OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 20
(2001)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Hans Ramsoedh
| |
Bronnen voor de surinamistiekBibliografieën of catalogi zijn onmisbaar als ‘apparaat’ of bronnen voor de historiografie of in dit kader de Surinamistiek. Een goed hulpmiddel vormen hierbij de door de Caraïbische Afdeling (Caraf) van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden uitgebrachte bibliografieën over Suriname.Ga naar voetnoot1. In deze bibliografieën treft men een opsomming aan van monografieën en artikelen die aanwezig zijn in de bibliotheek van het KITLV. Naast deze bibliografieën van Caraf is door de Univer-siteitsbibliotheek van Amsterdam een SurinamecatalogusGa naar voetnoot2. uitgebracht. Deze catalogus bevat alle titels die vanaf de zeventiende eeuw over Suriname zijn verschenen en die aanwezig zijn in deze bibliotheek: | |
[pagina 129]
| |
de vroegste bellettristische uitingen over Suriname, reisverslagen, plantershandboeken, een grote collectie kaarten, geschiedkundige, politieke, economische en rechtskundige verhandelingen. Over de marrons (1667-1975) is er een bibliografieGa naar voetnoot3. van de hand van de Amerikaanse antropoloog en Saramakakenner Richard Price verschenen. Het eerste deel van deze bibliografie bevat een historische inleiding waarin Price ingaat op de historisch-demografische ontwikkelingen, de slavensamenleving, marronage en de koloniale reactie, alsmede de vorming van verschillende marron-samenlevingen. Voor beknopte achtergrondinformatie en literatuurverwijzing is de in 1977 verschenen Encyclopedie van Suriname,Ga naar voetnoot4. als opvolger van de in 1917 verschenen Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, eveneens een belangrijke ingang. De Encyclopedie van Suriname is feitelijk aan een update toe. Voor de meest recente uitgaven is men aangewezen op de sinds 1990 door Caraf jaarlijks uitgebrachte Caribbean Abstracts waarin recent verschenen monografieën en artikelen over het gehele Caraïbische gebied zijn opgenomen. In Oso treft men twee keer per jaar een overzicht aan van recent verschenen literatuur. In een drietal nummers van Oso vindt men daarnaast een beschrijving van Surinamecollecties in Suriname en in Nederland.Ga naar voetnoot5. Ook de door IBS en de afdeling Culturele Antropologie van de universiteit van Utrecht uitgegeven Surinaamse BronnenserieGa naar voetnoot6. is van groot belang voor de studie van Suriname. Met deze Bronnenserie wordt beoogd ongepubliceerde documenten die van betekenis kunnen zijn voor de studie van Suriname toegankelijk te maken. | |
Algemene studiesVan Liers Samenleving in een grensgebied (eerste druk 1949) geldt nog steeds als de meest gezaghebbende inleiding in de Surinaamse geschiedenis. Het accent in dit werk ligt op de periode vóór 1945. In de herdrukken (laatste en vierde druk in 1984) heeft Van Lier gezorgd voor een actualisering tot 1975, zij het summier. In 1990 completeerde Cornelis Goslinga, tot aan zijn emiritaat hoogleraar aan het Center for Latin American Studies van de University of Florida in Gainesville, zijn trilogie (2.274 pagina's) over de geschiedenis van de Nederlanders in het Caraïbisch gebied tussen 1580 en 1942.Ga naar voetnoot7. Goslinga heeft deze geschiedenis vanuit een Nederlands perspectief beschreven en zijn toonzetting is soms koloniaal. | |
[pagina 130]
| |
In 1983 verscheen Albert Helmans magnum opus waarin hij de gevolgen van het koloniale beleid voor een hypothetisch ‘Groot-Guyana’, het gebied tussen de Orinico, de Atlantische Oceaan en het noordelijk deel van het Amazone-gebied (Suriname, Guyana, Frans-Guyana, Venezolaans en Braziliaans Guyana) blootlegde. Helmans Foltering (in 1995 herdrukt) is een uitgesproken voorbeeld van een ‘histoire engagé’.Ga naar voetnoot8. Ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen Surinaamse en Nederlandse historici verscheen in 1993 Geschiedenis van Suriname. Van Stam tot staat.Ga naar voetnoot9. In deze publicatie wordt de geschiedenis van Suriname thematisch behandeld. Een gedegen overzichtswerk vormt Geschiedenis van Suriname (1995)Ga naar voetnoot10. van de Nederlandse NRC-journalist Hans Buddingh'. Dit boek is in 1999 herdrukt en geactualiseerd. Tot 1980 baseerde de auteur zich op secundaire bronnen. Voor de ontwikkelingen na 1980 putte hij uit eigen ervaringen als Suriname-watcher bij de NRC. Interessant is voorts dat de auteur veel cijfermateriaal over de periode na 1980 bijeen heeft gebracht. Van Janssen (1986) en Verschuuren (1987/1994) verschenen eerder beknopte overzichtwerken over Suriname.Ga naar voetnoot11. | |
Politiek en politieke verhoudingenIn 1978 schreef de Amerikaanse politicoloog Edward Dew een ‘klassieker’ over de Surinaamse politiek: The difficult flowering of Surinam.Ga naar voetnoot12. Deze studie beslaat de periode tijdens de Tweede Wereldoorlog tot aan de onafhankelijkheid in 1975. Uitgaande van de theorie over pacificatie-democratieGa naar voetnoot13. analyseert Dew de na-oorlogse politieke ontwikkelingen in termen van etnische verzuiling (consociatie-democratie). In 1994 kwam een vervolg op zijn studie van 1978: The trouble in Suriname.Ga naar voetnoot14. Hierin behandelt Dew de periode na de onafhankelijkheid tot en met 1992. De optimistische toonzetting in The difficult flowering maakte plaats voor teleurstelling door de ontwikkelingen in het onafhankelijke Suriname. De plurale democratie en het vraagstuk van de levensvatbaarheid van jonge staten als Suriname en de Nederlandse Antillen als autonome eenheid zijn centrale thema's in twee studies van Lagerberg (1985, 1989).Ga naar voetnoot15. Na 1975 diende zich een generatie Surinaamse auteurs aan met belangstelling voor het eigen verleden. Derveld (1982) beschreef de politieke integratie van Javanen.Ga naar voetnoot16. Een interessant aspect in zijn dissertatie is de relatie | |
