OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 20
(2001)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||
Wim Hoogbergen & Dirk Kruijt & Thomas Polimé
| ||||||||||||||||||
Historische ontwikkelingDe negentiende eeuwse goudkoorts ontstond in Suriname nadat in Frans Guyana in 1860 goud werd gevonden. Goudvondsten, onder andere bij Mana, creëerden nieuwe miljonairs. In 1874 voerde de Franse kolonie al 432 kilogram uit. In 1880 bedroeg de export van goud reeds 1928 kilo (Docteur 1974: 214-215). Vanaf 1876 kwam in Suriname de goudindustrie op gang. De Surinaamse goudaders bevinden zich in het heuvelland ten zuiden van de kustvlakte en in de brede strook die vanaf de Surinamerivier naar het zuidoosten loopt, via de Sarakreek naar de Tapanahoni en dan zo verder naar de Lawa.Ga naar eind2. De goudvelden liggen in onbewoond gebied, of in gebieden waarop Marrons en Indianen een historische aanspraak hebben. Beide bevolkingsgroepen namen in het verleden nauwelijks zelf deel aan de goudexploita- | ||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||
tie, maar met name de Marrons verdienden een goede boterham aan het vervoer van personen en goederen van het kustgebied naar de goudvelden. Zij waren onmisbaar als vrachtvaarders, gidsen en tracé-kappers. Het meeste goud werd en wordt namelijk gewonnen in het moeilijk toegankelijke binnenland. Ten behoeve van de goudwinning legde de overheid tussen 1903 en 1912 de beroemde Lawaspoorlijn aan, die de Lawa nooit bereikte, maar eindigde in Dam bij de Sarakreek. Deze spoorlijn was met name van belang voor de goudconsessies in het stroomgebied van de Suriname. In het Marowijne-Lawagebied en het stroomgebied van de Mana in Frans Guyana waren de goudzoekers voor hun vervoer aangewezen op Marrons en Indianen. Hier was de enige manier van transport die over de rivieren, voor leken onbevaarbaar vanwege de talloze stroomversnellingen en watervallen. Het transport van de grondstoffen kwam zo geheel in handen van de Marrons en in mindere mate van de Indianen. Zij voerden de goederen, machines en gouddelvers in smalle houten korjalen van en naar de concessies. Door de grote vraag naar transport voor de goudindustrie ging de meerderheid van de mannelijke Marrons in Oost-Suriname werken als vrachtvaarder. Per jaar werden ongeveer 1000 tot 2500 vrachten vervoerd en 2000 tot 5000 passagiers. De duur van een tocht over de Marowijne stroomopwaarts varieerde sterk door schommelingen in waterstanden tijdens de verschillende seizoenen. De transport-prijzen varieerden afhankelijk van vraag en aanbod en de afstanden. De gemiddelde prijs voor transport van Albina naar een placer aan de Lawa lag een eeuw geleden tussen de 15 en de 22,50 gulden per vrachteenheid. Als de goudkoorts toesloeg, konden de vrachtprijzen verdubbelen en ontstond een tekort aan vrachtvaarders (De Beet & Thoden van Velzen 1977: 117-125). Conflicten rond de vrachtvaart leidden in 1921 tot de eerste grote staking op Surinaams grondgebied. De ‘greatest strike in the history of the colony’ noemde De Groot (1978: 211) haar. De belangrijkste reden voor deze staking was de devaluatie van de Franse frank, waarna de vrachtvaarders probeerden deze te compenseren door de vrachtprijzen te verhogen, wat de overheid verbood. Vanaf 21 februari tot 30 mei legden de Boni- en Ndyuka-vrachtvaarders het transport op de Marowijne en de Lawa compleet stil. (Voor meer informatie over deze staking, zie Scholtens 1994: 65 e.v.). De ontdekking van goud in het Lawagebied leidde tot problemen tussen Frankrijk en Nederland omdat onduidelijk was of het gebied tussen de Lawa en de Tapanahoni tot Frans Guyana of tot Suriname behoorde. In 1888 beslisten beide regeringen hun geschil voor te leggen aan een onpartijdige scheidsrechter. Dat werd czaar Alexander III van Rusland die in 1891 concludeerde dat de Lawa de grensrivier vormde en het gebied tussen de Tapanahoni en de Lawa dus tot Suriname behoorde. De goudwinning ontwikkelde zich op het eind van de negentiende eeuw tot een belangrijke sector van de Surinaamse economie. In 1876, het eerste jaar van de officiële productie werd 38 kg goud aangevoerd. In 1879 bedroeg de goudproductie 475 kg en een jaar later 670 kg. In de jaren negentig lag zij boven de 800 kg. Daarna schommelde zij gedurende enige decennia rond de duizend kilo per jaar, met een top van bijna 1200 kilo rond 1910. In 1900 werd er zo'n 1.196.141 gulden verdiend met de goudwinning. De inkomsten waren in 1915 gestegen tot 1.619.844 gulden per jaar (De Beet & Thoden van Velzen 1977: 113-114).Ga naar eind3. Daarna daalde de productie geleidelijk naar zo'n 300 kilo in de jaren dertig, zo'n 200 na de Tweede Wereldoorlog om terug te vallen op enkele tientallen kilo's in de jaren zeventig en tachtig. | ||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||
Marrons en garimpeirosTot medio jaren tachtig van de twintigste eeuw lieten de Surinaamse Marrons de goudwinning aan anderen over. Dit veranderde na de ineenstorting van de Surinaamse economie, met name die in het binnenland als gevolg van de Binnenlandse oorlog (de Brunswijk-opstand; het Surinaamse leger versus het jungle commando).Ga naar eind4. Door die oorlog raakte het zuidoosten van Suriname geïsoleerd van de rest van het land. De handelsroute van het binnenland met het kustgebied verplaatste zich naar Frans Guyana en levensmiddelen en andere benodigdheden moesten voortaan betaald worden met dure Franse francs. Een ander gevolg van de oorlog was dat de scholen in het binnenland niet meer functioneerden en de niet-geschoolde jonge mannen naar alternatieve bronnen van inkomsten moesten zoeken. Het jungle commando stimuleerde de goudwinning als bron van inkomsten voor de oorlogsvoering. Vanaf het begin van de jaren negentig nam goud als alternatief voor valuta in Oost-Suriname een plaats in. Een decigram goud vertegenwoordigt een waarde, waarvan iedereen de tegenwaarde in Franse francs of dollars kent. De