OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 19
(2000)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| ||||||||||||
Helen Wijngaarde
| ||||||||||||
Het koloniale parkHoofddoel van de ‘Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling’ was de uitbreiding van de handelsbetrekkingen, met name de handel tussen het moederland en de koloniën. De Nederlandse regering weigerde aanvankelijk elke steun aan de tentoonstelling. Het plan om een wereldtentoonstelling in Amsterdam te houden, werd te ambitieus en te kostbaar geacht. Een bijdrage uit 's Rijks kas werd pas verstrekt na intensieve correspondentie tussen leden van het Uitvoerend Comité en de Minister van Koloniën.Ga naar eind2. De industriële producten die op andere wereldtentoonstellingen, zoals bijvoorbeeld in Londen (1851) en Parijs (1878), de meeste aandacht trokken, kwamen in Amsterdam op de tweede plaats.Ga naar eind3. Deze eerste internationale koloniale tentoonstelling ter wereld, waar achtentwintig verschillende landen aan deelnemen, werd gehouden op het uitgestrekte terrein achter het in aanbouw zijnde Rijksmuseum. In een artikel in de Officiële Courant van 1882 werd het hoofddoel van de tentoonstelling, uitbreiding van de handelsbetrekkingen, benadrukt. Als doel van de ‘Koloniale Afdeeling’ werd omschreven meer belangstelling voor de verwaarloosde en vergeten kolonie Suriname bij het grote publiek op te wekken.Ga naar eind4. In het Koloniale Gebouw, pronkstuk van de tentoonstelling, waren naast diverse producten uit de Oost en de West voorwerpen en afbeeldingen te zien die te maken hadden met de verschillende bevolkingsgroepen uit deze gebieden. Tevens wilden de organisatoren het publiek op grote schaal in levenden lijve kennis laten maken met diverse ‘inheemsen’ uit deze koloniën. De commerciële motivatie van de organisatoren om ‘inboorlingen’ op de tentoonstelling te tonen werd verpakt in een moreel sausje: ‘Wij kunnen, wij moeten elkander helpen! Waar, van de eene zijde, de ontwikkeling der verstandelijke en geestelijke vermogens van de inboorlingen onzer koloniën beschouwd worden als een hoger doel, moeten wij, van de andere zijde, het ons ten plicht rekenen om door alle bruikbare middelen de duizenderlei producten onzer nijverheid naar alle hoeken te verbreiden, omdat dit onontbeerlijk is ter bevordering van het morele en materiële welzijn der volken.’.Ga naar eind5. Het fenomeen van de tentoongestelde mens was niet nieuw. Sinds het einde van de zestiende eeuw bestond er grote belangstelling voor mensen met aangeboren afwijkingen en uitheemse mensen die vanwege hun uiterlijk naar Europa gehaald werden om zowel aan vorstenhoven als op kermissen en in circussen te worden bekeken (Sliggers & Wertheim, 1993: 7). Nieuw was echter de manier waarop de autochtone bevol- | ||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||
king van niet-westerse exotische culturen gepresenteerd werd. Op de wereldtentoonstellingen in de negentiende en twintigste eeuw werd het uitheemse woon- en leefmilieu zo getrouw mogelijk nagebootst en werden de mensen overdag in hun ‘natuurlijke’ omgeving ondergebracht en tentoongesteld. Op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1878 werden voor het eerst op grote schaal mensen uit andere culturen tentoongesteld. In speciaal hiervoor ontworpen paviljoenen werden ongeveer vierhonderd mensen uit ‘Indo-China’, Senegal en Tahiti tentoongesteld (Corbey 1989: 140). Het ‘inheemse’ dorp werd sindsdien een vast onderdeel van de wereldtentoonstellingen. Met het ‘tentoonstellen’ van mensen uit de koloniën, volgde Nederland het voorbeeld van