeg circa twintig procent. Uit de immigratieregisters is moeilijk op te maken tot welke stromingen de moslims behoorden: ze werden slechts vermeld als musulman, moeslim of mohamedaan (zie Historische Database Suriname 1998). Naar alle waarschijnlijkheid zaten er ook sji'ieten onder de aangevoerde moslims in Suriname. De overgrote meerderheid van de hindostaanse moslims is soenniet, de orthodoxe richting binnen de islam. Daarnaast zijn er in Suriname aanhangers van een reformatorische islamitische beweging, de ahmadiyah, en enige shi'ieten (zie Nurmohamed 1985; Vernooy & Van der Burg 1986: 47-8). De oorsprong van Tajiya ligt in een politiek conflict uit de vroege geschiedenis van de islam in het Midden-Oosten rond de opvolging van het islamitisch leiderschap, het kalifaat. In dit conflict sneuvelden twee gegadigden voor het kalifaat: Hasan en Husayn, beiden kleinzoons van de profeet Mohammed. De ene partij wilde als wereldlijk en geestelijk leider een bloedverwant van de heilige profeet, de andere wilde een gekozen kalief die niet noodzakelijkerwijs het wereldlijk leiderschap hoefde te bekleden. Uit- | |||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||
eindelijk resulteerde het conflict in de belangrijkste splitsing binnen de islam: uit de eerste partij die de familie van de profeet aanhing, ontstonden de sji'ieten, de partij die een gekozen leider prefereerde zijn de huidige soennieten. Het essentiële punt van deze splitsing is de houding en ideologie omtrent het islamitisch leiderschap, waarbij de herdenking van Hasans en Husayns martelaarsdood bij de sji'ieten een centrale plaats inneemt. Tajiya, betekent letterlijk ‘graftoren’, en duidt in dit verband in het bijzonder op die van Husayn. Tajiya is nog steeds het belangrijkste religieuze festival onder de sji'ietische moslims in de islamitische wereld. Naast bloedverwantschap met de profeet Mohammed moest in de ogen van de sji'ieten de leider zowel wereldse als religieuze macht hebben. Na de dood van de profeet volgden de vier zogeheten ‘rechtgeleide’ kaliefs, die over religieuze en wereldse macht beschikten. Die eerste kaliefs veroverden grote delen van het Midden-Oosten, hielden zich bezig met organisatie van het islamitische rijk en legden de regels van de islam op schrift vast (Janssen 1987: 88). De vierde en laatste rechtgeleide kalief was Ali, de zoon van Mohammeds dochter Fatimah. Hij maakte de Iraakse garnizoensplaats Kufa tot hoofdstad van het islamitisch rijk. Ali's rivaal was Mu'awiyah, die door de derde kalief als gouverneur te Damascus was aangesteld. Ze raakten in conflict en uiteindelijk liet Mu'awiyah zijn tegenstander Ali vermoorden. Daarna riep hij zichzelf uit tot khalief. Hasan en zijn jongere broer Husayn waren de zoons van de vermoorde Ali, achterkleinzoons van Mohammed. Mu'awiyah zag een bedreiging in Hasan wegens diens bloedverwantschap met de profeet en sloot een overeenkomst met hem, waarin Hasan afstand deed van zijn rechten op het kalifaat. Desondanks zou - volgens de sji'ieten - Mu'awiyah voor de zekerheid Hasan hebben laten vergiftigen door een van diens echtgenotes. Hasans broer Husayn sneuvelde in de slag hij Kerbala, waar hij werd overvallen toen hij op weg was naar Kufa. Husayn zou met zijn tocht naar Kufa de aandacht hebben willen vestigen op het godsdienstig verval van de moslimgemeenschap. De dood van Husayn was het bloedigst en spectaculairst en hij was de laatste van de beide achterkleinzoons. Daardoor heeft Husayn de hoofdrol gekregen in de rouwherdenking. De ware leider, zoals de sji'ieten hem beschouwen, draagt de titel imam, niet te verwarren met de gelijknamige titel van geestelijke voorgangers bij de soennieten. De benaming ‘sji'ieten’ is afgeleid van het Arabische woord shi'ah, letterlijk ‘partij’, in dit geval de ‘partij van Ali en diens nakomelingen’. De sji'ietische gezagsdrager wordt beschouwd als de plaatsvervanger van de ware imam, die in zijn uitleg van wet en geloofsleer onfeilbaar geacht wordt.. De huidige sji'ieten hopen nog steeds op de terugkeer van de ware leider, de imam mahdi, die zowel de godsdienstige als de wereldse scepter zal zwaaien. Zolang die er niet is, wordt hij waargenomen door de schriftgeleerden met aan het hoofd de ayatollah (letterlijk: wonderteken van God), de plaatsvervanger van de imam. De ware imams na Hasan en Husayn, allen afstammelingen van de profeet, zouden ook een martelaarsdood zijn gestorven. De twaalfde ‘ware leider’, zou niet gestorven zijn, maar ‘verborgen voor het oog van de mensheid’ de wereld bestieren. Hij zal wederkeren bij het ‘einde der tijden’. Binnen de sji'ieten zijn er verschillende stromingen die gradaties vertonen in de mate van vergoddelijking van Husayn. | |||||||||||
