OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 14
(1995)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Berichten en CommentaarDe Suriname-Catalogus van de Universiteitsbibliotheek van AmsterdamIn november 1991 is bij de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (UBA) het Surinameproject van start gegaan. Het doel van dat project was alle zelfstandige publikaties - boeken, kaarten, atlassen, brochures, pamfletten en tijdschriften, die in het bezit zijn van de bibliotheken van de Universiteit van Amsterdam en die op Suriname betrekking hebben - in één catalogus samen te brengen. Tot dusverre was een groot deel van die publikaties wel te vinden, maar niet in één systematisch verband, op Suriname betrekking hebbend. Ook was een aanzienlijk gedeelte niet inhoudelijk ontsloten, en enkele deelcollecties waren zelfs in het geheel niet gecatalogiseerd. De UBA heeft, als stadsbibliotheek, altijd al een rijke collectie werken over Suriname gehad; de stad Amsterdam was sinds 1683 voor een derde aandeelhouder in de Geoctrooieerde Societeit van Suriname, en de zetel van de West-Indische Compagnie was in Amsterdam gevestigd. Het is nauwelijks voorstelbaar hoeveel er is gepubliceerd over een land dat nu nog geen half miljoen inwoners telt. Sinds 1974, vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname, is, onder meer in verband met de explosieve groei van het aantal publikaties over Suriname, en de massale immigratie van Surinamers (goeddeels naar Amsterdam), een actief acquisitiebeleid gevoerd. Dat gebeurde eerst voornamelijk op het gebied van bellettrie en taalkunde, maar later ook op andere gebieden. In 1989 werd, op verzoek van het IBS, een globale inventarisatie gemaakt van het Surinamica-bezit, en kwam het plan op om deze collectie een eigen gezicht te geven. Om al het verspreide materiaal bij elkaar te brengen moest een systematische ingang gebruikt worden en werd, in de eerste plaats, uitgegaan van de Oude Systematische Catalogus, een kaartsysteem van zo'n 960.000 titels, verspreid over duizenden rubrieken, subrubrieken, en nadere specificaties. Al spoedig bleek dat titels met betrekking tot Suriname in vrijwel elke rubriek te vinden zouden zijn (zulke rubrieken als de Punische oorlogen en Eskimosprookjes daargelaten), en dat er niets anders opzat dan deze catalogus rubriek voor rubriek door te nemen, van rubriek Ad (biografieën) t/m Zs 9000 (kookboeken, bijzondere onderwerpen). Hoofdzaak was om via een systematische ingang op het bezit, behalve een begin van inventarisatie, een alfabetisch systeem van auteursnamen op te bouwen, met behulp waarvan ‘gesneeuwbald’ kon worden: wanneer deze naamlijst in de bestaande alfabetisch geordende catalogi opgezocht werd, leverde dat weer nieuwe namen op: van co-auteurs, medewerkers, editors etc.; deze op hun beurt ook weer nieuwe, enzovoort. Natuurlijk werden hiervoor ook andere zoeksleutels gebruikt; bibliografieën, descriptoren, serietitels van monografiëenreeksen bijvoorbeeld, vaak in diverse combinaties. De AC (Alfabetische Catalogus), een kaartcatalogus van ca. 2.000.000 titelfiches, werd in z'n geheel doorgenomen op anonieme titels. Aangezien in het titelbestand van de OPC (Online Publiekscatalogus), de geautomatiseerde catalogus van de UBA, alle boektitels opgenomen zijn, zowel van op naam verschenen werken als van anoniemen, was het aantal geboden titels enkele malen te groot om ook op die manier doorgenomen te worden, maar door het gebruik van bibliografieën etc., zoals boven genoemd, werd, naar men kan aannemen, een alleszins redelijke dekking bereikt. Om de zo bij elkaar gebrachte titels in een bruikbare samenhang bijeen te brengen, moest een methode van systematische ontsluiting gevonden worden. Toen de bestaande systemen zoals Dewey en UDC hiervoor niet bleken te voldoen, is gekozen voor een eigen systeem, dat gebaseerd is op de systemen van | |