Surinaamse munt verdween grotendeels uit het betalingsverkeer omdat deze door een permanente inflatie onbetrouwbaar was geworden. Toen in 1992 de oorlog eindigde, hadden porknockers met een Marron achtergrond in de Surinaamse goudindustrie een belangrijke plaats ingenomen. Rond deze tijd kwamen ook de Braziliaanse garimpeiros (goudzoekers) in toenemende mate in het Surinaamse binnenland werken. Zij deden dat niet in concurrentie met de marrons, maar werkten juist veel met hen samen. Beter dan de Surinaamse marrons kenden zij de technieken om het stofgoud uit de Surinaamse bodem te halen. Granman Levi verwoordde dit op een gaankutu (vergadering van stamhoofden) te Gran Santi in 1994 als volgt: ‘Ik heb dit werk geleerd, maar op dit moment doe ik het zelf niet meer. Ik kan het daardoor aan niemand meer overdragen. De Fransen zijn meer dan honderd keer bij mij geweest om de Brazilianen weg te jagen maar dat kan ik niet doen. Omdat ik daar mijn volk kwaad mee zou aandoen, omdat de bosnegers het werk niet kennen en ik kan hen ook niet vertellen hoe het moet. Als ik het zelf nog zou doen dan zou ik op de grond gaan liggen om het van hen (Brazilianen) te leren. Als je van een baas het werk leert, dan moet je het goed leren, zodat je het goed kan doen. Waarom moet je dit doen? Als je iets doet dan mag je je gezicht niet bedekken met andermans handen. Daarom zal ik ze ook niet wegjagen; de Paramaka willen het werk niet graag leren en ze kennen het werk ook niet. De Brazilianen kunnen het werk doen en de marrons kunnen het van hen leren.’Ga naar eind5. Veel meer dan de marrons maken de Brazilianen gebruik van machines: bulldozers, hydraulische boren, baggermachines, zuigers en waterspuiten. De komst van deze Brazilianen leidde tot de goudkoorts van de jaren negentig met een mentaliteit om zoveel mogelijk te produceren als mogelijk is, zo snel als maar kan en zonder acht te slaan op de schade die de goudwinning aan het milieu toebrengt. Aangezien de Brazilianen hard en efficiënt werken, ontwikkelden zij zich tot geduchte concurrenten van de marrons. De verhoudingen tussen Brazilianen en marrons zijn minder gespannen dan men ondanks deze concurrentie zou verwachten. Zo werkten beide groepen heel lang redelijk goed samen aan de Sellakreek, een zijrivier van de Tapanahoni.Ga naar eind6. Op een gegeven moment ontstonden echter problemen waarna granman Gazon Amatodja de Brazilianen de opdracht gaf het woongebied van de Ndyuka te verlaten. In de omgeving van Maripasoula werken veel Braziliaanse ploegen voor Boni-conces- | ||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||
siehouders, maar grote conflicten hebben daar niet plaatsgevonden. De ondernemers die op de pontons op de Lawa en Marowijne, of in concessies in het marrongebied, naar goud zoeken, zijn natuurlijk aangewezen op goede contacten met de plaatselijke bevolking. Om die te garanderen en getolereerd te worden, betalen de goudzoekers een plaatselijke belasting. Marron-ondernemers in de omgeving van Gran Santi betalen tien gram goud per week, de Brazilianen vijftien. De betaling wordt ter hand gesteld aan een commissie, gevormd door de dorpshoofden in de omgeving. Die zorgen ervoor dat alle dorpen er wat aan overhouden. In feite gaat het om een informele vorm van lokale belastingheffing. Het geld komt ten goede aan de granman, de kapiteins en de ouderen. Beëindiging van ruzies en conflicten tussen Brazilianen en marrons, maar ook tussen marrons onderling, waren het onderwerp van een vijfdaagse krutu (vergadering) op Langatabbetje in juni 2000. Men heeft toen een commissie van toezicht op de goudwinning ingesteld. De commissie bestaat uit negen personen, twee dorpshoofden en zeven concessiehouders en heeft als taak ervoor te zorgen dat er een oplossing komt als een concessiehouder problemen heeft met Brazilianen. De commissie gaat in ‘dat geval met de Brazilianen praten.’ Komt er dan nog geen oplossing, dan wordt de kwestie aan de granman - in dit geval granman Levi van de Paramaka - voorgelegd, die een uitspraak doet. Mocht dat niet de oplossing blijken, dan zal de politie ingeschakeld worden. Als er schulden gemaakt zijn, dan verkoopt de commissie de machines. Als iemand steelt, dan is de boete 100 gram, of in beslagname van de kettingzaag of de buitenboordmotor. Maar zo heel gemakkelijk kan deze commissie niet tot de in het vooruitzicht gestelde sancties overgaan. Bijna alle Brazilianen en marrons zijn bewapend, met pistolen, geweren, in een enkel geval ook met machinegeweren. Sinds de binnenlandse oorlog kan iedereen bijna vrijelijk aan moderne wapens komen.
Afbeelding 1: Goudprijs per troy-ounce 1998-2000
| ||||||||||||||||||
Aantallen BrazilianenVeiga (1997: 6) schatte het aantal goudzoekers in Suriname in het midden van de jaren negentig op 15.000 personen, waarvan tweederde tot driekwart uit Brazilië afkomstig zou zijn. Ongeveer 8.000 zouden bij de overheid bekend en geregistreerd zijn. Deze data berusten op gegevens van officiële zijde. De groep onderzoekers die de omvang en de impact van de kleinschalige mijnarbeid in Suriname empirisch heeft onderzocht (Ferrier et al, 2000, II: 12) houdt andere aantallen aan en komt op de volgende inschatting van het aantal garimpeiros en hun directe verwanten: uitgaande van ongeveer 2000 mijnputten in het bos en vijftig pontons op de rivieren (data van 1998) schatten de onderzoekers het aantal werkers in de goudwinning en hun familieleden op 25.000 tot 30.000 (5.000 tot 7.500 marrons en 20.000 tot 25.000 garimpeiros). De Brazilianen hebben de vakkennis: het werken op de grindlagen, het omgaan met de waterpompen, het zeven, winnen en smelten van het goud. Vaak is het één informele self employed ondernemer die het | ||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||
vak beheerst en die drie tot vier familieleden onderhoudt. Deze informele ondernemers weten waar de lagen te vinden zijn en hebben geleerd met de Marrons zaken te doen.