Muharram, Tajiya, HosaySji'ieten bewenen jaarlijks de dood van Hasan en Husayn op de tiende van de maand Muhar- | |||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||
ram, de eerste maand van de islamitische kalender. Dit was de dag waarop Husayn sneuvelde bij Kerbala, volgens de islamitische jaartelling in het jaar 61, volgens de christelijke kalender op 10 oktober 680. De tiende van Muharram - de dag bekend als ashura - is ook voor de soennieten een bijzondere datum, waarop verscheidene opzienbarende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Hoewel de rouwherdenking rond Hasan en Husayn ook bekend staat als Muharram, dient deze niet verward te worden met de soennietische viering van Muharram of Ashura. Net als de joden gedenken de moslims de dag dat Mozes en zijn volk door God uit de handen van de farao geleid werden. Maar de moslims geloven dat deze gebeurtenis plaatsvond op de tiende dag van Muharram. Daarom staan de moslims op deze datum stil bij deze uittocht. Zij vasten die dag. Hoewel Mohammed en zijn afstammelingen ook een bijzondere plaats innemen in de harten der soennieten, en ook zij de tragedie bij Kerbala herdenken, doen zij dit niet met luidkeels geweeklaag, met processies en soms met zelfkastijding, zoals bij sji'ieten het geval is. Voor de soennieten telt vooral het droevig feit dat op die dag moslims tegen moslims het zwaard hebben opgenomen (Qiblah 1982: 20). Tajiya wordt gevierd in moslimlanden met een omvangrijke sji'ietische bevolking zoals Irak en Iran. In Trinidad wordt het Tajiya-festival nog steeds gevierd, maar daar draagt het feest de naam Hosay - een duidelijke herinnering aan de naam van Husayn. Wel moet worden opgemerkt dat de processie hier veel weg heeft van een carnavalsoptocht. Momenteel telt Trinidad nog zo'n 500 sji'ieten. Dat is vermoedelijk de reden dat het festival daar overleefde.Ga naar eind2. In Suriname gaat de viering van Tajiya terug tot in de contractperiode en heeft deze in haar grotere vorm tot in de jaren tachtig stand gehouden. Tajiya vond plaats in de districten, overal waar zich concentraties van hindostanen bevonden. De eigenlijke herdenking begon gedurende de eerste tien dagen van de maand Muharram, vooraf aan het naar buiten dragen van de graftonen, de tabut. Wanneer de maand Muharram in zicht kwam, staken mensen de hoofden bij elkaar. Als ze besloten een graftoren te bouwen, vond een werkverdeling plaats. Gedurende deze tien dagen bouwden verschillende Tajiya-groepen van acht à tien man een graftoren met een raamwerk van bamboe en hout, beplakt met gekleurd vliegerpapier en versierd met spiegeltjes, kerstballen en dergelijke. Volgens een informant, een oud-contractant, zou de toren nagenoeg gelijk zijn aan de tabut die men in India bouwde. Alleen het gebruik van parwa-hout zou volgens hem een Surinaamse toevoeging zijn. De graftoren stelt een replica voor van de tombe van Husayn. De uivormige koepel, die de bekroning van de toren vormt, zou symbool staan voor het afgehakte hoofd van Husayn, dat na de slag bij Kufa als bewijs van de overwinning triomfantelijk door de vijand op een zwaard gestoken te paard door de stad werd rondgedragen. Vandaar dat op de cauka, de stellage waarop de graftoren geplaatst werd, vaak de vorm van een paard werd gebouwd, eveneens beplakt met gekleurd papier. Tijdens het bouwen reciteerde een maulvi of iemand anders die goed de koranverzen kende, gebeden, de dua's. Die dua's waren gericht tot God, maar er werd ook gebeden tot de geest van Husayn. Doorgaans werd bij de leider van de groep op het erf een stuk afgeschermd en een overkapping van houten palen met zinkplaten gebouwd, waar de toren gemaakt zou worden. Ook bouwde men de toren wel in de loods van de plaatselijke rijstpelmolen. Daar was tenminste genoeg ruimte, want niet zelden kreeg de Tajiya-toren een hoogte van zo'n vijf meter. Ook hindoes deden soms mee aan het rituele bouwen van de toren en aan de processie. Meer dan eens werden in één dorp verschillende torens gebouwd, soms wel zes of zeven. Men | |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
