| |
| |
| |
Ad de Bruijne & Astrid Runs & Hebe Verrest
De NGO-wereld als bron van nieuwe Transatlantische contacten
Suriname is Transatlantisch ontstaan. Ook vandaag de dag zijn Transatlantische contacten een essentieel kenmerk van de Surinaamse samenleving. In veel opzichten zijn deze contacten zelfs veel concreter dan vóór de onafhankelijkheid. Dan doelen wij niet zozeer op de politieke en macro-economische contacten, maar met name op sociale contacten die een samenleving mede vorm geven; de contacten tussen huishoudens en organisaties aan beide zijden van ‘de’ oceaan. Dat betreft dan allereerst de samenleving in Suriname, maar evenzo zijn voor velen in de Surinaams-Nederlandse gemeenschap de Transatlantische contacten een deel van hun bestaan. Dat geldt voor velen uit de eerste generatie en ook voor sommigen uit de tweede. In dit artikel bespreken wij de rol van de NGO's (niet-gouvernementele organisaties) in de Transatlantische contacten.
| |
Huishoudens hier en daar
Contacten tussen huishoudens daar en huishoudens hier zijn duidelijk aanwezig en belangrijk. Ze vormen voor velen in Suriname een uitlaatklep naar de buitenwereld en voor een forse minderheid is ook het dagelijks bestaan mede op materiële verzilvering van contacten gebaseerd. Verschillende onderzoeken bevestigen dit beeld (Cf De Bruijne & Schalkwijk 1994, Helleman 1997, Oostindie 1997, Gerlings 1998, Van Wegen 2000). Sinds 1982, toen Suriname onder meer als gevolg van de opschorting van de Nederlandse ontwikkelingshulp in economische opzicht in een neerwaartse spiraal terechtkwam, steunen veel Surinamers in Nederland hun familie en vrienden in Suriname. Hoewel men zou kunnen aannemen dat in de loop der jaren deze ondersteuning zou afnemen, laat recent vergelijkend onderzoek zien dat in de afgelopen jaren het aantal huishoudens dat steun ontvangt op zich weinig is toegenomen, maar dat de omvang van de steun waarschijnlijk is gestegen. Dat heeft een tweezijdige verklaring die zowel cynisch als positief te duiden is. De situatie in Suriname is na 1982 zoals eerder gesteld slechter geworden, maar die in Nederland beter. Surinamers hier (ook de laag opgeleiden) zijn er gemiddeld genomen nu duidelijk beter aan toe dan vijf jaar geleden en, wat positief is, vertalen dat ook in wat meer geld naar de familie daar (zie Helleman 1995; Van Wengen 200). Deze steun heeft ‘structureel’ nauwelijks invloed gehad. Ze heeft voor een aantal armen een duidelijke ‘hulpfunctie’, maar tegelijkertijd wordt ook gezegd dat ze de zelfredzaamheid in de middenklasse verzwakt. Er ontbreekt evenwel nog steeds een alomvattende studie waarin deze materiële contacten worden geschetst en geanalyseerd in hun precieze betekenis voor de Surinaamse huishoudens daar en de Surinaams-Nederlandse huishoudens hier.
| |
NGO's
Een andere belangrijke ‘sociale’ vorm in het geheel van de Suriname-Nederland contacten is die tussen NGO's in Suriname en in Ne- | |
| |
derland. De betekenis van deze relaties is voor een goed zicht op het karakter van de Suriname-Nederland verhoudingen van groot belang, juist omdat zij de afgelopen jaren nadrukkelijk zijn geïntensiveerd. Naar deze NGO-relaties is recent onderzoek gedaan vanuit het NIKOS, een Surinaamse NGO, en AGIDS, een onderzoeksinstituut van de Universiteit van Amsterdam (Runs & Verrest 2000). Doel van dit onderzoek was om een realistischere beeldvorming van een markant facet van de relatie tussen Nederland en Suriname te verkrijgen. Immers, NGO's zijn een belangrijke actor in de ontwikkeling van de civil society en de sociaal-economische situatie van Suriname. De NGO's worden tevens een steeds belangrijker kanaal waarlangs internationale ontwikkelingssamenwerking uitgevoerd wordt. Wat van belang is, is te benadrukken dat de waarde en de kwaliteit van een NGO-relatie zich niet laten bepalen door geld en goederen die van de ene kant naar de andere kant gaan; en in het geval van Suriname vaak dezelfde kant uit. Juist andere dan financiële aspecten van die relatie bepalen de kwaliteit en waarde die de betrokkenen eraan hechten.
Om de waarde en de kwaliteit van de NGO-relaties te kunnen aangeven kiezen wij voor drie ingangen. In de eerste plaats zullen wij een schets geven van het NGO-veld in Nederland en Suriname. Vervolgens bespreken wij de omvang, aard, inhoud en met name kwaliteit van de relaties tussen Nederlandse en Surinaamse NGO's. Ten slotte bespreken wij het belang van die relaties voor het wederzijds functioneren van de organisaties.
