OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 11
(1992)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Peter Meel
| |
[pagina 210]
| |
occupatie met bepaalde raciale groepen in Suriname zal ik stilzwijgend voorbijgaan. Ik wil in dit verband volstaan met de opmerking dat Van de Walle en ondergetekende in het gewraakte artikel gezegd hebben wat zij meenden te moeten zeggen en dat tot beider ongenoegen een redactionele onzorgvuldigheid er de oorzaak van is geweest dat de in OSO gepubliceerde versie onvoldoende tot uitdrukking laat komen wie er voor welke beweringen verantwoordelijk is. Zoals gezegd is ‘J. van de Walle in Suriname; Herinneringen aan de oorlogsjaren’ de uitgeschreven tekst van een interview dat ik Van de Walle heb afgenomen. Ik kwam op het idee om Van de Walle over de Surinaamse oorlogsjaren aan het woord te laten, aangezien hij één van de weinigen is geweest die deze periode uit eigen ervaring heeft beschreven. Een oog boven Paramaribo zou ik het meest markante van zijn geschriften over dit tijdsgewricht willen noemenGa naar eindnoot1. Het intrigeert door - wat ik heb genoemd - de fijnzinnige vermenging van het autobiografische met het documentaire. In het boek figureert een verteller die zijn weemoed en verlangen projecteert op een samenleving die hij liefheeft en bewondert, maar die hij niet doorgronden kan. Van de Walle is journalist èn literato, maar zijn beste momenten beleeft hij wanneer hij zich aan beide hoedanigheden onttrekt en zijn stem zich naar het timbre van de dichter plooit. Hoewel Een oog boven Paramaribo in meerdere opzichten bijzonder is, werd het door de kritiek nauwelijks opgemerkt. Het duurde niet lang of de memoires verhuisden van de planken van de boekverkoper naar de schappen van Ba Ramsj. Het lot van de schrijver leek hiermee bezegeld. Door Van de Walle te interviewen hoopte ik de auteur en zijn werk bij een nieuwe lezersgroep te introduceren. Hij scheen mij een daad van gerechtigheid toe de schrijver uit de coulissen te leiden en alsnog in de schijnwerpers van de Surinamistiek te plaatsen. In bredere zin meende ik te kunnen aanhaken bij een toenemende interesse voor de Surinaamse oorlogsjaren in historische kring. Als belangrijkste uitingen van deze wetenschappelijke belangstelling golden mijns inziens het werk van Ben Scholtens en Hans RamsoedhGa naar eindnoot2. Om mij onbekende redenen is het proefschrift van de laatste in OSO nog altijd niet besproken. Het interview met Van de Walle komt dus enerzijds voort uit een literaire, anderzijds uit een historische belangstelling. Het heeft echter geenszins de pretentie méér te zijn dan een interview. De wetenschappelijke oorsprong van het artikel verandert niets aan het feit dat het naar genre een journalistiek produkt is. Wanneer Van Philips suggereert dat ik beoogd zou hebben een geschiedkundige publikatie op mijn naam te schrijven, dan moet ik dit weerspreken. Evenmin heb ik de intentie gehad het definitieve oordeel over de Surinaamse oorlogsjaren te vellen. Ongeacht de vraag of het mogelijk is een claim als deze in een interview te laten gelden, moet het mij van het hart dat ik een dergelijke doelstelling strijdig acht met het wezen van journalistiek en wetenschap: de immer prikkelende maar nooit eindigende discussie. Dat het artikel nu reeds reacties heeft uitgelokt, kan ik daarentegen alleen maar toejuichen. Hoewel Van Philips zijn gehele artikel ophangt aan één uitspraak van Van de Walle (niet van mij) valt er inhoudelijk weinig op aan te merken. De analyse van de auteur is helder en getuigt van kennis van zaken. Wat hij niet weet - en wat hij ook niet weten kàn - is dat in de oorspronkelijke kopij Van de Walle iets anders opmerkt dan in de tekst die de lezers | |
[pagina 211]
| |
van OSO onder ogen is gekomen. Van de beschuldigingen dat kolonel Meijer opdracht heeft gegeven een viertal vermeende NSB-ers dood te schieten zegt de geinterviewde dat men die nooit helemaal hard heeft kunnen maken. Dit subtiele verschil - van redactiewege weggesneden - geeft aan dat het oordeel van Van de Walle over de kwestie-Meijer minder uitgesproken is dan uit het artikel kan worden opgemaakt. Overigens zij vastgesteld dat dit de kern van Van Philips' uiteenzetting onaangetast laat. Een andere kanttekening wil ik plaatsen bij de bibliografie die de auteur aan zijn artikel heeft toegevoegd. Het is opvallend dat hierin de eerder aangehaalde werken van Scholtens en Ramsoedh ontbreken en dat ook een ooggetuigeverslag van één van de hoofdrolspelers in het drama niet wordt opgevoerdGa naar eindnoot3. De relevante artikelen over de Surinaamse oorlogsjaren die in de West-Indische Gids, Vox Guyana en OSO verschenen alsmede de diverse doctoraalscripties over het onderwerp lijken eveneens aan de aandacht van de schrijver ontsnapt. Van de laatste categorie onderzoeksresultaten moet het werkstuk van P.W. Jansen toch welhaast als verplichte kost worden aangemerktGa naar eindnoot4. Kennisneming van deze werken zou Van Philips mogelijk hebben geïnspireerd tot aanscherping van zijn conclusies over de oorzaken van de Fort Zeelandia-moorden. Om deze uitsluitend aan de arrogantie van de toenmalige machthebbers toe te schrijven lijkt mij een simplificatie van de werkelijkheid. Feitelijk verkondigt Van Philips in zijn bijdrage weinig nieuws. Het is de bijna Van de Walle-achtige mengeling van historische beschouwing en persoonlijke reflectie die het artikel zijn meerwaarde geeft. Van Philips komt welbeschouwd met een complementair getuigenis over de Surinaamse oorlogsjaren. Mocht blijken dat de getuigenissen van Van de Walle en Van Philips nog andere getuigenissen uitlokken, dan lijkt publikatie van beide stukken in OSO mij meer dan legitiem te zijn geweestGa naar eindnoot5. Het vraaggesprek met Van de Walle vond plaats in januari 1990. Sindsdien lijkt sprake van een opleving in de belangstelling voor de journalist/letterkundige. De publikatie van Klein Venetië - een geïllustreerde uitgave van de briefwisseling tussen Van de Walle en Chris Engels - verdient in dit verband bijzondere vermelding. Beneden de wind was een eerste uitvloeisel en gecondenseerde bewerking van deze brieven. In hun oorspronkelijke vorm typeren de epistels echter nog duidelijker de schrijver Van de Walle en zijn romantisch-nostalgische kijk op de verhoudingen in de toenmalige Nederlandse CaraïbenGa naar eindnoot6. Recentelijk heeft Michiel van Kempen een aantal artikelen gewijd aan het letterkundig werk van Van de Walle. Ook deze bijdragen waren grotendeels ingegeven door de behoefte de thans bejaarde schrijver aan de vergetelheid te ontrukkenGa naar eindnoot7. In een vergelijkbaar licht moeten de pogingen worden gezien om het letterkundig oeuvre van Van de Walle in één verzamelband uit te geven. Wanneer de datum van publikatie dáár is, lijkt het me niet overdreven dat ook OSO op gepaste wijze aandacht besteedt aan deze gebeurtenis. |
|