OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 15
(1996)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Okke ten Hove
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werking echter op gespannen voet staan met de economische bedrijfsvoering. Immers, een slavenmacht op een niet meer in gebruik zijnde plantage was zinloos. Vooraanstaande Surinaamse ingezetenen wisten een verruiming van de overplaatsingsmogelijkheden te bereiken: bij Koninklijk Besluit van 29 november 1831 werd toegestaan slavenmachten van onrendabele plantages terug te trekken zonder andere beletselen, ‘dan die welke [...] door het algemeen belang werden gevorderd’ (Wolbers 1970: 665; Van Deursen 1975: 221). Dat de wet op de seperate verkoop geen dode letter was, blijkt uit de talrijke verzoeken met betrekking tot de gescheiden verkoop.Ga naar eind2. In de periode 1832-1863 werden requesten ingediend waarin om toestemming verzocht werd de band tussen moeder en kind door verkoop te verbreken. Het laatste verzoek dateerde van 11 augustus 1862. In augustus 1862 werd de Wet op de Emancipatie aangenomen. Van Deursen (1975) stelt dat de moeder-kind relatie in het algemeen consequent werd geëerbiedigd. Als illustratie haalde hij de zaak van de slavin Mietje aan die in 1823 werd aangehouden, weggelopen van haar meester James Shaw. Toen bleek dat Shaw haar zonder toestemming verkocht had, stelde justitie een nader onderzoek in. Uit dit onderzoek bleek dat Mietjes moeder nog leefde. De beslissing van het Hof luidde dat Mietje naar het huishouden waar haar moeder leefde, diende terug te keren, want de gescheiden verkoop was strijdig met de publikatie van 1782 en dus niet geldig (Van Deursen 1975: 222). Een ander voorbeeld. In 1842 kochten E. van Emden en J.H. de Friderici ten bate van plantage Vaderszorg en Carelsdeel de slaaf Matador van plantage Bodenburg. In 1847 verzochten zij de terugschrijving van Matador naar plantage Bodenburg omdat de overschrijving naar plantage Vaderszorg en Carelsdeel abusievelijk had plaatsgevonden omdat de moeder van Matador nog leefde en op plantage Bodenburg woonachtig was. De aankoop van Matador was daardoor ‘volgens bestaande wetten nietig en van onwaarde’.Ga naar eind3. Hoe vaak een band tussen moeder en kind werd verbroken zonder de officiële toestemming van de gouverneur is natuurlijk niet vast te stellen. Dat dit soort ‘fouten’ vaker voorkwam, blijkt uit het volgende geval. In 1855 verzocht F.L. Pichot, administrateur van plantage La Jalousie, toestemming de slaaf Klein Karel, die ‘bij herhaling [zich] van eene zeer slechte zijde heeft doen kennen [en] een jaar geleden in het belang der orde en rust op die plantagie van daar verwijderd is moeten worden; [maar] dat zijn betoond slecht gedrag van dien aard is, dat zijne terugkomst op plantagie La Jalousie niet gedoogd kan worden’, op naam van de plantage-eigenaar te mogen overschrijven om hem afgezonderd van zijn moeder naar Nickerie te mogen verkopen. Formeel had Pichot deze toestemming niet nodig omdat volgens de slavenregisters de naam van zijn moeder onbekend was en derhalve geen band tussen moeder en kind verbroken kon worden. Maar Pichot meldde dat de naam van de moeder Petronella luidde en verlangde dat het register werd aangevuld. Of de moeder nog leefde? Vermoedelijk wel omdat anders deze toestemming niet nodig zou zijn.Ga naar eind4. Nadat de Transatlantische slavenhandelGa naar eind5. was afgeschaft, diende de Surinaamse slavenbevolking zich door natuurlijke aanwas in stand te houden. Verschillende auteurs, waaronder Van Lier (1977: 125), schrijven dat de Surinaamse slavenbevolking een sterfteoverschot kende en alleen door aanvoer uit Afrika in stand bleef. Het respecteren van de band tussen moeder en kind kan dan als een maatregel van bevolkingspolitieke aard gezien worden en als een aanzet tot gezinsvorming, met de (groot)moeder aan het hoofd van het gezin (Van Lier 1977: 113). De literatuur spreekt verder nog over ‘lotverbeteringspolitiek’ en de verbetering van de levensomstandigheden waarin ook aandacht werd besteed aan de zorg voor moeder en kind. Deze verbeteringen werden vastgelegd in het slavenre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glement van 1848 waarin een artikel werd opgenomen dat het zwangerschapsverlof regelde (Siwpersad 1979: 125-263; Van Stipriaan 1993: 347; Hoogbergen & De Theye 1986: 133; Oomens 1986: 161-162). In de emancipatiewetgeving van 1862 kon een geëmancipeerde slaaf vrijstelling van het Staatstoezicht en de daaruit voortvloeiende verplichting tot het aangaan van werkovereenkomsten verwerven indien hij/zij een voorbeeldig huwelijksleven leidde. Andere maatregelen om het huwelijks- en gezinsleven onder de Afrikaanse bevolkingsgroep te bevorderen, waren respectievelijk de instelling van het slavenhuwelijk, geïnitieerd door de Hernhutters, en het kosteloos huwen voor de geëmancipeerden (Klinkers 1994: 34).Ga naar eind6. Van alle auteurs gaat alleen Van Deursen dieper in op de gescheiden