Afbeelding 2: Ponton op de Lawa
De Brazilianen komen legaal of illegaal Suriname binnen, reizend vanuit AmapáGa naar eind7. of vanuit Belém (de hoofdstad van de deelstad Pará) naar lapoque, een van de meest noordelijke steden in Brazilië, en schepen dan in op een boot naar Frans Guyana. Vandaaruit gaan zij over de weg naar Saint Laurent, waar zij illegaal de Marowijne oversteken naar Albina om van daaruit de bus te nemen naar Paramaribo. Maar heel wat mensen die wij spraken, kwamen anders binnen: via Maripasoula (aan de Lawa) of voeren direct vanuit Brazilië met smokkel- en vissersboten naar Suriname. Daar sprak men vaak openlijk over. ‘Ik ben met een cocaïneboot de Marowijne opgevaren, nadat we de handel hadden verkocht en ik mijn deel had gekregen, ben ik in Suriname in de goudwinning gegaan.’ Brazilianen die via Maripasoula binnenkomen, starten hun Surinaamse (of Frans Guyanese) avontuur vaak direct in de goudvelden en vertrekken pas nadat zij wat verdiend hebben naar Paramaribo. Een enkeling krijgt heimwee, maar dat is geen probleem. Per slot van rekening zijn de Brazilianen illegaal en men regelt het dan zo dat een concessiehouder de illegaal bij de politie aangeeft. Die zorgt dan voor de gratis terugreis naar Brazilië. Deze service levert de Surinaamse politie overigens niet. In de wijk Tourtonne-2 wonen intussen voldoende Brazilianen om aan nieuwkomers tijdelijk onderdak te verlenen en er zijn ook legio goedkope hotels. Alle door ons geïnterviewde Brazilianen vinden Suriname een buitengewoon makkelijk migratieland: niemand vraagt om je paspoort, de politie hoeft niet omgekocht te worden en vraagt geen steekpenningen en de in de grensplaatsen aanwezige douane heeft zich in een kantoortje te- | ||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||
ruggetrokken en is niet aanwezig op de plaatsen waar de korjalen aanmeren. De ondervraagden maakten er ook geen geheim van als zij illegaal aanwezig waren. Zij hebben het idee dat dit in Suriname nauwelijks belangrijk is. Het land is groot genoeg, zij werken hard en zijn niet crimineel. Het klopt dat Brazilianen een goede naam hebben als hard werkende garimpeiros. Je kunt afspraken met hen maken, zeggen de Surinaamse patroons, het zijn deskundige werkers, ze gebruiken geen drugs en geven niet snel een grote bek. Je moet ze natuurlijk wel in de gaten houden, want elke werknemer probeert goud achterover te drukken. Brazilianen vinden dan ook via familie, vrienden en koppelbazen makkelijk emplooi in het bos of op de rivier, hoewel er eind 2000 in Tourtonne meer aanbod van, dan vraag naar goudzoekers was. Het migratieproces vanuit Brazilië nam een aanvang rond 1990. Momenteel zijn er zo'n 25 à 30.000 Brazilianen in Suriname woonachtig, hetgeen betekent dat deze bevolkingsgroep anno 2000 zo'n zeven procent van de totale bevolking uitmaakt. De omvang is in ieder geval belangrijk genoeg om per 1 januari 2001 in het register van vreemdelingenverkeer ‘Brazilianen’ als aparte categorie te beschouwen.Ga naar eind8. In Frans Guyana vormen de Brazilianen sinds 1990 een vergelijkbare categorie migranten (Anouilh 1995: 28). | ||||||||||||||||||
Artesanale en informele mijnbouwHet zijn kleine zelfstandigen die de overgrote meerderheid van de Surinaamse goudproductie in handen hebben. Op dit moment zijn twee multinationale goudonderneming in Suriname werkzaam. De eerste is de Sarakreek Resource Corporation een in 1992 opgerichte joint venture van het Canadese bedrijf Canarc Resources en de Surinaamse firma Wylap Developments. De Sarakreek Resource Corporation is, zoals de naam reeds aangeeft, werkzaam in de omgeving van de Sarakreek. De firma heeft daarnaast nog rechten in de locatie Benzdorp in het Lawagebied. De tweede multinationale concessiehouder is Golden Star Resources, actief in Suriname sinds 1991. Deze firma kreeg in 1994 toestemming naar goud te gaan zoeken in de omgeving van Nieuw-Koffiekamp (ten noorden van het stuwmeer). De activiteiten in het gebied verlopen echter stroef, vanwege problemen met de plaatselijke bevolking (Veiga 1997: 3) Wij betwijfelen of er een grote toekomst voor deze mijnbouwfirma's in Suriname ligt. Het is de vraag of de Surinaamse mijnbouw onder de gegeven condities binnen een formele economie rendabel is. Grote mijnbouwfirma's moeten arbeiders aannemen op formele contracten en zij moeten belasting en sociale lasten betalen. Het rendement op de productie lijkt daarvoor te laag. Het is waarschijnlijk daarom dat de mijnbouw in Suriname vooral op informele arbeid berust. Salarissen worden pas uitbetaald wanneer goud gevonden is. Vinden de goudzoekers niets, dan wordt ook niets uitbetaald. Om goud (of andere delfstoffen) te mogen exploiteren, dient de exploitant in het bezit te zijn van een concessie. De huidige Surinaamse wetgeving kent vier soorten mijn- en concessierechten, in tijdsduur variërend van drie tot 25 jaar. De meeste artesanale (informele) goudzoekers proberen een concessie te krijgen voor drie jaar. In principe kun je die bij de overheid krijgen, tegen vrij geringe kosten, maar in de praktijk blijken de meeste concessies in de gebieden waar delfstoffen zitten, al te zijn verleend. Een goudzoeker moet dus eerst uitzoeken wie de concessiehouder is en aan deze persoon (cq. groepen personen, firma's) toestemming vragen om daar aan de slag te | ||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||
