| |
| |
| |
Hugo Fernandes Mendes
Welk politiek stelsel heeft Suriname?
Het hedendaagse Suriname kent weinig zekerheden. Dit geldt ook voor de basisregel van de statelijke structuur. Zo is omstreden welk politiek stelsel geldt in het land. Het gaat hier om een fundamenteel democratisch en rechtsstatelijk vraagstuk dat een voortdurend en intensief debat verdient. In dit artikel wordt het grondwettelijk geldende regeerstelsel gereconstrueerd.
| |
Korte historische schets
Het begin van een enigszins autonome staatkundige ontwikkeling van Suriname valt te situeren in de periode van mei 1948. De staatsregeling werd vooruitlopend op de totstandkoming van het Statuut gewijzigd met als doel ‘een grotere mate van medezeggenschap en van deelname der bevolking in het landsbestuur’ te bevorderen. Ook werd in dat jaar het algemeen kiesrecht ingevoerd. Twee jaar later kwam de Interimregeling tot stand die een basisregeling van het Surinaamse staatkundig bestel introduceerde. In een bepaling (art. 29) werd gesteld dat ministers verantwoording verschuldigd zijn aan het parlement (de Staten) voor hun politieke daden. Deze zinsnede betekent, in welhaast elk land waar het in de grondwet staat, dat ministers moeten aftreden als in de volksvertegenwoordiging blijkt dat zij niet langer op steun kunnen rekenen van een meerderheid. Een aangenomen motie van wantrouwen is een onmiskenbaar bewijs van een gebrek aan vertrouwen.
Het is wellicht niet een ieder bekend dat Albert Helman, naast zijn grote literaire betekenis voor het land, deze politieke regel, als een der hoofdrolspelers in een uit de hand gelopen politiek conflict, heeft helpen vestigen. Begin jaren vijftig was hij minister van volksgezondheid onder zijn eigen naam Lou Lichtveld in Suriname. Hij kwam in conflict met een zijner ambtenaren - die tevens partijgenoot en parlementariër was - de medicus Van Ommeren. Albert Helman ontsloeg de populaire medicus en gaf daarmee de aanzet tot het eerste grote politieke conflict na de opname van de verantwoordingsregel in het Surinaamse staatsrecht, tussen regering en volksvertegenwoordiging. Onder leiding van de markante politicus Pengel keerde een deel van zijn eigen partij zich tegen hem.
Met de tegen Helman ingediende motie van wantrouwen kwam het voor het eerst tot een daadwerkelijke toepassing van de verantwoordingsregel. Gevestigd werd de in parlementaire stelsels gangbare, veelal ongeschreven, staatsrechtelijke norm dat de verantwoordingsregel impliceert dat ministers moeten aftreden wanneer in het parlement blijkt dat zij niet langer het vertrouwen hebben van een meerderheid. Deze regel is hierna herhaaldelijk toegepast en heeft geleid tot het daadwerkelijk aftreden van ministers.
Het parlementaire stelsel heeft zich mede op basis van in het land geldende staatkundige mores kunnen ontwikkelen. Het is daarmee geïnternaliseerd in het staatkundig bewustzijn van Suriname. Dit bleek vooral bij de consultaties die hebben geleid tot de totstandkoming van de onafhankelijkheidsgrondwet in 1975. Unaniem werd door maatschappelijke actoren en instituties zoals politieke partijen, vakbeweging en kerken geopteerd voor het parlementair stelsel. Professor Ooft die al ruim twintig jaar in zijn publicaties ten strijde trekt tegen het parlementair stelsel heeft niettemin ooit geconcludeerd dat dit stelsel een lange en ingewortelde traditie heeft in Suriname die zowel door
| |
| |
politici als burgers intens wordt beleefd en ‘gelukkig’ het middel is om staatsdoelen na te streven (Ooft 1979: 13).
De grondwet 1975 van het onafhankelijke Suriname continueerde dit regeerstelsel. Het bevatte de belangrijke basisregel dat ministers verantwoording verschuldigd zijn aan het parlement (art. 40). Onbetwist is dat in Suriname op basis van deze bepaling in de grondwet een parlementair staatkundig systeem was neergelegd en dat daarmee een staatkundige praktijk zoals dat vanaf 1948 tot ontwikkeling was gekomen werd gecontinueerd.