verkoop en het verbod daarop. In zijn taalgebruik bouwt hij echter enig voorbehoud in en bezigt hij woorden als ‘blijkbaar’ en ‘kennelijk’ zoals bij zijn stellingen: ‘de band tussen moeder en kind gold blijkbaar als nagenoeg onverbrekelijk, ook als de kindsheid eigenlijk al lang voorbij was’ en ‘kennelijk beschermde de oma zolang zij leefde de gehele familie tegen gescheiden verkoop, en mocht men zelfs haar lang volwassen kinderen niet van haar los maken’ (Van Deursen 1975: 222-223). Ook wij verwonderden ons hierover omdat dit onder meer een economische bedrijfsvoering in de weg stond, maar kunnen de stellingen van Van Deursen met voorbeelden uit het door ons gevonden materiaal staven zonder het gebruik van woorden als ‘kennelijk’ en ‘blijkbaar’. Leeftijd was geen criterium: de band tussen moeder en kind was, met uitzondering van de in de publikaties van 1828 en 1829 geformuleerde uitzonderingsgevallen, onverbrekelijk, ongeacht de leeftijd van de moeder of het kind. Alleen bij het krijgen van toestemming voor een gescheiden verkoop hanteerde de overheid een minimumleeftijd van twaalf jaar zoals ook bleek uit verschillende resolutiesGa naar eind7. waarin werd vastgesteld dat het kind de leeftijd van twaalf jaar al was gepasseerd en de moederlijke zorg kon ontberen. Zo kreeg in 1852 mevrouw M. van Kortlang geen toestemming de slavin Floortje afgescheiden van haar kinderen Johanna (tien jaar) en Albert (vijf jaar) te verkopen. Het verzoek werd afgewezen op grond van de publikatie van 3 maart 1829, speciaal gelet op artikel 5 waarin uitdrukkelijk de gescheiden verkoop van kinderen jonger dan twaalf jaar werd verboden.Ga naar eind8. Maar ook hierop waren uitzonderingen mogelijk: indien de moeder was weggelopen verviel blijkens de resoluties deze minimumleeftijdseis.Ga naar eind9. Ook bij het verlenen van manumissie speelde leeftijdGa naar eind10. geen rol, waarschijnlijk omdat de band tussen moeder en kind bij een manumissie niet verbroken hoefde te worden. Verder betoogt Van Deursen dat de gescheiden verkoop een uitzondering was. Toestemming van de koloniale overheid én van de moeder was vereist. ‘Notoir wangedrag kan reden zijn van het voorschrift af te wijken.’ Hier behoeft Van Deursen aanvulling; de publikaties van 1828 en 1829 boden meer mogelijkheden om tot gescheiden verkoop over te gaan en uit ons materiaal blijkt dat andere motieven een rol speelden. De moeder diende het eens te zijn met de gescheiden verkoop, al kan men met Wolbers betwijfelen ‘of deze toestemming altijd vrijwillig en zonder dwang van buiten werd gegeven’ (Wolbers 1970: 816). Afgaande op de resoluties gingen veel moeders akkoord met de gescheiden verkoop zoals in 1850 toen mevrouw M.M. Thijm toestemming kreeg de slavin Philida en haar kind Juliaan afgescheiden van de moeder en (groot)moeder Marietje te verkopen, ‘welke verkoop laatstgenoemde niet slechts genegen is, maar dezelve vurig verlangt, daar zulks ongetwijfeld tot het toekomstig geluk van hare dochter en kleinzoon zal strekken’.Ga naar eind11. Daarnaast blijkt uit ons materiaal dat niet alleen de moeder maar ook het kind gehoord werd; in sommige gevallen stelde de moeder voorwaarden aan, of weigerde zij, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gescheiden verkoop en vond deze geen doorgang. In 1852 verzocht H. van Borcharen toestemming de slavin Martha en haar kinderen afgescheiden te mogen verkopen van haar zoon Frans. Het motief waarom deze scheiding diende plaats te vinden, werd niet in de resolutie aangehaald. De gouvernementssecretaris hoorde zowel Martha als Frans welke beiden verklaarden ‘ongenegen te zijn om afgescheiden van elkander te worden verkocht’. Wegens deze weigering werd het verzoek afgewezen.Ga naar eind12. In 1850 wilde Abigael S. de Meza de slaaf Zebulon wegens ‘doorgaand slecht gedrag’ gescheiden van zijn moeder Tarie verkopen. Tarie verklaarde echter ‘ongenegen te zijn tot de voorgestelden afzonderlijke verkoop’ waarop De Meza het request introk.Ga naar eind13. Of wij waarde moeten hechten aan deze vorm van ‘inspraak’ en in hoeverre er sprake was van vrijwilligheid van de kant van de slaven is moeilijk vast te stellen. De resoluties geven slechts de officiële kant van het verhaal, waarin de stem van de slaaf niet gehoord wordt, weer. In andere gevallen stemde de moeder wel in maar stelde zij enige eisen. Rachel Mozes Polak was in 1854 eigenares van de slavin Adjuba en haar zoon Heintje. Polak wilde Heintje ‘wegens diens voortdurend misdadig gedrag’ afgescheiden van zijn moeder verkopen. De adjunct-gouvernementssecretaris hoorde Adjuba, die ‘zonder te erkennen dat haar zoon zich aan misdadig gedrag zoude schuldig gemaakt hebben, evenwel heeft verklaard om voortdurende onaangenaamheden tusschen de requestrante en haren zoon Heintje’ te vermijden, toestemde in de afgescheiden verkoop, ‘onder voorwaarde dat haar genoemde zoon niet voor plantagie-dienst zoude worden verkocht, maar om te Paramaribo werkzaam blijven’. Uit informatie