| |
| |
| |
Edwin Marshall
Nationalisme en politieke machtsvorming in Suriname
Het verschijnsel nationalisme laat zich moeilijk in een eenduidige definitie vangen. Het is sterk situationeel bepaald en kan daarom alleen begrepen worden in zijn maatschappelijk context. In dit artikel zal ik, tegen de achtergrond van de verschillende theorieën over het nationalisme, trachten een karakterschets te geven van het nationalisme in Suriname vóór 1975. Deze karakterschets wordt voorafgegaan door een theoretische beschouwing over het nationalisme als ideologie en beweging.
| |
Nationalisme als ideologie en beweging
Er zijn enkele gemeenschappelijke kenmerken te onderkennen die gebruikt kunnen worden om het nationalisme als verschijnsel beter te kunnen plaatsen. Het Europees nationalisme wordt door wetenschappers als Gellner (1983) en Anderson (1983) in verband gebracht met modernisering, vernieuwing en industrialisatie. Deze theorieën zijn niet zonder meer van toepassing op het nationalisme in de Derde Wereld.
Dawa Norbu (1992) heeft betoogd dat het nationalisme in de Derde Wereld fundamenteel verschilt van het Europese nationalisme. Hij verwerpt dan ook de, wat hij noemt, eurocentrische theorieën van Gellner en Anderson. Volgens hem moet het nationalisme in de Derde Wereld gedefinieerd worden als: ‘a politicized social consciousness centred upon a common national identity rooted in a shared tradition, and the ideological belief in the structure of the modern nation-state as the most efficacious instrument of national unity’. In deze definitie staat centraal de notie van nationale identiteit en het gepolitiseerde sociale bewustzijn. De essentie van het nationalisme in de Derde Wereld is volgens Dawa Norbu (1992: 26) het samensmelten van tradities en ideologie in een crisissituatie, waardoor de interactie tussen traditie en gelijkheid wordt geactiveerd, hetgeen resulteert in een nieuwe samenleving. Het nationalisme in de Derde Wereld heeft vooral vorm gekregen als ideologie van de dekolonisatie van Afrika, Azië en het Caraïbisch gebied. Als ideologie heeft het nationalisme enorme krachten weten te ontwikkelen en mensenmassa's weten te mobiliseren in de strijd voor dekolonisatie en onafhankelijkheid. Als zodanig hebben nationalistische bewegingen hun legitimatie ontleend aan het zelfbeschikkingsrecht dat na de Tweede Wereldoorlog door de Verenigde Naties als universeel mensenrecht is erkend (Roethof 1951). Lange tijd heeft men in Europa gedacht dat het nationalisme na zijn hoogtepunten in Europa in de 19e eeuw en in landen van de Derde Wereld in de 20e eeuw ten dode was opgeschreven en geen toekomst meer had. Tegenwoordig beleven we een zekere renaissance van het nationalisme in Oost-Europa, maar ook elders in de wereld. Het blijkt dat de nationale staat nog steeds verreweg de belangrijkste organisatievorm is in het openbare leven ondanks allerlei tendenties tot internationalisering en het oprichten van supranationale organisaties.
Nationalistische ideologieën gaan er veelal vanuit dat de staat cultureel homogeen moet zijn, waarin op zijn minst een eigen standaardtaal wordt gesproken. Het probleem is echter, dat maar heel weinig landen een homogene cultuur hebben. De regel is eerder dat de bevolking van landen multi-cultureel is samen- | |
| |
gesteld. In dergelijke multi-culturele samenlevingen kan het nationalisme twee gedaanten aannemen: integratie en separatisme. Het nationalisme kan een belangrijke integratieve kracht zijn, die de verschillende culturen tot een nationale eenheid in een staat probeert te smeden (bijvoorbeeld in Kenia, Nigeria en Tanzania). Anderzijds kan het nationalisme ook een desintegratieve kracht zijn, met name in die gevallen waar het de nadruk legt op etnische dus ook culturele, taalkundige, of religieuze homogeniteit (India en Pakistan/Bangladesh, Nigeria/Biafra). In deze situatie leidde het nationalisme tot separatisme, namelijk het streven van een etnische groep naar grotere autonomie en zelfstandigheid (Hooghe 1989). In tweeërlei opzichten onderscheidt het nationalisme in de Derde Wereld zich van het Europees nationalisme. In de Derde Wereld richtte het zich in de eerste plaats tegen vreemde politieke, economische en sociale overheersing. Ze ging ook uit van de bewustwording van de toestand van fundamentele ongelijkheid, die besloten lag in de koloniale verhoudingen en streefde ernaar om aan die toestand door verzet, adaptatie, verweer of navolging een einde te maken. Het nationalisme in de Derde Wereld stelde daarnaast de kernbegrippen ‘natie’ en ‘volk’ centraal, hoewel deze begrippen van West-Europese oorsprong zijn (zie onder meer Eriksen 1993: 100). Het paradoxale van deze opvatting van de natie-staat schuilt hierin dat in feite dit verschijnsel in de strikte zin van het woord een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel is. Slechts een kwart van alle staten die tezamen het internationale statenstelsel vormen, is
werkelijk als een natiestaat te kwalificeren, in die zin dat een enkele nationale groep meer dan 95% van de staatsbevolking uitmaakt (Koch 1993: 172). De gekoloniseerde gebieden met name in Afrika, maar ook in delen van het Caraïbisch gebied waren het product van willekeurige grensafbakeningen, waarbij op geen enkele wijze rekening was gehouden met bestaande stamverbanden.