Parijs, waar in 1881 veertien Caraïben uit Frans Guyana in de Jardin d'Acclimatation te zien waren (Pott 1962: 130-3). In het ‘Koloniale Park’, het terrein naast het Koloniale Gebouw werden twee ‘bewoonde etnografische dorpen’ opgezet (zie afbeelding 1). Een compleet nagebouwde kampong diende tijdens de tentoonstelling als woonplaats voor ‘achtendertig inlanders’ uit Oost-Indië.Ga naar eind6. In de catalogus van de tentoonstelling werden de namen van deze ‘inlanders’ uit Oost-Indië, hun plaats van herkomst en de taken die ze op de tentoonstelling zouden vervullen uitgebreid beschreven (Catalogus 1883: 154-5). Iets verderop stond een grote circusachtige tent waar Surinaamsche inboorlingen, tegen betaling van een (extra) kwartje, dagelijks bezichtigd konden worden Het bezoek aan de kampong daarentegen was gratis! Aan de bezoekers werd hiermee de gelegenheid geboden het ‘type der inlandsche bevolking’, zowel van West- als van Oost-Indië te leren kennen. Door de bewoners uit de koloniën in een zo getrouw mogelijk nagebootste omgeving tentoon te stellen, zouden de bezoekers van de tentoonstelling een indruk kunnen krijgen van het dagelijks leven in de koloniën. De organisatoren gingen blijkbaar ervan uit dat er met dit beeld bij het grote publiek meer begrip zou kunnen ontstaan voor de ‘cultuuruitingen’van de bewoners van de verre koloniën. Dat de westerse beschaving hierbij superieur was, stond niet ter discussie. Een bezoek aan de Rotonde der Surinamers werd verondersteld een leerrijke ervaring te zijn. Indianen en Bosnegers waren geen alledaagse verschijning in het straatbeeld. Voor de meeste bezoekers was dit dan ook een unieke kans om deze ‘exotische mens’ in levende lijve te zien en zo hun eigen voorstelling te toetsen aan de werkelijkheid. In hoeverre hebben de tentoongestelden invloed gehad op het beeld dat in die periode over het algemeen in Nederland bestond over de ‘inboorlingen van Suriname’ - zoals zij werden aangeduid - dat voornamelijk gevormd was door (reis)verhalen, schilderijen, tekeningen en exotische voorwerpen? Het beeld van de halfnaakte neger met dikke lippen, oorringen en vreemde hoofddeksels (Paasman 1987: 92-107). Heeft de ‘voorstelling’ in de Rotonde dit beeld bevestigd of was er na de tentoonstelling sprake van een omslag? | ||||||||||||
Vier-en-twintig inboorlingenIn de Catalogus der Afdeeling Nederlandsche Koloniën (verder aangeduid als de Catalogus) werd de groep uit Suriname aangekondigd als volgt aangekondigd: ‘Uit West-Indië wordt verwacht een troep inboorlingen, deels uit roodhuiden en boschnegers, deels uit Karboegers en verdere gekruiste rassen bestaande. Over de roodhuiden en boschnegers deelt ons de heer Bonn, President van de Surinaamsche Exploitatie-Maatschappij, te 's-Gravenhage aan wien wij de overkomst van dezer lieden voornamelijk verschuldigd zijn, het volgende mede: Voor zoover ons bekend is, zullen deze roodhuiden, behoorende tot de Arrowakken, de eersten zijn van dezen volksstam, die naar Europa worden overgebracht. Zij bewonen het binnenland van Guyana, en worden voor de oorspronkelijke bewoners van de N.W. kust van dat land gehouden. | ||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||
Afbeelding 1:
Het gebouw van de Nederlandse Koloniën. (Uit: De Catalogus der Afdeeling Nederlandsche Koloniën) | ||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||