De manier evenwel waarop dit stelsel in de periode na de onafhankelijkheid heeft gefunctioneerd heeft tot problemen aanleiding gegeven. Er is begin jaren tachtig dan ook naar alternatieven gezocht. Een van de meest uitgewerkte alternatieven betreft het ontwerp-grondwetsvoorstel van de commissie Lim A Po (Fernandes Mendes 1989: 219). De commissie Lim A Po wees het parlementaire stelsel af, liet zich inspireren door de Franse regeervorm en opteerde voor een semi-presidentieel stelsel met een door het volk gekozen president. In dit stelsel geldt de vertrouwensnorm niet voor de president. De vertrouwensregel geldt overigens wel voor ministers; dit laatste nu is het kenmerkende verschil met een zuiver presidentieel stelsel zoals dat in de Verenigde Staten gelding heeft. Enigszins kort door de bocht geformuleerd kan worden gezegd dat in de Verenigde Staten ministers veelal uitvoerders zijn van de opdrachten van de president. In elk presidentieel systeem is de verhouding tussen de president en de volksvertegenwoordiging gebaseerd op een stelsel van check en balances. Vanwege de eigen electorale legitimatie hoeft de president niet op te stappen wegens het enkele feit dat hij niet langer het vertrouwen geniet. De Verenigde Staten en Frankrijk zijn symbool voor respectievelijk het presidentiële en het semi-presidentiele stelsel, terwijl het Verenigd Koninkrijk maar ook Duitsland, India en Jamaica het parlementair regeerstelsel symboliseren.
In 1987 kwam na een donkere, feitelijk grondwetloze periode van zeven jaar de thans geldende grondwet, overigens zonder zoals gebruik een toelichtend hoofdstuk, tot stand. Het bleek dat de voorstellen van Lim A Po niet waren gevolgd, de grondwet bevat geen bepaling die voorziet in rechtstreekse verkiezing van de president.
| |
Principieel debat
Er is nu al gedurende jaren strijd over de vraag welk orgaan: president of Nationale Assemblée de primaire staatsrechtelijke en democratisch gelegitimeerde macht heeft in het land. In juridische termen geformuleerd gaat het om de vraag welk regeerstelsel aan de grondwet van 1987 moet worden ontleend. Is het een parlementair, een semi-parlementair, een presidentieel of semi-presidentieel stelsel? Of anders gezegd hoe verhouden de bevoegdheden van de president en de Nationale Assemblée zich tot elkaar? Ik laat gemakshalve andere relevante organen als de minister, de regering en de vice-president buiten beschouwing. Het aktuele politieke belang van een antwoord op deze vraag is evident. De duiding van een grondwettelijk regeerstelsel staat evenwel los - en dit is tamelijk fundamenteel - van de politieke actualiteit of toevallige opportuniteit.
Het komt uiteraard vaker voor dat onenigheid bestaat over constitutionele kwesties. De betekenis en toepassing van de impeachment procedure in de Verenigde Staten was onderwerp van een onfrisse strijd tussen republikeinen en democraten, met de wereldgemeenschap als verbaasde maar betrokken toeschouwer. Maar het is wel uniek dat, zoals in Suriname, er geen consensus is over een basisregel van de constitutionele democratie. In Frankrijk zal niet
| |
| |
worden getwist over de gelding van het semi-presidentieel stelsel, zoals men zich in de Verenigde Staten verzekerd weet van een presidentieel stelsel en in Nederland van een parlementair stelsel.
| |
Opvattingen politici
Op 22 en 23 maart 1992 is in de Nationale Assemblée gesproken over een wijzigingsvoorstel van de regering. Uit de (concept)handelingen van dat debat ontleen ik een aantal opvattingen van politici over het politieke stelsel.