mogen gaan. Veel concessies zijn in handen van marrons en van Surinaamse militairen (Ferrier et al 2000 II: 12). Marrons trekken zich overigens van de overheid weinig aan. Zij beschouwen zichzelf als de rechtmatige eigenaars van de grond in hun woongebied. Als de concessiehouder is opgespoord, wordt gewoonlijk afgesproken dat deze een deel van de opbrengst krijgt. Meestal wordt daarbij een percentage van tien aangehouden. Soms trekken de goudzoekers zich ook niets van concessies aan en beginnen zij maar. Zolang niemand zich meldt is er niets aan de hand. Zo maar in het wilde weg beginnen, is echter riskant, want er zijn vaak al heel wat kosten gemaakt voor de eerste gram goud bovenkomt. Machines moeten naar het concessiegebied worden vervoerd en bomen worden weggehaald. De goudwinning geschiedt in ploegen waarvan de patroon (de baas, de voorman, de patraõ) de financiële risico's draagt. Hij zorgt voor het vervoer van de machinerie en ploegleden naar de goudput; hij is de eigenaar (of huurder) van de machinerie; hij moet zorgen voor voedsel, drank en onderdak voor zijn ploeg en hij moet de ploeg (laten) bewaken. Hij krijgt dan ook het grootste percentage van het goud, tussen de 50 en 70%. Let op dat wij hier niet over winst spreken. Wat na zo'n acht weken werken in het bos verdeeld wordt, is het gevonden goud. De informele werknemers lopen in wezen geen ander financieel risico dan geen goud te krijgen. In de gebieden waar marrons en Brazilianen samen werken en dat is in Oost-Suriname met name rond Langatabbetje het geval, wordt het goud verdeeld op fifty-fifty basis. Hier krijgen de patroons (de Braziliaan én de marron) twee delen van het goud en de arbeiders ieder één deel. De marrons hebben de concessies in handen en zorgen voor bewaking, waarbij in een aantal gevallen Franse ex-legionairs worden gesubcontracteerd. Meer stroomopwaarts aan de Lawa krijgen de arbeiders in totaal 35 procent van het gevonden goud en de patroon(s) 65 procent. Alleen in het geval van de patroon kan dus eigenlijk gesproken worden van winst boeken of verlies lijden. Zelfs als de patroon denkt winst te maken, is het de vraag of dat ook het geval zou zijn als hij een bedrijfskundige boekhouding zou voeren. Waarschijnlijk houdt hij met een deel van de kosten geen rekening. De patroon heeft vaak al geïnvesteerd in machines, misschien heeft hij wel zijn huis verkocht of in onderpand gegeven om aan geld te komen. Hij gaat ervan uit dat die machines langer meegaan dan zij waarschijnlijk doen en reserveert in de regel te weinig voor de vervanging ervan. Vaak denkt de patroon reeds winst te maken als de goudvondst de kosten voor vervoer, het eten van de ploeg en de prijs van de dieselolie overtreft. Hij hoopt dan op een hogere productie in de toekomst om de investeringen terug te verdienen. | ||||||||||||||||||
Economische aspectenGoudwinning met al zijn romantische connotatie is natuurlijk een normaal industrieel proces. De goudzoekers kunnen geluk en pech hebben, maar mits gravend op de juiste plek is natuurlijk wel een kosten-baten analyse te maken. Als vuistregel bij externe investeringen ‘in het goud’ geldt dat 80 procent van de bruto opbrengst de kosten (inclusief de lonen en andere betalingen) moet dekken en de resterende twintig procent winst is. Een veel gehanteerde berekeningswijze is de hoeveelheid gewonnen goud per vat olie. Een vat (200 liter) dieselolie moet vijftig gram goud opleveren, een valutawaarde van 2500 Franse francs dus. Dat schijnen velen niet te halen, zodat we van de winsten die de meeste patroons maken, ons maar niet te veel moeten voorstellen. Zij zullen echter zelden toegeven dat de zaken niet zo best | ||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||
lopen. Het zou ons niet verbazen als zo'n tachtig procent van de marginaal produceert. Er zijn intussen al weer heel wat goudzoekers gestopt met de goudwinning, wat als het om patroons gaat in wezen geïnterpreteerd kan worden dat zij of failliet zijn, of verachten dat te gaan als zij nog langer doorgaan.
Afbeelding 3: Braziliaanse goudsmeden in de Mozartstraat, Paramaribo 2000
Als belangrijkste onkostenpost wordt de prijs van dieselolie beschouwd. Waar de meeste overheden winst maken op dit product door er een flinke belasting op te heffen, subsidieerde de regering Wijdenbosch op het laatst de prijzen van aardolieproducten. De nieuwe regering Venetiaan maakte daar snel een einde aan en verdubbelde in oktober 2000 de prijs voor benzine en dieselolie. Nieuwe prijsverhogingen zijn aangekondigd en dat zal wel eens de nekslag kunnen betekenen voor heel wat artesenale goudzoekers. De machinerie, brandstof en proviand betrekken informele mijnbouwers meestal van zakenlieden in Paramaribo. Veel graafmachines worden tweede hands uit Nederland of uit Brazilië betrokken. De toeleveraars en importeurs zijn dan degenen die echt winst maken, zoals ‘Frans van der Jagt Agencies’ aan de Saramaccastraat. Natuurlijk verdienen ook de vrachtvaarders flink aan alle transporten over de rivieren en de personen die het ruwe goud opkopen, zij die het bewerken en zij die de goudindustrie financieren. Vergeten we als ‘verdieners’ van de goudindustrie ook niet de bedrijven in Paramaribo die voedsel leveren. Sinds de komst van de Brazilianen in Suriname | ||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
is de consumptie van rundvlees in het land verdubbeld. Slagerij Rossignol heeft dan ook een mooi, nieuw filiaal geopend aan de Tourtonnelaan, midden in ‘Little Brazil’. In een aantal gevallen komt de financiering van de garimpeiro-mijnbouw voor rekening van grote zakenlieden: onder andere Libanezen en Chinezen, die over grote hoeveelheden cash geld beschikken en die het vanwege de economische en politieke situatie in het land niet op een andere manier durven te investeren. We kunnen ook rustig aannemenen dat in de goudindustrie veel drugsgeld witgewassen wordt. Misschien hoeft deze tak van de economie daarom wel niet zo rendabel te zijn. Het blijkt uitermate moeilijk te achterhalen wat nu precies de goudproductie is en welk deel daarvan als winst kan worden aangemerkt. De Surinaamse Centrale Bank betaalt voor het goud de wereldmarktprijs en houdt van de aanbieders geen registratie bij om deze mensen niet af te schrikken. In 1998 slaagde de Centrale Bank erin meer dan 6.000 kg goud bij particuliere goudexploitanten op te kopen. Toch is dat waarschijnlijk maar een vijfde van de totale productie, die op zeker dertig ton per jaar wordt geschat, goed voor zo'n 250 à 300 miljoen dollar (Buddingh' 1999: 413). Van Heemskerk (2000a: 21) die onderzoek deed aan de Sellakreek, waar voornamelijk Ndyuka in de goudwinning werkzaam zijn, merkt op dat van de geïnterviewden een kwart aangaf het goud officieel te verkopen. Een derde verkocht het in Saint Laurent of Paramaribo aan Chinese handelaren. De onderzoekers in de studie naar informele goudwinning (Ferrier 