jecten tot uitdrukking komen, zijn niet de resulante van de politieke machtsverhoudingen in het land. Dat is niet verwonderlijk, omdat binnen de politieke partijen zelf geen discussie plaatsvindt die leidt tot concrete partijstandpunten op dit punt. Elk parlementslid staat derhalve op zichzelf zonder daadwerkelijke ondersteuning van de partij.
Voorts moet een parlementslid de gepresenteerde staatsbegroting beoordelen zonder te beschikken over de beleidsvoornemens van de verschillende ministeries. Die beleidsvoornemens zijn er doorgaans niet. De aan het parlement gepresenteerde stukken zijn over het algemeen genomen het product van enkele personen die ambtshalve de formeel vereiste documenten moeten produceren en van enkele gedreven personen die de gelegenheid hebben gekregen om hun persoonlijke opvattingen te etaleren. De plannen en beleidsvoornemens worden onvoldoende gedragen door de politiek verantwoordelijken omdat zij zich om verschillende redenen er onvoldoende in hebben kunnen verdiepen en wegens de onzekerheid over de uitkomst van een werkelijk kritische beschouwing van de verwachte effecten en kosten. Het is bij de openbare behandeling van de staatsbegrotingen in het parlement dan ook niet verwonderlijk dat er weinig wordt gesproken over concrete bedragen.
Met het voorgaande wil ik aangeven dat de machten die verantwoordelijk zijn voor de overheidsbestedingen niet of nauwelijks aandacht hebben voor formele procedures zoals die tot uitdrukking komen in de wetten des lands. Omdat er weinig vertrouwen is in het beleid op lange termijn concentreren zij zich veeleer op de concrete bestedingen van de overheid.
Het gaat daarbij om overheidsuitgaven ten behoeve van de aankoop van goederen, het toewijzen van aanbestedingen en het verlenen van diensten aan de overheid. Snelle en concrete geldelijke voordelen worden ook behaald bij het aantrekken van personeel ten behoeve van de overheid, belangrijke benoemingen en het verlenen van vergunningen en gunsten.
Van dit grijze gebied dat door zijn aard niet transparant is en daardoor niet goed te beoordelen valt, kan worden vastgesteld dat ook hier de partijpolitieke opvattingen geen overheersende rol spelen. Wel kunnen we stellen dat de afbakening van de invloedssferen van de verschillende aan de regering deelnemende politieke partijen, zoals die tot uitdrukking komt in de verdeling van ministerszetels, de resultante is van de politieke machtsverhoudingen. Wanneer die verdeling eenmaal bekend is, dan is het ogenschijnlijk aanvaard dat de politieke partijen een claim leggen op alle te vergeven voordelen op de ministeries die aan hen zijn toegewezen.
In werkelijkheid spreekt de partij als zodanig zich niet uit over het beleid op een ministerie. De macht op het ministerie wordt uitgeoefend door partijbonzen, financiers van de partij en de innergroup van de minister. Zij bepalen samen met de minister welke personen worden benoemd in raden van commissarissen en commissies en welke personen worden aangetrokken of bevorderd in hoge functies. Omdat het veelal partijgenoten zijn die opvallen als gunstelingen voor lagere baantjes, lijkt het erop alsof de partij wordt bevoordeeld. Deze indruk wordt versterkt in het parlement waar de vaste commissie die het betreffende ministerie moet begeleiden altijd wordt voorgezeten door een partijgenoot van de minister ter bevestiging van het primaat van de partij.
Niet alle ministeries hebben dezelfde mogelijkheden. In het verleden waren de Ministeries van Natuurlijke Hulpbronnen en Openbare Werken attractief. Door de huidige financiële en economische problemen bieden thans de Ministeries van Financiën en van Handel en Industrie lucratieve mogelijkheden aan personen om snel fortuin te maken. Deze personen zijn niet noodzakelijkerwijs partijgenoten.
Zij die tot de begunstigden wensen te behoren