De Arrowakken zijn zachtzinnig en goedaardig van karakter en veel vredelievender van aard dan de andere Indianen die men in Guyana aantreft (Catalogus 1883: 155). Dank zij de overzichtelijke indeling van de catalogus kunnen wij ons een duidelijk beeld vormen van de ontzaglijke hoeveelheid materiaal die vanuit Suriname naar de tentoonstelling in Amsterdam gezonden was (zie de afbeeldingen 2 en 3). In de Catalogus werd tevens aandacht besteed aan het ‘zwervend’ bestaan van de ‘roodhuiden’ en hun specifieke ‘eigenaardigheden’, zoals bijvoorbeeld het met rode en zwarte kleurstof beschilderen van het hole lichaam bij bijzondere gelegenheden. Hun gewoonten om elkaar de rug toe te keren als zij met elkaar spraken, want ‘de honden zien elkaar aan als zij met elkaar spreken’ en hun ‘typische’ gebruiken bij de geboorte van een kind. Uit de Catalogus blijkt dat er weinig waardering bestond voor de Indiaanse vrouwen met hun slaafse onderdanigheid en de vreemde versierselen om hun benen, die ‘hun geringe aantrekkelijkheid niet verhoogt’. Bovenmatig drankgebruik - zelfs aan zuigelingen werd alcohol gegeven - en het ontbreken van enig resultaat bij het bijbrengen van beschaving, wekken de verwachting dat ook deze Indianen gedoemd waren uit te sterven. (Catalogus 1883: 155-6).Ga naar eind7. Van de Bosnegers werd eveneens een weinig rooskleurig beeld geschetst (Catalogus 1883: 156). Naast enkele bijzonderheden over hun Afrikaanse afstamming en een kort overzicht van de grote problemen die zich in de vorige eeuwen hadden voorgedaan tussen de weggelopen slaven en de Surinaamse Regering, kreeg de lezer de volgende informatie over deze bosbewoners: ‘De boschnegers zijn over het algemeen welgevormd, zwaar gespierd en veel krachtiger dan de geëmancipeerde negers. Zij zijn jaloersch, wantrouwend en haatdragend van karakter en daarbij zeer lui, vooral de mannen. Tot geregelden arbeid heeft men hen nog niet kunnen bewegen. Door de onvermoeide pogingen der Herrnhutter-zendelingen zijn wel eenigen tot het Christendom overgegaan, maar in het algemeen zijn de resultaten der pogingen om hen te beschaven nog zeer gering’. Ook hier was sprake van een weinig hoopvol toekomstbeeld van de Bosnegers. | ||||||||||||
Geen subsidieDe overkomst van de groep uit Oost-Indië en hun verblijf in Amsterdam werd volledig gesubsidieerd en geregeld door de Nederlandse regering; dit in tegenstelling tot de overkomst van de Surinaamse groep (Pott 1962: 103). De samenstelling en overkomst van deze groep was een particulier initiatief. Er was hiervoor geen toestemming nodig van de Nederlandse Regering.Ga naar eind8. In een artikel in het dagblad De Tijd van 17 april 1883 werd melding gemaakt van een ‘hoogst belangrijke verzameling’ welke op initiatief van enkele particulieren uit Suriname naar de tentoonstelling gezonden was. Over de selectieprocedure in Suriname is weinig bekend. Welke criteria werden er gehanteerd bij de selectie in Suriname en kon men in dit geval spreken van een vorm van ‘contractarbeiders’ gerekruteerd ten genoegen van anderen? Diplomatie, tact, overtuigingskracht en mooie beloftes waren voldoende om de groep uit Suriname over te halen de tocht naar Nederland te ondernemen. Dank zij intensief overleg met enkele ‘stamhoofden’ en de hulp van invloedrijke lieden in Paramaribo lukte het uiteindelijk de verschillende personen over te halen de reis naar Nederland te maken (Eigen Haard 1883: 401-15). Men kan hieruit echter niet concluderen dat er mensen onder dwang naar Nederland zijn gegaan. De groep uit Suriname bestond niet uit vierentwintig, maar uit achtentwintig personen: dertien Caraïben (bij deze groep was ook een jonge, uit ‘Brits-Indië’ afkomstige vrouw met haar half-Indiaans dochtertje), twee Arowakken, twee Saramaka, twee Aukaners en negen creolen.Ga naar eind9.. Onder leiding van William Mackin- | ||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||