2000, II: 13-14) schatten de jaarproductie anno 1999 op 25 ton en becijferden dat de Centrale Bank in datzelfde jaar slechts 6614 kilo via directe goudaankoop van de producenten verwierf. Een evengroot deel van de goudopbrengst zou via particuliere kanalen (zoals Ouro Minas) als remittances naar Brazilië verdwijnen, onder een gedoogbeleid van de Centrale Bank. De Surinaamse overheid lijkt nauwelijks baat te hebben bij de goudwinning. Het gehele proces speelt zich af in een volstrekte schemerzone. Enkele duizenden goudzoekers voldeden een jaar of twee geleden aan de door de regering-Wijdenbosch opgelegde verplichting zich te laten registeren tegen betaling van 200 dollar per persoon. De opbrengst ging volgens Buddingh' (1999: 412-413): ‘naar een speciale presidentiële rekening, die zich aan elke controle onttrok’. De goudzoekers brengen hun geld liever zelf over de grens, of naar particuliere inkopers als Ouro Minas. Het kan een taalkwestie zijn, maar het is waarschijnlijker dat Ouro Minas aantrekkelijk is, omdat via deze opkoper een deel van de goudwaarde direct naar Brazilië wordt overgemaakt (remittances). De inkomsten uit de goudwinning en de drugshandel zijn in Suriname anno 2000 de grootste bronnen van de informele economie. Dat hier veel geld in omgaat, blijkt uit de toegenomen consumptie van luxe goederen en de bouw van kapitale huizen. Door die consumptie en bouwactiviteiten sijpelt een deel van de winsten door naar de rest van de economie. Het gaat in Suriname minder slecht dan het er op papier uitziet. Aan de andere kant komen de winsten uit de goud- en drugsector niet of nauwelijks ten goede aan de Surinaamse schatkist. Belasting over de winst in deze sector van de economie heft de overheid nauwelijks. Gedurende de jaren tachtig verslonsde de belastingheffing in geheel Suriname. De eerste regering-Venetiaan (1991-1996) heeft met Nederlandse hulp getracht de fiscale diensten weer enigszins te doen functioneren, maar de regering-Wijdenbosch (1996-2000) beschouwde de inning van belastingen als een ondergeschikte prioriteit. In het binnenland beschikt de overheid uit Paramaribo nauwelijks over sanc- | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
ties om belastingheffing af te dwingen. Het lijkt erop of de overheid volstaat met het toezenden van aanslagen, die vaak een slag in de lucht lijken. Tijdens onze interview ronde toonden verschillende ondernemers ons lacherig belastingaanslagen voor de inkomstenbelasting en de AOV, aanslagen voor tientallen miljoenen Surinaams. In een enkel geval bezoekt een groep belastingambtenaren, vergezeld door gewapende militairen, de pontons. De heffing is dan één kilo goud, terstond te voldoen. Het zal duidelijk zijn dat zo'n actie door de goudzoekers gezien wordt als een overval door de overheid.
Afbeelding 4: Basiskamp goudzoekers
Bron: Van Heemskerk (2000a: 13). Legenda: H = goudzoekershut met twee slaapplaatsen, W = Wasplaats, SR = Winkel, S = Satellietontvanger | ||||||||||||||||||
Het productieprocesDe werkploegen in het bos bestaan meestal uit zeven personen: de patroon, een kok(kin) en vijf arbeiders. De globale werkwijze is als volgt. Om te weten waar men zal gaan werken, doet men eerst een prospect, hetgeen wil zeggen dat een gat gegraven wordt van een vierkante meter door de (niet al te dikke) humuslaag tot men op de verweringslaag komt die zich bevindt tussen deze humuslaag en de harde ondergrond. De prospecteur ‘wast’ de aarde in een batée, een ondiepe, ijzeren schaal met een middellijn van tussen de 40 en 50 cm. | ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
Hij vult de batée met de te wassen grond en houdt deze aan de wateroppervlakte. Door deskundig met de hand te draaien en te slingeren aan de batée, spoelen de lichtere bestanddelen weg en blijft in het midden een concentraat achter van zwaardere bestanddelen, kruit genoemd, die een indicatie moet geven van de te verwachten hoeveelheden goud. Als het resultaat naar tevredenheid is, besluit men een perceel open te kappen. Men werkt op percelen van dertig bij dertig meter. Grote bulldozers halen alle vegetatie weg. Dit deel van het werk besteedt de patroon vaak uit aan loonwerkers die deze bulldozers hebben en het werk klaren tegen een tarief van 40 US-dollar per uur. Indien zich op het perceel bomen bevinden die economische waarde hebben, probeert men deze te verkopen. Het verwijderen van de begroeiing duurt ongeveer twee dagen. De volgende taak is het weghalen van de humuslaag, die over het algemeen één à anderhalve meter dik is. Onder die humuslaag bevindt zich een laag van grof zand en steentjes met een dikte van 50 tot 200 cm, in Suriname ‘gravel’ genoemd. In die gravel - in en tussen de steentjes - bevindt zich het stofgoud (‘kleur’). Het is nu zaak de gravellaag los te spuiten en het water - met hopelijk veel kleur - op te zuigen en dan weer door een bak (vroeger veelal longtom genoemd, tegenwoordig spreekt men door de Braziliaanse invloed vaak over esperada) naar beneden te laten lopen via matten waarin het stofgoud blijft zitten. De goudzoekers spoelen deze matten daarna uit in een grote bak waarin zich water met kwik bevindt. Kwik bindt zich aan goud en zo ontstaan kleine goudkorreltjes die zij uit de bak zeven. Behalve in de gedaante van kleur kan goud ook gevonden worden in kleine klompjes (pepieten) die soms tientallen grammen zwaar zijn. Iedereen hoopt die natuurlijk te vinden, maar de kans is niet zo groot. Behalve in het gravel bevindt zich het goud ook in aders in ges[teente]n. Om bij deze aders te komen moet men mijnen graven. Het gebeurt, maar niet veel. De aders zijn blijkbaar te klein om rendabel geëxploiteerd te worden. In wezen boren de pontons op de rivieren in de bodem in de hoop zo'n goudader te pakken te hebben. Een ponton (zie afbeelding) is een drijvend fabriekje, (met op het bovendek de keuken en slaapkamertjes), met als belangrijkste instrument een grote boor die een gat graaft in de bodem. Een grote zuiger brengt het losgewoelde gesteente naar de ponton, waar het water en de steentjes langs matten naar beneden loopt. Verder is het procédé identiek aan dat op het land. Het stofgoud