[pagina 123]
| |
een aantal nationale bibliografieën van landen uit dezelfde, Caraïbische, regio, en met zoveel mogelijk dezelfde karakteristieke kenmerken op het gebied van klimaat, demografie, bodem, geschiedenis, etnografie, flora en fauna, etc. Voor het toekennen van descriptoren (trefwoorden) ontbreken helaas tijd, menskracht en middelen. Het zal duidelijk zijn dat de wijze van titelbeschrijven in een eeuwenoude bibliotheek als de UBA in de loop der jaren aan nogal wat veranderingen onderhevig is geweest. Rond 1980 kwam daar nog een ingrijpende operatie bij: de overgang naar computergebruik, met niet enkel het invoeren van alle nieuwe titels in de online publiekscatalogus, maar ook het retrospectief invoeren van het gehele bestand aan oude titels uit kaartcatalogi, een operatie die voorlopig nog niet voltooid is. De samenstelling van de Suriname-catalogus gaf aanleiding om zowel het gehele oude bezit aan titels op dit gebied in de computer in te voeren, als om een consequente, kritische redactie van alle titels volgens een uniforme titelbeschrijving door te voeren. Tijdens al deze werkzaamheden werd en wordt een zorgvuldig acquisitiebeleid gevoerd om de collectie kwalitatief en kwantitatief op peil te houden en uit te breiden. De publikaties die de collectie uitmaken, vertegenwoordigen eigenlijk alle disciplines, maar wel kan een aantal voorname deelcollecties worden onderscheiden. Een zeer globaal overzicht met de belangrijkste werken/auteurs daarin: - De bellettrie is van oudsher zeer ruim vertegenwoordigd, met o.a. J.J. Mauricius, Paul François Roos, Anna Steens-Zijnen Ampt, Anna de Savornin Lohmann, Albert Helman, de Creoolse literatuur in opkomst na 1945, en de eerste literaire presentaties van Aziaten, Bosnegers en Indianen. - In de antropologie/etnografie: M.J. en F. Herskovits, R.A.J. van Lier. Door de collectievorming van de Bibliotheca Rosenthaliana (Hebraïca en Judaïca) zijn ook verschillende zeldzame stukken uit Surinaams-joodse collecties verworven, waaronder de collectie-Samson. - Op historisch gebied zijn alle belangrijke uitgaven aanwezig: algemene geschiedschrijving (J. Wolbers), ontdekkingsreizen (Walter Raleigh), beschrijvingen van land en volk (J.D. Herlein, Adriaen van Berkel), ‘plantershandboeken’ (J.J. Hartsinck), geschiedschrijving van marronage en marronoorlogen (diverse edities van J.G. Stedman), abolitionisme (M.D. Teenstra, W.R. van Hoëvell), geschiedenis van zending en missie (Johannes King, Petrus Donders). Bijzonder is de onder de naam Heerenboekjes bekend staande verzameling oude almanakjes, met hun naam- en adreslijsten van bewindvoerders en andere notabelen: een gedeelte van deze boekjes, onder de titel De Hooge Regeering... van Suriname verschenen, vermeldt zelfs uitgebreide personalia uit alle sectoren van de bevolking, van gouverneur tot matroos, van predikant tot grasmaaier, over de tweede helft van de achttiende eeuw. Een ware Fundgrube voor historici. - Ook de taalkunde is, vooral op het gebied van de creolistiek, uitputtend vertegenwoordigd met lexica, oude grammatica's etc.: G.C. Weygandt (1798), H.C. Focke (1855), Hugo Schuchardt (1914), J. Voorhoeve en A. Donicie (1953-63), en de vele uitgaafjes van het Summer Institute of Linguistics te Paramaribo. - Bij de natuurwetenschappen vallen de werken van Maria Sibylla Merian op, vooral het magnifieke Metaporphosis insectorum Surinamensium (1719) en die van de gebroeders Penard. De collectie van de Natuurwetenschappelijke Studiekring voor het Caraïbisch gebied is in het kader van het Surinameproject aan de UBA-collectie toegevoegd en voor het eerst ontsloten. In deze collectie ligt de nadruk op de praktische en toegepaste wetenschappen als geologie, landbouwwetenschap, mijnbouw, bosbouw, biologie, en medische wetenschap. | |