tosh, een Surinamer van Indiaans-Schotse afkomst, vertrok de groep op 4 april 1883 met de Franse mailboot Dominique van de rede van Paramaribo naar St. Nazaire (Frankrijk), waarna de reis per trein, via Parijs en Brussel, naar Amsterdam werd voortgezet. De Kapitein der Infanterie G.P.H. Zimmermann, die het gezelschap tijdens de bootreis begeleidde, schreef hierover: ‘Het denkbeeld ontstond om Surinaamsche inboorlingen van verschillende rassen en typen naar Amsterdam te zenden, teneinde de kolonie niet alleen door hare vele voortbrengselen, maar ook door haar verschillende soorten van bewoners, zoo volledig mogelijk te doen vertegenwoordigen’ (Eigen Haard 1883: 401-5). In het blad stond verder vermeld dat de Surinamers aanvankelijk door de andere passagiers gezien werden als kannibalen en dat er een angst bestond voor de Indianen, ‘die er immers om bekend stonden dat zij hun vijanden scalpeerden’. Tijdens de reis verbeterde de sfeer echter geleidelijk aan en ontstond er meer waardering voor elkaar. In de woorden van Zimmermann: ‘De reis ging naar wensch en de verstandhouding tusschen het wilde en niet-wilde gedeelte der passagiers werd gaandeweg beter.’ | ||||||||||||
Ala piri tifia no lafu
| ||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||
Afbeelding 2:
Lijst van Surinaamse voorwerpen uit particulier bezit (Uit: De Catalogus der Afdeeling Nederlandsche Koloniën) | ||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||
‘wilden’ in een ‘beschaafde’ omgeving te bestuderen. De privacy van de groep was dus zelfs in deze beschermde omgeving niet gewaarborgd. | ||||||||||||
De rotonde der SurinamersDe Rotonde diende als dag verblijf. Een half jaar lang, van 1 mei tot en met 31 oktober, kon het publiek tegen betaling deze zeer gemengde groep bezichtigen.Ga naar eind11. In de tentoonstellingsruimte was door middel van een hek een duidelijke scheiding aangebracht tussen de bezoekers en de groep uit Suriname. Midden in de tent stonden de verschillende ‘authentieke’ hutjes die de Surinamers zelf hadden gebouwd met materiaal dat ze hadden meegenomen uit hun eigen land (Officiële Courant, 16 oktober 1882). Van de inboorlingen werd verwacht dat zij, gescheiden van het publiek, een voorstelling gaven van hun ‘dagelijks leven’ in de kolonie. In tegenstelling tot de Indonesiërs die de gelegenheid hadden demonstraties te geven van het ploegen met de karbouwen, het vertonen van wajangvoorstellingen en het bespelen van de gamelan, hadden de Surinamers kennelijk niets te doen en kwamen zij nogal passief en verveeld over op het publiek (Pott 1962: 131-2). Er werd gespeeld op enkele meegebrachte muziekinstrumenten, de mannen hielden zich bezig met houtsnijwerk en in het Surinaamse winkeltje verkochten enkele ‘karboegers’ eenvoudige sieraden en zelfgemaakte souvenirs (De Tijd, 17 april 1883). Volgens de verslaggever verkochten zij lelijke poppen voor mooi geld. Lopend langs het hek konden de bezoekers de tentoongestelden van alle kanten bekijken. De binnenwanden van de tent waren beschilderd met voorstellingen uit Suriname, zoals de kade van Paramaribo, het Gouvernementsgebouw en riviergezichten. Dit panorama van Suriname was het werk van de Belgische schilder Waterkeijn. Centraal stond de afbeelding van het Gouvernementsgebouw in een keurig afgewerkte lijst, met het Nederlandse en Surinaamse wapen en de wapens van de voornaamste gouverneurs die in Suriname hun ambt hadden uitgeoefend.Ga naar eind12. In de Rotonde der Surinamers konden de bezoekers in levende lijve voorbeelden zien van drie belangrijke bevolkingsgroepen van