blijft weer in de matten zitten, die men vervolgens uitspoelt in een bak met water en kwik. De meerderheid van de pontons op de Lawa en Marowijne zijn het eigendom van Brazilianen. De dagindeling in het bos ziet er ongeveer als volgt uit. De ploeg staat op tussen vijf uur en half zes. Voor het werk begint - en dat is om zes uur - drinkt men wat koffie. Omdat het dan nog niet al te warm is, gaan de ploegen er stevig tegenaan tot een uur of tien. Dan is er een kleine pauze voor een kop koffie en een snack. Hierna werken de mannen verder tot twaalven. Dan is er een uur pauze waarin zij de hoofdmaaltijd van de dag verorberen, bestaande uit kwak (maniok) of rijst met gezouten vlees, bonen en brood. Om één uur gaat iedereen weer aan de slag. Van tijd tot tijd drinkt men wat, maar in het algemeen werkt men stevig door tot zes uur. Dan is het afgelopen met het werk. Men gebruikt nu een lichtere maaltijd en er is tijd vrij om wat te kletsen. Het kampement heeft eenvoudige woningen voor de arbeiders en wat luxere voor de patroon en een eventuele voorman. Men beschikt er over een generator, zodat er elektriciteit is om onder andere in een koelkast de dranken fris te houden en om 's avonds televisie te kijken via een satelliet ontvanger. Indien | ||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||
zich verschillende kampen bij elkaar in de buurt bevinden, en dat is meestal het geval, is er een winkel waar van alles gekocht kan worden, maar waar het merendeel van de omzet behaald wordt uit de verkoop van alcoholische drank en sigaretten. Vlees en vis die de aan de maaltijden een extra cachet kunnen geven boven het gezouten vlees, koopt de patroon in het algemeen van Marrons, die daartoe op jacht gaan. Van Heemskerk (2000a: 30) heeft een plattegrond gemaakt van zo'n basiskamp (zie afbeelding 4). | ||||||||||||||||||
Negatieve gevolgenAan de goudindustrie kleven een aantal problemen die niet, ongenoemd mogen blijven, hoewel wij daar in dit artikel niet al te diep op ingaan, aangezien daar reeds door anderen uitgebreid aandacht aan besteed is (Antonius-Smits 1999; Forrest Peuples Programme 1997; Healy 1996; Lotens 2000; MacKay 2000; Munting & Veening, 1996; Veiga 1997). In hun artikelen wijzen de auteurs allereerst op de conflicten die door de goudwinning ontstaan tussen de in het gebied wonende bevolkingsgroepen en de binnentrekkende goudzoekers. In Brazilië gaat het daarbij vooral om garimpeiros en in stamverband wonende Indianen die door de regering (zij het in beperkte mate) beschermd worden in hun reservaten (zie hiervoor bijvoorbeeld ook Almeida 1992). Healy (1996) bespreekt de moeilijkheden die in Nieuw Koffiekamp ontstonden nadat de Surinaamse regering het gebied rondom dit transmigratiedorpGa naar eind9. in concessie had gegeven aan een Canadese mijnmaatschappij. In de paragraaf ‘Marrons en garimpeiros’ gingen wij reeds in op problemen tussen beide groepen in Oost-Suriname. Het komt in de gebieden waar gond gevonden wordt, nogal vaak voor dat leerplichtige kinderen de school voor gezien houden en in de goudwinning gaan werken. Jongens bieden zich voornamelijk aan om diesel te sjouwen, terwijl meisjes geld proberen te verdienen met koken en het wassen van kleren. Een derde negatief gevolg van de goudwinning is de uitbreiding van malaria. Doordat goudzoekers overal gaten graven en achterlaten, ontstaan poelen van stilstaand water, broedplaats van de malariamug. Suriname heeft nu reeds in de Amerika's per hoofd van de bevolking het hoogste aantal malariagevallen. Jaarlijks worden er tussen de 10.000 en 15.000 besmettingen geregistreerd. In het Boven-Marowijnegebied waar de grootste risicogroep zit, ligt de verhouding op 800 per 1.000 inwoners, omdat vrijwel iedereen in dat gebied de ziekte één tot meermalen oploopt (De Ware Tijd, 23 februari 2001). Goudwinning tast ook het eco-systeem aan: de humuslaag verdwijnt en er komt kwik in het milieu. Bakker (2001) stelt dat tussen 1993 en 1998 goudzoekers ruim 150.000 kilogram kwik in het Surinaamse eco-systeem hebben gedumpt. Vaak komt olie in het rivierwater terecht.. De uitbreiding van geslachtsziekten is ook een negatief gevolg van de goudwinning. Waar gouddelvers zijn is prostitutie, zo verzekerden onze zegslieden ons eens-gezind.Ga naar eind10. In het onofficiële sekscircuit van het binnenland en Paramaribo wordt veel onveilig gevreeën. | ||||||||||||||||||
Relaties, seks en prostitutieVoor Amazonia is berekend dat zestig procent van het geld dat goudzoekers verdienen, gespendeerd wordt aan drank en vrouwen (Bezerra, Veríssimo & Uhl 1996. In het bos en op de rivier zijn overal kleine bordeeltjes te vinden in de onmiddellijke nabijheid van de open pits en de pontons. De meeste goudzoekers zijn Brazilianen, de meeste vrouwen komen uit Brazilië. De lijn tussen ‘harde’ com- | ||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||
merciële seks en ‘zachte’ seksuele binding is overigens buitengewoon vloeiend. De garimpeiros hechten zich gewoonlijk aan hun noiva (verloofde), in ieder geval voor de tijd dat die in de buurt zijn. Marrons staan niet toe dat hun jonge meisjes relaties aanknopen met Brazilianen. Seksuele binding ontstaat wel vaak tussen Brazilianen en volwassen en zelfstandige Marronvrouwen. Bij een vaste verhouding gelden voor beide partijen codes en gedragsregels. In de cultuur van de Marrons kennen we poligyne relaties, een man kan verschillende vrouwen hebben. Voor een vrouw is het niet toegestaan dat zij gelijktijdig relaties met meer dan één man onderhoudt. Ook is het bij een Marron de gewoonte dat een man een vrouw onderhoudt die hij heeft zwanger gemaakt, minimaal tot een maand of negen na de geboorte. Omdat men Brazilianen op dit gebied niet zo vertrouwt, laat men hen onmiddellijk betalen, zodra zij een vrouw zwanger hebben gemaakt. Brazilianen in en rond Langatabbetje betalen daarvoor honderd gram goud. Alleen al in de omgeving van dit eiland, waar in november 2000 ongeveer 300 Brazilianen werkzaam waren, hebben tien Marronvrouwen een gezin met kinderen van Brazilianen. Verschillende Paramakaanse mannen hebben kinderen uit een verhouding met hun Braziliaanse noivas.