[pagina 131]
| |
tussen politiek en religie. Choenni (1982) maakte een vergelijkende studie van de rol van Hindostanen in de politiek in Suriname, Trinidad en Guyana.Ga naar voetnoot17. Naar aanleiding van vijf jaar onafhankelijkheid redigeerde WillemsenGa naar voetnoot18. een bundel opstellen waarin overheersing (kolonialisme en militarisme) en verzet (oud en nieuw) de rode draad vormen. Chin en Buddingh' (1987) besteedden aandacht aan de na-oorlogse ontwikkelingen met daarbij een te grote aandacht voor de rol van de linkse politieke partijen tussen 1980 en 1987.Ga naar voetnoot19. Ondanks de grote betekenis van de vakbeweging in de Surinaamse samenleving was er lange tijd in de wetenschappelijke literatuur weinig aandacht geschonken aan het vakbondswezen. De dissertatie van Campbell (1987) voorzag in deze omissie.Ga naar voetnoot20. Op staatsrechtelijk gebied verscheen de dissertatie van Fernandes Mendes (1989). Hij maakte een staatsrechtelijke analyse van het proces naar onafhankelijkheid en stelde dat Suriname eerder te laat dan te vroeg onafhankelijk werd.Ga naar voetnoot21. Ook kan genoemd worden de studie van Munneke (1990)Ga naar voetnoot22. naar de staatsrechtelijke ontwikkelingen tussen 1975 en 1987. Ramsoedh (1990) schreef een dissertatie over de koloniale politiek en beleid van gouverneur Kielstra tussen 1933 en 1944.Ga naar voetnoot23. Over zijn ervaringen als ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Suriname en belast met de Nederlands-Surinaamse betrekkingen schreef de Surinaamse socioloog Schalkwijk (1994) een studie waarin de haat-liefde-verhouding tussen beide landen het centrale thema is.Ga naar voetnoot24. Jules Sedney (1997)Ga naar voetnoot25., premier tussen 1969-1973, beschreef de parlementaire democratie in de multi-etnische Surinaamse samenleving in de periode 1949-1996. Democratie, etniciteit en politieke machtsvorming vormen de drie centrale thema's in zijn boek. Ook van en over een aantal politici verschenen publicaties. Azimullah (1986)Ga naar voetnoot26. schreef een politieke biografie over Lachmon. Werners (1998)Ga naar voetnoot27. maakte een studie van de politicus Pengel. Breeveld (2000) promoveerde op laatstgenoemde politicus.Ga naar voetnoot28. Wijntuin (1994), parlementsvoorzitter tussen 1973 en 1980, schreef zijn politieke memoires.Ga naar voetnoot29. Hij maakte eerder studie van de pater-politicus Weidmann en de vakbondsleider Louis Doedel.Ga naar voetnoot30. Haakmaat (1987)Ga naar voetnoot31., minister in de regering Chin A Sen (1980-1982) schreef even- | |
[pagina 132]
| |
eens zijn memoires. Deze oud-minister stelde in 1996 zijn politieke observaties te boek.Ga naar voetnoot32. Van de Hindostaanse politieke partij, de VHP, verscheen in 1999 een gedenkboek.Ga naar voetnoot33. De problemen en dilemma's van de voormalige Nederlandse koloniën in het Caraïbisch gebied worden door Oostindie (1997) besproken.Ga naar voetnoot34. In opdracht van de Nederlandse regering publiceerden Oostindie en Klinkers (2001)Ga naar voetnoot35. een driedelige studie naar de betrekkingen tussen Nederland en de (voormalige) koloniën in de West in de periode 1940-2000. Inge Klinkers (1999)Ga naar voetnoot36. promoveerde eerder op het Nederlandse dekolonisatieproces in de Caraïben. Meel (1999)Ga naar voetnoot37. schreef een studie over de Surinaams-Nederlandse betrekkingen tussen 1954 (totstandkoming van het Statuut) en 1961 (de mislukte Rondetafel Conferentie). Hij besteedde hierin ook aandacht aan de rol van het Surinaamse nationalisme. Eerder verzorgde dezelfde auteurGa naar voetnoot38. een bronnenpublicatie over de linguist Jan Voorhoeve (1923-1983) die zich beijverde voor de opwaardering van het Sranan met de uitgesproken bedoeling om daarmee het zelfbewustzijn van de Creoolse bevolkingsgroep te verhogen. Voorhoeve was eveneens betrokken bij de nationalistische groepering Wie Eegi Sani rondom wijlen Eddy Bruma. Naar aanleiding van vijfentwintig jaar onafhankelijkheid redigeerden Hoefte en Meel (2001) een bundel opstellen (religie, kunsten, economie, migratie, politiek, taal- en letterkunde) over Suriname in de twintigste eeuw.Ga naar voetnoot39. Het ontstaan en de ontwikkeling van het Surinaamse nationalisme werden beschreven door de Nederlandse journalist en Surinamekenner John Jansen van Galen.Ga naar voetnoot40. Ooit noemde de Nederlandse minister-president J. den Uyl (1973-1977) de onafhankelijkheid van Suriname het voornaamste wapenfeit van zijn premierschap. Over de houding van de sociaal-democraten in Nederland ten opzichte van Suriname schreef John Jansen van Galen eveneens een studie.Ga naar voetnoot41. Eerder gaf hij in Kapotte plantage een impressionistische schets van de gesegmenteerde Surinaamse samenleving met daarbij veel aandacht voor de ontwikkelingen tussen 1970 en 1975.Ga naar voetnoot42. Het Surinaamse nationalisme is eveneens het onderwerp van een in | |