Het volgende citaat geeft treffend de mening weer van de toenmalige minister van justitie de heer Girjasing: ‘Het Surinaams politiek stelsel is primair parlementair’. De minister heeft deze opvatting consistent bij verschillende gelegenheden uitgedragen. Van de toenmalige president Venetiaan viel evenwel het volgende te beluisteren: ‘De grondwet heeft een gemengd karakter’. De nadere betekenis van deze mededeling heb ik niet kunnen achterhalen. Duidelijk is wel assembléelid M. Nurmohammed: ‘... het is absoluut niet waar dat onze Grondwet is gebaseerd op een gemengd stelsel. Onze grondwet is zuiver parlementair met hier en daar wat trekken van een presidentieel stelsel. Dat is heel wat anders dan dat onze grondwet is gebaseerd op een gemengd systeem.’ De bijdrage van Nurmohammed bevat een schijnbare tegenstelling hij spreekt van een zuiver parlementair stelsel met hier en daar trekken van een presidentieel stelsel en concludeert dat er geen sprake is van een gemengd stelsel. Maar wie de moeite neemt deze retorische volzin te ontleden zal concluderen dat Nurmohammed heeft bedoeld dat de huidige grondwet in hoofdzaak een parlementair stelsel omvat. Nurmohammed bevond zich met zijn opvatting in gezelschap van assembléelid R. Wijdenbosch: ‘... ons systeem is parlementair met elementen van het presidentieel stelsel’. Een geheel eigen mening gaf het toenmalige assembléelid J. Wijdenbosch - de huidige president: ‘ons politiek stelsel is niet gemengd, het heeft een eigen karakter’.
Uit het voorgaande blijkt dat er, althans tijdens het voornoemde parlementaire debat, geen eenduidige visie naar voren werd gebracht over het geldende politieke stelsel. Wel kan worden vastgesteld dat herhaaldelijk is gerefereerd aan het parlementaire karakter van de grondwet, in die zin valt met enige voorzichtigheid te concluderen dat de grondtoon in de Nationale Assemblée wel was de erkenning van de gelding van (een variant) van het parlementair stelsel. Een krachtig pleidooi voor de gelding van het presidentieel of semi-presidentieel stelsel valt uit het gevoerde debat in elk geval niet op te maken.
| |
Visie wetenschappers
De commentaren uit juridische en wetenschappelijke kring zijn eenduidiger. De staatsrechtgeleerde professor Ooft heeft in diverse publicaties kenbaar gemaakt dat naar zijn opvatting het politieke stelsel als presidentieel moet worden aangeduid. Volgens Ooft kent Suriname een zogeheten sterke president, die bekleed is met de totale uitvoerende macht en voor vijf jaar is gekozen. De president kan aldus Ooft niet met de simpele aanname van een motie van wantrouwen naar huis worden gezonden; binnen de ambtstermijn van vijf jaar kan vertrek uitsluitend worden afgedwongen bij wet. In een bijdrage aan de weekkrant Suriname van 20 november 1998 werkt Ooft de procedure uit: ‘Als ooit een zodanige wet tot afzetting zou worden aangenomen in de Assemblée, desnoods met een gewone meerderheid van stemmen, dan moet deze wet naar de president. De president moet persoonlijk deze wet bekrachtigen en rechtskracht verlenen aan het wetsprodukt van het par- | |
| |
lement. Dit is alleen aan de president voorbehouden. Als de president dit niet doet, komt er geen wet tot stand’. Wat hiermee in feite wordt aangegeven is dat ook indien het parlement zich bij wet in niet mis te verstane zin heeft uitgesproken - al dan niet met een gekwalificeerde meerderheid - een president nooit kan worden afgezet. Tenzij hij politiek levensmoe is en de hand aan zichzelf slaat, door zijn afzetting te bekrachtigen. Volledigheidsheidshalve voegt Ooft aan zijn analyse nog toe dat het fenomeen van de motie van wantrouwen ‘alleen werd toegepast in het Europese monarchale parlementaire stelsel, waarmee Suriname heeft gebroken in de Grondwet van Suriname’. Zoals zal blijken ben ik het met deze opvatting oneens. Het is van belang aan te geven dat Ooft reeds eind jaren zeventig stelde dat het parlementaire stelsel ‘als nabootsing van het West-Europese politieke systeem der voormalige Koningen en Keizers, op den duur geen stand zal houden in een republiek zonder
adeldom, zonder vorstenhuizen’, etc... Hij pleitte toen reeds voor een presidentieel regiem, ‘omdat het politieke bedrijf van elke dag erom vraagt’ (Ooft 1979: 13). Goed beschouwd heeft Ooft geen bezwaar tegen de West-Europese grondslag van het stelsel, want hij toont zich een groot voorstander van het Franse regeersysteem, maar tegen het feit dat het parlementaire stelsel van oorsprong stamt uit een Koninkrijk, te weten het Verenigd Koninkrijk.