Suriname: de Indianen, die de oudste bewoners waren van Suriname, de Bosnegers, die de afstammelingen waren van Afrikaanse slaven en enkele nakomelingen van ‘gekruiste rassen’. In de Catalogus werden de zeven meest bekende vermengingen genoemd.Ga naar eind13. Voor deze ‘gekruiste rassen’ bestond vooral van de kant van antropologen grote belangstelling. Een wijdverbreide theorie uit de achttiende eeuw stelde dat mulatten onvruchtbaar zouden zijn. In 1772 beweerde Edward Long, een voormalige planter en bestuurder op Jamaica, dat Europeanen en negers niet tot dezelfde soort behoorden en dat nakomelingen uit zo'n verbintenis onvruchtbaar zouden zijn (Nederveen Pieterse 1990: 41). De nakomelingen van deze ‘gekruiste rassen’ die op de Amsterdamse tentoonstelling getoond werden, vormden dan ook voor de wetenschappers het levende bewijs dat de ‘bastaardrassen’ vruchtbaar waren. Voor de antropologen was hier volop de kans om ter plekke ‘veldwerk’ te verrichten. ‘Indiaanse stammen’ die nog nooit eerder in Nederland getoond waren konden op de Amsterdamse tentoonstelling ongestoord geobserveerd, beschreven en gemeten worden.Ga naar eind14. Hetzelfde lot moesten ook de Bosnegers, de Creolen en de groep uit Oost-Indië gelaten ondergaan (Pott 1962: 131). Een ontmoeting in de Rotonde tussen een bezoeker en de tentoongestelde Surinamers werd door een verslaggever van het dagblad De Tijd als volgt beschreven: ‘Noch de wandelaar op de tentoonstelling, noch het overzicht besteedt aandacht aan de Rotonde der Surinamers. Slechts een Katholieke geestelijke die de tentoonstelling bezocht werd verrast door de uitroep: “Daar is Vader!” Een aantal voormalige zwarte parochianen hebben hem herkend, knielden en vroegen zijn zegen. Zijn eerste vraag na de zegening: “Wel kinderen, zijt gij trouw geble- | ||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||
Afbeelding 3:
Lijst van Surinaamse producten. (Uit: De Catalogus der Afdeeling Nederlandsche Koloniën) | ||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||
ven aan uwe doopbeloften, zijt gij nog altijd brave Christenen?”’Ga naar eind15. De verslaggever beschreef de tent vervolgens als een interessant plekje, een cirkelvormige ‘legerplaats van de wilde stammen’ en de bezoekers werden er volgens hem als vliegen door honing naar toe getrokken. ‘Hier zijn namelijk de beroemde, echte Arowakken en boschnegers, rechtstreeks uit de binnenlanden van Suriname geïmporteerd, met een ethnographisch doel! Of de ethnographie bij die etalage van menschenvlees veel voordeel zal hebben, valt ernstig te betwijfelen, maar als kermisaardigheid is het de moeite waard er een kwartje aan te verkijken’. (De Tijd, 21 mei 1883) Een ongeïdentificeerd krantenknipsel uit 1883 toonde een afbeelding van de circusachtige tent met daarnaast een tekening van een zeer schaars geklede neger met een boog in de hand. De bijbehorende tekst - in het Nederlands, Frans, Engels en Duits - luidde: ‘Surinaamsche inboorlingen. Dagelijks van 10 tot 5 1/2 uur te bezichtigen. Verschillende menschenrassen van Suriname waaronder: Arowakken en Caraïb-Indianen (de oorspr. bewoners). Maronen of Boschnegers en Creoolse typen. De meeste dezer rassen zijn voor de eerste maal in Europa.’Ga naar eind16. | ||||||||||||