Voor deze drie ingangen hebben wij 71 NGO's in Nederland en Suriname geïnterviewd. Met 32 van hen (zestien in Suriname en zestien in Nederland) zijn diepte-interviews gehouden, met de anderen korte follow-up gesprekken. In Nederland werden onder andere Cordaid, het Zeister Zendingsgenootschap, Stichting Tamara en stichting Suriname Jaarkalender geselecteerd. In Suriname behoorden onder meer de Nationale Vrouwenbeweging (NVB), SUCET, de Vereniging voor Particuliere en Sociale Instellingen (de VPSI) en stichting Tamara tot de selectie.
| |
Het NGO-veld in Suriname
Een goed NGO-veld in Suriname lijkt noodzakelijk voor de opbouw van de maatschappij. Ze is naast de overheid en de private sector de derde actor, casu quo groep van actoren in de samenleving. Via NGO's zijn burgers in staat hun stem te laten horen en te participeren in democratiseringsprocessen en kunnen zij een belangrijke rol spelen bij het versterken van de civil society. Wanneer de civil society sterker wordt, zal de invloed van NGO's ook duidelijk merkbaar zijn. NGO's kunnen tevens een belangrijke rol spelen bij het opvangen van taken die de overheid niet of nauwelijks uit kan of wil uitvoeren zoals sommige vormen van onderwijs en training, de opvang van kinderen in tehuizen en medische zorgvoorzieningen.
Suriname kent een hoge organisatiegraad van NGO's. Er zijn er naar schatting vierduizend. De jaarlijkse groei in NGO's heeft de laatste decennia een sterk stijgende lijn vertoond. Na 1987 zijn jaarlijkse groeicijfers van honderdvijftig nieuwe NGO's gemeten (zie Schalkwijk, Mohan en Pieper (1999) voor een analyse van de NGO-sector in Nickerie). Redenen voor deze sterke toename van de groei zijn wijzigingen in het ontwikkelingsdenken (meer NGO gericht en minder op de overheid) en ook de hervatting van de ontwikkelingsrelatie tussen Suriname en Nederland sedert 1987. Uitvoering van het structureel aanpassingsprogramma (SAP), de verslechtering van de sociaal-economische situatie en het toene- | |
| |
mende onvermogen van de Surinaamse overheid om haar taken uit te voeren zijn concrete oorzaken van ontstaan en uitbreiding van allerlei NGO's in Suriname. Tegelijkertijd kwam in Suriname een bewustwordingproces op gang met betrekking tot het belang van organisatievorming en de structurele aanpak van problemen. De VN-vrouwenconferentie in Beijing (China) in 1995, waar een relatief omvangrijke delegatie uit Suriname aanwezig was, is hier onder andere een belangrijke katalysator geweest.
Aan het voorafgaande moet worden toegevoegd dat een deel van de groei in aantallen samenhangt met het feit dat veel NGO's slechts een kort leven beschoren is. Een oorzaak hiervoor is dat het opzetten en ontwikkelen van een goed functionerende NGO moeilijker is dan veel mensen/besturen zich bij oprichting van de organisatie realiseren. Onervarenheid en gebrek aan kennis en visie maken dat het enthousiasme waarmee men begonnen is, snel afneemt en de organisatie vaak als een nachtkaarsje uitgaat. Maar er is ook een scala van wel min of meer goed lopende organisaties. Daartoe behoren de organisaties die voor het onderzoek waarop deze bijdrage rust, geselecteerd werden.
Het NGO-veld vertoont in elk geval een grote diversiteit. Er is qua doel en niveau een driedeling te maken. Allereerst zijn er de grasroots NGO's, de basisorganisaties. Vervolgens zijn er de zogenaamde service providers (dienstverlenende organisaties) die zich ter ondersteuning op een specifiek veld richten. Als derde groep functioneren de intermediaire organisaties die basisorganisaties van dienste willen zijn en willen versterken. Een aantal basisorganisaties is aangesloten bij een of meerdere intermediaire organisaties zoals het NGO-Forum (180 leden), de VPSI (92 leden) en de NVB (12). Daarnaast zijn ongeveer twintig organisaties lid van meer dan een van deze drie intermediaire NGO's. In tegenstelling tot de situatie onder de Nederlandse NGO's zijn de Surinaamse NGO's redelijk op de hoogte van elkaars bestaan. Dat is echter geen garantie voor samenwerking.
Thematisch houden de NGO's zich bezig met een scala van onderwerpen, richten ze zich op verschillende maatschappelijke groepen en spelen de activiteiten zich op verschillende schaalniveaus af. De meeste organisaties zijn ontstaan uit de sociaal-economische en politieke situatie waarin Suriname zich na de onafhankelijkheid bevond en zich nu bevindt. Afhankelijk van de doelgroep en het themaveld waarop men zich richt, wordt ingespeeld op de waargenomen behoeften.
Financieel gezien is van betekenis dat Surinaamse NGO's in zowel Suriname als daarbuiten aanspraak weten te maken op diverse fondsen; daarnaast zijn er soms ook eigen inkomensgenerende activiteiten. Zowel nationaal als internationaal (specifiek Nederland en de Europese Unie) kunnen fondsen en donoren benaderd worden om projecten en andere activiteiten te sponsoren. De professionelere organisaties en de service providers hebben een grotere afhankelijkheid van buitenlandse donoren dan de minder professionelere. Dit heeft te maken met het beschikbare internationale netwerk waarover de kleinere organisaties in mindere mate beschikken. De focus bij de internationale netwerken is vooral gericht op Nederland, in tweede instantie op VN organisaties. De drie grote internationale fondsen waaruit geput kan worden zijn het NGO Fonds (gefinancierd uit de Verdragsmiddelen en administratief ondergebracht bij het Forum NGO), het Micro Projecten Bureau (een EU-fonds, dat enige tijd niet operationeel was maar nu weer wordt opgestart) en het CDF-Fonds van de IDB.