[pagina 133]
| |
voorbereiding zijnde dissertatie van Edwin Marshall. Over de militaire staatsgreep en de nasleep ervan is veel gepubliceerd, het merendeel door journalisten: de vorming van het Surinaamse leger (Verstegen 1997)Ga naar voetnoot43., de staatsgreepGa naar voetnoot44. (Slagveer 1980, Boom 1982, Hira 1983, Verhey/Westerloo 1983, Cardenas 1988), de DecembermoordenGa naar voetnoot45. (Sariman 1983, Wako 1985, Boerboom/Oranje 1992), de schending van mensenrechtenGa naar voetnoot46. (Bossuyt/Griffiths 1983, OAS 1983, Amnesty International 1987, Moi Wana '86 1991, 1992), de telefooncoup van 1999Ga naar voetnoot47., BouterseGa naar voetnoot48. (Oltmans 1984, Van Mulier 1990, Van Westerloo 1993), BrunswijkGa naar voetnoot49. (Herrenberg 1986, Van der Beek 1987), drugshandelGa naar voetnoot50. (Hirschland 1993, Haenen 1999, Van den Heuvel 1999), BosnegervluchtelingenGa naar voetnoot51. (Polimé/Thoden van Velzen 1988), verzet, de politieke rol van de militairen en de militarisering van de samenlevingGa naar voetnoot52. (Sedoc-Dahlberg 1990, Brana-Shute 1990, Payne/Sutton 1993, Carlene J. Edie 1994), kritische studies over de rol van de militairen (Kross 1987, Para 1993, 1996 en 1998).Ga naar voetnoot53. Tot slot kan worden gewezen op de internetpagina van de Nederlandse kwaliteitskrant de NRC die achtergrondinformatie biedt over Suriname.Ga naar voetnoot54. | |
[pagina 134]
| |
Sociale en economische geschiedenisMassale emigratie is de prijs die Suriname onder meer betaalde voor de onafhankelijkheid in 1975. Het Surinaamse migratievraagstuk (emigratie en retourmigratie) vormde medio jaren zeventig onderwerp van studie door de antropoloog Frank Bovenkerk, thans hoogleraar criminologie in Utrecht.Ga naar voetnoot55. Een aantal Surinaamse auteurs schreef heel duidelijk vanuit een ideologisch perspectief. Met zijn Van Priary tot en met De Kom biedt Sandew Hira (1982) een materialistische visie op de ontwikkeling van de Surinaamse maatschappij en de geschiedenis van het verzet in Suriname. HiraGa naar voetnoot56. bekritiseerde in deze studie Van Liers plurale benadering in Samenleving in een grensgebied. Willemsen (1980) en Heilbron sloten met hun publicaties aan bij het werk van de Latijns-Amerikaanse ‘dependistas’Ga naar voetnoot57. en de Amerikaanse socioloog Immanuel Wallerstein.Ga naar voetnoot58. Willemsen en Heilbron hielden zich bezig met de sociaal-economische transformaties na 1863. WillemsenGa naar voetnoot59. concentreerde zich op het koloniale beleid, terwijl HeilbronGa naar voetnoot60. het ontstaan en de eerste ontwikkeling van de kleine boeren behandelde. Beide auteurs presenteerden hun analyse vanuit een antikolonialistisch kader. Hoewel Gowricharn zich in het begin van de jaren negentig distantieerde van zijn eerdere marxistische opvattingen, nam hij in zijn studie (1990)Ga naar voetnoot61. over agrarische modernisering en economische ontwikkeling in Suriname tussen 1930 en 1960 de marxistische theorie over primitieve accumulatie als exploratief uitgangspunt. Over de kleinlandbouwsector en met name het functioneren van de overheid ten opzichte van de boeren in de jaren zeventig en tachtig schreef Morenc een dissertatie.Ga naar voetnoot62. Hugo Essed (1984)Ga naar voetnoot63. en Oedayrajsingh Varma (1984, 1993)Ga naar voetnoot64. sloten met hun studies dicht aan bij Wij slaven van Suriname van Anton de Kom. Carlo Lamur (1985) koos voor het thema van de falende koloniale overheid met betrekking tot de vestiging van de Amerikaanse Alcoa in Suriname.Ga naar voetnoot65. De Surinaamse econoom Caram (1981), thans directeur van de Centrale Bank van Aruba, onderzocht de monetaire politiek van de Centrale Bank van Suri- | |
[pagina 135]
| |
name tussen 1957 en 1977.Ga naar voetnoot66. Over de Centrale Bank en De Surinaamse Bank schreef de historicus Loor (1990, 1992) een gedenkboek.Ga naar voetnoot67. Begin jaren negentig beschreven Surinaamse en Nederlandse deskundigen de rol van de markteconomie, de overheid, internationale samenwerking en de marktsector in de wijder perspectief op de middellange termijn (het jaar 2000) in Suriname.Ga naar voetnoot68. De huidige economische situatie in Suriname (anno 2000) is nog dramatischer dan deze deskundigen begin jaren negentig konden bevroeden. Paul van Gelder deed onderzoek naar de informele sector in Groot-Paramaribo eind jaren zeventig met daarbij specifieke aandacht voor de meubelmakerij en autoreparatie.Ga naar voetnoot69. De veranderingen in de werkgelegenheid, de informele sector en de armoedesituatie vanaf begin jaren zeventig tot begin jaren negentig is het onderwerp waarop de socioloog Menke (1998) promoveerde.Ga naar voetnoot70. De Surinaamse sociologe Kromhout (2000) deed onderzoek naar overlevingsstrategieën van arme vrouwen in drie volkswijken in Paramaribo in de jaren negentig.Ga naar voetnoot71. In de tweede helft van de jaren zeventig raakte Suriname vertrouwd met het fenomeen van Guyanese en Haïtiaanse gastarbeiders in Suriname. Singelenberg (1983) onderzocht begin jaren tachtig de aard van de Guyanese gastarbeid.Ga naar voetnoot72. Wijdenbosch, oud-hoofd van de Luchtverkeersdienst, schreef een kroniek van de Surinaamse burgerluchtvaart met aandacht voor concessies en formele regelingen op luchtvaartgebied.Ga naar voetnoot73. De expansie en de activiteiten van de gouden multinationale houtkapbedrijven in het binnenland actualiseerden het vraagstuk van de landrechten van de binnenlandbewoners. Over dit vraagstuk verschenen studies van de hand van Vernooij (1988, 1995), Kanhai/Nelson (1993) en Kambel/Mackay (1999).Ga naar voetnoot74. De opkomende arbeidersbeweging aan het begin van de jaren dertig is een belangrijk thema in de studies van Ben Scholtens (1986, 1987).Ga naar voetnoot75. Lange tijd vormden de studies van De Klerk en Ismael de enige over Hindostaanse en | |