| |
Surinaams nationalisme als antikolonialisme
Het Surinaams nationalisme vertoonde, evenals het nationalisme in de andere delen van het Caraïbisch gebied (Lewis, 1983), twee aspecten: een cultureel en een politiek aspect, die elkaar deels overlapten. Vóór 1945 was Anton de Kom de fakkeldrager van het politiek nationalisme. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstond de beweging ‘Baas in eigen huis’ die streefde naar grotere autonomie binnen het Rijksverband van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze stroming heeft het politiek bewustzijn van de Surinamers sterk beïnvloed, hoewel ze zeker geen revolutionaire opvattingen had. De ‘Unie Suriname’ is sterk beïnvloed door de ideeën en opvattingen ontleend aan Albert Helman die reeds jaren tevoren als een eenling het Nederlandse kolonialisme had aangeklaagd. Op het culturele vlak manifesteerden zich vooral J. Koenders en H. de Ziel die zich verzetten tegen de gevolgen van de assimilatiepolitiek en beijverden voor het zelfrespect van de Afro-Surinamer. Zij legden de basis voor het cultureel nationalisme in de jaren vijftig. Ook de Hindostaans-Javaanse Centrale Raad, die de politieke en maatschappelijke belangen van de Hindostanen en Javanen behartigde, is een exponent van het ontwakend politiek bewustzijn onder de nazaten van de contractarbeiders. De hierboven geschetste ontwikkelingen dienen als de fundamenten te worden beschouwd van de latere uitbouw van het nationalisme dat streefde naar culturele en politieke zelfstandigheid.
| |
Politieke partijen en nationalisme
De eerste politieke partijen werden in Suriname pas na de oorlog opgericht en hadden alle een religieuze of etnische basis. In de loop der jaren
| |
| |
zijn er binnen de verschillende partijen afsplitsingen ontstaan (zie het artikel van Derveld in dit nummer). Etnische affiliatie bleef een van de belangrijkste pijlers van de diverse politieke partijen (voor een overzicht zie: Dew 1978). De in 1961 opgerichte Partij van de Nationalistische Republiek (PNR) is de enige politieke partij die een expliciete nationalistische ideologie uitdroeg. Deze partij vindt haar oorsprong in de Nationalistische Beweging Suriname die in 1959 werd opgericht. De directe aanleiding tot de oprichting van de PNR vormden de duidelijke irritaties en teleurstellingen over het mislukken van de Ronde Tafel Conferentie in 1961 in Den Haag over wijzigingen van het Statuut. De PNR kondigde aan dat de onafhankelijkheid van Suriname uiterlijk 1 juli 1963 zou worden afgedwongen. De leider van deze partij, Eddie Bruma, verklaarde dat PNR desnoods de onafhankelijkheid eenzijdig zou uitroepen en een regering in ballingschap zou vormen indien de onafhankelijkheid op de geproclameerde datum geen feit zou zijn. De PNR presenteerde zich als anti-kolonialistisch en anti-communistisch. De ideologie van de partij werd gepresenteerd in het boekje: De opmars van het nationalisme, de Nationalistische Ideologie. Voor de partijleider en ideoloog van de PNR (Bruma) stond de Natie, dat wil zeggen Land en Volk, aan het begin van de wereldbeschouwing van het nationalisme. Bodem en Volk beïnvloeden elkaar wederzijds en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bruma maakte een onderscheid tussen het instinctief nationalisme en het filosofisch nationalisme. Het instinctief nationalisme kende in de visie van Bruma slechts een emotioneel bepaald ‘wereldbeeld’, waarin de wereld niets meer betekende dan een enge nationale gemeenschap en het eigen volk. Het filosofisch nationalisme was de rationalisering van het instinctief nationalisme, dat door middel van scholing en vorming kon worden verkregen. Om die reden legde de PNR veel nadruk op
scholing van haar leden. Het nationalisme van de PNR was in essentie anti-kolonialistisch omdat het zich verzette tegen de onderwaardering van het ‘eigene’, de schaamte voor de eigen cultuur, godsdienst, ras en andere kenmerken, en het gebrek aan geloof in eigen capaciteiten. De ideologie van de PNR is door sommigen (Gowricharn 1980, Ramsoedh 1993) mijns inziens ten onrechte gekenschetst als etno-nationalisme. Tegenover dit etno-nationalisme staat het territoriaal nationalisme dat het accent legt op het bereiken van politieke, culturele en morele aspiraties binnen een bepaald territoir. Bruma heeft in zijn nationalistische ideologie vooral verwezen naar de Bodem (het territoir Suriname) en het Volk dat dit territoir bewoonde als de constituerende elementen van het nationalisme. Onder Volk verstond hij alle bevolkingsgroepen die zich in Suriname bevonden. De sociale werkelijkheid was evenwel dat de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname hun eigen tradities en culturele achtergronden hadden en hebben. Terecht kan gesteld worden dat de ideologische benadering van de PNR te weinig is uitgegaan van de multi-etnische werkelijkheid. Voor de nationalisten was het een vanzelfsprekende zaak dat de overige (niet-Creoolse) bevolkingsgroepen zich op den duur zouden scharen achter de idealen van het nationalisme.