van de politie bleek echter dat Heintje ‘wegens ongereldheden en weglooperijen’ niet zeer gunstig bekend stond. Polak kreeg toestemming Heintje afgescheiden van zijn moeder te verkopen, mits de verkoop van Heintje in Paramaribo plaatsvond.Ga naar eind14. Ook S. Soesman kreeg in 1850 toestemming de slavin Bebe en haar dochter Francina wegens ‘doorgaand slecht gedrag’ afgescheiden van de (groot)moeder Adjuba te verkopen. Adjuba verklaarde ‘geene bedenkingen’ te hebben maar stelde wel als voorwaarde dat ‘de verkoop niet voor plantagie-dienst geschiedde’.Ga naar eind15. Toch kon het ook gebeuren dat de koloniale overheid voorbij ging aan de mening van de moeder. Mevrouw J.P. Mencke kreeg in 1859 toestemming de slaaf William ‘wegens diens voortdurend slecht gedrag’ afgescheiden van zijn moeder Maria te verkopen. De overheid hoorde Maria die verklaarde, ‘dat zij ofschoon zij het doorgaand slecht gedrag van haren genoemden zoon erkent, nogtans niet toestemt, dat hij van haar afgescheiden wordt verkocht’. Omdat William bij de politie ‘als een slecht sujet’ bekend stond, werd de afwijzing van diens moeder niet gerespecteerd.Ga naar eind16. Een deel van deze gescheiden verkopen was niet als zodanig bedoeld. Vaak vatte de eigenaar het plan op de gehele familie te verkopen, maar kwam daar, op verzoek van één of meerdere slaven behorende tot deze familie, op terug. In 1861 was W. van Thol jr. eigenaar van de slavin Alida en haar kinderen Jacoba, Johannes en Clasina met haar dochter Francina. Van Thol wilde dit gezin verkopen maar Clasina verzocht ‘dat zij met hare dochter Francina, van hare moeder Alida gescheiden en alzoo niet verkocht zouden worden’. Alida verklaarde ‘geheel tot die seperatie genegen te zijn, vermits het belang van hare dochter Clasina zulks mede brengt’. De inspecteur der Domeinen hoorde hen en stelde vast ‘dat beide slavinnen Alida en Clasina omtrent het onderwerpelijke verzoek gehoord zijnde, hebbende verklaard in den voorgenomen afgescheiden verkoop toe te stemmen, terwijl de laatstgenoemde daarbij heeft gevoegd dat zij en haar kind anders het vooruitzigt zouden missen, van binnen korten tijd den vrijdom te bekomen’.Ga naar eind17. Het gouvernement willigde dit verzoek in. Francina werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1862 gemanumitteerd onder de naam Francina Antoinetta Frederica Cattela,Ga naar eind18. dezelfde geslachtsnaam die haar vierjarige nichtje Rosalina, dochter van Jacoba, in 1860 bij haar manumissie ontving.Ga naar eind19. Ook kon het gebeuren dat één der slaven de eigenaar benaderde met het verzoek de familie te splitsen. Mevrouw A.J. van Amson was eigenaresse van een familie slaven bestaande uit Affie of Cornelia en haar kinderen, waaronder Joseph. De resolutie verhaalde over Joseph dat hij zich voortdurend schuldig maakte aan wangedrag en ‘niettegenstaande alle minnelijke pogingen om hem te doen verbeteren, steeds daarin blijft voortgaan, zodat de moeder van gemelden slaaf aan de requestrante het verzoek heeft gedaan, om hem afgescheiden van haar en hare overige kinderen te verkoopen’.Ga naar eind20. Het gouvernement verleende Van Amson deze toestemming. Een zelfde situatie deed zich voor bij Judith Marcus Samson. Samson wilde de slavin Clasina en haar kinderen afgescheiden van haar moeder L'Esperance verkopen, omdat Clasina uitblonk in slecht gedrag. Onderzoek toonde aan dat bij de politie niets nadeligs ten aanzien van Clasina bekend was, maar dat bij nader onderzoek gebleken was, dat Clasina zelf bij haar meesteres het verzoek gedaan had haar afgescheiden van haar moeder te verkopen, omdat zij ‘herhaaldelijk ongenoegen met haar meesteres had’.Ga naar eind21. Om van het gouvernement toestemming te krijgen moeder en/of kind gescheiden te verkopen, diende de eigenaar, soms op verzoek van de slaaf, een met redenen omkleed request in. Na ontvangst van het verzoek, stelde de koloniale overheid een onderzoek in: de aangevoerde motieven werden gecontroleerd en de betreffende slaven door de ambtenaar belast met het Commissariaat voor de Inlandsche Bevolking gehoord.Ga naar eind22. Het onderzoek behelsde niet alleen het horen van de betrokken slaven en eigenaar, het controleren van de slavenregisters en de registers van politie wanneer slecht gedrag als reden werd aangevoerd, maar ook het horen van getuigen. In 1853 kreeg mevrouw Jael Nahar toestemming de slavin Gratia ‘uithoofde van haar voortdurend slecht gedrag’ afgescheiden van haar moeder Leentje te verkopen. Bij het request werden tevens verklaringen van de buren overlegd die het ‘doorgaand slecht gedrag’ van Gratia bevestigden.Ga naar eind23. Eveneens in 1853 kreeg mevrouw C.H. Gallwey toestemming de slavin Claartje ‘uithoofde van haar voortdurend slecht gedrag’ gescheiden van haar moeder Susanna te verkopen. Ook hier werden verklaringen van buren overlegd die het ‘slecht gedrag’ van Claartje bevestigden.Ga naar eind24. Soms gebeurde het dat de requestranten hun verzoek niet naar waarheid hadden