[pagina 124]
| |
- Het CEDLA, Centrum voor Educatie en Documentatie Latijns-Amerika, bezit een groot aantal titels op het gebied van de antropologische, sociologische, politieke en historische wetenschappen. - De afdeling kartografie van de UBA bezit circa twee derde van het totaal bekende materiaal aan kaarten en plattegronden betreffende Suriname, waaronder vele unica. - De collectie van het voormalig Schoolmuseum is ondergebracht bij de UBA; binnen het Surinameproject is deze niet-ontsloten collectie van circa 100.000 delen doorgenomen en al het Suriname-materiaal is beschreven. - De afdeling Sociale Documentatie bezit een uitgebreide collectie politiek-sociaal materiaal in de vorm van pamfletten, affiches e.d. - Van de vele kranten, tijdschriften en almanakken verschenen in en over Suriname zijn vaak complete series aanwezig. Tot de topstukken van de collectie horen de al genoemde werken van Maria Sibylla Merian (die gelden als behorend tot het beste dat de achttiende-eeuwse graveerkunst heeft voortgebracht en waarvan zich een aantal originele aquarellen bevinden in de Artisbibliotheek, die deel uitmaakt van het boekenbezit van de UvA), verschillende achtiende-eeuwse uitgaven en vertalingen van de Narrative of a Five Year's Expedition to the Revolted Negroes of Surinam (1e druk 1796) van John Gabriel Stedman, diverse oude drukken van grote zeldzaamheid (waaronder de twee drukken van de Beschryvinge van de volkplantinge Zuriname (1718) van J.D. Herlein, kaartwerken als de eerste kaart van Suriname van Jodocus Hondius (1599), de prachtuitgave van Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname (1884) etc. etc. Daarnaast zijn er veel uitgaafjes van recente datum, die nu al uiterst zeldzaam genoemd kunnen worden. Qua uiterlijk vormen zij het tegendeel van de eerder genoemde werken; door het ontbreken van wettelijk depot en georganiseerde boekhandel en uitgeverij in Suriname, door het boekvernietigend klimaat en de lamentabele toestand van de bibliotheken, zijn de zeer vele dichtbundeltjes en dergelijke die meestal in eigen beheer uitgegeven zijn, in vaak zeer kleine oplagen, nu al uiterst moeilijk vindbaar geworden. Toch vormen ze een beeld van een literatuur in wording, in een plotselinge, eruptieve ontwikkeling sinds de jaren zeventig, en zijn ze als zodanig een uiterst kostbaar bezit. Hetzelfde geldt voor de publikaties van het Summmer Institute of Linguistics, die vaak de eerste uitgaven zijn in tot dusverre niet gedocumenteerde talen. Deze collectie, die zozeer met Amsterdam verweven is, werpt een uniek licht op een belangrijk facet van de Nederlandse cultuur en geschiedenis, dat ver in de tijd teruggaat, maar nog altijd actueel is. Het gehele project zal medio 1995 afgerond zijn. Op 1 januari 1995 werd de redactie van de catalogus afgesloten. De catalogus bevat omstreeks 7000 titels en zal in juni 1995 in drukvorm verschijnen. Ook zal de catalogus als bijzonder te raadplegen bestand online beschikbaar worden gesteld. Bij die gelegenheid zal de UBA een bijzondere expositie organiseren: Sranan Buku na Damsko, Surinaamse boeken in Amsterdam, opgebouwd uit een representatieve keuze uit het Surinamica-bezit.