Ook de Nationale Partij Suriname (NPS) onder leiding van de charismatische Pengel heeft een nationalistische koers gevaren. In verschillende momenten in de geschiedenis van deze partij zijn er stromingen geweest die sterk nationalistisch van aard waren. De jaren zestig vormden een keerpunt waarbij de kwestie van wijziging van het Statuut aan de orde was. Ook de houding van Nederland jegens het apartheidsregime in Zuid-Afrika welke tot uiting kwam in het stemgedrag in de Verenigde Naties, katalyseerde het nationalisme binnen de NPS. Suriname werd eo ipso geacht eens te zijn met het
| |
| |
| |
| |
Koninkrijk (lees: Nederlands) standpunt in de VN inzake Zuidafrika. Ook binnen zijn eigen (NPS-VHP) regeringscoalitie had Pengel het niet makkelijk. Ik zal de uitspraken van Pengel en Lachmon zoveel mogelijk letterlijk overnemen om de standpunten helder voor het voetlicht te krijgen. Over de onafhankelijkheid zei Pengel: ‘Ik zal met feitenmateriaal en nogmaals feitenmateriaal komen, bewijzen dat niemand die zichzelf respecteert, geen land, geen volk, niet ernaar zal streven onafhankelijk te worden. Ze zit in het bloed, ze zit in de natuur, de onafhankelijkheid. Men vreest defensie. Waarom? Het kan niet anders: een of andere bepaalde bevolkingsgroep zal defensie volkomen in handen hebben. Deze misplaatste vrees uit zich in wantrouwen en nogmaals wantrouwen. En op grond van wantrouwen schept u geen verbroederingspolitiek. Ik spreek met vuur. Ik spreek voor een heilige zaak en een zaak - ik zeg het nogmaals - waar ik desnoods mijn politiek loopbaan aan kan geven. Het is te heilig. Elk volk dat zichzelf respecteert - deze woorden zijn niet van mij - zal er naar moeten streven onafhankelijk te worden. Ik zal alles en dan ook alles, helaas, in het werk moeten stellen om dit juk af te schudden. En ik weet zeker dat wij, die de onafhankelijkheid wensen, het moeten winnen. Nederland zal het niet winnen. Nederland kan het ook niet, ze willen het ook niet.’ Het betoog van Pengel repliceerde Lachmon als volgt: ‘Ik wens hier nadrukkelijk te verklaren dat Suriname geen algehele onafhankelijkheid vraagt en zelfs de band met het Huis van Oranje verlangt te bestendigen. Suriname wil zeer nadrukkelijk dat H.M. de Koningin Juliana het hoofd blijft, ook van de Regering van Suriname. Wij hebben in de koloniale tijd vijftien jaren hier in vrede naast elkaar geleefd. En ik zeg u, dat voor mij staat de verbroedering van de bevolkingsgroepen boven elk Statuut en boven elke onafhankelijkheid van het land. Onafhankelijkheid is slechts op papier, geeft geen
rust, geeft geen orde, geeft geen ordening in de gemeenschap. Wat hebt u aan een staatkundige ontwikkeling en geen brood voor het volk? U kunt honderd onafhankelijk zijn, maar wanneer U geen brood voor het volk hebt, dan bent u niet onafhankelijk, dan bent u erger dan een gevangene. Waaraan ik mij wel krampachtig vasthoud is: binnen het Koninkrijk.’