ingevuld. In 1861 verzochten P.L. en M.G.S. Schotborgh toestemming de slaaf Christiaan afgezonderd van zijn moeder Lucretie te verkopen, omdat Christiaan ‘uithoofde van zijn slecht gedrag haar alle redenen van ontevredenheid gaf’. Men verklaarde tevens dat al haar pogingen tot verbetering van het gedrag van haar zoon vruchteloos waren. De inspecteur der Domeinen hoorde Lucretie en stelde daarna vast dat ‘de slavin Lucretie, moeder van Christiaan omtrent het verzoek der requestrante, door hem gehoord, verklaard heeft daarin niet te kunnen toestemmen dewijl zij het slecht gedrag van haren zoon niet kan inzien’. Ook onderzoek bij de politie leverde niets nadeligs over Christiaan op, omdat daar niets over hem bekend was. Het verzoek werd derhalve afgewezen.Ga naar eind25. Op basis van de rapportages van de ambtenaar belast met het Commissariaat voor de Inlandsche Bevolking, en indien de slaven geen bezwaar aantekenden tegen de gescheiden verkoop en de aangevoerde motivatie in overeenstemming was met de waarheid, verleende het gouvernement de verlangde toestemming. Of inderdaad van deze toestemming gebruik werd gemaakt en er een verkoop plaatsvond, is niet terug te vinden in de gouvernementsresoluties. De publikaties van 3 maart 1828 en 5 maart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1829Ga naar eind26. bevestigden het verbod uit 1782 om moeders en kinderen gescheiden van elkaar te verkopen. Tevens bepaalden deze nieuwe publikaties onder welke voorwaarden het wel was toegestaan moeders en kind(eren) door verkoop van elkaar te scheiden. Eén van de belangrijkste voorwaarden was dat de scheiding niet werd toegestaan als het kind jonger was dan twaalf jaar en de moederlijke zorg niet kon ontberen. Zoals reeds gesteld kon ook hierop weer een uitzondering worden gemaakt. De gescheiden verkoop werd toegestaan indien het geschiedde:
De gescheiden verkoop van moeder en/of kind was dus toegestaan wanneer de koper de bedoeling had de aangekochte slaaf te manumitteren. De koper verplichtte zich binnen drie jaar deze manumissie te realiseren. De te manumitteren slaaf hoefde door deze verkoop niet gescheiden te raken van zijn of haar verwanten. Veelal zorgde deze gemanumitteerde later voor de vrijwording van de in slavernij verkerende verwanten. Vooral punt drie bood de eigenaar een scala aan mogelijkheden. Daarnaast kon de eigenaar, zonder tot verkoop over te gaan, de band tussen moeder en kind verbreken door zelf één van beiden te manumitteren, te verhuren of (tijdelijk) elders te werk stellen zonder dat de eigendomsrechten op een ander overgingen. Door tot manumissie over te gaan, kon een eigenaar een familie uit elkaar halen: wanneer hij bijvoorbeeld de moeder van zes kinderen manumitteerde, had hij zes personen die hij elk afzonderlijk, eventueel met hun kinderen, kon verkopen. Door verhuur kon de eigenaar zelf bepalen hoe lang de scheiding duurde. Het verhuren van slaven was niet alleen een disciplinaire maatregel, maar kon ook een economische grondslag hebben. Zo kon een eigenaar slaven tijdelijk verhuren ten einde ze op een andere plantage of in Paramaribo een opdracht te laten uitvoeren. Slavenhouders die over een aantal slaven beschikten, konden als een soort uitzendbureau fungeren. Ook konden huisslavinnen en - slaven, tot een plantageslavenmacht behorend, op deze wijze in de woning van de eigenaar of administrateur in Paramaribo te werk gesteld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gescheiden verkoop als strafmaatregelIn de meeste gevallen werd toestemming gevraagd de moeder en kind(eren) als strafmaatregel van elkaar te scheiden. Hierin konden wij de volgende verdeling ontdekken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Problemen binnen de slavenfamilieIn verschillende requesten voerden eigenaren problemen binnen een slavenfamilie als motief aan. Men mag niet vergeten dat het verbod op de gescheiden verkoop het ‘natuurlijk uitvliegen’ van kinderen niet toestond. Reeds volwassen kinderen bleven bij hun moeder, ook al hadden zij de leeftijd bereikt waarop gewoonlijk een ‘eigen’ leven werd opgebouwd. Feit is dat geweld binnen het gezin voorkwam, althans als argument werd aangevoerd zowel door de slavenmeester als door de slaven zelf zoals zal blijken uit de volgende voorbeelden. In 1832 verzocht Baron van Balfour van Burleigh, eigenaar van een familie slaven, toestemming de negerin Patientie los van haar kinderen Affiba (eenentwintig jaar), Fanny of Constance (achttien) en Abuis of Jaky (veertien), te mogen verkopen. Als motief werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangevoerd dat tussen de moeder en de kinderen de hoogste onenigheid bestond, en wel zodanig, dat dit tot ‘groote disorders’ aanleiding gaf, en voor ongelukken deed vrezen. Zowel de moeder, die zelf om deze gescheiden verkoop had verzocht, als haar kinderen gingen akkoord. Ten overvloede werd vermeld dat het jongste kind de moederlijke zorg niet meer nodig had.Ga naar eind27. Was bij Patientie