Prins Roland BonaparteOp de tentoonstelling zijn van de tentoongestelde mensen veel foto's, en face en en profil, voor wetenschappelijke doeleinden gemaakt. Een groot aantal van deze foto's is gepubliceerd in het boek Les Habitants de Surinam. Notes recueilliés à l'exposition coloniale de Surinam en 1833 à Amsterdam van de Franse amateur-etnoloog prins Roland Bonaparte.Ga naar eind17. Bonaparte schreef dit boek, dat vrijwel geheel gewijd was aan de tentoongestelde Surinamers en de kolonie Suriname, nadat hij in 1883 de tentoonstelling in Amsterdam had bezocht. Zijn informatie over de Indianen en de Bosnegers op de tentoonstelling kreeg hij voornamelijk uit de gesprekken die hij voerde met William Mackintosh, van de al eerder genoemde Zimmermann en van de Caraïb Jean-Baptiste ofwel Ka-Ja-Roe.Ga naar eind18. Aan Bonaparte werd bijvoorbeeld verteld dat de Arowak Hi-A-Lé en de Aukaner Kojo-A-Slen-Gri beiden hun twee vrouwen hadden achtergelaten in Suriname omdat zij wilden genieten van hun reis en van hun verblijf in Nederland. Dat Bonaparte de medewerking van de tentoongestelde Surinamers zeer waardeerde, blijkt uit het feit dat hij allen aan het einde van de tentoonstelling een geschenk aanbood in de vorm van geld. Ka-Ja-Roe kreeg bovendien, als dank voor zijn bijzondere hulp, nog een mooi jachtgeweer aangeboden (De Tijd, 16-10-1883). Bonaparte heeft van elk individu een nauwkeurige beschrijving gegeven van het uiterlijk, zijn of haar specifieke eigenschappen en kenmerken en andere belangrijke achtergrond informatie zoals onderlinge verwantschap, (doop)naam, leeftijd, eventueel beroep en - voor zover dit mogelijk was - de motivatie om naar Nederland te gaan. Voor het onderzoek van de mensen zelf, met name de (schedel)metingen, baseerde Bonaparte zich onder anderen op de methode van de Franse antropoloog Paul Pierre BrocaGa naar eind19. (afbeelding 4). De over het algemeen stug en strak voor zich uitkijkende geportretteerde personen wekken de indruk tegen hun zin te zijn gefotografeerd. In die tijd was het maken van een portret een serieuze gebeurtenis en de meeste van de geportretteerden waren niet bekend met de fotografie. Hoewel er later kritiek was op de afstandelijke manier waarop Bonaparte de tentoongestelde mensen stuk voor stuk heeft beschreven, handelde hij geheel in de geest van zijn tijd. De mensen waren en bleven exotische curiositeiten waarvoor het publiek graag een extra toegangskaartje kocht. | ||||||||||||
‘Vaarwel Colhee’Gedurende hun verblijf in Amsterdam kwam een van de leden van de groep, de Indiaan Colhee, te overlijden. Aan zijn dood werd in de | ||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||
Nederlandse kranten nauwelijks enige aandacht besteed. Colhee, die aan een borstkwaal was overleden, werd met veel ceremonie op de R.K. begraafplaats ‘De Liefde’ begraven (De Surinaamsche Courant, 28 augustus 1883). Tijdens de begrafenisplechtigheid hield de begeleider Mackintosh een toespraak in het ‘Neger-Engels’ waarschijnlijk omdat deze zeer diverse groep (onderling spraken zij in hun eigen taal) in deze taal met elkaar communiceerde. De Nederlandse vertaling van deze toespraak werd volledig in bovengenoemde krant afgedrukt. ‘Vaarwel Colhee! Aangenaam is het mij u nog volgens uw eigen verlangen in den schoot der Christelijke kerk te hebben zien opnemen. Gij gaat henen en laat mij hier, met een zware verantwoording aan uw oude moeder daarginds, achter. Beste Colhee, rust in vrede! Gij die tot den vreedzaamsten stam van Guyana behoorde, den stam die nimmer zijn hand bedoezeld heeft met het bloed van eenig Europeaan, het allerminst wel van den Hollander, wien de uwen het eerst de hand van vriendschap boden, toen deze landden aan de kusten van Guyana, beste Colhee, rust zacht!’ Volgens dit krantenartikel verklaarden de ‘inboorlingen’ na de plechtigheid dat zij, als zij zouden sterven, liever in Nederlandse aarde dan in Surinaamse grond hun graf wilden hebben. | ||||||||||||