Pengel heeft zijn bevlogen nationalistische uitspraken niet kunnen waarmaken. De politieke realiteit gebood hem om samen te blijven werken met de VHP. We kunnen dus stellen dat de verbroederingspolitiek (tussen 1958 en 1967) een belangrijke rem is geweest voor het proces van de staalkundige onafhankelijkheid. Pas met het aantreden van de Nationale Partij Kombinatie (het samenwerkingsverband tussen de NPS, PNR, PSV en KTPI in 1973) kwam het vraagstuk van de onafhankelijkheid in een stroomversnelling. Die versnelling had te maken met de opname van de PNR binnen de NPK-coalitie. Twee jaar na het aantreden van deze coalitie werd de onafhankelijkheid een feit. Bij de besprekingen over de onafhankelijkeid in de Staten van Suriname hanteerde J. Lachmon dezelfde argumenten als in 1960, eerst nationale eenheid, eerst economische zelfstandigheid, dan pas staatkundige onafhankelijkheid. Ook hier toonde hij zich bezorgd over ethnische overheersing, de controle op de machtsapparaten: leger en politie, en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
| |
Remmende factoren op het nationalisme
De nationalisten hebben onmiskenbaar invloed gehad op het proces van dekolonisatie van Suriname dat uiteindelijk leidde tot de staatkundige onafhankelijkheid in 1975. Pengel en de NPS hebben eind jaren vijftig en begin jaren zestig nog getracht de nationalisten de wind uit de zeilen te halen. De vaststelling van het Surinaams
| |
| |
volkslied, het ontwerpen van de nationale vlag en de eis tot het houden van de Ronde Tafel Conferentie in 1961, de proclamatie van 1 juli als nationale feestdag zijn in dit verband illustratief. Desalniettemin moet de vraag gesteld worden waarom het Surinaams nationalisme beperkt is gebleven tot een relatief klein aantal mensen, vooral onder de Creoolse intellectuelen en jongeren. Om deze vraag te beantwoorden moet onderscheid gemaakt worden tussen externe en internen beïnvloedende factoren. De externe factoren hebben betrekking op de verschijningsvorm van het Nederlands kolonialisme in Suriname. Hoewel het Nederlands kolonialisme, zoals elke vorm van kolonialisme elders in de wereld, repressief van aard was, heeft het kolonialisme in Suriname voldoende ruimte geboden om opgehoopte frustraties naar elders, i.c. intern op de verdeelde groepen, te kanaliseren. In tegenstelling tot de Indonesische situatie was er geen externe factor die het heeft bevorderd. De inval van de Japanners in Indonesië heeft bij de Indonesiërs tot het besef geleid dat het Nederlands kolonialisme niet almachtig was en verslagen kon worden. In Suriname heeft vooral gouverneur Kielstra er voor gewaakt om de Amerikanen al te grote invloed te geven in Suriname en de bevolking te doordringen van de kracht en almacht van de kolonisator. Daarnaast hebben raciale onlusten in Guyana en Trinidad aan de vooravond van hun onafhankelijkheid eveneens remmend gewerkt op het dekolonisatieproces in Suriname. De interne factoren hebben te maken met de structuur en samenstelling van de Surinaamse samenleving en de wijze waarop de nationalisten al dan niet gebruik hebben gemaakt van het Surinaams eigene om hun ideeën te propageren. Het Surinaamse nationalisme stelde zich tot doel ‘de veredeling van het eigene’. Wat dit ‘eigene’ precies was, is nooit precies door de nationalisten gedefinieerd. In theorie omvatte het ‘eigene’ alles
tussen de Atlantische Oceaan en het Toemak Hoemak gebergte en tussen de Corantijn- en de Marowijne rivier. In de praktijk echter konden de nationalisten zich niet ontdoen van het odium dat het alleen, of primair om de Creoolse cultuur ging. Hoewel er van hun zijde pogingen zijn gedaan om de overige etnische groepen bij hun activiteiten te betrekken, moet geconstateerd worden dat zulks niet heeft geleid tot hun actieve participatie. Integendeel hoe harder de nationalisten aan hun trokken, hoe groter de weerstand werd. Dit is gezien de ‘politiek van Verindisching’ die door gouverneur Kielstra (1933-1944) was gevoerd niet verwonderlijk. De bevolkingsgroepen zijn door deze politiek in belangrijke