de dreiging tot geweld aanwezig, de slavin Acoeba werd door haar dochter Santje daadwerkelijk geslagen.Ga naar eind28. In 1832 verzocht Anthony Wildeboer toestemming een familie slaven bestaande uit de moeder Acoeba en haar kinderen Santje, Koffy en Kwassie alsmede haar kleinkind Harriet, dochter van Santje, te mogen splitsen. Santje, die zich herhaaldelijk slecht gedroeg en die haar moeder telkens mishandelde, mocht samen met haar dochter Harriet, afgescheiden verkocht worden. In 1834 verzochten S. de Beek en J. Goede toestemming een familie slaven bestaande uit Anaatje, haar dochter Jeannette en haar kleinkinderen te mogen splitsen. Anaatje verzocht afgezonderd van haar dochter en kindskinderen te worden verkocht, omdat zij door haar dochter regelmatig mishandeld werd.Ga naar eind29. Toestemming werd verleend, de band tussen Jeannette en haar kinderen diende echter gerespecteerd te worden. Als laatste voorbeeld een resolutie uit 1859 waarbij kan worden afgevraagd of de ingebrachte beschuldigingen juist waren. D. Coronel kreeg toestemming de slaaf Egbert te verkopen wegens diens ‘voortdurend slecht gedrag en mishandeling van zijner moeder’. Ook zijn moeder Hendrina verklaarde dat zij uithoofde van het slechte gedrag van haar zoon en diens ongehoorzaamheid jegens haar, toestemde in de verlangde afgescheiden verkoop. De politie meldde echter dat niets ten nadele van Egbert bekend was, dan dat deze onlangs op verzoek van zijn meester, ‘ter zake van brutaliteit is gecustodieerd geweest’. Egbert ging akkoord met de verkoop.Ga naar eind30. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Problemen tussen de eigenaar en een slaaf/slavinOnheus gedrag van de slaaf ten opzichte van de eigenaar als motief om tot gescheiden verkoop te mogen overgaan, kwam niet vaak voor. In 1862 meldde J.J.B. de Mesquita over zijn slaaf Dirk, dat deze ‘uithoofde van zijn verregaand slecht gedrag, bij de policie alhier bekend, in plaats van zich te beteren, slechter en slechter wordt, zoodanig dat hij thans in het fort Zeelandia is gecustodieerd, tengevolge van eene tegen hem ingebragte klagte wegens pogingen tot vergiftiging van den directeur en mede-eigenaar van den plantage Groot Chatillon; dat ofschoon de bewijzen niet voldoende waren om hem crimineel te vervolgen, het vermoeden evenwel bij den requestrant en den directeur bestaat van zijn wil tot den misdaad’ en ‘dat zij alzoo vreezen dien slaaf weder op de plantage terug te zenden en het wenschelijk achten hem zoover te verwijderen, dat aan hem de mogelijkheid worde ontnomen om zich op de plantage Groot Chattilon te begeven; dat genoemde slaaf in den jare 1861 op fort Nieuw Amsterdam als strafwerker met eene kogelboei werkzaam zijnde, van daar weggeloopen en zich begeven heeft op genoemde plantage, alwaar hij weder is gevat; dat de requestrant vreest dat indien hij niet ver van die plantage verwijderd worde, hij wegloopen zal en zich wederom in de nabijheid van die plantage zal gaan ophouden, waardoor het leven van zijnen zoon, de directeur D.B. de Mesquita in gevaar zoude zijn’. De Mesquita kreeg toestemming Dirk aan een plantage in Nickerie of Coronie te verkopen met de bepaling dat hij niet meer naar de oude kolonie mocht terugkeren.Ga naar eind31. In een ander geval was het ‘vergrijp aan zijnen meester’, naast diefstal en wegloperij, slechts één van de redenen waarom Elias Benjamins in 1833 toestemming kreeg de slaaf François, oud twintig jaar, afgescheiden van zijn moeder Sophietje te mogen verkopen.Ga naar eind32. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in 1857 was onheus gedrag één van de redenen waarom de weduwe J.B de Mesquita Arrias toestemming kreeg haar slavin Martina en haar zoon Johannis van elkander te scheiden. Over Johannis meldde zij dat deze zich bij herhaling aan onwilligheid en vooral aan verregaande brutaliteit schuldig maakte. Ter voorkoming van verdere onaangenaamheden, had de weduwe het besluit genomen deze slaaf te verkopen, zijn moeder die haar geen reden tot ontevredenheid gaf, wenste zij te behouden. Daar deze overtuigd was van de slechtheid van haar zoon, was zij bereid van hem te worden gescheiden. De moeder werd gehoord en stemde toe. De procureur-generaal schetste Johannis als een persoon die zich liet kenmerken door dronkenschap en liederlijk gedrag. Hij verklaarde dat Martina, die van haar meesteres een goede behandeling kreeg, niet graag van meester zou willen veranderen.Ga naar eind33. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Slecht gedrag in de maatschappijDe meest voorkomende reden om tot gescheiden verkoop te mogen overgaan was slecht gedrag. Het behelste een breed scala zoals diefstal, brutaliteit, wegloperij, plichtsverzuim en dronkenschap; in de bronnen veelal met bloemrijk taalgebruik als volgt omschreven: ‘voortdurend slecht gedrag [dat] vele onaangenaamheden veroorzaakt’,Ga naar eind34. ‘noch wil oppassen, noch werken, en onderscheidene malen daarover is gestraft, edoch immer zonder het gewenscht gevolg van beterschap’Ga naar eind35. en ‘welk meisje zich doorgaande aan desertie schuldig maakt en geene dienst hoegenaamd aan haar eigenaresse wil presteren’.Ga naar eind36. Hieronder volgt een bloemlezing uit de resoluties. In 1833 kreeg Agatha Wilhelmina Stuger toestemming haar slaaf Jan, ‘welke niet wil oppassen’, afgescheiden van zijn moeder, de slavin Martina, te mogen verkopen. Martina over haar zoon: ‘het aanhoudend slecht en onverbeterlijk gedrag van hare zoon Jan erkennende verzocht heeft, gemelde hare zoon van haar te separeren en te verkoopen als wenschende zij bij hare meesteresse te verblijven’.Ga naar eind37. J.B.L. ten Behm Wentholt kreeg in 1836 toestemming zijn slaaf Marius ‘welke zich op eene verregaande wijze aan het misbruik van sterken drank overgeeft en ten gevolge daarvan zich aan andere misdrijven schuldig maakt, afzonderlijk van zijne moeder de slavin Jeannette te mogen verkoopen welke slavin daartoe hare toestemming gegeven heeft’.Ga naar eind38. De weduwe Mozes Bueno de Mesquita was eigenares van de slaaf Willem. Willem maakte zich herhaaldelijk schuldig aan misdrijven en werd daarom verbannen naar Fort Nieuw-Amsterdam. Aangezien alle pogingen om het gedrag van Willem te verbeteren vergeefs waren, kreeg zij toestemming hem afgescheiden van zijn moeder te verkopen.Ga naar eind39. Maar ook slavinnen konden het bij hun meester verbruiden. S.C. Nassy diende in 1857 een request in met het verzoek een slavin afgescheiden van haar moeder en twee zusters te mogen verkopen. Deze slavin, Marie, was 28 jaar oud en maakte zich schuldig aan ‘verregaande luiheid en brutaliteit, alsmede aan herhaalde desertie’. Voor huishoudelijk werk was Marie ongeschikt en ook verhuur aan anderen was geen oplossing omdat zij ‘na slechts weinige dagen, weder werd teruggezonden’. Ook de verhuur voor plantagewerkzaamheden was geen succes wegens haar slecht gedrag. Omdat Nassy de familie wilde behouden, ‘aangezien eene dier slavinnen, een meisje van 13 jaren, zich in eenen ziekelijken staat bevindt, en het hem leed zoude doen haar in dien toestand in andere handen te zien overgaan, terwijl eene andere, oud 17 jaren, den requestrant alle redenen van tevredenheid geeft’, was de verkoop van Marie het enige alternatief. Omdat Marie bij de politie inderdaad bekend stond als iemand die zich dikwijls aan desertie schuldig maakte, werd de verlangde toestemming verleend.Ga naar eind40. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als laatste een voorbeeld uit 1841. Susanna Sophia van Cummings kreeg toestemming de slavin Affie ‘uithoofde van haar verregaand losbandig en slecht gedrag, afgescheiden van hare moeder verkoopen’.Ga naar eind41. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Een mengvorm van a, b en c.Een mengvorm waarbij de slaaf zowel zijn moeder als zijn eigenares onheus bejegende vonden wij in navolgende resolutie uit 1858 waarin Maria Louisa Proefblad verklaarde eigenares te zijn van de slavin Henriette Maria en haar acht kinderen. Eén van deze kinderen, Louis (geboren in 1835), maakte zich bij herhaling schuldig aan slecht gedrag, vooral aan verregaande brutaliteit, niet alleen jegens zijn eigenaar, maar ook jegens zijn eigen moeder. Henriette Maria, overtuigd van het slecht gedrag van haar zoon, verzocht om van hem afgescheiden te worden verkocht. Louis was het daar helemaal mee eens.Ga naar eind42. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gescheiden verkoop met dwingende redenenNaast manumissie en straf voerde men ook andere redenen aan om een gescheiden verkoop te kunnen motiveren. Ook hierin kon een onderverdeling aangebracht worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Gescheiden verkoop ter correctie van de slavenregisters: weggelopen (groot)moederEen familie slaven met een moeder aan het hoofd was een in principe ondeelbare eenheid. Wegloperij echter kon de eigendomsverhoudingen verstoren. Wanneer de moeder wegliep, kon dat de eigenaar problemen opleveren indien hij deze familie had willen verkopen. In 1832 dienden de administrateurs C.L. Weissenbruch en J.G. Kruger een verzoek in een familie slaven afgezonderd van de stammoeder te mogen verkopen. Deze stammoeder, Clarinda genaamd, was in 1831 weggelopen. Weissenbruch en Kruger stonden op het punt deze familie alsmede andere slaven op een publieke veiling te verkopen. Door het weglopen van Clarinda kon de verkoop van haar en haar familie niet doorgaan. De schuilplaats van Clarinda was onvindbaar en vermoed werd dat zij zich bij weglopers had gevoegd. Bij het weglopen had zij haar zoontje David (oud zes jaar) bij zich. Deze had zij na veertien dagen teruggebracht bij het wachthuis van plantage Leverpool. Het gouvernement verleende toestemming de overigen zonder de moeder te verkopen.Ga naar eind43. In dit geval week de overheid van de regel af dat een kind jonger dan twaalf jaar niet gescheiden mocht worden van zijn moeder. Zij kon niet anders: de moeder was immers weggelopen. Als tweede