Afbeelding 5: Goudbewerker aan het werk, Mozartstraat, Paramaribo 2000
Aan de Surinaamse of Franse kant van de rivier de Marowijne en de Lawa zijn bijna alle vrouwelijke partners van de goudzoekers Bra- | ||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||
ziliaans. Over het algemeen gaat het om noivas die het huishouden verzorgen, koken en seksuele diensten verlenen. Deze man-vrouw verhouding is al sinds langere tijd geïnstitutionaliseerd in de garimpeiros-gemeenschappen in de noordelijke Braziliaanse deelstaten, met name in de deelstaat Amapá waar de meeste ‘Surinaamse’ Brazilianen vandaan komen.Ga naar eind11. De noivas werken in het bos in kiosken of cabarets, eigendom van Braziliaanse ondernemers onder het toeziend oog van de Paramakaanse en overige Marron concessiehouders. Op de rivier bezoeken de noivas de mannen op de pontons met vaste regelmaat. De aanwezigheid van en het ‘recht’ op de diensten van de noivas behoren tot het informele maar vaste pakket arbeidsvoorwaarden. De verhouding tussen de mannen en hun verloofde is relaxt. De patrão (baas, ondernemer) houdt hiervoor een vast deel -tien procent- in op het te betalen loon in stofgoud.Ga naar eind12. In andere gevallen bestaat er een stilzwijgend ‘seks on credit’-systeem: elke keer dat wordt uitbetaald, krijgt de noiva een percentage. Voor betaalde seks gelden vaste prijzen: 500 tot 1.000 Franse francs per gehele nacht in de omgeving van Saint-Laurent,Ga naar eind13. zeven tot tien gram goudGa naar eind14. in de omgeving van Langatabbetje, twee tot drie gram voor een korte fuck, bij voorkeur com uma camisinha (condoom). Natuurlijk hangt de prijs samen met de aantrekkelijkheid, de bereidheid tot variaties en de beschikbaarheid van de vrouwelijke partner. In Paramaribo, in de wijk Toutonne-2, liggen de prijzen lager. Langs de rivier betalen de noivas per week vijf gram huur voor hun kamertje, in Paramaribo is die prijs ongeveer hetzelfde. Ze verdienen 50, 60, 70 of soms 100 gram per week.Ga naar eind15. De prijzen variëren stroomopwaarts en stroomafwaarts maar iedereen weet de lokale standaardprijs te noemen. Niemand doet er moeilijk over. Op het ponton Barragem aan de Surinaamse kant van de rivier de Lawa interviewden we de Braziliaanse eigenaar en diens Surinaams-Javaanse vrouw, die ook de lokale kiosk runt in het nabijgelegen gehucht Konjere. De garimpeiros komen er in het weekend, maar de noivas gaan ook regelmatig, begeleid door mevrouw, de pontons langs. Iedereen prefereert natuurlijk de rust van de kiosken, boven het lawaai op de pontons. Het lijkt goed toeven in een hangmat tussen de bomen, dromerig schommelend en com muita saudade familiefoto's bekijkend. De noivas die we daar interviewden waren al eerder in Brazilië in dezelfde branche werkzaam. Het werk in Suriname zou meer perspectieven bieden. In Paramaribo woont familie. Nichtjes zijn er in het huwelijk getreden, de een met een Surinamer, de ander met een Nederlander. Allemaal leuke mannen. In de rendez-vous hotels in Tourtonne-2 wonen naar verhouding minder Braziliaanse vrouwen dan langs de rivieren. Hier vinden we ook Surinamers en Guyanezen, bij voorkeur niet al te donker, want de Brazilianen hebben een voorkeur voor lichte mulatas, hindostanen en Javanen. De garimpeiros die in Paramaribo zijn, verblijven daar niet al te lang, meestal één of twee weken, om daarna weer voor zes tot acht weken naar het bos te gaan. In die rustperiode wordt geld uitgegeven dat in het bos is verdiend. De goudzoekers huren over het algemeen kamers in dezelfde hotels waar zich ook de noivas bevinden en betalen daarvoor ongeveer hetzelfde als in het bos of op de rivier. | ||||||||||||||||||
Little BrazilVan de circa 25 tot 30 duizend Brazilianen die naar Suriname zijn gemigreerd, woont ongeveer de helft in Paramaribo, met name in de wijk Tourtonne-2. De meesten wonen daar permanent en deze buurt met de belangrijkste concentratie migranten is Little Brazil gaan heten. Dat zijn natuurlijk vrouwen en kinderen, maar | ||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||
ook een groot aantal mannen, die vooral werkzaam zijn in de dienstensector. Ook kunnen daar de mannen onder gerekend worden die tijdelijk in Paramaribo zijn, om even bij te komen van het harde werk in het bos. Zij houden daar vakantie en hebben daarom een uitermate rustige dagindeling. De meeste verlofgangers staan om een uur of zes op, drinken wat koffie, kijken televisie en praten met de overige hotelgasten in de kamer waar de televisie staat, of op het erf voor het hotel. Ook worden voor negen uur de dagelijkse inkopen gedaan. Tussen negen en tien wordt ontbeten, een warm ontbijt met cassave (kwak, manioca) en rundvlees, waarbij zij niet-alcoholische dranken nuttigen, vooral frisdrank (softs). Tijdens de maaltijd, die of zelf bereid wordt of in een hotel gekocht, praat men over het werk en voetbal. Daarna is een uur of twee tijd om te relaxen bij de televisie, op het erf, of om even te wandelen naar bekenden in de buurt. Rond twaalf uur nuttigen de Brazilianen de hoofdmaaltijd, die iets uitgebreider is dan het ontbijt. De maaltijd bestaat weer uit manioca en rundvlees, maar ook feijaõ (een pot met bonen, cassave en rundvlees) is populair. Hierna is het tijd voor een middagdutje. Om een uur of vier wordt het weer tijd om iets te drinken, televisie te kijken en te babbelen. Het is dan ook zaak in de richting van een winkel te slenteren, waar informatie kan worden uitgewisseld met mede-goudzoekers. Bij de winkels komen de goudzoekers