De rol van de mediaHoe heeft de pers het lezerspubliek geïnformeerd over de mensen uit Suriname die speciaal voor de tentoonstelling naar Amsterdam waren gehaald? Vanwege de vorm van de tent waarin de groep overdag zat, werd er steeds over een ‘circusachtige tent’ geschreven, een benaming die onwillekeurig het beeld zal hebben opgeroepen van een circusvoorstelling en gekooide dieren. De met kleurrijke taferelen beschilderde wanden, het hek dat de bezoekers scheidde van de tentoongestelde groep en het entreegeld dat bij de ingang van de tent betaald moest worden, hebben ongetwijfeld dit beeld versterkt. Volgens sommige kranten waren de Surinamers zeer ontevreden over hun verblijf in Nederland. Zij hadden last van de kou en er waren klachten over het eten waardoor zij te kampen hadden met gezondheidsproblemen. Er heerste een landerige sfeer in de Rotonde, ook vanwege het feit dat zij de hele dag aangegaapt werden door de bezoekers. Andere kranten daarentegen beschreven juist hoe tevreden de groep was over de grote belangstelling van het publiek voor de ‘voorstelling’ in de Rotonde. Aan de ene kant werd de handelsgeest van de ‘vrolijke en luidruchtige negerinnen’ bewonderd maar aan de andere kant werd er negatief geschreven over de ‘brutale en uiterst indringende manieren’ van de ‘inboorlingen’.Ga naar eind20. | ||||||||||||
Surinaamse geluidenOok in Suriname werd de nodige aandacht aan de voorbereidingen van de tentoonstelling in Amsterdam geschonken. In het Gouvernements Advertentieblad (verder aangeduid als GAB) werden bedrijven en particulieren opgeroepen tot deelname aan de tentoonstelling in Amsterdam. Een commissie in Paramaribo die speciaal voor dat doel was ingesteld, zorgde voor ontvangst van de voorwerpen die door particulieren ter beschikking werden gesteld (GAB 1882, nr. 24). Deze voorwerpen, die varieerden van modellen van plantages tot en met poppen, kettingen, Indiaanse potten en oud Surinaams papiergeld, werden vóór de opzending naar Amsterdam van 10 tot 22 januari 1883 in het toneelgebouw Thalia tentoongesteld.Ga naar eind21. Niets werd nagelaten om het krantenlezend publiek een duidelijk beeld te geven van de plaats die Suriname had op de Amsterdamse tentoonstelling. Zo kon men in het dagblad Suriname het volgende lezen: ‘Door onzen stadgenoot, de heer C.J. Hering, lid van de Commissie voor de Internationale Koloniale Tentoonstelling te Amsterdam, zijn wij in de gelegenheid gesteld den Catalogus dier Tentoonstelling, voor zoover betreft de Surinaamsche afdeeling, | ||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||
Afbeelding 4:
Bij deze door Bonaparte samengestelde lijst, gebaseerd op de methode van de Franse antropoloog Pierre Paul Broca, waarop alle onderzoeksresultaten en bijzondere kenmerken nauwkeurig en gedetailleerd werden aangegeven, hoorden twee foto's die en profil en en face van alle geëxposeerde Surinamers waren gemaakt. | ||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||
ter kennis van onze lezers te brengen.’Ga naar eind22. Over de gehele breedte van twee krantenpagina's stonden vervolgens enkele bladzijden uit de Catalogus der Afdeeling Nederlandsche Koloniën afgedrukt die betrekking hadden op de ingezonden Surinaamse producten en voorwerpen (afbeelding 2 en 3). De tentoonstelling in Amsterdam werd ook in Paramaribo als een feestelijke gebeurtenis ervaren en het programma van de tentoonstelling en de diverse ‘bals’ in Thalia verscheen uitgebreid in het GAB van 30 december 1882. De artikelen die tijdens de tentoonstelling in de Nederlandse kranten verschenen over de ‘Surinaamsche inboorlingen’ werden onverkort