voorbeeld van een dergelijke correctie van de slavenregisters, een resolutie uit 1858 waarin Margriet Harriet Mackenzie als eigenares van de slaven Henriette (geboren 1806) en haar dochters Catharina (1823), met vier kinderen en Jessy (1826), met eveneens vier kinderen, meedeelde dat deze Henriette zes jaar te voren, van de plantage Ellen, was weggelopen. Naar alle waarschijnlijkheid was zij overleden, daar zij tijdens haar desertie reeds op gevorderde leeftijd was. Mackenzie wenste de kinderen en kleinkinderen van Henriette, wegens hun voortdurend slecht gedrag en zeer laakbare handelingen te verkopen. Het gouvernement bepaalde dat de kinderen afgescheiden van de (groot)moeder verkocht mochten worden, maar wel zodanig dat de band tussen dochter en kleinkind gerespecteerd werd. Omdat in het archief van de burgerkapitein van Beneden Commewijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen aangifte werd gevonden van de desertie van Henriette, kreeg de procureur-generaal opdracht een vervolging in te stellen tegen Mackenzie wegens dit verzuim.Ga naar eind44. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Gescheiden verkoop op verzoek van één of meerdere slavenEen gescheiden verkoop kon ook plaatsvinden op verzoek van één of meerdere slaven. De reden die daarbij werd aangevoerd, kon dan weer gedragsproblemen zijn, zoals uit onderstaand voorbeeld zal blijken. Tot de boedel van wijlen M.J. Zschuschen behoorde in 1856 de slavin Adriana en haar kinderen waaronder haar zoon Albertus, die zich herhaalde malen aan misdrijven schuldig had gemaakt. Ondanks alle minzame vermaningen en bestraffingen, ging Albertus steeds voort met zijn misdrijvig gedrag. Zeer onlangs nog maakte hij zich schuldig aan een vrij ernstige huiselijke diefstal, waarvoor hij ‘te zijner verbetering gevangen gezet werd’. A.H. Vallee, executeur van deze boedel, wilde deze familie verkopen. Toen Adriana dat hoorde verzocht zij om haar niet te verkopen aangezien zij een goede behandeling genoot, maar haar zoon afgescheiden van haar te verkopen, en hem alzo de gevolgen van zijn hoogst laakbaar gedrag alleen te doen ondervinden. Het gouvernement verleende Vallee toestemming Albertus afgescheiden te verkopen.Ga naar eind45. Ook in 1857 werd een soortgelijk request op verzoek van een slavin ingediend. E. van Waardenburg besloot een familie slaven te verkopen, bestaande uit de (groot)moeder Winsina, haar kinderen Lizette, Grietje en Christina en haar kleinkinderen Catharina, Cecilia en Christoffel. Deze kleinkinderen waren kinderen van Christina. Van Waardenburg had de slaven verteld dat zij hen wilde verkopen waarop de slavin Christina verzocht haar in de gelegenheid te stellen een meester op te zoeken, en haar met haar kinderen, afgescheiden van haar moeder [Winsina] te verkopen. Het verzoek tot gescheiden verkoop werd ingewilligd.Ga naar eind46. Op de laatste dag van 1857 kreeg Susanna Krieger toestemming de slavin Christina gescheiden van haar moeder te verkopen. Over Christina werd gezegd dat zij vooral de laatste tijd, ondanks alle minnelijke vermaningen en terechtwijzingen, een onbehoorlijk gedrag en geest van verzet aan de dag legde, zodat men beducht was, dat dit een nadelige invloed op de andere slaven zou uitoefenen. Waarschijnlijk was dit een gezochte reden want Christina was niet bij de politie bekend. Het was echter niet vanwege deze motivatie dat de verlangde toestemming werd verleend. Het was namelijk Christina zelf die het verlangen kenbaar maakte om gescheiden van haar moeder te worden verkocht en daartoe zelf een koper had opgedaan.Ga naar eind47. Een laatste voorbeeld waarbij een slaaf zelf te kennen gaf afgescheiden van zijn verwanten verkocht te willen worden, vonden wij in een resolutie uit 1851. Mevrouw P. Elder kreeg toestemming de slaaf Louis gescheiden van zijn moeder Jeane te verkopen en naar Nickerie te vervoeren. Jeane verklaarde ten volle toe te stemmen, aangezien Louis steeds de wens te kennen gaf, van haar en zijn andere broeders gescheiden te worden.Ga naar eind48. Toch blijft het in alle gevallen moeilijk vast te stellen in hoeverre sprake was van eigen initiatief van de kant van de slaaf of dat deze door de eigenaar ‘geprest’ werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Gescheiden verkoop om redenen van financiële aard, zoals belastingschuldFinanciële problemen konden eveneens als motief voor gescheiden verkoop aangevoerd worden. Vaak werd daarnaast nog een tweede beweegreden aangehaald zoals in 1835 gebeurde door Sander van Kettie van Meyer. Sander van Kettie van Meyer kreeg toestemming de slaaf Koffy, van wie hij ‘geen dienst’ had, afgezonderd van zijn moeder Louisa te mogen verkopen om van de opbrengst de sinds 1830 verschuldigde belastingen te kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen voldoen. De gouvernementssecretaris stelde vast dat Koffy ongeschikt was werk te verrichten of enig daggeld op te brengen.Ga naar eind49. In 1837 diende Eva Abraham Meyers een soortgelijk