mate in cultureel opzicht van elkaar vervreemd. De nationalistische ideologie, die erop was gericht om de staatskundige onafhankelijkheid te verwerven als zijnde een noodzakelijke voorwaarde voor economische zelfstandigheid en natievorming, bleek door het vertrek van vele Surinamers naar Nederland een zwakke voedingsbodem te hebben (Oostindie 1996: 218). Voor de nationalisten verenigd in Wie Eegie Sanie en de PNR was het vanzelfsprekend dat de Creolen de dragers zijn van de Surinaamse cultuur. Ze hebben te weinig oog gehad voor de pluriformiteit in de samenleving en de daarbij behorende cultuuruitingen. Hoewel zij geprobeerd hebben om de andere bevolkingsgroepen bij hun culturele en politieke idealen te betrekken waren zij daarin weinig succesvol. Over de vraag wie de dragers zijn van het nationaal besef in Suriname schrijft Hein Eersel (1964: 8) dat onder de koloniale verhoudingen van vóór 1940 de Creolen de dragers waren van dat nationaal besef. Nationaal getinte uitspraken werden door Creolen geformuleerd en wellicht dat daardoor Creolen zich dé Surinamers gingen noemen. Het meest markante succes dat kan worden toegeschreven aan de activiteiten van de nationalisten in Wie Eegie Sanie is op het gebied van
de waardering en de status van de Creoolse cultuuruitingen en met name de waardering van het Sranantongo. Aanvankelijk had het Sranan- | |
| |
tongo een zeer lage status in de Surinaamse samenleving. Het spreken van deze taal werd gezien als een teken van achterlijkheid en onontwikkeldheid. Het beleid van de overheid was er zelfs op gericht om deze taal geheel uit het onderwijs en daardoor uit de samenleving te verbannen. Door de inzet van Koenders, De Ziel (Trefosa) en ‘Wie Eegie Sanie’ kreeg het Sranantongo als taal meer status in de samenleving. Tijdens het bestuur van E. Bruma als voorzitter van de AVROS werden regelmatig voorlichtings- en educatieve programma's in het Sranantongo gemaakt. Thans is het een normaal verschijnsel dat er programma's in het Sranantongo worden uitgezonden op radio en televisie, dat er officiële toespraken in die taal worden gehouden en dat op politieke bijeenkomsten in het Sranantongo wordt gesproken. Als een belangrijk wapenfeit kan genoemd worden dat het tweede couplet van het Surinaams volkslied door Trefosa in het Sranantongo is geschreven en door de Staten van Suriname in 1959 is goedgekeurd. Ook de Surinaamse overheid liet zich niet onbetuigd. In 1960 werd een officiële spelling van het Sranantongo vastgesteld.
| |
Typering van het Surinaams nationalisme
Symmons-Symonolewicz (1964) heeft een classificatie gemaakt van soorten nationalisme. Hij onderscheidt in de eerste plaats ‘nationalism of majorities which hold political power in their respective realm’ en ‘nationalism of the subject peoples which strives for political and cultural emancipation’. De eerste vorm van nationalisme heeft te maken met de internationale relaties van een land, zoals grensconflicten, politieke en economische rivaliteit, militaire verdediging, of is een reactie op nationalistische strevingen van minderheden in eigen land. De tweede vorm is meestal een reactie op de ondergeschikte status van een land, de ontkenning van de politieke en culturele zelfexpressie en de overheersing door buitenlandse mogendheden. Binnen de tweede vorm van het nationalisme maakt hij de volgende classificaties:
I. | Majority Movements |
A. | Perpetuative |
1. | Segregative |
2. | Pluralistic |
B. | Irredentist |
II. | Liberation Movements |
A. | Restorative |
B. | Revivalist |
C. | Ethnic |
D. | Autonomist-Secessionist |
E. | Anti-Colonialist |
F. | Nativist |
Het Surinaams nationalisme is een ‘nationalism of the subject peoples’, een reactie op de koloniale overheersing. Daarnaast kan het worden ingedeeld in de hoofdcategorie van de ‘Liberation Movement’. Vanuit haar ideologische stellingname dient deze beweging te worden aangemerkt als ‘anti-koloniaal’. Ze was niet etnisch georinteerd, omdat ze in hun ideologische stellingname niet streefden naar een natie op etnische grondslag.