mocht de plek waar de graftoren gebouwd werd niet zomaar betreden: de persoon moest daarvoor ritueel rein zijn. Vrouwen bouwden niet mee, maar verzorgden de catering voor de bouwers en brachten ook offervoedsel bij de tabut, door de informanten aangeduid met de hindoeterm prasad. Mensen uit de buurt kwamen bij de graftoren om te bidden tot de Almachtige en tot Husayn. Velen baden om de genezing van een ziekte of een zieke, kinderloze vrouwen vroegen de zegen om kinderen te mogen baren. Er zijn verhalen van vrouwen die ervan overtuigd zijn dat zij door deze gebeden een kind hebben gekregen. Gedurende het bouwen werden niet alleen gebeden gereciteerd, maar ook een soort klaagliederen gezongen, bekend als masiya's. In de masiya's bezongen de moslims de lotgevallen van Hasan en Husayn. Het werd een compleet festijn doordat er allerlei activiteiten in het kader van Tajiya plaatsvonden. Zo werden er worstelwedstrijden (kusti) gehouden, nagespeelde zwaard- en stokgevechten (talwár en ghatká) en demonstraties waarbij mannen met met zware knuppels zwaaiden. In de optocht was de jharrá populair, een soort dans waarbij mensen elkaar met printabezemsGa naar eind3. slaan, terwijl ze de slagen moeten proberen te ontwijken. Van het zichzelf kastijden met zwepen of kettingen tijdens de processie, zoals sji'ieten elders wel doen, maakte geen der informanten melding. In de achtste nacht van muharram vond het vlaggenritueel (alám) plaats ter ere van Abbas, de vlaggendrager en halfbroer van Husayn. Ook Abbas bracht het tot martelaar toen hij dodelijk gewond raakte in een poging water te halen voor de dorstige kinderen in het legerkamp. Met de vlag in de hand werd in een kring gelopen. Het geluid van de tásá-bands, die voortdurend militaire marsmuziek ten gehore brachten zoals ontstaan in het Oosten, zweepte de aanwezigen op. De muziek klonk dikwijls al in de periode van het tabut-bouwen. Op de muziek werd ook gedanst door de mannen. Een eenvoudige tásá-band bestond uit een grote houten keteldrum, voor op de buik gebonden, die met een korte, dikke houten stok beslagen werd om het basisritme of de ‘beat’ aan te geven. Deze keteldrum werd begeleid door de kleine komvormige metalen drums, ook voor de buik gebonden, die werden beslagen met lange dunne stokken. Menig Surinaamse wadjan [een pan met holle bodem] heeft eraan moeten geloven om ontdaan van handvaten, bespannen met geiten- of schapenvel, dienst te doen als tásá-rommel. Soms werd een wadjan gewoon ‘gekaapt’ uit moeders keuken. Verder werden de trommels begeleid met de jhál, twee grote koperen bekkens die tegen elkaar geslagen werden. De tásá-drum wordt bij gelegenheid nog bespeeld, maar de jhál is daarbij niet meer te horen. Onder het geluid van deze opzwepende marsmuziek van drummers die in de optocht liepen, droeg men tot slot in processie de graftoren door de straten naar de rivier of een ander stromend water, waar ze onder rituele begeleiding van een maulvi in het water werd geworpen. Soms werd de tabut op een korjaal gezet om haar vervolgens in het midden van de rivier in het water te werpen. Een hindostaanse informante uit Houttuin in het district Wanica maakte melding van, wat zij noemde, een kleine Tajiya-viering, die zou plaatsvinden naast de grote rouwherdenking. Daarmee doelde ze op de grootte van de tabut. Het gaat hier waarschijnlijk om een herdenking van de martelaarsdood van de acht maanden oude zoon van Husayn, die ‘zich uit zijn wieg rolde omdat hij had willen meevechten in de slag’. Het kind, genaamd Ali Ashgar, werd door de vijand met een lans doorstoken. | |||||||||||
Vechtpartijen rond TajiyaEnerzijds bevestigde het bouwen van de Tajiya of tabut de eenheid onder hindoes en moslims in Suriname. Anderzijds speelde concurrentie | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