ook in contact met de patrões en maken zij de plannen voor nieuwe trips naar het bos. Tegen zevenen nuttigen zij nog een kleinigheid, waarna iedereen weer richting eigen hotel slentert. Dan is het tijd om televisie te kijken en te beslissen of de nacht alleen of in gezelschap met iemand van de andere sekse zal worden doorgebracht. Tegen achten staat iedereen onder de douche in de gehuurde kamer. De doorzetters zetten zich achter de drank. Migranten vertonen in het algemeen de neiging te blijven. Dat geldt ook voor de Brazilianen. Het bevalt hen over het algemeen goed in Suriname. Zij zijn in overgrote meerderheid afkomstig uit Noord-Brazilië en het klimaat in Suriname wijkt daar nauwelijks vanaf. In Suriname hebben zij veel minder last van de overheid en de bureaucratie. De mensen die wij spraken benadrukten dat zij zich in Suriname meer dan in Brazilië gerespecteerde burgers voelen. Een arts helpt je ook als je arm bent en scholen doen niet moeilijk als de moeders hun kinderen daar brengen voor onderwijs. Hoewel men onder elkaar natuurlijk Portugees spreekt, zijn velen in Paramaribo het Sranantongo al meester. Dat hun kinderen daar Nederlands leren, stellen zij uitermate op prijs. Nederland is een beschaafde natie en zij zien zichzelf, maar in ieder geval de kinderen nog wel doormigreren naar Nederland, of naar de Verenigde Staten. | ||||||||||||||||||
AfsluitingEen van de belangrijkste, maar nauwelijks gedocumenteerde ontwikkeling in de eerste 25-jaar van het bestaan van de Republiek Suriname lijkt de komst van grote aantallen Brazilianen. Op dit moment zijn zij voornamelijk werkzaam in de goudindustrie. Aangezien de exploiteerbare goudvoorraad op nog minstens vijftig jaar wordt geschat bij de huidige stand van de artesanale en informele mijnbouw, zal de immigratie van Brazilianen vooralsnog niet minder worden. Mochten in de andere Guyana's nieuwe goudvelden worden ontdekt, dan zal de Braziliaanse migratie zich ook daarop richten. Maar vooralsnog lijkt Suriname het doel van de migratiestroom te blijven. Men komt het land gemakkelijk binnen, de overheid is coulant en de relatief geprononceerde aanwezigheid van de buitenlanders heeft vooralsnog niet tot grote etnische spanningen geleid in de Surinaamse | ||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||
multiculturele maatschappij. Wij verwachten niet dat deze migranten vrijwillig naar Brazilië zullen terugkeren. Zij hebben dat land juist verlaten omdat zij daar in de goudwinning zijn weggeconcurreerd of allerlei belemmeringen kregen opgelegd door de overheid.
Afbeelding 6: Mode-atelier aan de Mozartstraat, Paramaribo 2000
Het Braziliaanse emigratiepatroon is niet alleen een Surinaamse aangelegenheid. Buurlanden als Bolivia en Paraguay kennen inmiddels al veel grotere kolonies Brazilianen. In Paraguay duurt het migratieproces al meer dan een halve eeuw en langzaam, heel langzaam wordt het land een tussengebied voor Spaans- en Portugeessprekenden. Dagjesmensen uit Saõ Paulo bezoeken de winkelstraten in Asunción waar alles goedkoper is en waar nauwelijks belemmeringen gelden voor in- en uitvoer. Het Braziliaanse territoir is tijdens de koloniale periode fors uitgebreid door steeds nieuwe migratiegolven noord-, noordwest- en westwaarts. In een enkel buurland is men expliciet beducht geworden voor de mogelijkheid van Braziliaanse migranten in de grensregio. Zo liet de Peruaanse ‘Revolutionaire Regering van de Strijdkrachten’ (1968-1975) de laatste vijftig km autoweg die de stad Pucalpa met de Braziliaanse Trans-Amazoneweg aan de andere zijde van de Peruaans-Braziliaanse grens verbond en die in het begin van de jaren zestig als regionaal ontwikkelingsproject was aangelegd, weer afbreken (Kruijt, 1994). Ook de regering van het buurland Guyana lijkt beducht voor de Braziliaanse expansie. Plannen om het land via een weg naar het zuiden met Brazilië te verbinden, schuiven de Guyanezen steeds weer op de lange baan. Het is een interessante bespiegeling zich voor te stellen welk effect de Braziliaanse instroom onder gelijkblijvende omstandigheden zal hebben. In het stedelijke Little Brazil is intussen een bruggenhoofd gevestigd. Paramaribo zou de volgende 25 jaar wel eens een bevolking kunnen gaan krijgen die voor een vijfde of een vierde deel Braziliaanse wortels heeft. In het bos en op de rivier zullen de marrons en de Indiaanse bevolking een nieuw, mo- | ||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||
gelijk sneller groeiend Braziliaans bevolkingssegment naast zich gaan kennen. Vooralsnog verloopt het migratie- en vestigingsproces bijna onopgemerkt. De Surinaamse maatschappij met haar sterk multiculturele schakeringen is uiteindelijk tot stand gekomen door elkaar opvolgende en relatief snel consoliderende groepen van telkens andere etnische samenstelling. Zal ook deze nieuwe bevolkingsgroep een plaats krijgen in het multi-etnische Suriname of zal Suriname in de komende eeuw een deelstaat van Brazilië worden? | ||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||
Thomas Polimé is antropoloog en marron. Hij publiceerde diverse artikelen, onder andere in de Oso, over aspecten van de marronsamenleving. Dirk Kruijt is hoogleraar Culturele Antropologie en Niet-Westerse Sociologie aan de universiteit Utrecht. Hij publiceert over ontwikkelingsrelaties, militairen en wederopbouw na burgeroorlogen. Wim Hoogbergen is hoofddocent Culturele Antropologie in Utrecht. Hij is eindredacteur van Oso en van de serie Bronnen voor de Studie van Suriname. |
|