Een andere classificatie die gebruikt kan worden om het Surinaams nationalisme te typeren is die van Smith (1983). Hij onderscheidt twee hoofdtypen: het territoriaal nationalisme en het etnisch nationalisme. Deze hoofdtypen worden onderscheiden naar de wijze waarop ze zich voor of na de onafhankelijkheid hebben gemanifesteerd. Territoriaal nationalisme wordt door Smith gedefinieerd als bewegingen die het concept natie vooral burgerlijk en territoriaal opvatten. De pre-onafhankelijkheidsbewegingen in het territoriaal nationalisme stellen zich tot doel om de koloniale overheersers te verdrij- | |
| |
ven en een eigen natie-staat te vormen. Smith spreekt hier van anti-koloniale nationalisme. De post-onafhankelijkheidsbewegingen in het territoriaal nationalisme stellen zich tot doel om multi-etnische groepen te integreren in een nieuwe politieke gemeenschap en uit de oude koloniale staat een nieuwe gemeenschap te vormen. Smith spreekt in dit verband van integratie-nationalisme. Etnisch nationalisme zijn die bewegingen die het concept van de natie etnisch en genealogisch opvatten. Etnisch nationalisten in de pre-onafhankelijkheidsbewegingen zijn erop gericht zich af te scheiden van een grotere politieke eenheid teneinde een nieuwe politieke cultureel-homogene natie te vormen. Dit nationalisme noemt Smith het afscheidings- en diaspora-nationalisme. Het etnisch nationalisme in de post-onafhankelijkheidsbewegingen streeft ernaar om etnische verwanten van buiten de grenzen op te nemen in de cultureel homogene natie-staat. Ze pogen dus een grotere cultureel-homogene natie-staat te formeren door culturele of etnische gelijkvormige groepen of naties samen te voegen. Smith noemt dit het irrendentistische- en pan-nationalisme. Een essentieel verschil tussen etnisch nationalisme en territoriaal nationalisme is dat etnisch nationalisme uitgaat van een bestaande homogene entiteit, een culturele eenheid, die alleen nog een bepaald territoir ontbeert om een natie-staat te
vestigen. Territoriaal nationalisten gaan niet uit van een homogene culturele entiteit, maar hun vertrekpunt is de territoriale eenheid waarbinnen een heterogene bevolking zich bevindt. Het doel van het territoriaal nationalisme is het verwijderen van de koloniale machthebbers en het vestigen van een zelfstandige staat. De territoriaal nationalisten streven dus een politiek doel na, in tegenstelling tot de etnisch nationalisten die een cultureel doet nastreven. Schematisch geven we deze 4 typen van nationalisme weer.
|
Etnisch nationalisme |
Territoriaal nationalisme |
Pre-onafhankelijkheid |
Afscheiding van groter heterogeen verband, gericht op homogene natie-staat |
Verdrijven van buitenlandse overheersers, gericht op vestigen van eigen staat |
Post-onathankelijkheid |
Verenigen van etnische verwanten van buiten de grenzen tot een grotere culturele eenheid |
Heterogene etnische groepen binnen een staatsverband integreren tot een natie-staat |
Toepassing van dit model op het Surinaams nationalisme laat zien, dat het gekarakteriseerd kan worden als behorende tot het territoriaal nationalisme. Het concept van de natie Suriname is altijd territoriaal opgevat. De grenzen van de staat hebben nooit ter discussie gestaan. De Grondwet van 1975 definieert het grondgebied niet en veronderstelt die bekend. De Surinaamse nationalisten concentreerden zich vóór 1975 op de staatkundige zelfstandigheid, waarbij de politieke partij de PNR de belangrijkste voorhoede partij was van dit streven. De politiek van de PNR was duidelijk anti-koloniaal en anti-imperialistisch gericht. Ze is de enige partij geweest die een duidelijke nationalistische ideologie verwoordde en uitdroeg. Ook in andere Caraïbische landen werd het nationalisme vereenzelvigd met het bereiken van de staatkundige onafhankelijkheid (Knight 1990; Ryan 1972).
De fase na de onafhankelijk zou zich volgens Smith vooral moeten richten op het proces van integratie en natievorming. Politieke partijen die
| |
| |
Straatbeeld in Paramaribo in 1975
(uit: NRC-Handelsblad, kortschrift no. 1)
| |
| |
inzetten voor de staatkundige onafhankelijkheid, bleken weinig nagedacht te hebben over de fase na de onafhankelijkheid, de integratiefase. Deze partijen gingen veelal aan interne strijd, tegenstellingen, door gebrek aan visie en leiderschap kort na de onafhankelijkheid ten onder. Het ideaal van een natie-staat waar alle burgers gelijk zijn en zich identificeren met de symbolen van de staat is nog niet gerealiseerd. Het integratie-nationalisme is nog geen expliciet doel van een politiek partij of sociale beweging. In elk geval er zijn geen duidelijke programma's om het ideaal van de geïntegreerde natie-staat te verwezenlijken. In het onderwijs zijn er geen programma's aanwezig die erop gericht zijn het integratie-nationalisme te bevorderen. Ook in de Caraïben worstelt men met de uitdaging van het integratie-nationalisme.