[pagina 136]
| |
Javaanse contractarbeiders.Ga naar voetnoot76. Pas in de jaren tachtig zou het immigratie-onderzoek onder Hindostanen in Suriname nieuwe impulsen krijgen (Emmer 1986).Ga naar voetnoot77. Bhagwanbali (1996) deed onderzoek naar de werving van contractarbeiders in India.Ga naar voetnoot78. De praktijk van de contractarbeid op de plantage Mariënburg werd door Hoefte (1998) beschreven. Eerder publiceerde zij (1990) over de arbeidsomstandigheden van de Javaanse contractanten in Suriname.Ga naar voetnoot79. De Surinaamse historicus Maurits Hassankhan werkt aan een dissertatie over Hindostaanse contractarbeid. De opheffing van het concordantiebeginsel (rechtseenheid) en de invoering van de rechtsdifferentiatie (Aziatische huwelijkswetgeving) is het thema van de studie van Zevenbergen.Ga naar voetnoot80. Voor genealogisch onderzoek zijn de publicaties van Ten Hove/Dragtenstein (1997) en Hassankhan/Hira (1998, 2000) van belang. Ten Hove en DragtensteinGa naar voetnoot81. hebben gegevens van 6.364 gemanumitteerden (vrijgelaten slaven vóór 1863) verzameld. Hassankhan en HiraGa naar voetnoot82. publiceerden de gegevens (gedrukt en op database) van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders. Voor de sociale, geestes- en mentaliteitsgeschiedenis van Suriname is het ten slotte van belang te wijzen op de in voorbereiding zijnde dissertatie van Michiel van Kempen naar de Surinaamse literatuurgeschiedenis (zeventiende eeuw tot 2000) waarop hij in 2001 hoopt te promoveren. Hierin beschrijft hij eveneens de geschiedenis van de andere kunsten (theater, toneel, muziek etc.) en de gehele institutionele achtergrond van het literatuurbedrijf, zoals onder andere drukkerijen, uitgeverijen, boekhandels, bibliotheken, leesgenootschappen, culturele instellingen en de pers. | |
Religie-studiesOp het terrein van de christelijke religies verscheen een aantal studies (Jones 1981, Fontaine 1985, Lenders 1996, Vernooij 1989, 1996 en 1998, Ort 2000).Ga naar voetnoot83. Van Lier (1983) maakte | |
[pagina 137]
| |
studie van de bonumans.Ga naar voetnoot84. Over de boslandprofeet Johannes King verschenen drie studies (Zamuel 1994, De Beet 1981, 1997).Ga naar voetnoot85. Geïnspireerd door de studie van WoodingGa naar voetnoot86. naar de winti-religie in het district Para, exploreerde Schoonheijm (1980)Ga naar voetnoot87. de sociaal-economische aspecten van deze Afro-amerikaanse religie. Over een messianistische beweging onder de Bosnegers, zendingsarbeid onder de Saramaka, de Tapanahoni Ndyuka en de Kwinti, en het Afakaschrift verschenen bronnenstudies.Ga naar voetnoot88. Dubelaar en Pakosie hebben in hun bronnenstudie alle door Afaka geschreven filosofische en religieuze teksten in het Afakaschrift (met vertalingen in het Sranantongo en het Nederlands) bijeengebracht. Sinds De Klerks Cultus en ritueel van het orthodoxe Hindoeïsme in Suriname publicatie in 1951 is er heel weinig gepubliceerd over deze religie. Bakker (1999)Ga naar voetnoot89. schreef een impressie van het huidige Surinaams hindoeïsme. Opvallend genoemd mag worden het ontbreken van een studie van de hindostaanse en javaanse islam in Suriname. | |
Plantage-economie, slavernij en marronageOver de vroege geschiedenis van Suriname schreef Van der Meiden (1987)Ga naar voetnoot90., oud-rijksarchivaris van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, een dissertatie over een steeds terugkerend thema in die periode: het conflict tussen de gouverneur en de kolonisten. Het accent in zijn studie ligt vooral op het geschil rond gouverneur Mauricius (1742-1751). De joodse gemeenschap vormde in de periode van de plantage-economie het enige blanke segment in Suriname dat zich als blijvende bewoners beschouwde. Hier was niet alleen hun vrijheid gegarandeerd, maar hun was ook een hoge mate van zelfbestuur in eigen kring toegekend. Cohen (1991)Ga naar voetnoot91., historicus aan de universiteit van Haifa, schreef een geschiedenis van de Joodse groep in Suriname in de tweede helft van de achttiende eeuw. Cohen redigeerde eerder een bundel over de vroege Joodse geschiedenis in Suriname.Ga naar voetnoot92. Schalkwijk (1994) promoveerde op een theorie over de koloniale staat | |
[pagina 138]
| |