De gezaghebbende advocaat F. Kruisland kan zich goed vinden - zij het niet steeds op dezelfde gronden - met de conclusie van Ooft. Kruisland formuleert zijn visie aldus: ‘De president kan onafhankelijk van de toevallige politieke verhoudingen in de Assemblée leiding geven aan het staatsbestuur’. Ook hij wijst op de sterke executieve bevoegdheden van de president en het feit dat deze voor vijf jaar is benoemd. Opvallend maar consequent is zijn stelling dat de president niet ondergeschikt is aan de Nationale Assemblée. Kruisland legt ter motivering nadruk op de check and balances in de grondwet van 1987.
De wetenschappelijke omnivoor Adhin is het oneens met zowel Ooft als Kruisland. Hij verdedigt onder meer met een verwijzing naar een eerdere bijdrage van ondergetekende dat het politieke stelsel in Suriname in feite parlementair moet worden genoemd met een sterkere plaatsbepaling voor de president dan in de grondwet van 1980 omschreven.
| |
Commentaar
Dat Suriname een voor vijf jaar gekozen executieve president kent zal niemand betwisten. De termijn van benoeming staat met zoveel woorden in de grondwet (art. 91). Ooft erkent dat de president tussentijds kan worden ontslagen, maar zegt dat dat alleen bij wet kan. Hij refereert dan aan de bepaling in de grondwet - art. 181 lid 2 onder c - waarin staal dat de Verenigde Volksvergadering bijeenkomt: ‘bij het nemen van een besluit bij wet met gewone meerderheid van stemmen over al dan niet aftreden van de president, indien de Nationale Assemblée hiertoe niet tot overeenstemming geraakt’.
Artikel 181 lid 2 onder c is om verschillende redenen een zinledige en verwarrende bepaling, het zal een dode letter blijven. Reeds vanwege het feit dat de omschreven omstandigheid ‘indien de Nationale Assemblée hiertoe niet tot overeenstemming geraakt’ zich nooit kan voordoen. In de grondwet vindt men een simpele regeling: de meerderheid beslist. Behoudens uitzonderingen waarvoor een gekwalificeerde meerderheid vereist is. Als de stemmen staken is het voorstel afgewezen wanneer alle parlementariërs aan de stemming hebben deelgenomen. Is dat niet het geval dan wordt het nemen van een besluit uitgesteld en wordt in een volgende vergadering gestemd; als de stemmen dan ook staken is het voorstel verworpen. Kortom de Natio- | |
| |
nale Assemblée geraakt altijd tot overeenstemming en heeft de Verenigde Volksvergadering reeds in dit opzicht nooit nodig. Daarnaast valt op te merken dat een bevoegdheid om bij wet een besluit te nemen nog niet is een verplichting, tenzij de grondwet dat met zoveel woorden opdraagt. In artikel 72 van de grondwet staan de besluiten die bij wet moeten worden genomen. Zoals het wijzigen van de grondwet, de bepaling van de grenzen, het goedkeuren van verdragen, het verlenen van amnestie of de instelling van een orgaan voor de nationale ontwikkeling. Het doen aftreden van de president wordt niet genoemd in artikel 72; het valt moeilijk aan te nemen dat de grondwetgever het niet belangrijk genoeg vond om in deze bepaling op te nemen dat het parlement gebonden is aan de wettelijke vorm bij afzetting van de president. Aannemelijk is dat de grondwetgever hier bewust van heeft afgezien, zoals zal blijken bij de bespreking van de basisbeginselen van de grondwet. Derhalve kan artikel 181 lid 2 onder c bij een welwillende interpretatie worden verstaan als een bepaling die een bevoegdheid toekent, niet een verplichting. Overigens is het onwezenlijk te denken dat de regering - de president is onderdeel van dit
orgaan - gebruik zal maken van de bevoegdheid om bij wet de president te doen afzetten. Als de president zelf vindt dat hij moet vertrekken, dan kan hij eenvoudigweg opstappen. Dit is andermaal een illustratie van de zinledigheid van deze bepaling, het is een curiositeit. Toepasbaarheid is theoretisch slechts denkbaar bij een initiatief-wetsvoorstel. Zeer theoretisch want in Suriname wordt van het recht van initiatief geen of nauwelijks gebruik gemaakt. Tenslotte is onduidelijk hoe de Verenigde Volksvergadering bij wet een besluit kan nemen. De wetgevende organen zijn krachtens de grondwet regering en Nationale Assemblée, alleen deze organen zijn bevoegd tot het maken van wetten.