een belangrijke rol. Het was een ‘plaagding’, zoals een creoolse informant zei. De ene groep had liever niet dat de anderen zagen wat zij bouwden. De concurrentie kwam vooral sterk tot uiting wanneer tijdens de rondtocht en het naar de rivier dragen twee processies elkaar tegenkwamen. Moesten ze elkaar passeren dan leidde dat vaak tot vechtpartijen om voorrang. De tásá-muziek leverde ontgetwijfeld een belangrijke bijdrage aan de opgewonden stemming van de deelnemers. De populariteit van Tajiya in al zijn aspecten, zoals de demonstraties van kracht en vechtkunst, zou ook te maken hebben met de ‘martiale geest’ van de betreffende bevolkingsgebieden in India waarde meeste contractarbeiders vandaan stamden. Deze vechtkunsten zijn typerend voor de regio waar de meeste contractanten vandaan kwamen. De viering zal ook een belangrijke emotionele uitlaatklep geweest zijn voor negatieve gevoelens die te maken hadden met heimwee naar India en met de beroerde omstandigheden waaronder de Indiërs werkten op de plantages. Maar waarschijnlijk was het vooral de emotionele geladenheid van het festival die zorgde voor een ontvankelijke sfeer voor het uitbreken van rellen: in India waren deze ook niet vreemd (Schimmel 1980: 120). De aard en de atmosfeer van Tajiya werkten een emotioneel opgewonden stemming in de hand die kon ontaarden in gewelddadigheden. In 1891 veroorzaakte de Tajiya-herdenking nabij de plantage Zoelen in het district Commewijne een rel waarbij uiteindelijk doden vielen. Maar niet alleen in de districten werd gevochten, ook in Paramaribo zijn er vaker vechtpartijen ontstaan bij een Tajiya-viering. Leo Ferrier (1998: 110-111) bespreekt de beruchte aan het Tajiya-feest gerelateerde rel nabij plantage Zoelen in Commewijne in 1891. Hij vertelt dat dat Tajiya-feest van 17 augustus dat jaar ontaardde in een vechtpartij tussen de processiegangers van de plantages Mariënburg en Zoelen en die van de plantage Geertruidenberg, Zoals gebruikelijk draaide het gevecht om de voorrang naar de rivier. Aanvankelijk bemoeide de politie zich er niet mee, maar door interventie van de directeur van Mariënburg James Mavor, een rooms-katholieke priester en de agent Van Geijt, zou de orde hersteld zijn. Ondertussen had iemand echter naar de stad gebeld en verscheen procureur-generaal Van Kalff opeens met een detachement van twintig militairen. De hoofdman en een aantal andere ‘koelies’ werden gearresteerd. Vervolgens begonnen de overige processiegangers met kluiten en stenen te gooien naar de militairen waarop de laatsten uiteindelijk het vuur op hen openden. Het resultaat was 4 doden en 5 gewonden. Het voorval werd in de doofpot gestopt uit angst dat de Britse regering de contractmigratie vanuit Brits-Indië naar Suriname zou opschorten. Ondanks de veelvuldige relletjes en vechtpartijen rond Tajiya werd dit festival niet verboden. Onderlinge vechtpartijen van de hindostanen werden blijkbaar gedoogd zolang de autoriteiten maar niet het mikpunt werden. Mogelijk zagen die er zelfs een voordeel in dat de contractanten zich bij dergelijke feesten het liefst op elkaar afreageerden. Zo zou Tajiya een belangrijke uitlaatklep zijn voor spanningen die anders misschien op de plantagebazen afgereageerd zouden kunnen worden. Bovendien zou een verbod op Tajiya waarschijnlijk tot groot protest geleid hebben gezien de populariteit en de religieuze aard van het festival en omdat het volgens de contractuele bepalingen gevierd mocht worden. Geen van de informanten maakte melding van overmatig alcoholgebruik tijdens de processie. Maar dit zou wel een rol gespeeld kunnen hebben bij optochten die in vechtpartijen ontaardden. Zo wordt in de Trinidadiaanse media regelmatig commentaar geleverd op het drankmisbruik tijdens de Hosay-processie. Over de Tajiya-viering in Gu- | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