Men kan zich de vraag stellen op welke wijze het cultureel nationalisme dat door ‘Wie Eegie Sanie’ werd uitgedragen past in het model van Smith. Strikt genomen past dit niet in het model van Smith. Het cultureel nationalisme is van betekenis geweest in het vormen van de Surinamer, in het aanbrengen van respect en waardering voor het eigene. De taal, het Sranantongo werd gezien als het medium bij uitstek om de Surinamer te binden. Men kan het cultureel nationalisme zowel als anti-koloniaal als een vorm van integratie-nationalisme zien. De bedoelingen van ‘Wie Eegie Sanie’ waren om de verschillende etnische groepen en culturen om te smeden tot een geïntegreerde cultuur. Dit streven is niet gelukt. Enerzijds waren de leiders van Wie Eegie Sanie de gevangenen van hun eigen culturele achtergrond en daardoor beperkt, anderzijds waren de andere niet-Creoolse etnische groepen onvoldoende open om anderen toe te laten tot hun culturele en etnische symbolen en rituelen.
Nadat de PNR in 1961 was opgericht verschoof het accent van het cultureel nationalisme naar het politiek/staatkundig nationalisme. Het culturele aspect werd verwaarloosd ten faveure van de staatkundige zelfstandigheid. Alle energie werd gestopt in het verkrijgen van de staatkundige zelfstandigheid. Dit leidde tot een grote verwaarlozing van het cultureel integratie-nationalisme. Loswijk (1979: 12) noemt drie redenen voor deze mislukking.
Het creools nationalisme heeft de invloed van de West-Europese cultuur op het onderwijs, binnen de kerk, de wetenschap en de techniek onderschat. Het had voorts een te simpele opvatting van de complexe problemen op economisch, sociaal en cultureel gebied in Suriname. Ten slotte had het had te grote verwachtingen van zichzelf: een nationalisme dat primair (uit-) gedragen werd door Creolen vormde onvoldoende basis om de heterogene Surinaamse bevolking te mobiliseren.
| |
Tot slot
Nationalisten en de aan hen gelieerde organisaties hebben vaak het verwijt te horen gekregen dat zij slechts een Creools nationalisme representeerden. Dit verwijt is onterecht. De ideologie van de nationalistische organisaties was gericht op alle bevolkingsgroepen. Het is verklaarbaar dat het accent in eerste aanleg gelegd werd op de emancipatie van het cultureel erfgoed van de Creolen, dat vanuit de assimilatiepolitiek het sterkst was onderdrukt. Het is evenzeer verklaarbaar dat de nationalistische sentimenten en daarna de ideologische fundering het eerst ontstond bij de Creolen, die immers reeds langer in Suriname waren en geen banden meer hadden met het land van oorsprong.
| |
| |
| |
Literatuur
Anderson, B., 1983
Imagined Communities. Reflections on the Origins and Spread of Nationalism. London: Verso. |
Arron, H.A.E., 1975
Aan alle Surinamers in alle delen der wereld. Boodschap van de Minister-president ter gelegenheid van de onafhankelijkheid op 25 november 1975. Paramaribo. |
Azimullah, E.G., 1986
Jagernath Lachmon. Een politieke biografie. Paramaribo. |
Baud, M. (et. al), 1994
Etniciteit als strategie in Latijns-Amerika en de Caraïben. Amsterdam. |
Bell, W. & W. Freeman (ed), 1994
Etnicity and Nation-Building: Comparative, International and Historical Perspectives. London: Sage Publications. |
Birch, A.H., 1989
Nationalism and National Integration. London. |
Breuilly, J., 1993
Nationalism and the State. Manchester. |
Bruma, E.J., 1963
De opmars van het nationalisme. De nationalistische ideologie, deel I, Paramaribo. |
Calhoun, C., 1994
Nationalist and the Public Sphere. Lectures and Papers on Ethnicity. number 14, June 1994. University of Toronto. |
Choenni, C.E.S., 1982
Hindoestanen in de politiek. Een vergelijkende studie van hun posities in Trinidad, Guyana en Suriname. Rotterdam: Futile. |
Dabydeen, D. & B. Samaroo (eds.), 1996
Across the Dark Waters. Ethnicity and Indian Identity in the Caribbean. London: MacMillan Education. |
Dawa Norbu, 1992
Culture and Politics of Third World Nationalism. London: Routledge. |
Derveld, F.E.R., 1986
Etnicity, Spoils Politics and Migration. Paper presented at the 11th Annual Meeting of Caribbean Studies Association, Caracas, 28-31 May. |
Dew, E., 1978
The Difficult Flowering in Suriname. Ethnicity and Politics in a Plural Society. The Hague: Martinus Nijhof. |
Eersel, H., 1964
Wie is Surinamer. Paramaribo. |
Eersel, H., 1997
‘De Surinaamse taalpolitiek: een historisch overzicht’. In: Kees Groeneboer (red). Koloniale taalpolitiek in Oost en West. Nederlands-Indië, Suriname, Nederlandse Antillen, Aruba. Amsterdam: Amsterdam University Press. |
Emerson, R., 1960
‘Nationalism and Political Development’. Journal of Politics 22 (1). |
Eriksen, T.H., 1993
Ethnicity and Nationalism. Anthropological Perspectives. London. |
Eriksen, T.H., 1991
‘Ethnicity versus Nationalism’. Journal of Peace Research 28 (3). |
Essed, F.E., z.j.