De redenering van degenen die zich beroepen op de gelding van artikel 181 is - indien men het voorgaande buiten beschouwing laat - op het eerste gezicht niet onbegrijpelijk. De gedachte is dat als de Verenigde Volksvergadering alleen bij wet met gewone meerderheid de president kan wegstemmen, nadat is gebleken dat de Nationale Assemblée geen overeenstemming heeft kunnen bereiken, dan vloeit daaruit logisch voort dat de Nationale Assemblée zelf ook gebonden is aan deze wettelijke vorm. Maar het is wel van belang te onderkennen dat hier een gedachtensprong wordt gemaakt. Want in de grondwet zal - zoals hiervoor aangegeven - tevergeefs worden gezocht naar een expliciete bepaling waarin staat dat de Nationale Assemblée slechts bij wet de president tot aftreden kan dwingen. En voor de goede orde, de Nationale Assemblée is niet de Verenigde Volksvergadering, wat voor de een geldt hoeft niet voor de ander te gelden. Is het niettemin zo vreemd om zoals Ooft doet, bij wijze van implicatie aan te nemen dat de Nationale Asemblée aan dezelfde wettelijke vorm is gebonden als de Verenigde Volksvergadering. Ook als daartoe geen directe en duidelijke grondslag in de grondwet voorhanden is? Is het met respect voor de eigenstandigheid van beide instituten niet logisch dat de Nationale Assemblée in dit geval ook gebonden is aan dezelfde werkwijze als hier voorgeschreven voor de Verenigde Volksvergadering. Om een aantal redenen die zowel in deze als de volgende paragraaf worden uiteengezet is het antwoord een stellig nee. De belangrijkste bepaling van het politieke systeem kan niet als het ware verstopt liggen aan het eind van de grondwet in een artikel dat regelt wanneer de Verenigde Volksvergadering bijeenkomt. Het is toch waarlijk niet aannemelijk dat de hoofdregel van een politiek stelsel slechts bij wijze van analogie en hink-stap-sprong gevonden zou kunnen worden? Als het de bedoeling van de grondwetgever zou zijn geweest - quod non -
om de Nationale Assemblée in deze te binden aan de wettelijke vorm dan was er wel een
| |
| |
bepaling geformuleerd en neergelegd bijvoorbeeld in hoofdstuk tien of elf van de grondwet waarin de taken, bevoegdheden, de werkwijze en de wijze van besluitvorming van de Nationale Assemblée zijn geregeld. Nog afgezien van dit soort juridische redeneringen is ook de normale logica een goede raadgever. Welke grondwetgever die de bevoegdheid wil toekennen een president te ontslaan zal zichzelf afhankelijk maken van de toestemming van nu juist de functionaris die men wil ontslaan? Dan kan men ook wel bij de duivel te biecht gaan. Het zal niet eenvoudig zijn in de vele grondwetten die deze wereld kent een stelsel te vinden waarin het uiteindelijk aan de president wordt overgelaten zijn eigen afzetting te regisseren. Een dergelijke redenering behoort in elk geval niet tot de normale logica van het staatsrecht. Er is geen steun voor de gedachte dat de Surinaamse grondwetgever deze noviteit zou hebben gewild. Uit de parlementaire behandeling van de grondwet van 1987 zijn van de zijde van de regering noch van het parlement aanknopingspunten te vinden voor een dergelijke opvatting. Ook de eerder gereleveerde bespreking in maart 1992 in de Nationale Assemblée, die specifiek betrof een debat over het politieke stelsel, wijst daar niet op. De conclusie is dat in de grondwet geen bepaling is te vinden waaruit kan worden afgeleid dat de Nationale Assemblée - anders dan de Verenigde Volksvergadering- gebonden is aan een wettelijke vorm bij afzetting van de president.