Kees van Doorne & Michiel van Kempen | |
Reproduktieve rituelen van Javaanse contractarbeiders in SurinameIn een vorig nummer van het tijdschrift Oso (1993, jaargang 12, no. 2) heeft het onlangs overleden hoofd van de bibliotheek van het Hof van het vorstendom van de Mangkunangoro in Solo (Java), M.H. Pringgokusumo gereageerd op een artikel dat in Jaargang 12, no. 1 van dit tijdschrift is verschenen onder titel ‘Javaans-Surinaamse rituelen: zwangerschap en geboorte bij Javaanse contractarbeiders’. Zijn commentaar is van groot belang voor verder onderzoek naar de retentie van | |
[pagina 125]
| |
Javaanse culturele gebruiken door contractarbeiders die in Suriname op de plantages hebben gewerkt. Naar aanleiding van de reactie van Pringgokusumo zouden we het volgende willen opmerken. Het vermoeden van Pringgokusumo dat de reproductieve rituelen van de Javaanse contractarbeiders in Suriname zoals door ons beschreven, uit het Hindoe tijdperk van de Javaanse geschiedenis van voor de vijftiende eeuw stammen, lijkt juist. Toch zijn er enkele verschillen tussen beide groepen wat betreft de uitvoering en de gebruiken. Zo werd in Suriname bij het gebed niet uitsluitend het Arabisch gebruikt, zoals in Indonesië, maar ook het Javaans. Dit gold met name voor de contractarbeiders die zich Wong Kejawan, belijders van de Agama Jawa (het Javaanse geloof) noemen. Een ander punt van verschil met de Javanen in Indonesië betreft de rol van geld bij de slametans. Anders dan in Indonesië speelde de status en de rijkdom van gastheer in Suriname vrijwel geen rol van betekenis. Van de gastheer/-vrouw werd niet verwacht dat hij/zij meer uitgaven aan de slametan naarmate zij een hogere maatschappelijke positie bekleedden. Het ontbreken van de verschillen in dit opzicht in Suriname hangt waarschijnlijk samen met de positie van de contractarbeiders op de plantages waar de mogelijkheden voor sociale stijging via inkomensverwerving waren uitgesloten. Pringgokusumo merkt verder op dat de gasten in Indonesië enkele spijzen van de heilige maaltijd bij vertrek meekrijgen. In Suriname gold dat vrijwel uitsluitend voor de mannelijke gasten die voor het bijwonen van de slametan waren uitgenodigd. Tijdens het ritueel zaten zij bij elkaar, wat met de term genduren wordt aangeduid. Slametan/genduren was een typische mannen aangelegenheid. Verder kwamen ook enkele vrouwen die bij de bereiding van de maaltijden hadden meegeholpen, in aanmerking voor een berkat, zoals een pakketje met voedsel nu nog wordt genoemd. Dat gebeurde reeds 's middags wanneer de vrouwen naar huis gingen om zich te wassen en zich om te kleden voor het bijwonen van het ritueel dat later op de avond plaatsvond. Een geheel ander punt is het badritueel, waarbij een jong echtpaar met water uit een teil wordt besprenkeld. Terwijl in Indonesië drie verschillende bloemen in de teil met water worden gestrooid, gaat het in Suriname om zeven bloemen. Het is van belang op te merken dat het getal zeven bij verschillende Javaanse rituelen een rol speelt. Het badritueel vindt in Suriname in de tuin plaats, in Indonesië gebeurt het in de badkamer. Ook wat dit ritueel betreft blijken in Indonesië sociale status en rijkdom een rol te spelen. Wat is namelijk het geval: in Indonesië wordt het besprenkelen uitgevoerd door zeven