De ‘N’ in onze naam. Paramaribo. |
Gellner, E., 1994
Naties en nationalisme. Amsterdam: Wereldbibliotheek. |
Gowricharn, R., 1980
‘The Decolonization of Suriname’. Caribisch Forum 1 (1): 18-35. |
Grimal, H., 1978
Decolonization: the British, French, Dutch Empires 1919-1963. London. |
Haas, E.B., 1986
‘What is Nationalism and why should we study it’. International Organization 40 (3). |
Hobsbawn, E.J., 1994
Naties en nationalisme sedert 1780. Streven, mythe en werkelijkheid. Amsterdam: Jan Mets Uitgeverij. |
| |
| |
Hoefte, R. & G. Oostindie, 1991
‘The Netherlands and the Dutch Caribbean: Dilemmas of Decolonisation’. In: Sutton Paul (ed), Europe and the Caribbean. London/Basingstoke. |
Hoppe, R., 1975
‘Het politiek systeem van Suriname: elite-kartel demokratie’. Acta Politica. Tijdschrift voor Politicologie 11: 145-177. |
Knight, F.W., 1990
The Caribbean. The Genesis of a Fragmented Nationalism. New York: Oxford University Press. |
Lewis, Gordon K., 1968
The Growth of The Modern West Indies. London: Macgibbon & Keen. |
Lewis, Gordon K., 1983
Main Currents in Carabean Thought. The Historical Evolution of Carabean Society in its Ideological Aspects 1492-1900. Baltimore/London: John Hopkins University Press. |
Lijphart, A., 1977
Democracy in Plural Societies. A Comparative Exploration. New Haven and London. |
Loswijk, Edgar J.A., 1979
Nationalisme en Evangelie in de moderne Surinaamse literatuur. Doctoraalscriptie, Utrecht. |
Meel, P., 1994
‘Verbroederingspolitiek en nationalisme: het dekolonisatievraagstuk in de Surinaamse politiek’. BMNG 109 (4): 638-659. |
Meel, P., 1998
‘Toward a Typology of Suriname Nationalism’. New West Indian Guide/Nieuwe West-indische Gids 72 (3 & 4): 257-281. |
Oostindie, G., 1994
Caraïbische dilemma's in een ‘stagnerend’ dekolonisatieproces. Leiden. |
Oostindie, G., 1997
Het paradijs overzee. De ‘Nederlandse’ Caraïben en Nederland. Amsterdam: Bert Bakker. |
Ramsoedh, H., 1990
Suriname 1933-1944: Koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra. Delft: Eburon. |
Ramsoedh, H., 1993
‘De geforceerde onafhankelijkheid’. Oso. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde, cultuur en geschiedenis 12 (1): 43-63. |
Ramsoedh, H., 1995
‘De Nederlandse assimilatiepolitiek in Suriname tussen 1863-1945’. In: Gobardhan-Rambocus L. (eds). De erfenis van de slavernij. Paramaribo, p. 114-134. |
Roethof, H., 1951
Het zelfbeschikkingsrecht der nationaliteiten. Den Haag. |
Ryan, S.D., 1972
Race and Nationalism in Trinidad and Tobago. A Study of Decolonization in a Multiracial Society. Toronto: University of Toronto Press. |
Sedney, J., 1998
De toekomst van ons verleden. Democratie, etniciteit en politieke machtsvorming in Suriname. Paramaribo: Vaco. |
Smit, A.D., 1983
State and Nation in the Third World. Brighton. |
Symmons-Symonolewicz, K., 1964
‘Nationalist Movements: an Attempt at a Comparative Typology’. Comparative Studies in Society and History 7: 221-230. |
Edwin Kenneth Marshall, geboren te Paramaribo, doorliep daar de middelbare school en studeerde achtereenvolgens psychologie in Utrecht en rechten aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam. Hij schrijft thans een proefschrift over het Surinaams nationalisme onder de titel: Ontstaan en ontwikkeling van het Surinaams nationalisme: Natievorming als uitdaging. Hij woont thans in Nederland en werkt aan het Instituut voor de Leerplanontwikkeling in Enschede.
|
|