| |
Het geldende politieke stelsel
Specifieke bespreking behoeft nog de vraag welk stelsel in de grondwet besloten ligt. Kruisland en Ooft dragen de overtuiging dat Suriname tendeert naar een presidentieel stelsel. De gedachte dat de grondwet een parlementair stelsel omvat wordt door hen uitgesloten. Doorgaans is een dispuut achteraf over een zo belangrijke aangelegenheid niet nodig omdat kan worden volstaan met verwijzingen naar de memorie van toelichting van de grondwet waarin kristalhelder is aangegeven voor welk stelsel, en waarom, is gekozen. Ook de handelingen zijn prima vindplaatsen omdat doorgaans tijdens de parlementaire bespreking diepgaand is ingegaan op de verschillende overwegingen die hebben geleid tot een bepaalde keus. De handicap is dat de grondwet geen toelichting bevat, hetgeen toch betrekkelijk opzienbarend is. Daarnaast is voor zover ik heb kunnen nagaan tijdens de parlementaire behandeling niet of nauwelijks gesproken over het politieke stelsel. Ook dit is natuurlijk van een bijzondere merkwaardigheid; een verklaring is dat alle aandacht is gegaan naar het feit dat de grondwet in 1987 symbool stond voor de overgang van militair naar burgerlijk bestuur en terugkeer van de democratie. Een typering van het politieke stelsel is evenwel mogelijk door analyse van de grondwettelijke bepalingen die de positie en bevoegdheden van de relevante constitutionele organen - in casu de Nationale Assemblée en de president - markeren en de verhouding tussen deze organen. Vervolgens kan zonodig de toepassing van algemene staatsrechtelijke doctrines tot een verlossend inzicht leiden. Zeker als mede wordt aangesloten bij in Suriname zelve ontwikkelde constitutionele principes.
Essentieel voor het onderhavige vraagstuk is hoofdstuk negen van de grondwet waarin de beginselen van de democratische staatsordening worden weergegeven. In expliciete bewoordingen is aangegeven dat elk staatsgezag moet berusten op de wil van het volk, dat de Nationale Assemblée het volk vertegenwoordigt en de wil van het volk tot uitdrukking brengt. Voorts dat de Nationale Assemblée het hoogste orgaan van de staat is; het volk heeft invloed op Nationale Assemblée door de garantie van vrije en geheime verkiezingen (art. 52, 55).
De president wordt gekozen door de Natio- | |
| |
nale Assemblée, indien de vereiste meerderheid niet wordt verkregen dan door de Verenigde Volksvergadering. De president is verantwoording verschuldigd aan de Nationale Assemblée (art. 90).
De bepalingen van de grondwet geven in voldoende mate en op consequente wijze aan welk politiek stelsel in Suriname gelding heeft. De Nationale Assemblée is het hoogste orgaan van de staat en representeert in exclusief opzicht de wil van het volk. Hier geldt dus de rule of parliamentary supremacy, welbekend van het Britse op parlementaire leest geschoeide regeerstelsel. Een bepaling als deze kwam niet voor in de grondwet van 1975, kennelijk is dus welbewust de positie van het parlement ten opzichte van de overige politieke organen versterkt. Anders dan Kruisland in zijn eerder aangehaalde citaat, ben ik van mening dat uit de heldere grondwettelijke zinsnede - ‘De Nationale Assemblée is het hoogste orgaan van de Staat’ - volgt dat de president ondergeschikt is aan de Nationale Assemblée. De vergelijking met het stelsel van check and balances zoals in de Verenigde Staten geldt, is hier derhalve niet aan de orde. De grondwet regelt een hiërarchische relatie tussen de Nationale Assemblée en de andere organen. Dit vloeit overigens logisch voort uit een der basisprincipes te weten dat de politieke democratie zich kenmerkt door participatie en representatie van het volk door middel van de Nationale Assemblée (art. 52.2).