in de Caraïbische plantage-samenlevingen.Ga naar voetnoot93. Hij beschreef hierin onder meer het ontstaan en de formatieprocessen van de kolonie Suriname in de periode 1650-1920. De studie van Van de Voort (1973)Ga naar voetnoot94. naar de West-Indische plantages gold lange tijd als een belangrijke bron op dit terrein. Oostindie (1989) en Stipriaan (1993) schreven twee standaardwerken over de plantage-economie en slavenarbeid.Ga naar voetnoot95. Oostindie schreef een microstudie van twee plantages in de achttiende en negentiende eeuw waarin hij de ontwikkeling van het agrarische bedrijf, de arbeidsverhoudingen en aspecten van de wereld der slaven reconstrueert. Van Stipriaans Surinaams contrast is een van de meest grondige studies die over plantage-economie en slavenarbeid zijn verschenen. Van de hand van Postma (1990)Ga naar voetnoot96. en Emmer (1998, 2000)Ga naar voetnoot97. verschenen studies over de rol van Nederland in de slavenhandel. Beeldsnijder (1994)Ga naar voetnoot98. gaf met zijn studie een inkijk in de vroegste slavernijgeschiedenis en met name in het leven van de slaven. Lamur (1985, 1987)Ga naar voetnoot99. behandelde de kerstening en reproductie van slaven op de plantage Vossenburg. Door middel van een kwantitatieve analyse reconstrueerde Everaert (1999)Ga naar voetnoot100. het leven van de slaven op een viertal suikerplantages. Klinkers (1997)Ga naar voetnoot101. beschreef de ervaringen van de slaven bij hun overgang van slavernij naar vrijheid in de periode 1830-1880. Rosemary Brana-Shute (1985) schreef een dissertatie over gemanumitteerde slaven in Suriname tussen 1760 en 1828.Ga naar voetnoot102. De oud-journalist Toes (1992)Ga naar voetnoot103. deed in zijn dissertatie verslag van een onderzoek naar het functioneren van Nederlandse overheidsdienaren in de periode van gouverneur Schimpf (1855-1859). Hij behandelde uitgebreid de oude regels voor de behandeling van slaven uit 1784 en de toepassing hiervan tot 1856. Over de Boni-oorlogen in de achttiende en negentiende eeuw schreef de antropoloog Hoogbergen (1985, 1992)Ga naar voetnoot104. een standaardwerk. Over de Surinaamse ‘weglopers’ van de negentiende eeuw, de Saramakaanse Vrede van 1762 en de strijd van de Boni's verschenen | |
[pagina 139]
| |
bronnenstudies.Ga naar voetnoot105. De Surinaamse historicus Frank Dragtenstein bereidt een dissertatie voor over vroege marronage in de achttiende eeuw. Van het boek van de Schotse militair John Gabriël Stedman Narrative of a Five Years Expedition, waarin hij verslag doet van zijn strijd tegen de Boni's in de achttiende eeuw, verscheen een herdruk (1988).Ga naar voetnoot106. Het antropologenechtpaar Price ontdekte het originele manuscript in de James Ford Bell Library (University of Minnesota) in de VS. Bij lezing bleek dat er een aanmerkelijk verschil bestond tussen Stedmans handschrift uit 1790 en de boekuitgave uit 1796 die veel slaafonvriendelijker en plantersvriendelijker bleek te zijn. Kritische opmerkingen van Stedman onder meer over slavernij en zijn positieve opmerkingen over de Afrikaanse cultuur zijn in de gepubliceerde versie weggelaten. De herdruk na bijna tweehonderd jaar is voorzien van een inleiding en annotatie. Siwpersad (1979)Ga naar voetnoot107. beschreef de houding van Nederland en van de blanke plantersgroep in Suriname met betrekking tot de afschaffing van de slavernij. Hij plaatst dit debat tegen de achtergrond van een beschrijving van de Surinaamse maatschappij van die dagen. De vraag waarom Nederland als laatste van de West-Europese naties de slavernij afschafte wordt door Nederlandse en Amerikaanse slavernijdeskundigen besproken in een door Oostindie (1995)Ga naar voetnoot108. geredigeerde bundel. Kolfin (1997)Ga naar voetnoot109. bracht de verbeelding (gravures, litho's en tekeningen) van twee eeuwen slavernij in Suriname in kaart en beschreef de ontwikkelingen in die beeldvorming. In deze studie maakte hij tevens een vergelijking met de verbeelding van de slavernij in Noord-Amerika en elders in het Caraïbisch gebied. | |
Geografische en ontwikkelingsstudiesDe Bruijne (1976)Ga naar voetnoot110. geeft in zijn stadsgeografische studie van Paramaribo een analyse van Surinames hoofdstad als centrum en de rol die de verschillende etnische groeperingen daarin vervullen. Hij plaatst deze analyse in een historische context, sedert de tijd van de plantages en slavernij tot aan het begin van de jaren zeventig in de twintigste eeuw. De Guyanese olieboringen in het kustgebied in mei/juni 2000 en de reactie daarop van Surinaamse zijde actualiseerden het grensconflict tussen beide landen. De cartograaf Wekker (1984)Ga naar voetnoot111. geeft in zijn studie een overzicht van de verwikkelingen rond Surinames grenzen sedert de zeventiende eeuw. | |
[pagina 140]
| |
Ten Hove en Janssen (1993)Ga naar voetnoot112. stelden een Historisch-Geografisch Woordenboek van Suriname samen op basis van alle lemma's uit het 150 jaar oude Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden van Van der Aa die betrekking hebben op Suriname. De Amsterdamse socioloog Kruijer (1977)Ga naar voetnoot113. behandelde vanuit de ‘dependencia-invalshoek’ in zijn boek de economische, politieke en culturele ontwikkelingen in Suriname in termen van neo-kolonialisme. Kruijer analyseerde Suriname in termen van een welvaart-naast-armoede systeem. Deze studie uit 1977 is een bewerking van zijn eerdere publicatie uit 1973: Suriname. Neokolonie in rijksverband. Over het ontwikkelingsvraagstuk publiceerden Mhango (1980, 1984),Ga naar voetnoot114. Jeffrey/Menke (1991)Ga naar voetnoot115. en Van Schaaijk (1981, 1991).Ga naar voetnoot116. De afwezigheid van een toekomstbeeld of visie bij de Surinaamse politieke leiders met betrekking tot het ontwikkelingsvraagstuk en een visie op de Surinaamse onderontwikkeling vormen het thema van de studie van