uit een aantal relatief autonome subculturen bestaat. Surinamers hebben geleerd met de bestaande culturele verschillen om te gaan, waarbij over het algemeen eerder sprake is van een geesteshouding die in het negatieve geval duidt op onverschilligheid en in het gunstige geval op tolerantie zonder positief begrip of acceptatie van de intrinsieke waarde van geloofsbeleving en levensstijl van andere culturele groepen. In navolging van Albert Helman kunnen we in zekere zin met betrekking tot de Surinaamse identiteit spreken van een cultureel continuüm, waarbij naar gelang de situatie voor de ene of de andere etnische optie wordt gekozen.
De fragmentatie van de identiteit heeft zich in Nederland gecontinueerd. Wel is het culturele antagonisme tussen de diverse Surinaamse bevolkingsgroepen in Nederland afgenomen, hetgeen samenhangt met de maatschappelijke positie die zij als minderheden innemen.
Migratie confronteert het individu of de groep met de vraag wie ben ik of wie zijn wij? Vragen die refereren aan de persoonlijke en/of groepsidentiteit. Verbondenheid met een natie-staat lijkt een achterhaald sentiment. Maar voor velen en met name voor de eerste generatie migranten is zij echter een reëel gegeven. Voor de tweede en derde generatie is eerder diversiteit dan homogeniteit maatgevend; jongeren onderhandelen voortdurend over hun identiteit, tussen de jongeren zelf, tussen hen en hun Nederlandse vrienden, tussen hen en de ouders, enzovoort. De schrijver en essayïst Anil Ramdas wijst erop dat de migrant wordt gekenmerkt door een zekere hybriditeit en dat deze zelf zijn identiteit creëert. Hierover schrijft hij: ‘Onze culturele levensloop bestaat uit breuken, uit een ‘gespreide ervaring’: We dragen iets in ons van Afrika, Azië, Amerika en Europa. We zullen niet te weten komen wat authentiek is, wat ‘echt van ons’ is, maar wat geeft dat nou? Migranten zijn per definitie de bastaarden van de wereld, de mensen met discontinue geschiedenissen en versplinterde herinneringen. De taak, het levenswerk van de migrant bestaat eruit om met al die restjes en stukjes een constructie te maken en dan op een willekeurig moment te roepen: hé, dat ben ik (Ramdas 1992).
De migrantenervaring leidt over het algemeen tot het zich nooit helemaal thuisvoelen en zit vol met desoriëntaties en een gevoel van onbestemdheid. In den vreemde ontstaat voor velen een speurtocht naar wat nu eigenlijk de eigen identiteit is, hoe complex deze ook is om te kunnen duiden. De dualiteit bij veel migranten hangt samen met de aard van de migratie. Zij betekent geen definitieve breuk maar een heen en teruggaande beweging, waarbij men van alles en nog wat meeneemt, zelfs de eigen winti- en hindoegoden.
Een speurtocht naar een eigen identiteit is een complexe aangelegenheid. Zij roept meer vragen op dan dat zij beantwoordt en is dan ook in dit kader impressionistisch van aard.
Deze speurtocht wordt over het algemeen in sterke mate bepaald door de huidige obsessie in de westerse wereld met identiteit; iedere minderheidsgroep moet een identiteit hebben, waarbij cultuur gelijkgeschakeld wordt met identiteit. Van minderheden die zich bijvoorbeeld in de wereld van de Kunsten manifesteren wordt hier, maar ook elders, verwacht dat zij zich houden bij hun eigen cultuur. Pogingen de eigen cultuur te overbruggen worden niet zelden beschouwd als onwaarachtig.
Hoe lang en op welke wijze Surinamers in Nederland hun ‘Surinaamse identiteit’ zullen blijven koesteren zijn vragen waarvan de beantwoording slechts speculatief kan zijn. Duidelijk is wel dat etnische identiteiten niet wetmatig verdwijnen. De Verenigde Staten vormen in dit opzicht een goed voorbeeldvan ‘her-etnisering’ bij de zoveelste generatie Amerikanen die op zoek gaan naar het land, de cultuur en de geschiedenis van hun voorouders.
Op het IBS-Colloquium in 1993 stond de speurtocht naar een Surinaamse identiteit