yana - deze behoort ook in dit buurland tot het verleden - wordt gezegd dat dit ritueel geleidelijk aan was gedegenereerd tot een saturnalia waarin hindoes, moslims en creolen zich met elkaar vermengden en rum en marihuana bijdroegen tot de religieuze ferveur van de processiegangers. Vaak ging het festival gepaard met geweld en doodslag. Ook zouden processiegangers in Brits-Guyana iedere plantagefunctionaris die zij tegenkwamen en bij het naderen van de Tajiya-optocht niet op tijd van zijn paard steeg molesteren (Guyana Historical Journal 1992-3: 28). De Surinaamse informanten maken echter geen melding van het dragen van wapens in de processie of van het molesteren van functionarissen. | |||||||||||
Het verdwijnen van de Tajiya-vieringHindostaanse moslims schrijven het verdwijnen van de Tajiya in Suriname toe aan de kleine sji'ietische minderheid. Hoewel exacte cijfers over de omvang van de sji'ieten ontbreken, mogen we aannemen dat ze niet dominant waren, hun belangrijkste festival echter wel. En hoe diep de religieuze betekenis ging, is te zien aan de viering van Muharram elders ter wereld, waar de deelnemers zichzelf slaan met zwepen of kettingen. Er was vermoedelijk een kleine harde kern die beschikte over de rituele kennis van het festival en er een zeer sterk geloof aan hechtte. Daarnaast zal de sociale functie en aantrekkingskracht van het festival de grote massa op de been gebracht hebben. De populariteit van Tajiya onder de overige religieuze moslimgroeperingen en deels de hindoes zal vooral gelegen hebben in de sociale functie en ook in de mogelijkheid om bij de tabut te bidden om beterschap of het krijgen van kinderen.Ga naar eind4. Mijn soennietische informanten betitelden Tajiya als afgoderij. Een moslimvoorganger te Santo Boma wist te vertellen dat het zelfs gevaarlijk was, ‘Want als je eenmaal er aan begonnen was zou je er elk jaar mee moeten doorgaan om Husayn te herdenken. Anders zouden de geesten die je er mee had opgeroepen boos worden en je ziek maken’. Een vooraanstaand aanhanger van de ahmadiyah-beweging zei: ‘Met alle respect, maar onze voorouders wisten niet beter. Ze deden zoals zij gewend waren van hun voorouders, maar wij weten beter want we zijn geschoold’. De alfabetisering en de daaruit voortvloeiende intellectuele ontwikkeling leidde tot een beter begrip van de heilige geschriften van de islam, de koran en de hadith (de officiële traditie van de islam). Hoewel de alfabetisering op westerse leest geschoeid was, vormde zij een grote stimulans voor de uitbouw van intellectuele vaardigheden op het gebied van de islam. Volgens soennieten wordt nergens in de islamitische geschriften aanwijzing gegeven tot de noodzaak of wenselijkheid van de carnavalsachtige Tajiya-viering. Daarom ageren zij ertegen. De precieze percentuele verhouding tussen soennieten en sji'ieten in Suriname zal nooit aan het licht komen, maar zeker is dat het belangrijkste kanaal voor soennietische dominantie liep via de geschoolde voorgangers. Die begonnen zich uit te spreken tegen het festival: God is één en heeft geen tussenpersoon nodig in de vorm van Husayn. Tajiya werd beschouwd als afgoderij. Behalve ‘zuivering’ van de islam had de westerse invloed tot gevolg dat andere vormen van amusement hun intrede deden. Hiermee begon Tajiya naast zijn religieuze relevantie ook zijn sociale en vertiersfunctie te verliezen. | |||||||||||
ConclusieDe Tajiya-herdenking in Suriname week in haar hoofdlijnen niet af van die in India, zowel in haar uiterlijke aspecten als in religieuze zin. Heftige emotionele praktijken zoals zelfkastij- | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
ding met zwepen of kettingen, zoals thans nog waarneembaar in Iran, kwamen hier niet voor. Ook maakte geen der informanten melding van andere emotionele handelingen, zoals van het stukmaken van sieraden en het opvangen van tijdens het Tajiya-feest geplengde tranen die een geneeskrachtige waarde zouden hebben. Wel waren in Suriname kleine uiterlijke afwijkingen zichtbaar, zoals het gebruik van parwahout voor de graftoren. Ook werd hier de tabut in stromend water geworpen, en niet, zoals in India ook wel het geval was, begraven in de grond. Dit heeft vermoedelijk te maken met de praktische omstandigheid dat in Suriname ruimschoots natuurlijk stromend water voorhanden is. Het commentaar van soennietische voorgangers op de rouwherdenking