Silos (1991).Ga naar voetnoot117. Inzicht in de wijze waarop de Nederlandse ontwikkelingshulp (zogeheten Verdragsgelden) tussen 1975 en 1996 werd besteed en hoe de besluitvorming daarover tot stand kwam zijn het onderwerp van een evaluatiestudie van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag.Ga naar voetnoot118. Van belang is te wijzen op de reeks Surinaamse VerkenningenGa naar voetnoot119. onder redactie van Ad de Bruijne van het instituut voor Sociale Geografie van de universiteit van Amsterdam waarin door Nederlandse en Surinaamse onderzoekers gegevens op het terrein van sociaal-ruimtelijke organisatie en inrichting, de bestaansverwerving, gendervraagstukken en de relatie van Suriname (met name van Surinaamse huishoudens en organisaties) met het buitenland worden gepresenteerd. | |
Etnische studiesOnder etnische studies wordt hier verstaan de studie van de diverse bevolkingsgroepen in Suriname. Dit studiegebied is vooral het terrein van antropologen. Een algemene inleiding en een momentopname in het veelkleurige culturele leven binnen de Surinaamse samenleving worden geboden in de door Albert Helman (1977) geredigeerde bundel.Ga naar voetnoot120. Na de studie van Buschkens (1974)Ga naar voetnoot121. over | |
[pagina 141]
| |
familiesystemen van Creolen in Paramaribo verschenen er nog andere publicaties over deze groep. Brana-ShuteGa naar voetnoot122. richtte zich op het sociale leven van Creoolse mannen in de volkswijk Frimangron met daarbij speciale aandacht voor de sociale functie van de winkel in de wijk als ontmoetingsplek voor mannen. Over vrouwelijke homoseksualiteit bij de stadscreolen verschenen er twee studies (Van Lier 1986, Wekker 1994).Ga naar voetnoot123. Wekker behandelt dit onderwerp vanuit een feministisch-antropologisch perspectief. Hoogbergen (1996) beschreef in zijn ‘Het kamp van Broos en Kaliko’Ga naar voetnoot124. de geschiedenis van een groep Surinaamse marrons vanaf de vlucht van de plantages tot aan hun integratie in de creoolse samenleving. Hij koppelde oral history aan archiefonderzoek. Gobardhan-Rambocus, Hassankhan & Egger (1995)Ga naar voetnoot125. redigeerden een bundel over de lotgevallen van de slaven en hun nakomelingen. Na de studie van Speckmann (1965)Ga naar voetnoot126. is er geen vervolgonderzoek geweest onder Hindostanen. Wel verscheen er een aantal herdenkingsbundels (Gobardhan-Rambocus/Hassankan 1993, Hassankhan/Hira 1998, Mitrasing/Harpal 1998).Ga naar voetnoot127. In verband met de herdenking van 125 jaar immigratie van Hindostanen in Suriname werden de twee separate studies van De Klerk (Cultus en ritueel uit 1951 en Immigratie van Hindostanen uit 1953) in 1998 herdrukt en in één bundel uitgegeven.Ga naar voetnoot128. Er kwamen twee vervolgstudies op het onderzoek van De Waal MalefijtGa naar voetnoot129. uit 1963 onder Javanen: Van Wengen (1975) en Parsudi Suparlan (1976).Ga naar voetnoot130. Hassankhan & Mingoen (2000)Ga naar voetnoot131. stelden in verband met 110 jaar herdenking immigratie van Javanen in Suriname een bundel samen. Loor/Van Brussel (1995) stelden in verband met de herdenking van 150 jaar Nederlandse boerenkolonisatie in Suriname eveneens een herdenkingsbundel samen.Ga naar voetnoot132. Indianen en marrons vormen voor het grootste deel het onderzoeksterrein van buitenlandse antropologen. Voor de indianen zijn de publicaties van Kloos (1975)Ga naar voetnoot133. Koelewijn | |
[pagina 142]
| |
& Rivière (1987),Ga naar voetnoot134. Magaña (1988),Ga naar voetnoot135. Jara (1990)Ga naar voetnoot136. van belang. Peter Kloos (wijlen) geniet vooral bekendheid vanwege, zijn onderzoek onder de Caraïben. Koelewijn, tussen 1973 en 1981 werkzaam als missie-onderwijzer bij de Trio's te Tepoe, verzamelde een honderdtal mythische Trio-verhalen. De in Nederland woonachtige Chileense antropologen Magaña en Jara houden zich bezig met orale tradities onder meer bij de Akoerio's. De dissertaties van Magaña en Jara zijn in het Spaans geschreven, maar beiden hebben daarnaast tal van artikelen in het Nederlands en Engels gepubliceerd. De Amerikaanse etnobotanicus Plotkin (1995)Ga naar voetnoot137. inventariseerde in zijn studie de onschatbare kennis van Indiaanse medicijnmannen. In zijn boek beschrijft Plotkin tevens de culturele veranderingen bij deTrio-Indianen onder meer als gevolg van de activiteiten van Amerikaanse zendelingen. Voor de inheemse bevolking zijn voorts van belang de studies van Karin Boven en Aad Versteeg.Ga naar voetnoot138. Ten aanzien van de marrons werd de grootste bijdrage geleverd door zogeheten ‘stamantropologen’ of ‘bosnegerjongens’. Een belangrijk aanzet voor onderzoek naar de bosnegersamenleving werd reeds in de jaren dertig gegeven door het Amerikaanse antropologenechtpaar Melville en Frances Herskovits.Ga naar voetnoot139. Het moderne onderzoek naar deze samenlevingen werd in de jaren vijftig verder gestimuleerd door Rudolf van Lier. Het antropologenechtpaar Richard en Sally PriceGa naar voetnoot140. heeft baanbrekend werk verricht met betrekking tot verschillende facetten van de marron-cultuur en de Saramaka in het bijzonder. Een belangrijk kenmerk in het werk van deze antropologen is dat zij oral history met archiefonderzoek combineren. Köbben (1979) bespreekt het netwerk van relaties met familie- en clangenoten, met goden en geesten van Ndyuka in de dorpen langs de Cottica.Ga naar voetnoot141. Thoden van Velzen en Van Wetering (1988) onderzochten bij de Ndyuka langs de Tapanahoni het ontstaan van een overheersende religieuze cultus en de reactie daar- | |