oude vrouwen die zeer rijk zijn, een hoge sociale status hebben en een groot kindertal. In Suriname gebeurde het besprenkelen achtereenvolgend door de dukun bayi, de moeder van de bruidegom, en de moeder van de bruid. Bij de aankleed-ceremonie die op het badritueel volgde, was het in Indonesië de bruid zelf die na het aandoen van de zevende sarong roept dat deze haar past, in Suriame werd dat door het ‘publiek’ bepaald. Een van de onderdelen van de mitoni is het openhakken van een cocosnoot door de aanstaande vader. De afbeeldingen van het hoofd van een man en van een vrouw op de noot stellen de god en de godin van de liefde voor. In Indonesië betreft het de wayang figuren Dewa Komodjojo en Dewi Ratih. Hoewel deze benamingen vroeger in Suriname ook wel eens werden gebruikt, waren andere aanduidingen van wayang figuren gangbaar aan wie verschillende deugden werden toegeschreven, zoals Janaka (knap, welleerd en edel), zijn vrouw Sembrada (mooi, trouw) of Srikandi (mooi, progressief). Janaka werd als de meest populaire wayang-figuur beschouwd. Een ander punt van verschil tussen de reproductieve rituelen bij de Javanen in Indonesië en in Suriname betreft de postpartum-ceremonie. In Indonesië wordt de placenta in | |
[pagina 126]
| |
een katoenen doek gewikkeld, vervolgens in een aarden pot gelegd en daarna door de vader begraven in een linker hoek van de kamer (als het een meisje betreft) of in de rechterhoek (als het om een jongen gaat). Dit gebruik is in Suriname niet bekend. Ook het alternatief waarbij de placenta in Indonesië niet wordt begraven ‘maar voorzichtig aan een stromende rivier toevertrouwd door een gat in de bodem van de pot te maken’ (Pringgokusumo 1993: 248), komt in Suriname niet voor. In Suriname werd de placenta niet in de woning maar in de tuin begraven. Tenslotte noemen we nog het ritueel dat bij de zevende lapan wordt uitgevoerd. In Indonesië moet het kind eerst op zeven kleurige ketan koekjes stappen voordat het (aan de hand van de moeder) naar buiten gaat. In Suriname gaat het om zeven ketan koekjes die de natuurlijke kleur van de ketan (wit) behouden. In Suriname worden de koekjes nog steeds jadah genoemd. Kortom, de verschillen in reproductieve rituelen tussen de Javanen in Indonesië en de Javanen in Suriname in de periode van de contractarbeid, zijn gering. Dit is op zich al interessant zoals ook Pringgokusumo in zijn reactie op ons artikel, opmerkt. ‘Opvallend is dat de afstammelingen van de Javanen die tientallen jaren geleden naar Suriname zijn verhuisd, nog steeds de zeden en gewoonten van hun voorouders in ere houden, terwijl deze toch tot de lage groep van de bevolking behoorden’ (p. 248). Even belangwekkend is onze constatering dat bepaalde reproductieve rituelen uit het Hindoe tijdperk vrijwel ongewijzigd door de Javanen in Suriname tijdens de periode van de contractarbeid, werden uitgevoerd, terwijl in enkele andere rituelen veranderingen zijn opgetreden.
In het artikel van Van den Berg, e.a., Javaans-Surinaamse rituelen (Oso 1993: 28-42) staan enkele typefouten in de tabel op pagina 30: Geh. in kolom van Dukun J moet twee hokjes lager staan, op de regel van Burgerlijke staat bij aankomst. Kapalan in de kolom van Dukun A moet een hokje hoger staan, op de regel van Schip. Voor het woord Blitar geldt hetzelfde.