Voor lang niet alle organisaties is geld dan ook het, grootste probleem. Dienstverlenende
| |
| |
organisaties in Suriname of intermediaire NGO's zoals de NVB kampen met gebrek aan uitvoeringscapaciteit door een tekort aan gekwalificeerd kader en overbelasting van het aanwezige kader. Voor de basisorganisaties zoals bijvoorbeeld Tamara of het Lotjeshuis is structurele financiering wel een probleem. De diverse fondsen en donoren zijn vaak onbereikbaar omdat de organisaties buiten de doelgroep van de fondsen vallen en omdat ze niet aan de randvoorwaarden van projectaanvragen kunnen voldoen; ze hebben gebrek aan deskundigheid op het gebied van projectprocedures. Daarnaast kampen veel NGO's met een gebrek aan uitvoeringscapaciteit. Er is zeer goed gekwalificeerd kader aanwezig, maar het is beperkt in omvang en mede daardoor overbelast. Veel personeel (al dan niet als vrijwilliger) heeft nauwelijks ervaring met en kennis van projectmanagement of organisatiekunde en heeft intensieve training en begeleiding nodig op deze gebieden.
De onderlinge samenwerking tussen de Surinaamse organisaties is als redelijk goed te beschouwen. Het gaat bij de samenwerking meestal om inhoudelijke zaken: het uitwisselen van ervaringen en kennis of het gezamenlijk organiseren van activiteiten. Financiën zijn nauwelijks onderwerp van de onderlinge relaties. Uitzondering hierop is het NGO-fonds dat tot stand is gekomen door samenwerking tussen de Surinaamse en Nederlandse regering en het NGO-Forum. De meeste financiën komen rechtstreeks uit het buitenland of worden uit inkomensgenererende activiteiten betrokken. De samenwerking met de overheid is als gebrekkig te kenmerken. Bij buitenlandse netwerken, zowel financieel als meer inhoudelijk, ligt de nadruk sterk op Nederland en Nederlandse organisaties. Enkele organisaties geven wel aan meer contacten te willen hebben in de Caraïbische regio, en dan met name inhoudelijke contacten.
| |
Zwakke kanten
Het functioneren van de NGO's in Suriname wordt bemoeilijkt door een aantal zwakke kanten in het NGO-veld. Er is een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende donoren in Suriname. Een duidelijke identificatie van elk specifiek fonds ten aanzien van beleid, administratie en uitvoering, is noodzakelijk om overlapping te voorkomen en het niveau van projecten te verhogen. Ten tweede is capacity building van met name de grassroot NGO's noodzakelijk: hun organisatiegraad, administratieve en rapportage capaciteiten zijn laag. Hierdoor verlopen projectaanvragen moeizaam en is de kans op slagen van een project klein.
Tenslotte is het vrijwilligerswerk in Suriname slecht ontwikkeld. In de Surinaamse cultuur is zelfredzaamheid nooit een hoge prioriteit geweest. Steun wordt van de overheid verwacht. Het werven van vrijwilligers verloopt moeizaam en er is weinig kennis om ze te faciliteren. De laatste jaren neemt de belangstelling vanuit de kant van de vrijwilligers bovendien af omdat de economische situatie zwaarder is en de tijd en middelen van mensen schaarser geworden zijn. De gemeenschapszin daalt en het sociaal gedrag van mensen verandert. Het ontwikkelen van een lokaal vrijwilligersprogramma zou hierin verbetering kunnen brengen (Schalkwijk 1998). Tevens is er in Suriname gebrek aan informatie en kennis van het internationale ontwikkelingsdebat. Hierdoor zijn met name basisorganisaties niet in staat hun probleemgebied te definiëren en er een adequate follow-up aan te geven.
| |
Het NGO-veld in Nederland
De NGO's in Nederland die zich op meer dan Nederland alleen richten, spelen een belang- | |
| |
rijke rol in de internationale ontwikkelingssamenwerking. Ze functioneren als kanaal waarlangs gelijkwaardiger verhoudingen tussen landen en culturen en de ‘zelfredzaamheid’ van armere gebieden en groepen in andere armere landen, ondersteund kunnen worden. Dit gebeurt via programma's en projecten, min of meer onafhankelijk van de overheid en gefinancierd met behulp van publieke en private gelden. Zo kan een bijdrage geleverd worden aan een betere opbouw van de civil society in andere landen.
Nederlandse initiatieven die zich op Suriname richten hebben een verschillende achtergrond. Zij variëren van algemene ontwikkelingsorganisaties die een van hun programma's in Suriname hebben, zoals bijvoorbeeld Cordaid; (donor)organisaties die zich niet specifiek op ontwikkelingssamenwerking richten maar op een specifiek terrein en middels geld of meer inhoudelijk in Suriname actief zijn, zoals bijvoorbeeld Stichting Kinderpostzegels, en organisaties die zich hoofdzakelijk op Suriname richten, zoals bijvoorbeeld Stichting Tamara. Naast de achtergronden van de organisaties verschillen de activiteiten die ze uitvoeren, de hoeveelheid betaald en onbetaald personeel en de wijze waarop de organisaties hun financiën betrekken. Ook de doelstellingen die de organisaties hebben en het thema of de doelgroep waarop ze zich richten, zijn divers. Zo kennen we bijvoorbeeld het Zeister Zendings Genootschap, waarvan de professionele staf op jaarbasis jaarlijks voor ongeveer Nfl 2,2 miljoen welzijnsorganisaties ondersteund. Aan de andere kant bevindt zich de vrijwilligersorganisatie Wooko Makandie die zich bezig houdt met voorlichting en lobby voor Marrons.