verzoek in. Zij wilde de slavin Anna en haar kinderen Affie en Cornelis afgezonderd van hun overige familieleden verkopen om met de opbrengst de ‘verschuldigde lands en andere lasten te kunnen voldoen’. Toestemming werd echter formeel geweigerd omdat later bleek dat Meyers de gehele familie wilde verkopen, waardoor gescheiden verkoop niet meer nodig was.Ga naar eind50. H.T. Pothuys was in 1841 voogdes over haar minderjarige zoon Hermanus. Zij wilde de hem ten laste komende achterstallige belasting betalen uit de opbrengst van de verkoop van één van zijn slaven. Daarom wilde zij Diana los van haar moeder Martina verkopen. Diana en Martina verklaarden beiden in die afscheiding toe te stemmen. De beoogde koper, F.C. Gallez, kocht al eens eerder een kind van Diana voor de vrijdom.Ga naar eind51. Ofschoon niet met zoveel woorden gezegd, zou het doel van deze verkoop de manumissie van Diana kunnen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Gescheiden verkoop uit genegenheidVerzoeken tot gescheiden verkoop uit genegenheid kwamen ook voor. In 1845 kreeg Hugh Wright, eigenaar en administrateur van plantage Nieuw Acconoribo, toestemming de slaaf Profit die van zijn ‘kindsche jaren af’ in dienst was van A.H.T.J. Kennedy, aan deze Kennedy te verkopen. Kennedy, voormalig administrateur van plantage Nieuw Acconoribo, motiveerde zijn verzoek als volgt: dat hij ‘uithoofde van zijne gehechtheid aan hem gaarne wenscht over te nemen’. De moeder van Profit stemde in deze gescheiden verkoop toe.Ga naar eind52. Ook in 1851 speelde genegenheid een grote rol. Salomon de la Parra kreeg toestemming de slavin Elisabeth en haar vier kinderen afgescheiden van de (groot)moeder Louisa aan Anthonie Wijngaard te verkopen ‘uithoofde van gehechtheid aan dezelve familie slaven, daartoe, benevens de voornoemde slavin Louisa, de dringende bede heeft gedaan’.Ga naar eind53. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Gescheiden verkoop uit economische bedrijfsvoeringHet verbod moeder en kind, ongeacht de leeftijd van het ‘kind’, gescheiden te verkopen kon een economische bedrijfsvoering in de weg staan. Een familie slaven kon ook één of meerdere slaven bevatten die voor de eigenaar geen economisch nut hadden, maar door de bestaande wetgeving niet verkocht mochten worden. Manumissie en verhuur konden een oplossing zijn. C.A. Dorwart was zo'n eigenaar. Hij bezat de slaaf Tandé (oud 31 jaar en kok van beroep), die ‘voor hem van weinig dienst’ was en die hij daarom wilde verkopen. Diens moeder Finette, een oude en gebrekkige vrouw die hem vele jaren van dienst was geweest, wenste hij te behouden. Omdat beide slaven geen bezwaar hadden tegen een gescheiden verkoop, werd de verlangde toestemming verleend.Ga naar eind54. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieBronnenonderzoek toonde aan dat de literatuur ten aanzien van de gescheiden verkoop van moeder en kind in essentie correct is, maar tevens wel enige aanvulling behoefde. De gescheiden verkoop van moeder en kind was niet alleen toegestaan als strafmaatregel, maar ook andere motieven konden hieraan ten grondslag liggen. Ondanks het feit dat de koloniale overheid in Suriname de gescheiden verkoop verbood, schiep zij wel het wettelijk kader waarin werd bepaald wanneer de band tussen moeder en kind mocht worden verbroken. Door onderzoek hebben wij kunnen vaststellen welke motieven eigenaren aanvoerden om een gescheiden verkoop te rechtvaardigen. Hieruit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleek dat deze verkopen niet alleen plaatsvonden als strafmaatregel of ‘voor den vrijdom’ maar ook met dwingende redenen wat een breed scala aan mogelijkheden bood. Ook konden wij vaststellen dat het initiatief niet altijd van de eigenaar uitging maar dat ook slaven te kennen konden geven gescheiden verkocht te willen worden. Verder bleek dat zowel de moeder als het (volwassen) kind toestemming voor een voorgenomen gescheiden verkoop diende te verlenen. De overheid toetste de aangevoerde motieven en in sommige gevallen werd de toestemming geweigerd, omdat de aangevoerde redenen niet conform de waarheid waren. Daarnaast konden wij de motieven in enkele groepen indelen en, met behulp van de literatuur en de bronnen, bepalen hoe het proces om toestemming te verkrijgen verliep. In hoeverre de motieven conform de waarheid waren, ofschoon een enkele maal een gescheiden verkoop werd geweigerd omdat de requestrant het request niet naar waarheid had ingevuld, was uit de aard van de bronnen niet vast te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
Okke ten Hove, geboren in 1954, is historicus met als specialisatie ‘Geschiedenis van het kolonialisme en de dekolonisatie’ (1990; Universiteit Utrecht). Zijn huwelijk met een Surinaamse in 1977 richtte zijn wetenschappelijke aandacht op de (koloniale) geschiedenis van Suriname. Momenteel werkt hij, al dan niet alleen, aan enkele publikaties over facetten uit de Surinaamse geschiedenis van de negentiende eeuw. |
|