Dat derhalve de grondwet geen expliciete bepaling bevat waarin de Nationale Assemblée gebonden wordt aan de wettelijke vorm bij afzetting van de president is geen onvolkomenheid. Het is de consequentie van het feit dat in de Surinaamse constitutie het parlement het laatste woord heeft.
De hiërarchisch ondergeschikte positie van de president wordt ook geïllustreerd door de verantwoordingsplicht van de president aan de Nationale Assemblée. In de grondwet van 1975 was de president juist uitgezonderd van de plicht verantwoording af te leggen, slechts de ministers waren verantwoordelijk. Het is verdedigbaar de stelling te betrekken dat de grondwet van 1975 de president steviger positioneerde dan de vigerende grondwet. Immers door het ontbreken van de verantwoordingsregel was de president ex de grondwet van 1975 niet tussentijds afzetbaar - daargelaten uiteraard een situatie waarin hij buiten staat zou zijn zijn functie uit te oefenen - en het toezicht op de naleving van de grondwet was aan hem opgedragen.
Hier wordt door Ooft en Kruisland tegenin gebracht dat de president krachtens de vigerende grondwet voor vijf jaar wordt benoemd en sterke executieve bevoegdheden heeft meegekregen. Dit wordt ook als grondslag aangevoerd voor de stelling dat de huidige grondwet een presidentieel stelsel zou omvatten. Allereerst zij eraan herinnerd dat ook de president ex de grondwet van 1975 voor vijf jaar werd benoemd, aan hem waren ook een aantal executieve functies toegekend. Het kenmerkende verschil tussen de actuele positie van de president in vergelijking met de bevoegdheden ex de grondwet van 1975 is dan ook niet zozeer dat de president voor een bepaalde periode is benoemd en executieve verantwoordelijkheden heeft; het gaat erom dat de president in de huidige grondwet naast staatshoofd regeringsleider is. Nog afgezien van dit laatste kan niet worden gesproken van een presidentieel stelsel louter omdat de president voor een bepaalde periode wordt benoemd en executieve functies uitoefent.
Een algemeen exposé over de onderscheidende elementen van de drie meest bekende regeervormen, het presidentieel, het semi-presidentieel en het parlementair stelsel, lijkt mij hier niet aan de orde. Voor mijn betoog kan worden volstaan met de constatering dat een onmisbare karakteristiek van elk presidentieel stelsel is dat de president zich moet kunnen beroepen op een eigen van het parlement onafhankelijke electo- | |
| |
rale legitimatie. In elk land - en dat zijn er zeer vele - waar enigerlei variant van het presidentieel stelsel dominant is kan de president zich beroepen op een zelfstandig mandaat van de kiezer. In een dergelijke situatie bestaat inderdaad een evenwicht tussen de president en het parlement. Beide organen kunnen zich beroepen op de wil van kiezer. In Suriname is dit niet het geval, de president is niet gekozen door het electoraat. Hij dankt zijn positie niet aan de kiezer, maar in beginsel aan de Nationale Assemblée. De grondwetgever heeft, met het aanwijzen van de Nationale Assemblée als hoogste en enige orgaan dat een mandaat van de kiezer heeft en de wil van het volk representeert, hier bewust voor gekozen. Indien onverhoopt in het vroegste stadium waarin de concepten van de huidige grondwet werden geschreven behoefte zou hebben bestaan aan een presidentieel stelsel dan had men gebruik kunnen maken van het ontwerp van de commissie Lim A Po. Zoals eerder gesteld heeft Lim A Po zich laten inspireren door het Franse semi-presidentiele stelsel. De voornaamste gelijkenis van de huidige grondwet met het Franse voorbeeld is op dit moment evenwel de naam: de Nationale Assemblée.