De organisaties hebben duidelijk verschillende ontstaansgeschiedenissen. Naast organisaties of initiatieven die voortgekomen zijn uit de Derde Wereldbeweging, kennen we initiatieven die ondergebracht zijn bij (semi-) overheidsinstellingen en bij maatschappelijke instellingen die door individuen opgericht zijn. Onder deze laatste groep treffen we veel organisaties aan die opgericht zijn door Surinaamse Nederlanders.
Bijna alle Nederlandse organisaties verrichten hun activiteiten niet behulp van NGO's of in ieder geval contactpersonen in Suriname. De NGO's die dat niet doen sluizen hun gelden door naar andere NGO's in Nederland die vervolgens weer door middel van hun contactpersonen in Suriname of de lokale NGO's werken. Een aantal NGO's heeft zusterorganisaties in Suriname. Deze NGO's hebben meestal alleen contacten met hun zusterorganisaties. Deze contacten zijn structureel. Andere structurele contacten bestaan tussen NGO's die regelmatig met elkaar samenwerken en dan langduriger programma's uitvoeren (bijvoorbeeld ICDI met VPSI, of Cordaid met de NVB). Ze kunnen ook ontstaan wanneer na afronding van een project (ook al is dat kortlopend) de betrokken organisaties elkaar op de hoogte blijven houden van hun activiteiten en ontwikkelingen.
Een goed voorbeeld hiervan is de relatie die Matoekoe, een sociale instelling voor verstandelijk gehandicapten in Suriname, heeft met de Nederlandse Stichting Kinderpostzegels. Stichting Kinderpostzegels heeft een aantal projecten gefinancierd voor Matoekoe. Dit waren geen structurele projecten, maar er is toch een structureel contact uit voortgekomen omdat Matoekoe en Kinderpostzegels elkaar ook buiten financieringsperioden op de hoogte houden van elkaars activiteiten en ontwikkelingen. Matoekoe beschouwt het contact met Stichting Kinderpostzegels als zeer belangrijk. Veel contacten zijn echter incidenteel. Ze bestaan voor de duur van een project en stoppen daarna. Wanneer na enkele jaren weer contacten gelegd worden moeten die van vooraf aan opgebouwd worden.
| |
| |
Er bestaat geen landelijk overleg orgaan van Nederlandse NGO's die actief zijn in Suriname. Initiatieven zijn er volop geweest maar uiteindelijk hebben ze niet of nauwelijks resultaat gehad. Het merendeel van de NGO's functioneert echter niet in een compleet vacuüm omdat ze vaak wel met een paar NGO's contact hebben of van het bestaan van enkele weten. Deze netwerken hebben onderling echter nauwelijks contact met elkaar. Samenwerking vindt wel eens plaats tussen NGO's die op andere (complementaire) gebieden actief zijn (bijvoorbeeld NOVIB en Mama Cash in het zwarte migranten vluchtelingen-vrouwenproject (ZMV) dat gericht is op uitwisseling van kennis en ervaringen van vrouwelijke ondernemers in zowel Suriname als de ZMV-gemeenschap in Nederland) maar nauwelijks tussen gelijksoortige NGO's. Als reden werd door een van de NGO's het volgende aangevoerd: ‘Voor veel NGO's geldt dat het voortbestaan van de eigen organisaties voor de uitvoering van de doelstelling gaat. Ze zien samenwerking als een gevaar omdat ze hun naam niet altijd meer terug kunnen vinden in een samenwerkingsverband.’
Dit gebrek aan overleg heeft twee belangrijke implicaties. NGO's met dezelfde doelgroep en doelstelling kunnen hun effectiviteit waarschijnlijk verhogen als ze hun inzet en ervaringen zouden delen met elkaar. Ten tweede is er nu voor NGO's in Nederland, maar nog veel meer voor NGO's in Suriname, geen overzicht van NGO's in Nederland waartoe ze zich kunnen richten.
Wat gaat er financieel nu om? Geraamd is wat de negentig opgespoorde organisaties die momenteel in Suriname actief zijn daar nu besteden. Volgens onze raming komt dat op jaarbasis uit op plus minus Nf zeven miljoen. Dit is alleen in de vorm van geld; goederen, kader et cetera zijn hier buiten gelaten. Het is niet goed mogelijk de waarde van deze goederen, van de kennisoverdracht enzovoort te schatten. Naar onze schatting ligt dat zeker rond Nf 0,5 tot 1 miljoen per jaar.
De MFO's (mede financieringsorganisaties) zoals Cordaid, HIVOS, ICCO en NOVIB ontvangen een belangrijk deel van hun middelen van de overheid in het raamwerk van de ontwikkelingssamenwerking. De andere organisaties zijn vooral afhankelijk van de ‘rijke’ fondsen, inzamelingen onder particulieren, lidmaatschappen en contributies of uit de opbrengsten van andere activiteiten.