overgenomen door Surinaamse kranten, zodat men ook in Suriname op de hoogte werd gehouden over de gebeurtenissen op de Amsterdamse tentoonstelling. In het GAB verscheen op 14 februari 1882 het eerste bericht over de tentoonstelling die in 1883 in Amsterdam zou worden gehouden. In een later nummer werd de teleurstelling geuit over het feit dat op de dag van de feestelijke opening de ‘Surinaamsche menschenrassen’ niet met een Koninklijk Bezoek werden vereerd. Het verslag in het GAB van 27 september 1883 over het bezoek dat het Koninklijk Paar incognito aan de Rotonde bracht liet weinig aan de fantasie van de lezers over: ‘(...) in het midden stonden de vrouwen met de kleintjes, rechts de naakte heren en links de met hun veren hoofddeksels gelooide Indianen’. Op de wijs van ‘Wier Neerlands bloed’ werd voor het hoge gezelschap een lied in het ‘Neger-Engels’ gezongen. Dit was, volgens de verslaggever, een dankzegging van de Surinaamse negers voor de emancipatie. In Suriname meende men namelijk dat koning Willem III zich persoonlijk had ingezet voor de afschaffing van de slavernij in 1863 (GAB, 27 september 1883). In een van de laatste berichten in De Surinaamsche Courant over de tentoonstelling, stond dat de groep uit Suriname al vanaf 1 oktober vrij was om te vertrekken. Op 15 oktober sloot de tent en op 17 oktober zouden de ‘inboorlingen’ naar Suriname teruggaan. Zij besloten echter nog enige tijd in de Rotonde te blijven, daar hun was meegedeeld dat zij de entreegelden van 1 tot en met 15 oktober, na aftrek van de nodige kosten, in eigen zak mochten steken. Ondanks het slechte weer werd de Rotonde toch nog goed bezocht en viel er onderling nog f 2.000,- te verdelen (De Tijd, 16 oktober 1883). | ||||||||||||
NawoordDe nagebootste ‘werkelijkheid’ van het dagelijks leven in de kolonie, waarvan de Surinaamse groep een indruk moest geven, had weinig met hun werkelijke woon- en leefsituatie te maken (zie noot 9). Men zag wat men wilde zien, de ‘inboorling’ uit Suriname was een merkwaardig onderdeel van de tentoonstelling. Hoewel de uitspraken in de dag- en weekbladen over de ‘inboorlingen’ voornamelijk berustten op persoonlijke appreciatie van de verslaggevers, zou men tot de conclusie kunnen komen dat de Rotonde der Surinamers er niet toe heeft geleid dat het stereotiepe beeld dat bij het grote publiek over de ‘inboorlingen’ bestond, hierdoor veranderd was. Het doel van de ‘Koloniale Afdeeling’ van de tentoonstelling, om de Nederlandse belangstelling voor de verwaarloosde kolonie Suriname op te wekken, werd niet bereikt. Na afloop van de tentoonstelling nam de belangstelling voor de kolonie weer beduidend af. In 1983 werd dit unieke evenement, dat honderd jaar eerder in Amsterdam had plaatsgevonden, met de tentoonstelling ‘Kermis van Koophandel. De Amsterdamse Wereldtentoonstelling van 1883’ in het Amsterdams Historisch Museum herdacht. | ||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||
Literatuur
Helen Wijngaarde werd geboren op Curaçao. In Suriname ging zij naar de Hendrikschool, waarna zij aldaar ook de opleiding voor onderwijzeres volgde. Zij woont sinds 1958 in Nederland, waar zij aanvankelijk als onderwijzeres werkzaam was, waarna zij naar het bedrijfsleven overstapte. In haar vrije tijd volgde zij de studie ‘Cultuurwetenschappen’ aan de Open Universiteit, wat zij beschouwt als een uit de hand gelopen hobby. Deze studie rondde zij in januari 2000 af met de scriptie ‘De Rotonde der Surinamers’, een werkstuk dat net als dit artikel handelde over de groep Surinamers die in 1883 op de Amsterdamse wereldtentoonstelling aan den volke getoond werd. |
|