Gelet op de grondwettelijke positie van de Nationale Assemblée, het ontbreken van een eigenstandige electorale legitimatie van de president en het feit dat hij naast staatshoofd ook regeringsleider is, is in de grondwet op consistente wijze een verantwoordingsregel opgenomen. Deze sluit aan bij de staatkundige geschiedenis van het land. Nu niet blijkt dat de grondwetgever hiervan heeft willen afwijken is de conclusie dat artikel 90 de grondslag vormt voor de gelding van de vertrouwensregel. En daarmee is het parlementaire stelsel een gegeven. De president als afzonderlijk staatsrechtelijk orgaan, maar ook als deel van de regering (art. 116.2), is gebonden aan de vertrouwensnorm.
| |
Epiloog
De voorgaande constatering dat in Suriname het primaat van de volksvertegenwoordiging geldt en daarmee als regeringsvorm voor het parlementair stelsel is gekozen, bevat geen waardeoordeel. Ik ben het eens met de critici die de vinger hebben gelegd op belangrijke onvolkomenheden van de werking in het verleden van het parlementaire stelsel in Suriname. Om deze redenen heb ik bij een inleiding in Suriname in 1996, op uitnodiging van de stichting juridische samenwerking Suriname Nederland, gepleit voor een ingrijpende wijziging op dit punt van de grondwet. Elementen van mijn aanbevelingen toen waren versterking van de positie van de president als staatshoofd, herintroductie van de premier als regeringsleider, aanpassing kiesstelsel, wijziging bevoegdheden van de vice-president, afschaffing van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid, en introductie van de zogenaamde positieve motie van wantrouwen, overweging van een cooling-off periode in de procedure van indiening van een motie van wantrouwen, heroverweging derde stemronde president, etcetera. Dit zijn voorstellen die binnen het geldende stelsel te realiseren zijn. Verandering van het stelsel als grondvorm acht ik niet aktueel. Om twee redenen. Het is niet zeker of de problemen waar Suriname mee kampt te wijten zijn aan het stelsel. De menselijke factor mag niet worden veronachtzaamd, het blaming the constitution heeft geen zin. Stelselwijzingen bieden zonder de menselijke factor in de beschouwing te betrekken geen soelaas. De Afrikaanse wetenschapper Nwabueze heeft overtuigend beschreven dat de vele landen in Afrika die het parlementair stelsel verwisselden voor een presidentieel systeem er in het geheel niet op vooruit zijn gegaan. Integendeel (Nwabueze 1974).
Introduktie zondermeer van een nieuw stelsel kan betekenen het parachuteren van een in het
| |
| |
land onbekend Amerikaans of Frans stelsel. Het is niet zeker dat wat goed is voor die landen, goed is voor Suriname. Het kan geen kwaad dat men zich bij de keus van een regeervorm toch oriënteert op de eigen staatkundige ontwikkeling of daarbij aansluiting zoekt.
Er is nog een ander argument dat daarvoor pleit. Suriname wil de samenwerking met de Caraïbische landen in de komende jaren versterken. Om die redenen is het land toegetreden tot de Caricom. Suriname vertoont inderdaad in sociaal, economisch en politiek opzicht gelijkenis met in elk geval de belangrijke Caraïbische staten. In Jamaica, Guyana, Barbados en Trinidad bijvoorbeeld geldt als regeervorm het parlementaire stelsel. Het kiezen van een ander stelsel zou derhalve een verwijdering in staatkundig opzicht kunnen betekenen van deze landen in een periode waarin juist de banden aangehaald worden.
| |
Literatuur
Beyme, I. von, 1973
Die Parlementarischen Regierungssysteme in Europa. München. |
Blondel, J., 1972
Comparing Political Systems. New York. |
Duverger, M., 1980
‘A New Political System Model: Semi-presidential Government’. The European Journal of Political Research: pp. 165-187. |
Fernandes Mendes, H.K., 1989
Onafhankelijkheid en parlementair stelsel in Suriname. Zwolle: Tjeenk Willink. |
Nwabueze, B.O., 1974
Presidentialism in Commenwealth Africa. London. |
Ooft, C.D., 1978
‘Het politiek stelsel van Suriname. Iros 4(2): 3-12. |
Ooft, C.D., 1979
‘Het politiek stelsel van Suriname (II). Iros 5(2): 3-13. |
Smith, S.A. de, 1978
Foundations of Law: Constitutional and Administrative Law. Penguin books. |
Hugo Fernandes Mendes was universitair hoofddocent aan de Vakgroep Stadsrecht van de universiteit te Leiden en is gepromoveerd op het onderwerp Onafhankelijkheid en Parlementair Stelsel in Suriname. Momenteel is hij werkzaam op het departement van Binnenlandse Zaken.
|
|