De MFO's hebben een jaarlijks budget te besteden. Om hun budget te realiseren, hun organisatie te kunnen laten functioneren en resultaten te kunnen laten zien is het van belang dat zij duurzame projecten kunnen uitvoeren in het Zuiden met professionele organisaties. In het geval van Suriname is het van belang op te merken dat het aantal professionele organisaties beperkt is. Afgebroken contacten zijn niet eenvoudig te vervangen, zeker niet waar het intermediaire NGO's betreft. Voor de contacten met de basisorganisaties ligt dit iets genuanceerder. Hun aantal is groter maar het is een langdurig proces voordat deze organisaties goed functioneren en hun capaciteiten zo groot zijn dat zij in staat zijn goede projecten uit te voeren. Slechts weinig Nederlandse donororganisaties en algemene ontwikkelingsorganisaties zijn hiertoe bereid. Zij kiezen óf voor de intermediaire organisaties of service providers die de potentie hebben, óf werken op incidentele basis met basisorganisaties. Met andere woorden de Nederlandse organisaties zijn voor de uitvoering van hun doelstellingen afhankelijk van goed functionerende organisaties in het Zuiden. Meer en meer worden de Nederlandse NGO's in de hedendaagse ‘organisatiecultuur’ gedwongen tot efficiënter werken, het presenteren van concrete resultaten en het transparant maken van hun financiële bestedingen. Concrete inhoudelijke en fi- | |
| |
nanciële verslaglegging maken over het algemeen de verantwoording uit. Hoe begrijpelijk dat ook is, structureel inhoudelijke effecten zijn vaak pas op iets langere termijn te zien en dit maakt dat het niet makkelijk is om direct aan te geven wat met een programma c.q. een project uiteindelijk bereikt is of zal worden.
| |
Relaties tussen Surinaamse en Nederlandse organisaties
De zestien Nederlandse en zestien Surinaamse organisaties die voor dit onderzoek geselecteerd zijn, hebben samen meer dan honderd contacten met organisaties in het andere land. Deze contacten hebben een aantal kwantitatieve en een aantal kwalitatieve kenmerken. Wat betreft de kwantiteit is met name gelet op de aard van de contacten, de mate waarin de contacten structureel of incidenteel zijn en de mate waarin de contacten geformaliseerd zijn of meer op persoonlijke betrekkingen berusten.
Als men over aard van relaties tussen NGO's praat, denkt men vaak dat het primair om financiële contacten gaat. Dit is een misverstand. Financiën maken vaak wel deel uit van de relaties, maar zijn niet altijd de belangrijkste en zeker niet de enige contacten die er zijn. Inhoudelijke contacten waarbij advies en informatie worden overgedragen (twee kanten uit!) of overleg gepleegd wordt, maken deel uit van nagenoeg iedere relatie en worden hooglijk gewaardeerd. Naast de inhoudelijke contacten en die van de gelden worden met name op het gebied van welzijn goederen gezonden en vindt in beperkte mate kaderuitwisseling plaats. Financiering richt zich op concrete projecten die een duurzaam karakter hebben en gericht zijn op onder andere sociaal-economische versterking van gemarginaliseerde groepen of versterking van het maatschappelijk middenveld door middel van de versterking van intermediaire NGO's.
Het idee dat relaties vaak gebaseerd zijn op geld of dat geld het doel is, correspondeert met de visie dat de Zuidelijke NGO's eenzijdig afhankelijk zijn van de Noordelijke NGO's. De zogenaamde donor-ontvanger relatie wordt dan van één kant uit bezien. Uit ons onderzoek is echter naar voren gekomen dat de relaties veel meer dan geld inhouden en de donor-ontvanger-relatie meerdere dimensies heeft. De Nederlandse NGO's zijn voor de uitvoering van hun doelstellingen net zo afhankelijk van de Surinaamse NGO's zijn als de Surinaamse NGO's van de Nederlandse.
Wanneer samenwerking wordt beschreven, komen de begrippen afhankelijkheid en gelijkwaardigheid naar voren. Dat zijn begrippen die in de Surinaams-Nederlandse context essentieel genoemd moeten worden. Afhankelijkheid geeft allereerst aan dat de verhoudingen niet evenwichtig zijn, maar dat er een sterkere en een zwakkere partij is. Voor de laatste betekent het wegvallen van een relatie of van de ondersteuningsvormen die daaruit voort komen dat een instantie niet in staat is haar werkzaamheden verder uit te voeren. Daarmee is de riskante positie van de afhankelijke aangegeven. Hij kan zich moeilijk risico's veroorloven. Tegelijkertijd heeft juist daardoor afhankelijkheid ook een duidelijk sociaal-psychische dimensie - ook in het verzet tegen die afhankelijkheid.
Gelijkwaardigheid is de tegenhanger van afhankelijkheid. Het is een moeilijk te definiëren term omdat gelijkwaardigheid vaak impliceert dat de vergeleken entiteiten van gelijke aard en samenstelling zouden moeten zijn. In het geval van de relaties tussen NGO's in het Nederland en Suriname waarbij een dominante stroom van financiën en kennis van hier naar daar gaan, is hiervan in de letterlijke zin geen sprake. Toch kan er ook tussen een ‘sterkere’ en een ‘zwakkere’ partij van gelijkwaardigheid sprake zijn. In onze definitie van gelijk- | |
| |
waardigheid moeten daartoe bepaalde elementen in de verhouding tussen de NGO's aanwezig zijn, te weten: Respect: er moet sprake zijn van wederzijds respect tussen de respectievelijke organisaties; Communicatie: waarbij er discussie op gang kan komen ter verbreding van elkaars visie en waardoor er waardering kan ontstaan voor elkaars standpunten; Samenwerking: dit is duidelijk meer dan alleen het geven van financiën, de emotionele binding is van belang; Interesse: de donor toont belangstelling voor de activiteiten van de ontvangende instantie zonder dat er sprake is van bevoogding of paternalisme; Gelijkwaardigheid: deze lijkt te beginnen bij het erkennen van het wederzijdse belang van het werk dat door beide NGO's verricht wordt.