H.E. Lamur & J. Sarno | |
Watersnood 1861De watersnood van 1995 kent een bijzondere variant in de geschiedenis. In 1861 overstroomde de Betuwe daadwerkelijk, met 37 dodelijke slachtoffers. In Suriname begon men onmiddellijk voor de slachtoffers te collecteren. Zendelingen zamelden ook onder slaven geld in. In de Nachrichten aus der Brüder Gemeine uit 1863 is een bericht te vinden van Broeder Jansa. Hij deelt mee dat hij onder de slaven van zijn zendingspost op plantage Annaszorg (aan de Warappekreek) had gecollecteerd. Zijn gemeente bestond eind 1862 uit ongeveer 1.350 personen inclusief kinderen. De collecte had 170 gulden opgeleverd, een grote som, aldus Jansa, als men bedacht dat slaven voor hun arbeid geen loon kregen, waardoor zij nauwelijks over geld beschikten. Van velen was het hem bekend dat zij al het geld dat zij bezaten, geofferd hadden. ‘Weldoen en gastvrijheid zijn de beste eigenschappen van onze gelovige negers.’ De Zusters Räthling haalden op hun zendingspost Salem 70 gulden op. Over de opbrengst op post Heerendijk merkte Broeder Eichenauer op: ‘De opbrengst was boven verwachting en mijn misplaatst wantrouwen werd beschaamd, omdat ik weinig tot niets verwacht had. Op de plantages waar het geestelijk leven het grootst is, werd het meeste gegeven.’ De watersnood collecte bracht in Suriname in zijn totaliteit f 9.581,045 op, waarvan de slaven f 621,07 voor hun rekening namen. De slaven van de houtgrond Berg-en-Dal collecteerden buiten de zending om. Zij haalden f 5,115 op, een bedrag dat zij opstuurden aan de Minister van Koloniën.Ga naar eind1. | |
[pagina 127]
| |
Okke ten Hove & Wim Hoogbergen | |
Jan VoorhoeveOp 13 mei 1950 zette vanuit Rotterdam de ‘Hecula’ koers naar Paramaribo. Aan boord van het schip bevonden zich de doctoraalstudent Jan Voorhoeve en de hoogleraar Willem Pée. Beiden participeerden in het taalonderzoek dat in 1949-1950 in Suriname onder leiding van Pée en de hoogleraar Wytze Hellinga werd uitgevoerd. Tot de medepassagiers van Voorhoeve en Pée behoorden een zekere Henk Coutinho, een man genaamd Kleevens (voornaam of voorletter onbekend) en een vrouw die Irene Benjamins heette. Blijkens het dagboek dat Voorhoeve van deze reis bijhield, was Henk Coutinho op dat ogenblik 24 jaar oud. Hij had in Suriname bij de Amerikaanse militairen in de kantine gewerkt en in Australië in het leger gediend. Hij gaf op van beroep ziekenverpleger te zijn. Voorhoeve ging gedurende de eis, die een maand duurde, veelvuldig met Coutinho om. Kreeg les van hem in het Sranan Tongo, discussieerde met hem over politiek en maakte een taalportret van hem. De relatie van Voorhoeve tot Kleevens en Irene Benjamins was afstandelijker van aard. De contacten met hen hadden en meer verstrooiend karakter, al wisselde Voorhoeve ook met Kleevens meer dan eens van gedachten over de actuele ontwikkelingen in Suriname. Het dagboek zwijgt over de persoon Kleevens. Uit gesprekken met tijdgenoten heb ik kunnen opmaken dat Kleevens vermoedelijk uitgezonden was als leraar aan de Surinaamse Technische School. Hij zou praktizerend rooms-katholiek zijn en enige tijd aan de Surinamestraat in Paramaribo hebben gewoond. Zekerheid omtrent deze gegevens heb ik echter niet. Over de persoon Irene Benjamins ontbreekt mij ieder spoor. Aan het taalonderzoek in Suriname werkte een groot aantal assistenten mee. Ook R. Panday en R. de Vries maakten deel uit van deze groep veldwerkers. Over de professionele achtergrond van deze personen is mij niets bekend. In het dagboek van Voorhoeve komt met name R. Panday voor. Het is via Panday dat Voorhoeve zich op de Hindostaanse jongeren in Suriname oriënteert en zich laat voorlichten over hun levensstijl en toekomstverwachtingen. Ten behoeve van een bronnenpublikatie over het nagelaten werk van Jan Voorhoeve - uit te geven in de reeks ‘Bronnen voor de Studie van Afro-Surinaamse Samenlevingen’ van de Universiteit Utrecht en het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek - zou ik graag nadere informatie verkrijgen over de hierboven genoemde personen. Wie mij inlichtingen kan verschaffen over Henk Coutinho, Kleevens, Irene Benjamins, R. Panday of R. de Vries verzoek ik dan ook contact met mij op te nemen. Ik dank u op voorhand voor uw medewerking.
Peter Meel |
|