[pagina 143]
| |
op van tegenbewegingen tussen 1840 en 1979.Ga naar voetnoot142. De betekenis van het christendom bij de Matawai in relatie tot de Afro-Amerikaanse religie (duale religie) is het onderzoeksterrein van De Beet en Sterman (1981)Ga naar voetnoot143.. De Amerikaanse antropoloog Ken Bilby heeft de Aluku's als onderzoeksterrein.Ga naar voetnoot144. Scholtens (1994)Ga naar voetnoot145. schreef over de politieke verhouding tussen de bosnegers en de overheid tussen 1651 en 1992. De relatie tussen de bosnegers en de (koloniale) overheid is eveneens onderwerp van studie door Sylvia de Groot.Ga naar voetnoot146. | |
Tot slotDit overzicht sluit ik af met een aantal opmerkingen over de dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving, de aard van de Surinamistiek en engagement of centrismen in de (historische) wetenschap. Anton de Kom (1898-1945) en Rudolf van Lier (1914-1987) hebben een groot stempel gedrukt op de Surinaamse historiografie. De Koms felle aanklacht tegen het kolonialisme in Wij slaven van Suriname (eerste druk 1934) en zijn herontdekking in de jaren zeventig en begin jaren tachtig betekenden voor een aantal Suri-naamse wetenschappers en publicisten een ideologische inspiratiebron voor de presentatie van een anti-kolonialistische visie op de Surinaamse geschiedenis. Van Liers Samenleving in een grensgebied (eerste druk 1949) kenmerkt zich door de kritische distantie van een in Europa opgeleide wetenschapper. Zijn wetenschappelijke opleiding (geschiedenis, filosofie, culturele antropologie en sociologie) kreeg hij van de Leidse coryfeeën als Huizinga, Colenbrander en De Josselin de Jong. Naast zijn studie in Leiden studeerde hij aan de Sorbonne en de Ecole des Hautes Etudes te Parijs en aan de universiteit van Chicago en North-Western University te Evanston. Van Liers grootste bijdrage aan de Surinaamse his- | |
[pagina 144]
| |
toriografie blijft zijn Samenleving in een grensgebied. Daarnaast zette hij als hoogleraar Niet-Westerse sociologie in Leiden en Agrarische Sociolologie voor de Ontwikkelingslanden in Wageningen studenten (veelal Nederlandse) op het Surinaamse historische pad en tot onderzoek naar verwantschapsystemen bij de verschillende bevolkingsgroepen. Een overzicht van de Surinamistiek de afgelopen vijfentwintig jaar confronteert ons met de belangrijkste vraag: is de Surinamistiek het werk van Surinamers? Het antwoord op deze vraag moeten we negatief beantwoorden. De wetenschappelijke productie in Suriname is vooralsnog voor een groot deel beperkt tot de uitgave van herdenkingsbundels en een enkele dissertatie. Het zwaartepunt van de productie ligt nog steeds bij Nederlanders en Surinamers in Nederland. Deze afhankelijkheid op wetenschappelijk terrein zal naar alle waarschijnlijkheid de komende decennia ongewijzigd blijven. In dit verband sprak de Utrechtse hoogleraar Caraïbistiek Gert Oostindie van ‘een onvoltooide dekolonisatie op het terrein van de geschiedschrijving in Suriname’.Ga naar voetnoot147. Afhankelijkheid is de realiteit van met name kleine staten, niet alleen op politiek en economisch terrein, maar ook op het terrein van de wetenschap. Een overzicht van de Surinamistiek is dan ook vooral een verhandeling over wat voornamelijk anderen over dit land hebben gepubliceerd. Een eventuele dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving zal voorlopig wel een illusie blijven. Ook de situatie in Suriname sedert het begin van de jaren tachtig is niet bevorderlijk geweest voor een goed wetenschappelijk klimaat en optimale wetenschappelijke infrastructuur: militaire repressie, politisering van de universiteit, het vertrek van gekwalificeerde wetenschappers en de weerslag van de sociaal-economische crisis op het wetenschappelijk bedrijf. Achterblijvers op de universiteit moesten op alle mogelijke manieren het hoofd boven water zien te houden. Het gebrek aan financiële middelen limiteert ook in grote mate de mogelijkheden om te publiceren. Veel publicaties komen tot stand dankzij giften van het bedrijfsleven. De aanwezigheid van een groot deel van de bronnen over de Surinaamse geschiedenis in Nederland, de deplorabele staat en de afwezigheid van beleid op het terrein van het archiefwezen in Suriname vormen eveneens belemmerende factoren voor de historiografie aldaar. Samenwerking tussen Suriname en Nederland op wetenschappelijk terrein kan | |
[pagina 145]
| |