Afhankelijkheid zegt niets over gevoelens van (on)gelijkwaardigheid die de organisaties hebben ten opzichte van hun counterparts. Gevoelens van gelijkwaardigheid worden zichtbaar door het waarderen van elkaars werkzaamheden en het erkennen van het belang hiervan. Misschien meer dan wij gedacht hadden bleken de relaties tussen de Surinaamse en Nederlandse NGO's die in het onderzoek wederzijds naar voren kwamen, een behoorlijke dimensie van gelijkwaardigheid te hebben.
Binnen een samenwerkingsverband kunnen echter de precieze betekenis van de onderliggende communicatie en een onvoldoende kennis over elkaars functioneren een probleem zijn - juist omdat het hier gaat om ‘interculturele communicatie’. De betrokkenen in de organisaties in Nederland en Suriname spreken en schrijven allen Nederlands maar dat wil niet zeggen dat je dezelfde betekenis aan woorden en uitdrukkingen geeft; iets wat, zij het minder, ook voor de specifiek Surinaams-Nederlandse organisaties geldt. Er worden andere begrippen gebruikt of dezelfde begrippen hebben een andere betekenis, en er zijn toonzettingen en accenten die andere interpretaties met zich meebrengen. Surinamers gebruiken vaak beleefdheidsformules of ambtelijke taal waardoor men in Nederland de boodschap niet altijd begrijpt, terwijl Nederlanders soms te kort door de bocht gaan en hierdoor onbedoeld weerstand oproepen. Ook kan er aan Surinaamse kant antikoloniale sentiment zijn dat de interpretatie van correspondentie uit Nederland kleurt. Aan beide kanten is een beter begrip van de context en (schrijf)-cultuur in het andere land nodig. In Suriname telt bovendien het gesproken woord veel zwaarder dan het geschrevene (met uitzondering van geldkwesties) terwijl in Nederland het geschrevene het belangrijkste is. Dit blijkt voor de nodige irritaties aan weerszijden over afhandeling van formele procedures te zorgen. Belangrijk is dan dat met name in de contacten die structureel van aard zijn er ruimte is om kritiek en ideeën te geven, ook al is de één financieel afhankelijk van de ander. Essentieel hierin zijn de persoonlijke bezoeken van vertegenwoordigers van organisaties aan elkaar. Het vergroot het begrip en vormt de juiste setting waarbinnen open gesprekken plaats kunnen vinden.
Veel Nederlandse organisaties proberen regelmatig naar Suriname te gaan. Van sommige Nederlandse organisaties gaat minimaal één keer per jaar een afvaardiging naar Suriname (met name als de organisatie de tickets betaalt!), van andere organisaties één keer per twee of drie jaar (met name wanneer de betrokkene de reis uit eigen zak betaalt). De Surinaamse organisaties hebben meestal geen geld voor bezoeken aan de counterpart in Nederland. Toch probeert men een persoonlijk bezoek aan de Nederlandse organisaties te brengen wanneer een bestuurslid of directeur in Nederland is vanwege een congres, familiebezoek of een overlijden. De waarde van deze persoonlijke bezoeken schatten zowel de Nederlandse als de Surinaamse organisaties hoog in. De Surinaamse organisaties zien ze als noodzakelijk
| |
| |
om de Nederlandse organisaties een goede indruk te geven van hun werkwijze en de situatie waarin ze opereren. Voor de Nederlandse organisaties zijn ze noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de situatie in Suriname en om de ontwikkelingen van de projecten beter te kunnen beoordelen. Eventuele communicatiestoornissen kunnen tijdens zulke bezoeken opgelost worden en er is ruimte voor toelichting van beslissingen of wensen, et cetera.
Over het algemeen zijn de Nederlandse organisaties positief over de kwaliteit van de Surinaamse NGO's. Er is kader van kwaliteit aanwezig en mede hierdoor is een aantal NGO's zeer professioneel in haar werkwijze, ook in internationaal perspectief. Dit geldt met name voor intermediaire organisaties. De hoeveelheid kader is echter beperkt en als gevolg hiervan vaak overbelast, wat de kwaliteit van het werk negatief beïnvloedt. Daarnaast draagt veel kader een dubbele pet. Ze hebben meerdere belangen vanwege hun participatie in meerdere organisaties. In een kleine samenleving als de Surinaamse zijn zakelijke en persoonlijke contacten vaak moeilijk los van elkaar te zien. Tenslotte is de personele bezetting van organisaties sterk aan veranderingen onderhevig.
Veel Nederlandse organisaties hebben kritiek geuit op de naleving van de procedurele aspecten van de samenwerking. Ideeën voor projecten die in een persoonlijk onderhoud heel enthousiast ontwikkeld waren, worden soms nauwelijks uitgewerkt in een schriftelijk projectvoorstel. Verslagen en projectvoorstellen komen laat en soms ook onvolledig binnen.