was een anti-propaganda die ook in India niet geheel afwezig was, maar kennelijk niet doordrong tot de enorme mensenmassa in dat land. Interessant is de eenheid die Tajiya - ondanks de bijhorende vechtpartijen - wist te bewerkstelligen onder hindoes en moslims, een relatie die soms lokaal in een bepaalde periode gekenmerkt werd door spanningen als gevolg van de gespannen verhouding tussen beide geloofsgemeenschappen bij tijd en wijle in India. Tajiya was vermoedelijk een belangrijke uitlaatklep voor spanningen gerelateerd aan het koloniaal plantagesysteem en de heimwee naar het moederland. Hoewel de gezamenlijke viering van het feest door moslims en hindoes voortkwam uit syncretisme, droeg Tajiya de potentie in zich van een festival met een sterke identiteitswaarde. Uiteindelijk kon uitgerekend de meerderheid van de islamieten zich niet identificeren met deze rouwherdenking: ze waren in de eerste plaats rechtgeaarde moslims die zich niet dienden over te geven aan ‘afgodische’ praktijken als Tajiya. De sji'ietische rouwherdenking Tajiya heeft ten slotte de overplanting uit India naar Suriname niet overleefd. Ondanks de massale populariteit moest het festival wijken voor het Ied-u-Fitr, dat bij de soennieten thans een belangrijke plaats inneemt. Er moet een kleine religieuze kern van sji'ieten geweest zijn die de rituele kennis droeg van het festival en voor wie het een diepe spirituele betekenis had. Daarnaast zal een aantal deelnemers meegedaan hebben uit overwegingen die door de informanten betiteld worden als ‘afgoderij’, zoals het bidden bij de tabut om voorspoed, beterschap en kinderen. Voor de overgrote massa zal er echter voornamelijk sprake zijn geweest van vertier. Bij de overplanting van Tajiya ging het om de handhaving van voorouderlijke tradities, die als gevolg van de ontwikkeling die ze hadden doorgemaakt in India een sterk syncretisch karakter droegen. Alfabetisering en daarop volgende intellectuele ontwikkeling zorgden voor een bewustwordingsproces omtrent de op schrift gestelde godsdienst. De voorgangers van de soennietische meerderheid zagen nergens in de geschreven bronnen de noodzaak vermeld van een carnavalsachtige rouwherdenking rond Husayn. Integendeel, de soennieten zagen - met name bij monde van hun voorgangers - er een sterke vorm van ‘afgoderij’ in. Met die bewustwording en het geleidelijk aan opgaan van de sji'ieten in de soennietische meerderheid was het verdwijningsproces in gang gezet. De uiteindelijke breuk met de Tajiya-viering werd ingezet door de soennietische voorhoede die zich ertegen uitsprak. Uiteindelijk heeft deze ontwikkeling in het uitstervingsproces van Tajiya in Suriname de beslissende rol gespeeld. Alfabetisering en modernisering (verwestersing) brachten behalve orthodox-soennietische invloeden echter ook een intensievere invloed van de westerse cultuur met zich mee. Omdat Tajiya voor de massa vooral de functie had van vertier, is de invloed van de westerse cultuur een belangrijke reden geweest dat het | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
aan populariteit verloor. Westerse vormen van vermaak deden langzamerhand hun intrede, waarmee naast de religieuze betekenis ook de vertiersfunctie aan relevantie inboette. Dat Tajiya een aantrekkingskracht had als ‘vermaak voor het publiek’, bleek bij de laatste grote Tajiya-viering in 1987. Een groot publiek woonde de optocht bij. Optochten met muziek hebben nu eenmaal een grote aantrekkingskracht op mensen. Dit is ook te zien aan de carnavaleske Hosay-viering hedentendage in Trinidad. Dat Tajiya het in Suriname niet heeft kunnen brengen tot de status van carnaval, komt door het uitsterven van de harde sji'ietische kern die de rituele waarde en kennis van het festival bezat. De rouwherdenking rond Hasan-Husayn heeft daardoor in Suriname niet lang stand kunnen houden. | |||||||||||
Literatuur
Welmoed de Boer studeerde Indische en Iraanse talen en culturen aan de Rijksuniversiteit Leiden. Zij was enkele jaren werkzaam als onderzoeker bij de Afdeling Cultuurstudies van het Ministerie van Onderwijs & Volksontwikkeling in Paramaribo en is thans eind- en cultuurredacteur bij het dagblad De West. |
|