een belangrijke bijdrage leveren aan de bevordering van de Surinamistiek.Ga naar voetnoot148. Een positieve ontwikkeling is dat het aandeel van in Nederland verblijvende Surinaamse wetenschappers en publicisten belangrijk gegroeid is. Hun aandeel betreft met name het slavenverleden, de contractarbeid, sociaal-economische en politieke aspecten. Het terrein van de etnische studies wordt gedomineerd door buitenlandse onderzoekers. Van een of enkele paradigmata die de recente Surinaamse geschiedenis domineren is geen sprake. Keuze van onderwerpen, methodologie, ideologische positiebepaling zijn afhankelijk van de publicist of het onderzoek. Van schoolvorming is geen sprake. Belangrijk is om vast te stellen dat de vooroorlogse dominante (Nederlandse) koloniale visie definitief tot het verleden behoort. In publicaties van de meeste Nederlandse auteurs staat Suriname en niet het moederland centraal.Ga naar voetnoot149. Met andere woorden hoewel de overgrote meerderheid van de historische productie op conto van buitenlandse of in Nederland woonachtige Surinamers kan worden geschreven kan niet worden gesteld dat Surinamers in Suriname zich niet met deze publicaties zouden kunnen afficheren. Deze publicaties zijn volgens gangbare wetenschappelijke standaarden geschreven en over het algemeen van goede wetenschappelijke kwaliteit. Voorts constateert Oostindie dat van een Surinaamse versus een Nederlandse visie of van een eensluidende Surinaamse of Nederlandse visie op de Surinaamse geschiedenis geen sprake is. Wel zijn er volgens hem heilige huisjes opgericht waarbij het koloniale perspectief is omgekeerd. In zijn optiek zou de omkering van dit perspectief dermate voorgeschreven zijn dat nuanceringen hierop al snel op een verwijt van Eurocentrisme komen te staan.Ga naar voetnoot150. In bepaalde Surinaamse kringen houdt men een pleidooi voor het schrijven van de Surinaamse geschiedenis primair door Surinamers zelf en vanuit een Surinaams perspectief.Ga naar voetnoot151. De impliciete veronderstelling bij een dergelijk pleidooi is dat er van Surinaamse zijde consensus zou bestaan over de vraag wat het Surinaamse perspectief nu precies inhoudt, welke toetsings- of kwaliteitscriteria hierbij gehanteerd moeten worden en welke doeleinden hiermee worden beoogd. Een dergelijk pleidooi komt feitelijk neer op het ‘pedagogiseren’ van de geschiedenis (presentatie van de geschiedenis conform de eigen politieke idealen) en geëngageerde geschiedschrijving.Ga naar voetnoot152. Geëngageerde geschiedbeoefening kan conflicteren met geschiedkundige zuiverheid en betrouwbaarheid. Of zoals de geschiedfilosoof Ankersmit het stelt: ‘De geëngageerde historicus veronderstelt historisch inzicht dat eerst binnen een onbevooroordeeld of niet-geëngageerd historisch onderzoek gewonnen kan worden.’Ga naar voetnoot153. | |
[pagina 146]
| |
Een studie van plantersfamilies of de plantersklasse is even waardevol en interessant als een studie naar de sociale condities van slaven of contractarbeiders op de plantages zonder daarbij te vervallen in de vraagstelling rond het perspectief. Illustratief in dit verband is de houding van nationalisten in Suriname in de jaren vijftig, zestig en zeventig ten opzichte van de schrijver Albert Helman. Hoewel zijn meest bekende romans (Zuid-Zuid-West, De stille plantage, Mijn aap lacht) handelen over Suriname, werd hij door lieden uit deze groep verweten dat hij geen Surinaamse schrijver zou zijn. In hun ogen lag het perspectief in Helmans romans bij de blanken en waren zijn romans dus ‘onsurinaams’.Ga naar voetnoot154. Hiermee werd groot onrecht gedaan aan een van de grootste schrijvers en persoonlijkheden die Suriname heeft voortgebracht. Studies dienen primair beoordeeld te worden op hun (wetenschappelijke) kwaliteit. Ook het ‘monopoliseren’ of het ‘nationaliseren’ van historisch onderzoek, voorop gesteld dat dit mogelijk zou zijn, verdient geen aanbeveling. Juist de inbreng van ‘buitenstaanders’ die, naar we mogen aannemen niet worden gehinderd door conventies, zelfcensuur, navelstaarderij et cetera in met name ‘klein steedse’ samenlevingen als de Surinaamse, kan leiden tot nieuwe wetenschappelijke inzichten, kruisbestuiving en prikkelen tot nieuw of vervolgonderzoek volgens wetenschappelijke standaarden. Het perspectiefvraagstuk woedde al in de jaren zestig onder historici in Azië met betrekking tot de eigen Aziatische geschiedenis en is inmiddels een achterhaalde discussie. Door hier kennis van te nemen kan worden voorkomen dat men in Surinaamse kring opnieuw het wiel uitvindt en de (wetenschappelijke) horizon samenvalt met de eigen grenzen. De discussie onder Aziatische historici was een reactie op het eurocentrisme binnen de geschiedschrijving, door hen koloniale geschiedschrijving genoemd. De koloniale geschiedschrijving beschreef vooral de activiteiten van de kolonisatoren met daarbij weinig aandacht voor de inheemse bevolking. Dit kolonialistische geschiedbeeld was vanuit het sterk westers superioriteitsbesef vaak moreel gekleurd. Als reactie op de koloniale historici vervingen Aziatische historici het euro-centrisme door het Aziëcentrisme. Deze pogingen zijn uiteindelijk uitgelopen op moralistische constructies waarbij de dramatis personae in een slechte en een goede partij zijn ondergebracht.Ga naar voetnoot155. Met Oostindie kunnen we het eens zijn dat de geschiedschrijving niet gebaat is bij inhoudelijke conventies over wat geschreven mag worden en vanuit welk perspectief. Moderne en wetenschappelijke historiografie is een wetenschap die niet cultuurgebonden is, maar een universeel karakter heeft.Ga naar voetnoot156. Toepassing van moderne wetenschappelijke methodologie is de aangewezen weg om nationale grenzen te overschrijden en het vraagstuk van perspectief of centrismen te overwinnen. | |
[pagina 147]
| |
Hans Ramsoedh is historicus en redactielid van Oso. Hij is werkzaam bij de educatieve faculteit van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Zijn huisadres is H. Ramsoedh, Delfzijlstraat 41, 6835 CL Arnhem, E-mail: hans.ramsoedh@pa.han.nl |
|