De Surinaamse organisaties hebben in het algemeen moeite met de snel wijzigende voorwaarden waaraan projectvoorstellen of -verslagen moeten voldoen. Wanneer ze met meerdere organisaties contact hebben, zijn ze veel tijd kwijt aan rapporteren, ook al omdat iedere organisatie haar eigen eisen stelt aan voorstellen en rapporten. Rapporteren ziet men als bijzaak van het werk van NGO's. De hoofdtaak is het uitvoeren van projecten en inspelen op nieuwe situaties.
De Nederlandse organisaties hebben randvoorwaarden ontwikkeld waaraan projectvoorstellen moeten voldoen. Deze staan vast en dragen de visie van de organisatie vaak uit, ofschoon men binnen de randvoorwaarden wel enige mate van flexibiliteit hanteert. Randvoorwaarden hebben betrekking op het soort organisaties dat aanvragen in kan dienen, het thema of doelgroep waarop het project betrekking heeft of de doelstelling waaraan projecten moeten voldoen, en beschrijven ook de procedures (wie moet een aanvraag indienen, hoe vaak gerapporteerd moet worden). Wanneer tussen organisaties ook persoonlijke contacten bestaan en de contacten een structureel karakter hebben, is de invulling van het gebied binnen de randvoorwaarden vaak flexibel. Ook de invulling van projecten kan enigszins gewijzigd worden, aan rapportageverplichtingen kan gesleuteld worden, et cetera. Dit laatste wordt door de Surinaamse organisaties gewaardeerd. Er ontstaat op deze manier een samenwerkingsvorm die afgestemd is op de mogelijkheden en eigenschappen van de organisatie. Van de geselecteerde Nederlandse organisaties werken vele op deze manier. Een kleinere groep wijkt echter niet of nauwelijks van procedures af. Bij het resterende aantal zijn de randvoorwaarden heel minimaal (alleen een thema of een doelgroep bijvoorbeeld), is de invulling van samenwerkingsverbanden divers en wordt per contact een andere manier van werken en een andere procedure afgesproken.
Er zijn bijvoorbeeld duidelijke verschillen tussen de Nederlandse en Surinaamse organisaties voor wat betreft het belang dat ze hechten aan schriftelijke contacten. Een respondent drukte dat als volgt uit: ‘Nederland is een schrijfland en Suriname een praatland. In Ne- | |
| |
derland is iets pas waar als het geschreven staat en in Suriname is iets pas waar als je het gezegd hebt’. Met dit gegeven in het achterhoofd is het goed te begrijpen dat Surinaamse NGO's niet al te veel belang hechten aan het schriftelijk verslaan van zaken die mondeling besproken zijn en tegelijkertijd dat de Nederlandse organisaties niets kunnen doen zonder dat alles schriftelijk vastgelegd is. In het Nederlandse geval ligt er nog een andere reden aan ten grondslag. De organisaties zijn voor hun financiën afhankelijk van derden. Deze particulieren, fondsen, de overheid en bedrijven en instellingen willen in toenemende mate zien wat met hun geld gedaan is. Talloze ervaringen met ‘mislukte’ projecten en een groeiend gevoel bij de achterban dat ontwikkelingssamenwerking weinig zin heeft, leiden ertoe dat de uitvoerende organisaties in toenemende mate verantwoording af te leggen hebben aan hun achterban en steeds meer naar buiten treden met concrete resultaten. Uitgebreide schriftelijke verslaglegging van de Zuidelijke NGO's waarmee ze samenwerken zijn hiervoor een vereiste.
Bij de Surinaamse NGO's is dit niet of nauwelijks bekend. Aan de andere kant zijn Nederlandse NGO's zich niet altijd bewust van de hoeveelheid tijd die het schrijven van een verslag inneemt en dat veel NGO's meerdere verslagen per jaar te schrijven hebben. Slechts een beperkt aantal NGO's in Suriname beschikt over voldoende gekwalificeerd personeel. Het schrijven van projectvoorstellen en -verslagen vereist een zekere mate van kennis en ervaring, waarover niet alle Surinaamse organisaties beschikken. Het aanstellen van een contactpersoon of adviserend orgaan in Suriname door de Nederlandse organisatie kan hierin positief werken. Deze persoon kent de lokale context en kan ‘advies’ op maat geven aan de instellingen ter plaatse. Daarnaast kan deze persoon ook standpunten van de Nederlandse organisaties uitleggen, verhelderen en kenbaar maken.
De nadruk van de Nederlandse organisaties op procedures en richtlijnen roept soms weerstand op bij Surinaamse organisaties die meer uitgaan van individuele gevallen en via persoonlijke invloed werken. Richtlijnen en procedures zijn hieraan ondergeschikt. Aan de andere kant geven ze ook aan dat die verplichtingen de organisaties in Suriname dwingen beter te functioneren en zo bijdragen aan verbetering van hun reputatie en daarmee de toegang tot andere fondsen.
| |
Tot slot
Nederland en Suriname zijn generaties lang bekend met elkaar. Dit wil echter niet zeggen dat men elkaars maatschappij en het functioneren van organisaties daarbinnen kent. De Surinaamse werkelijkheid is anders dan de Nederlandse en van in Nederland bedachte projecten is dan ook weinig resultaat te verwachten. Zowel de Nederlandse als de Surinaamse organisaties geven dit aan. Een aantal projecten en de uitvoering daarvan passen tegelijkertijd ook niet in de in Nederland ontwikkelde randvoorwaarden. Het bediscussiëren van deze voorwaarden en de mogelijke aanpassing daarvan aan de Surinaamse context zijn noodzakelijk. Persoonlijke bezoeken, een contactpersoon in Suriname en evaluatie van projecten zijn hiervoor van groot belang.
Het is zinnig om de contacten tussen Nederland en Suriname in materieel opzicht op de een of andere manier uit te drukken. Daarmee kun je immers voor een deel het belang van die relaties voor de sociaal-economische ontwikkeling van Suriname aangeven, of althans aanstippen. Maar dit is niet alles, er is bij die onderlinge contacten meer aan de hand is. Als de relaties tussen Nederlandse en Surinaamse individuen en organisaties eenzijdig materieel benaderd worden, dan hangt daar vaak het eti- | |
| |
ket ‘ongelijkwaardig’ aan en een ‘wij en zij’. Dan is Nederland de donor en Suriname de ontvanger of je dat nu op het gebied van de overheid, families of NGO's bekijkt. Hierboven is gebleken dat die benadering de aard en inhoud van de relaties niet goed weergeeft. Minstens zo belangrijk is het om de minder ‘grijpbare’ aspecten van die relaties te benadrukken en te begrijpen. Juist daar gaat het om een gelijkwaardigheid en om dynamische relaties. Daar waar informatie uitgewisseld wordt, kennis en ideeën besproken worden is Suriname vaak net zo goed donor en Nederland net zo goed ontvanger. Een Nederlandse counterpart formuleerde het als volgt: ‘De manier van samenwerken is van belang; de communicatie en de inhoudelijke relatie zijn belangrijk en leiden tot resultaten. Omdat wij over de financiën beschikken hebben wij niet meer te zeggen.’
Zolang op een of andere manier Suriname en Nederland in het blikveld van de inwoners ligt zal er duidelijk ruimte zijn voor Transatlantische contacten via de NGO-lijnen, zeker als de wederzijds informatie over de effecten van de NGO-inzet in beide landen meer en beter gestalte krijgt. Misschien moet wederzijds de vraag meer worden gesteld wat al het NGO-werk wederzijds oplevert, wat zijn de concrete resultaten van zowel programma's tot bewustwording en empowerment daar en hier als van de projecten ten gunste van de verbetering van de gezondheid van kleuters in arme gebieden daar? Die concrete effectrapportage is van belang voor het structureel houden van de NGO relaties tussen daar en hier.
De moeilijkheid hierbij is ook nog dat de organisaties in zowel Nederland en Suriname bezig zijn met activiteiten die gericht zijn op beleidsveranderingen en zaken als empowerment. Zulke strategieën of de resultaten daarvan zijn moeilijker meetbaar en zeker niet in heel concrete beelden en aantallen te vertalen. Zowel de achterban als de (inter-) nationale subsidiegever ziet graag concrete beelden. ‘Relief and welfare’ en vergelijkbare korte termijn strategieën lenen zich daar beter voor. Die vertaalslag naar beleidsmaatregelen en empowerment is niet of moeilijk te maken. Toch is dit noodzakelijk.
| |
| |
| |
Literatuur
Bruijne, A. de & A. Schalkwijk, 1994
Kondreman en P'tata; Nederland als referentiekader voor Surinamers. Surinaamse Verkenningen, Leo Victor Paramaribo. |
Friedmann, J., 1992
Empowerment, the Politics of Alternative Development. Cambridge & Oxford: Blackwell. |
Geerling, I., 1998
Betrekkingen tussen Nederland en Suriname op huishoudniveau, een onderzoek onder Hindostanen in Den Haag naar hun contacten en ondersteuningsrelaties met familie en bekenden in Suriname. Doctoraalscriptie Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. |
Helleman, W.L., 1995
Een onderzoek naar de ondersteuningsrelatie op huishoudniveau tussen Nederland en Suriname. Doctoraalscriptie Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. |
Oostindie, G., 1997
Het paradijs overzee, de Nederlandse Caraïben en Nederland. Amsterdam: Bert Bakker. |
Runs, Astrid & Hebe Verrest, 2000
Relaties tussen Surinaamse en Nederlandse NGO's. Een perspectief op de samenwerking. NIKOS/AGIDS, Paramaribo. |
Schalkwijk, M., 1998
Program to Strengthen NGO Capacities in Poverty Eradiction in Suriname, Report submitted to the UNDP, Paramaribo. |
Schalkwijk, M., R. Mohan & I. Pieper, 1999
Niet-commerciële Particuliere Organisaties in Nickerie. Schets van een sector. NIKOS, Paramaribo. |
Wegen, Esther van, 2000
Een onderzoek naar financiële en goederenstroom op huishoudniveau tussen Nederland en Suriname. Doctoraalscriptie Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. |
Ad de Bruijne is hoogleraar sociale geografie van ontwikkelingslanden aan de Universiteit van Amsterdam. Astrid Runs is consultant, met name met betrekking tot gender-issues en huisvesting in Suriname. Hebe Verrest werkt in Nederland bij het Habitat Platform en bij AGIDS, Universiteit van Amsterdam.
|
|